Inhoudstafel van Brug 89 ( september 2015)

Zorgde Rudolf Steiner alleen voor antroposofie ?

Genezen in het Oosten

Genezen in Midden-Europa

Het gevaarlijke 56ste jaar

Natuurwezens en Karsten Massei

Natuurwezens en Tanis Helliwell

Natuurwezens en Bruno Wille



+ Groter lettertype
+ Kleiner lettertype


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

Beste Lezer,

In 1962 verscheen “Silent Spring” van Rachel Carson, een boek over een toekomst zonder lentegeluiden. Sindsdien is er bij de Westerse mens een bewustzijn gegroeid van de schuld die de mensheid heeft t.o.v. de natuur.
Vanuit dit bewustzijn werden er allerlei maatregelen getroffen om de grootste vervuilingen te voorkomen en te bestrijden.

Maar nu is de pendel stilaan aan het doorslaan in de andere richting : ter wille van de natuurbescherming zou de mensheid moeten gereduceerd worden en de industrialisatie teruggedrongen. We hebben het hier al gehad over de richtlijnen voor de mensheid op de Georgia Guidestones ( zie De Brug 85 ).

Veel geciteerd in dit verband wordt de uitspraak van de Engelse prins Philip, hertog van Edingburgh, dat hij graag zou willen terugkomen als een dodelijk virus om te kunnen bijdragen tot het ontvolken van de planeet.

Zover zullen de meeste antroposofen niet willen gaan !

Rudolf Steiner heeft uitgelegd wat de natuurwezens betekenen voor de mens, hoe ze in de materie geband zijn ter wille van de mens en hoe wij ze kunnen en zouden moeten verlossen. Dat moet op een geestelijke manier gebeuren, niet op een magische.

Nogal wat New-Age-bewegingen, sjamanen en wicca’s, propageren allerhande rituelen om de natuurwezens te helpen en om er contact mee te maken. Deze methodes oefenen ook op antroposofen een zekere aantrekkingskracht uit. Daarover gaat het grootste deel van deze Brug.




François De Wit


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Rudolf Steiner = antroposofie of Rudolf Steiner > antroposofie ?

Lang geleden, in De Brug 47 ( maart 2005), schreven we iets over het boek “Inwijding” van Elisabeth Haich. Het grootste deel van dat boek gaat over een vorige incarnatie van de schrijfster in het oude Egypte. Daar was ze de dochter van een hogepriester-ingewijde en wilde zelf ook ingewijd worden. Maar er sluimerde nog een portie zinnelijkheid in haar. Niet die zinnelijkheid vormde een probleem voor de inwijding, maar wel het feit dat ze niet wilde erkennen dat deze drift in haar nog leefde, m.a.w. een gebrek aan zelfkennis. Het gevolg hiervan was dat ze in een volgende reïncarnatie op een veel lager niveau moest herbeginnen en een en ander moest vereffenen. In haar laatste incarnatie, die in de 20ste eeuw viel, had ze zich al herpakt, als we het zo mogen uitdrukken, want ze is voor vele mensen belangrijk geweest voor hun spirituele ontwikkeling. Het grootste deel van wat in het boek “Inwijding” staat, is voor de antroposoof aanvaardbaar. Maar in andere werken en in het leven zelf van deze vrouw speelt yoga en de hindoeïstische traditie de grootste rol. In het artikel dat in Brug 47 stond zeiden we dat deze vrouw over Rudolf Steiner sprak zonder zijn naam te noemen en dat we later zouden uitleggen waarom dat zo was. Vorig jaar (2014) vroeg een lezer ons of dat ondertussen al gebeurd was. Wat niet het geval was. Dat gaan we dus nu doen, met 10 jaar vertraging !

In De Brug 47 stond volgende passage uit het boek :

“Daar komt voor mijn geestesoog het beeld omhoog van een prachtige man, het beeld van een man die in de laatste tijd de grootste leraar en verkondiger van de diepzinnigste waarheden geweest is. Ik heb zijn boeken gelezen die zijn volgelingen uit zijn voordrachten hebben samengesteld en uitgegeven. Toen ik deze boeken las voelde ik me diep aangegrepen want bij elke zin had ik dat zekere gevoel dat ik deze mens kende, dat ik met hem in innig contact stond, dat ik elk van zijn gedachten kende en dat ik bij hem hoorde ! Ik wist dat ik nooit de gelegenheid zou hebben hem te ontmoeten daar hij in een land hier heel ver vandaan was gestorven toen ik nog maar een heel klein kind was. Vaak bestudeerde ik het portret van deze prachtige mens, die in elk opzicht bovenmenselijke vermogens had, en ik wist dat zijn ogen, zijn goddelijke blik, mij ergens vandaan bekend waren.” ( … )

Bij de eerste lectuur van het boek dachten we dat ze hier over Rudolf Steiner sprak. Waarom ? In de tijd toen we het artikel schreven hadden we nog niet de reflex om onmiddellijk ieder onbekende naam te gaan googlen op het internet. We wisten dus over de persoon van Elisabeth Haich alleen maar wat in het boek zelf stond. En daar waren de tijdsaanduidingen eerder vaag. Uit de geschiedkundige details leidden we af dat Elisabeth Haich rond 1920 geboren was, in Hongarije. Dus was Steiner al dood toen zij nog klein was, dat klopte dus. “Een land hier heel ver vandaan”, dat klopt al minder, want Zwitserland en Hongarije liggen niet zo ver van elkaar ; de goddelijke blik, nu ja, dat kan men eventueel toeschrijven aan een subjectieve indruk van Elisabeth Haich, want de meeste mensen beschreven Steiners blik niet als een “typische” helderziende, doordringende blik.
Maar wat wel een belangrijke overeenkomst was : de incarnatie van deze leraar in het oude Egypte als hogepriester-ingewijde. Dan denkt de antroposoof natuurlijk onmiddellijk aan de figuur van Benedictus in de Mysteriedrama’s.

Ondertussen weten we van het internet dat Elisabeth Haich geboren is in 1897 (en gestorven in 1994) en met deze grote leraar iemand helemaal anders bedoelde, namelijk Swami Vivekananda (1863 – 1902), een goeroe uit Indië, zelf leerling van Ramakrishna (1836-1886).
Nu dus blijkt dat E. Haich niet over Steiner sprak, kunnen we rustig toegeven dat we de bal hebben misgeslagen. Maar wat hadden we toentertijd dan wel willen uitleggen ? Om welke reden zou E. Haich de naam van Steiner niet genoemd hebben ?

Het is zo dat in de tijd dat we het artikel schreven een aantal elementen samenkwamen die ons in de richting van een bepaald inzicht stuwden.
Als men vele boeken leest, die allemaal over geestelijke onderwerpen gaan, dan heeft men regelmatig de indruk dat het niet toevallig is welk boek men ter hand neemt op een bepaald moment. Vaak wordt iets uit een eerste boek verduidelijkt door iets wat men leest in het daaropvolgende boek, terwijl men dat boek zgz. toevallig oppakte, helemaal niet met de verwachting om iets meer over het voorgaande onderwerp te weten te komen.
En zo lazen we rond de tijd van “Inwijding” ook iets over een episode uit het leven van Rudolf Steiner, namelijk de periode toen hij er ernstig aan dacht om de hele antroposofische vereniging te laten voor wat ze was en met een klein groepje vertrouwelingen zijn geestelijke opdracht verder te zetten.
In het eerste deel van “Wer war Ita Wegman?” wordt dat door E. Zeylmans als volgt beschreven (blz. 160) :

“In november 1923 was Rudolf Steiner uitgenodigd in Holland waar men de Nederlandse A.V. wilde oprichten. Met het oog op het oprichten van een Wereldvereniging voor antroposofie met Kerstmis in Dornach, waren in verschillende landen aparte verenigingen opgericht, in Noorwegen, Engeland, Oostenrijk. In Zwitserland, Zweden, Italië en de V.S. bestonden die al. Voor Frankrijk had Steiner zijn persoonlijke medewerking toegezegd. Deze verenigingen stelden allemaal nog niet veel voor. De meeste waren zo ingericht dat het bestuur een secretaris-generaal naar Dornach kon sturen om zijn land daar te vertegenwoordigen. In Duitsland bestonden twee verenigingen die allebei van plan waren om vertegenwoordigers naar Dornach te sturen.
Bij het oprichten van de vereniging in Groot-Brittannië in september was het voor enkele mensen duidelijk geworden dat Rudolf Steiner overwoog om zelf de leiding van de nieuwe internationale vereniging op te nemen. Sinds 1913 had hij geen officiële functie in de vereniging; men had hem wel tot ere-voorzitter gemaakt, maar hijzelf benadrukte steeds weer dat hij zelfs geen lid was van de vereniging.
Zo hadden de antroposofen die in november in Den Haag bijeenkwamen er geen gedacht van welke vorm die nieuwe wereldvereniging zou hebben. Steiner sprak er niet over, hij wees er altijd weer op dat het oprichten van die internationale vereniging met Kerstmis afhing van de impulsen die uit de landelijke verenigingen zouden komen. Zo werd ook in Den Haag gespeculeerd over wat Steiner nu eigenlijk van plan was. Pas later drong het door dat Steiner niet zelf iets wilde doen, maar afwachtte of de leden iets wilden en wel iets wat in de zin van de tijdsgeest voor de antroposofie vruchtbaar kon worden.
Marie Steiner heeft in haar boek “Rudolf Steiner en de beschavingsimpuls van de antroposofie – een terugblik op het jaar 1923” markante uitlatingen van Steiner rond dit thema verzameld. Voor haar was het duidelijk dat Steiner in deze tijd worstelde met de vraag of men een antroposofische wereldvereniging überhaupt wel kon riskeren, en of hij niet met enkele trouwe leden een soort gesloten orde voor antroposofie moest beginnen, zoals hij dat in 1911 aanvankelijk geprobeerd had.
Zouden de antroposofische leden wakker genoeg zijn om vorm te geven aan een kosmopolitische antroposofische gemeenschapsvorm ?
Met Ita Wegman schijnt hij daarover in deze tijd herhaaldelijk gesproken te hebben, ook in Den Haag.”

En dan gaan we naar de voetnoot op blz. 264 :

“Daniël van Bemmelen die op 17 november aanwezig was bij een gesprek in het hotel herinnert zich het volgende :
“Frau Wegman zei toen : “Maar Herr Doktor, U kunt toch niet de Vereniging in de steek laten ? U hebt mij deze zomer verteld hoe u de nieuwe vereniging dacht uit te bouwen onder uw eigen leiding.”
Toen stond Dr. Steiner recht, ging op haar toe, nam haar handen in de zijne en sprak warm en innig :
“Ja, Frau Doktor, als U mij helpt, dan zal ik het riskeren !”

Ita Wegman zelf verwoordde deze intentie van Rudolf Steiner in een ontwerp van een voordracht (“Wer war Ita Wegman ?” deel 1 – blz. 315) :

( … )
“Alles bij Rudolf Steiner was ingedompeld in zijn nooit aflatende mensenliefde. Oneindig medelijden leefde in zijn ziel voor het leed van de mensheid, voor haar blindheid, en geen offer of moeite was hem te veel om te helpen de sluier voor de ogen van de mensen weg te nemen. En wat Rudolf Steiner in de laatste twee jaar van zijn leven gepresteerd heeft voor het heil van de mensheid, is nauwelijks te vatten. Door de brand van het Goetheanum, die zijn fysiek lichaam compleet dooreen haalde – er trad toen een sterke loskoppeling van het etherlichaam op, zelfs een gedeeltelijke scheiding van het etherlichaam en het fysieke lichaam – werd zijn gezondheid steeds brozer en brozer. “Vergeleken met andere mensen ben ik op aarde eigenlijk al gestorven”, zei hij meer dan eens, “mijn Ik en astraal lichaam dirigeren het fysiek lichaam en vervolledigen het etherlichaam.”

Ja lieve vrienden, bij zo’n uitspraak doorloopt je een siddering, en men ervoer het als een genade vanwege de goden dat Rudolf Steiner nog hier bleef. En dat hij dit zelf als een genade opvatte kan men zien aan het feit dat hij onvermoeibaar werkte om de Vereniging uit de lethargie te wekken waarin ze geraakt was en haar een nieuwe impuls te geven. In de periode tussen de brand en het heroprichten van de vereniging voerde hij een constante strijd om wegen en mogelijkheden te zoeken om de leden aan te zetten tot een intensiever engagement. Hij noemde het altijd de galvanisering van de Vereniging. “De Vereniging zoals ze geleid wordt, kan, als ze zich niet opnieuw leven inblaast, niet verder ontwikkelen”, zo sprak hij meermaals. Ik heb het geluk gehad om deze tijd van dichtbij mee te maken. Wat hij allemaal aan ontgoochelingen moest incasseren, was ontzettend om te zien. Men verstond niet wat hij wilde, nieuwe impulsen wilde men niet aannemen, zodat het zelfs zo ver kwam dat Rudolf Steiner overwoog om met een klein groepje mensen die hij zelf wou uitkiezen, de A.V. te verlaten en ergens met deze mensen verder te werken. Op het laatste moment besloot hij toch, dat was eind november 1923, om met inzet van al zijn krachten, zelf de leiding van de A.V. op te nemen, niet alleen als leraar en raadgever, maar als werkelijke leider in de zin dat er niets zonder zijn initiatief en wil zou kunnen gebeuren.
Als een nieuwe wilsimpuls kan men dan dit besluit zien vorm krijgen in de Mysterie-voordrachten die ons kort daarop geschonken werden. Daarna volgde het een op het ander, de Kerstbijeenkomst kwam tot stand, waar hij de Vereniging opnieuw grondvestte en de leiding op zich nam, samen met een bestuur dat hij zelf uitgekozen had.
Dit alles werd schijnbaar met groot enthousiasme opgenomen. Maar was het werkelijk in de harten van de mensen opgenomen ? Het aanroepen van de elementargeesten, die tot getuigen bij de grondsteenlegging waren opgeroepen, de wens dat mensen het mochten horen, hebben niet dat bereikt wat bereikt moest worden. Mensen-oren bleven doof en de elementargeesten wachtten gespannen of er wat van de mensen ging komen en werden onrustig toen er niet voldoende echo vanuit de mensenwereld klonk, zo zei Dr. Steiner mij. Dan sprak hij ook van een gelofte die hij t.o.v. de geestelijke wereld afgelegd had en moest naleven als de zaken niet anders zouden worden.
Wat was dat voor een gelofte ? Dat heeft hij nooit uitgesproken, maar mij leek het alsof het offer dat hij ons gebracht had door het verbinden van de antroposofische beweging die hij representeerde, met de Antroposofische Vereniging, beter moest begrepen worden en hij alleen maar bij ons kon blijven als er meer begrip zou groeien voor de ideeën van de Kerstbijeenkomst. En aangezien dat niet het geval bleek te zijn, ging hij van ons heen …”




In deze korte schets lezen we ook iets over de rol van de elementenwezens.
En het was nu zo dat we rond die tijd “Een zomer met het kleine volkje” van Tanis Helliwell onder ogen kregen. We publiceerden daaruit een fragment in De Brug 48, meer bepaald de passage waar het natuurwezen (in dit geval een ‘leprechaun’, een Ierse kabouter) zegt dat het Rudolf Steiner was die een bepaalde groep natuurwezens ter hulp kwam om een trap op hun ontwikkeling te zetten.
Op dat ogenblik leek het Helliwell-boek ons heel overtuigend en authentiek. Ondertussen zijn we tot de overtuiging gekomen dat de schrijfster helemaal geen bovenzinnelijk contact met “leprechauns” heeft, maar met dit boek gewoon inspeelt op het verlangen van vele mensen om op een gemakkelijke manier iets te weten te komen over de (lagere) geestelijke wereld, de natuurwezens. Het is voor mensen met een beetje fantasie en een beetje lef en een beetje commerciële ambitie niet zeer moeilijk om een boek te schrijven over contacten met natuurwezens. We gaan daar verder op in op blz. 16.

Maar goed, in deze tijd kwamen dus samen :
- E. Haich, van wie we dachten dat ze naar Steiner verwees;
- Helliwell, die uitdrukkelijk Steiner vernoemt in verband met natuurwezens;
- Steiners bijna opgeven van de antroposofische vereniging.

Alles samengenomen leek ons dat toen te wijzen op een nog groter werkingsveld van Rudolf Steiner dan het op zich reeds immense gebied van de antroposofie.
In de eerste plaats was zijn opdracht natuurlijk om de moderne geesteswetenschap in de startblokken te zetten. Maar toen hij moest vaststellen dat de wetenschappelijke vorm waarin hij de geesteswetenschap gepresenteerd had, voor de meeste tijdgenoten te hoog gegrepen was, en dat het vermogen om deze zaken te begrijpen in de toekomst nog zou afnemen, toen zou hij ook kunnen besloten hebben om andere kanalen te openen om toch iets spiritueels in de ontwikkeling van de mensheid van de 20ste eeuw te laten stromen.
Ten eerste via getuigenissen van mensen als Elisabeth Haich die helderziend zijn op een veel minder of niet geschoold niveau, mensen die we atavistisch helderziend kunnen noemen en wier getuigenissen voor een deel waar zijn, maar voor een deel ook vervormd en beïnvloed door allerhande stoorzenders, op de manier zoals dat bij H.P. Blavatsky het geval was.
Want we kunnen niet ontkennen dat vele mensen die de weg tot de antroposofie niet vinden, wel al een eind op weg geraken met het werk van E. Haich en de talloze andere spirituele stromingen die niet wetenschappelijk-geestelijk opgevat zijn, maar die meer de verstands- en gemoedsziel aanspreken. We denken aan alle boeken die gaan over contacten met engelen, maar ook aan bvb. “Je kunt je leven helen” van Louise Hay.
Ten tweede zijn er de mensen die via het natuurbeleven tot het geestelijke komen. We zien sinds de jaren 60 van de vorige eeuw een groter bewustzijn voor al wat met de natuur te maken heeft. Het is niet onredelijk om te veronderstellen dat Rudolf Steiner wist dat dit ging komen en dat hij ook langs dat kanaal een impuls gegeven heeft en de natuurwezens aangemoedigd heeft om de mens niet te laten vallen maar hem integendeel tegemoet te komen, iets wat dus beschreven is in het boek van Helliwell.

Met in het achterhoofd Joh. 10-16

16 Nog andere schapen heb ik, die niet van dezen stal zijn; ook die moet Ik leiden; en zij zullen naar Mijn stem horen; en het zal worden één kudde, en één Herder.

leek het ons mogelijk dat Rudolf Steiner, naast al wat hij deed voor de antroposofie, in het verborgene ook geestelijke impulsen naar andere richtingen liet uitstromen, zodat de mensen van de 20ste eeuw die om een of andere reden nooit tot de antroposofie konden komen, toch iets van spiritueel voedsel zouden meekrijgen.

Het was een gewaagde hypothese. Maar een figuur als Rudolf Steiner kan men onmogelijk te groot meten.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Genezen in het Oosten

Deze titel gaven we zelf aan onderstaand uittreksel uit het boek “Inwijding” van E. Haich. Het is een voorbeeld van echt genezen, heel wat anders dan de symptoombestrijding die in het Westen doorgaat voor geneeskunde. Over “Genezen in het Westen” kun je zelfs niet spreken, het is in feite een contradictio in terminis geworden. Als we de consumptie van de geneesmiddelen en het aantal heelkundige ingrepen bekijken, dan lijkt het wel of de bevolking in het Westen in een toestand van chronisch ziek-zijn wordt gehouden. Als er hier mensen genezen, dan is het veel meer ondanks de dokters dan dankzij de dokters. Dat was een vaststelling die Paracelsus al deed in de 16de eeuw. Op de omslag van het boek “Artsen op dwaalwegen” staat een heel toepasselijke ets van Goya. Uit eigen ervaring weten we dat sindsdien nog niet veel veranderd is.

( … ) Hij zei dat hij eens in India bij een Maharadja op een tijgerjacht was uitgenodigd. Tijdens de jacht schrok zijn paard en wierp hem zo ongelukkig uit het zadel, dat bij op zijn rug terechtkwam en niet meer kon opstaan. Hij werd een kamer binnengedragen. De Maharadja kwam naar hem kijken en vroeg welke van zijn artsen hij hem zou zenden, de Engelse of de Indische. Onze vriend koos de Engelse. Die schreef hem allerlei pijnstillende middelen voor en gaf hem de raad het bed te houden.
Dagen, weken gingen voorbij en nog steeds lag hij hulpeloos in bed en kon niet staan en evenmin zijn nek en rug bewegen. Zes weken verstreken en het ging hem steeds beroerder.
Toen kwam de Maharadja weer naar hem kijken en zei : “U wilde de Engelse arts en dus zond ik hem. Hij heeft u nu zes weken onder behandeling, maar uw toestand verslechtert alleen maar. Als u deed wat ik u aanraad, zou u het advies inwinnen van mijn Indiase arts — mijn Ayurvaidika. Hij zou u kunnen helpen. Onze vriend verzocht de Maharadja om zijn Ayurvaidika te sturen.
“Wat betekent "Ayurvaidika ?" vroeg. ik.
“Dat is iemand, die in de Ayur-Veda is ingewijd. De Vedas zijn de heilige boeken van de Indiërs, de verhevenste filosofie ter wereld, De Vedas bestaan uit verschillende delen. Ayur-Veda is de wetenschap der gezondheid; ze bevat alle geheimen van het menselijk lichaam, de ziekten, de genezingen en het gezond blijven. Deze ingewijden kenden reeds vijf- of zesduizend jaar geleden het geheim en de methode om vernietigde ledematen en lichaamsdelen door gezonde delen van een pasgestorvene te vervangen. Ze hebben de ongelooflijkste ingrepen verricht. Ze konden een oog dat blind geworden was, door een gezond oog vervangen; ze konden dat bewerkstelligen zowel bij mensen als bij dieren; zelfs een geheel been konden ze vervangen. Ze wisten ook dat myriaden onzichtbare kleine schepselen (wij noemen ze tegenwoordig bacteriën) oorzaak zijn van ziekten; maar ze wisten ook dat de bacteriën de cellen zijn van het onzichtbare lichaam van een demonische geest, waar het Westen, met uitzondering van enkele ingewijden, zoals bijvoorbeeld Paracelsus, eenvoudig nooit onderzoek naar gedaan heeft. De boze geest neemt een of meer mensen in bezit; hij dringt met zijn lichaam in de mens binnen, en als deze mens dezelfde trillingsfrequentie heeft als de boze geest, wordt hij ziek. Er zijn echter altijd mensen die niet aanslaan op trillingen van de demon, en die worden niet ziek. Die zijn — zoals het Westen ze noemt— immuun.
In deze heilige geschriften der Indiërs staan al deze boze ziektegeesten beschreven, ook hoe ze eruitzien; men heeft er gekleurde afbeeldingen van. Het zijn schrikwekkende gestalten, elk van hen heeft een karakteristiek uiterlijk en een karakteristieke kleur. Zo is bijvoorbeeld de demon van de pest een zwart monster; de pest wordt ook de 'Zwarte dood' genoemd. De geest van een eveneens dodelijke ziekte is een gele demon; de ziekte die hij veroorzaakt heet 'gele koorts’. De geest van lepra heeft een kop als van een leeuw en het is bekend dat men de melaatsen op een afstand al herkent aan de leeuwachtige uitdrukking op hun gezicht. Door het gelaat van de lepralijder heen ziet men het leeuwegezicht van de geest, waardoor hij bezeten is. Longontsteking wordt door een rode, reusachtige grote demon veroorzaakt en hij ziet er uit of hij uit vuur en vlammen gevlochten is.
En ga zo maar door; elke ziekte komt voort uit bezetenheid door allerlei demonen.”

“Wacht even?", onderbrak ik het verhaal van onze vriend, “wat zeg je, wordt longontsteking veroorzaakt door een reusachtige rode demon ?”
Hoe interessant …. de herinnering uit mijn kinderjaren dook plotseling voor mijn ogen op; ik zie ineens weer hoe mijn broertje ontsteld in bed opspringt en met wijdopen ogen ergens in de kamer heenstarend, buiten zichzelf van angst, schreeuwt: Moeder, moeder, de rode man komt op me af, help …. moeder . . en hoe hij met zijn handjes in het rond sloeg, alsof hij een onzichtbare vijand wilde afweren. Toen raakte hij het bewustzijn kwijt en moeder dacht: Wat hij ziet is geen werkelijkheid, hij ijlt... Maar in die tijd reeds zag ik, dat deze rode man voor het kind een werkelijkheid was, en naar het schijnt, een objectieve werkelijkheid, die de Indiërs reeds vele duizenden jaren geleden kenden. Want werkelijkheid is niet alleen maar dat wat we met de handen kunnen grijpen en met onze ogen zien! Ik vertelde mijn herinnering uit mijn kinderjaren; maar onze vriend was niet verbaasd.

“Natuurlijk zien de zieken deze demonen heel vaak op het moment, dat ze in bezit genomen worden. Dikwijls ook tijdens hun ziekte als ze met de demon strijden, Als ze daarover spreken, zegt men, dat ze in hun koorts ijlen. Ze bedenken niet waar deze beelden in de voorstelling van de ziekte vandaan komen, aangezien de zieken nooit aan zoiets gedacht hebben; waarom de aan dezelfde ziekte lijdende mensen steeds dezelfde beelden zien, zonder er tevoren met elkaar over gesproken te hebben, daar ze elkaar immers niet eens kennen en elkaar nooit ontmoet hebben.”

Toen vertelde onze vriend verder, dat de Ayurvaidika van de Maharadja een zeer beminnelijke, fijne, tamelijk jonge Indiër was met wie hij later intiem bevriend raakte en met wie hij nog tot heden correspondeert. Hij onderzocht hoe zijn zenuwreflexen waren, toen ging hij heen en bracht pillen, waarvan hij er elke dag drie moest innemen. Toen hij afscheid nam, zei hij glimlachend : “Over drie dagen rijdt u weer." Onze vriend zuchtte en geloofde het niet.
De volgende morgen kon hij het hoofd weer bewegen. Toen kwam de Ayurvaidika weer en gaf hem nogmaals de pillen en liet hem enige ademoefeningen doen met tegelijkertijd het richten van de aandacht. In de namiddag kon hij opzitten en voelde in zijn ruggegraat een geprikkel, alsof er nieuwe levenskracht instroomde.
De tweede dag kon hij opstaan, deed eerst een paar stappen in de kamer, toen at hij zijn middageten met geweldige eetlusten daarna ging hij de tuin in. De derde dag werd hij fris en opgewekt wakker en maakte een rit.
Toen werden hij en de Ayurvaidika goede vrienden en op een keer vroeg onze vriend hem: 'Wat hebt u mij gegeven dat ik als door een wonder gezond werd?'

“Onze wetenschap wordt van vader op zoon overgedragen. Als de vader zijn zoon hierin inwijdt, moet de zoon eerst een dure eed zweren, dat hij deze geheimen in geen geval ooit verraadt. Nog nooit heeft iemand deze eed gebroken. Ik kan u het geheim van deze pillen niet verraden. Maar ik kan u wel een heleboel over onze wetenschap vertellen. De pillen die ik u gaf, zijn een chemische verbinding, die hoofdzakelijk goud bevat. Dit goudmengsel is echter niet gewone, dode materie maar we kunnen het "levend goud” noemen. Dit mengsel werd vele weken lang in een hermetisch gesloten smeltkroes onder voortdurend matige hitte in een chemische oven bewaard. Door dit procedé worden in het dode goud dusdanige eigenschappen ontwikkeld, dat men het het beste "levend goud" kan noemen. U weet, dat als we een ei driemaal zeven dagen aaneen in een gelijkmatige warmte van 40° C houden, er na 21 dagen een kuikentje uitkruipt. Als we echter een ei tien minuten lang aan een temperatuur van 100° C blootstellen, wordt het ei hard en er komt helemaal geen kuikentje. Zo gaat het precies met dit goudpreparaat. De gelijkmatige warmte gedurende verscheidene weken ontwikkelt in het goud een energie, die dezelfde trillingsfrequentie heeft als levensenergie. Deze energie staat nog veel hoger dan atoomenergie. Goud ontwikkelt zich onder de grond gedurende miljoenen jaren door een langzaam proces uit de gewone grove materie der aarde. Als we dit proces verder ontwikkelen, kunnen we het goud nog in een andere materie veranderen, die met deze allerhoogste energie geladen. is. Zoals men een stuk gewoon ijzer magnetisch kan maken, kan men ook uit gewoon goud magnetisch of levend goud ontwikkelen. Het magnetisme van het goud is echter een veel hogere energie dan het magnetisme van ijzer. Het heeft dezelfde trillingsfrequentie als onze eigen levenskracht; deze energie is het leven zelf en werkt op alle schepselen in als een wonder. De mens is als een levende magneet, die met deze allerhoogste energieën geladen is. Zoals een magneet na verloop van tijd zijn lading verliest, maar weer magnetisch wordt als men er een elektrische stroom door geleid, zo kan men ook een mens opnieuw met deze energie laden. De zetel van de levensenergie is in de ruggegraat, het ruggemerg.
Bij u werd dit allerfijnste weefsel gekwetst en de spanning van de levensenergie daalde heel sterk. Uw organisme kon zichzelf niet herstellen, omdat juist genezende centra gekwetst waren, Deze pillen hebben uw zenuwcentra weer geladen, de natuur werd daardoor op gang gebracht, en nu bent u weer gezond. Dat is het hele geheim. Ziet u, de maharadja is al oud, hij wil echter nog elke dag zijn mannelijkheid bij zijn lievelingsvrouw doen gelden. Met behulp van deze pillen lukt het hem nog het vermogen van een jongeman te behouden. De natuur kan zijn lichaam uit zichzelf niet meer van deze energie voorzien; dit preparaat zet echter zijn zenuwcentra in beweging en dat is voldoende om zijn seksorganen dagelijks op te laden.”

Onze vriend vroeg aan de Ayurvaidika: 'Waarom houdt u uw kennis zo geheim? Waarom moet dat weten eigenlijk een geheim zijn ? Waarom kan de hele mensheid niet de zegen van dit weten genieten? Waarom leidt u de Engelse artsen niet in deze kennis binnen?'
De Ayurvaidika keek een poos voor zich uit en zei toen: “Om dit preparaat te produceren, heeft men, evenals het ei het bevruchten van de haan nodig heeft om het leven van de latente in de actieve toestand te brengen, een krachtbron nodig, die de latente krachten van de goudmoleculen tot activiteit brengt, en uit de dode materie van het goud levende materie maakt. Deze krachtbron is de mens zelf.
De voortplantingskracht kan men niet alleen door het lichaam, maar ook op een ander vlak, als energie, aan de dag laten komen. De hypnotiseur bijvoorbeeld laat zijn voortplantingskracht op zijn geestelijk niveau aan de dag komen en kan de ziel van andere mensen eveneens doordringen en daar allerlei klachten uit de latente toestand tot een actieve omzetten, zoals zijn aardse zaad in een cel het leven in beweging en tot ontplooiing brengt. Om een bepaald proces in allerlei stoffen, in dit geval in goud, in beweging te zetten, gebruikt de mens de uitstraling van zijn eigen levensenergie. Als hij echter deze kracht via zijn seksuele organen verbruikt, heeft hij zich in die zenuwcentra, die juist nodig zijn om de levensenergie in haar oervorm uit te stralen, in de latente toestand verplaatst. Deze zenuwcentra openen of sluiten zich automatisch. Een man brengt deze energie in zijn seksuele organen of in zijn hogere zenuwcentra. Maar hij kan zijn levensenergie niet tegelijkertijd in beide organen leiden ! U zult begrijpen, dat als een vader zijn zoon in deze wetenschap inwijdt, de zoon met de gelofte van zwijgzaamheid ook de gelofte van algehele onthouding moet afleggen. Daarom krijgt de zoon zijn inwijding pas. als hij reeds gehuwd is en meerdere zonen heeft om de keten niet te verbreken.
Laat u mij eens een Westerse arts zien, die ter wille van deze kennis in volstrekte onthouding zou leven ! Volgens onze ervaringen wil de meerderheid van uw artsen integendeel met hun kennis zoveel mogelijk geld verdienen om hun lagere aandriften uit te kunnen leven en te bevredigen. Velen zijn reeds bij ons geweest en hebben getracht met allerlei middelen ons onze geheimen te ontfutselen. Wij zagen dat ze met deze geheimen vermogens wilden verdienen, of met onze prijsgegeven geheimen hun ijdelheid wilden bevredigen en zelf beroemd wilden worden. Wij zwegen. Het zijn trieste feiten dat de buitenlandse macht verscheidene van onze Ayurvaidika’s die hun geheimen niet wilden verraden, liet martelen. Sedertdien komen buitenlanders geen Ayurvaidika meer tegen. Niemand zal toegeven dat hij iets weet. Wij werden gedwongen een masker te dragen en ‘geheimzinnige oosterlingen' te worden. Wij moesten een hoog losgeld betalen. Maar dit wil ik u nog wel verraden: in die vele jaren waren er ook buitenlandse artsen, waardevolle, waarachtige mensen, die ons geheim wilden leren kennen om helpers te kunnen zijn, en die bereid waren de gelofte van brahmaçarya (onthouding, ingetogenheid) af te leggen. Deze mensen hebben de inwijding verkregen en ze werken met ons samen. Zij verzwegen hun kennis net als wij. Als de mensheid zich zo ver ontwikkeld heeft, dat het merendeel der artsen zich bereid verklaart de seksuele lusten op te geven om te kunnen genezen, zullen de ingewijde Ayurvaidikas van stonde aan hen hun waarheden en geheimen onthullen. Maar voorlopig zijn de westerlingen er alleen maar op uit elk van hun ontdekkingen te benutten om elkaar schade toe te brengen. Kijk maar eens, wat hebben ze met de uitvinding van dynamiet, van het vliegtuig gedaan ? Nieuwe wapens ! Wat zouden ze niet doen, als ze het geheim van de kosmische energie en de nog hogere levensenergie leerden kennen ?... Opnieuw een gelegenheid elkaar uit te roeien en nog meer geld te verdienen! Oorlog is een handelszaak. En waartoe deze handel ? Waartoe steeds maar meer geld ? Om hun begeerten te vermeerderen, nog dieper in de seksuele lusten en perversiteit te duiken.
U vraagt waarom wij onze geheimen niet prijsgeven? De buitenlandse artsen willen het niet eens. Als ze horen, dat ze daarvoor hun lusten moeten opgeven, zijn ze niet langer geïnteresseerd. Ze geloven helemaal niet dat ze voor deze billijke prijs het geheim van het leven zouden verkrijgen. Het is veel gemakkelijker zonder een enkele poging te wagen, de oosterlingen bespottelijk te maken en uit te lachen. De meeste vreemdelingen denken, dat het hoogste geluk op aarde de bevrediging van de seksuele aandrift is. Hoe willen ze de onvoorstelbare kracht, die een vergeestelijkt mens bezit, leren kennen, als ze niet proberen die te krijgen? Deze kracht kan men zich noch met geld, noch door macht verwerven. De prijs die men ervoor betalen moet, is onthouding, verzaking !
De mens echter, die deze prijs ervoor betaald heeft, ontdekt daarna dat hij eigenlijk niets verzaakt heeft, want hij heeft in plaats van het sterfelijke het onsterfelijke, en in plaats van het vergankelijke, het onvergankelijke gevonden. Een betere ruil kan een mens niet tot stand brengen! Maar hierover redetwisten we niet. Deze geheimen kan men met het verstand niet vatten. Geest kun je niet begrijpen, maar alleen beleven. Geest kun je alleen maar zijn. Wij laten de vreemden langs hun weg van het verstand verdergaan. Ze hebben al veel bereikt en zullen ook nog meer bereiken. Maar de uiteindelijke waarheden blijven voor de verstandsmensen verborgen, want ze hebben de zaligheid van louter Zijn, waartoe de verzaking voert, nooit leren kennen. Ze hebben van de oosterse Yogi een spotprentje gemaakt. Is het dan een wonder, dat de ingewijden hun geheimen niet prijsgeven, maar dat ze zich terugtrekken en voor de westerlingen onbereikbaar blijven ? “

Tot zover de Oosterse genezer.
E. Haich gaat verder :

( … ) Met alle eerbied voor de kennis van onze geleerden, maar ze doen alsof ze alle geheimen des levens kennen, maar bovendien staan ze volkomen onwetend tegenover de dood. De oosterlingen hebben het geheim van leven en dood ontraadseld; maar tegenover de spotzieke houding van het Westen hadden ze maar één wapen: zwijgzaamheid. Geen wonder. Eén enkel voorbeeld: een Indiër liet me een sigarettenaansteker zien; het was een klein boeddhabeeldje in de lotushouding, een profaan artikel uit een bazaar. Hij zei: Een oosterling zou het niet in zijn hoofd krijgen de Christusgestalte te gebruiken als model voor een sigarettenaansteker, want wij staan vol eerbied ook tegenover de Godsbeelden van andere geloofsvormen. Wij weten, dat achter de diverse Godsbeelden dezelfde enige God staat, - en toen legde hij die boeddha vol tederheid op zijn huisaltaar.
Als westerling schaamde ik me diep. En het zal mij benieuwen wanneer het Westen tot het inzicht zal komen dat het de oosterlingen niet voortdurend met dergelijke smakeloze, tactloze en meedogenloze dingen tegen de haren moet strijken. Denk maar eens aan de diverse films over het Oosten. De oosterlingen kijken er ook naar en geloof me, dat ze daar het hunne van denken. Maar ze zwijgen … Ik vroeg onze vriend: “Zijn er boeken over yoga?”
“Het mooiste en heiligste boek van de Indiërs is de Bhagavad Gita. Daarin kun je de mooiste beschrijving vinden van de geestelijke weg tot zelfrealisatie door yoga. Dat zou ik je aanraden.”




Dat is trouwens iets wat ook Rudolf Steiner aanraadt :

“Meditatie is niets anders dan zich verdiepen in gedachten die eeuwigheidswaarde hebben, en zichzelf bewust in contact brengen met wat boven tijd en ruimte uitstijgt. Dergelijke gedachten vindt men in de schriften van de grote godsdiensten : de Vedanta, de Bhagavad Gita, het Johannes-evangelie vanaf het 13de hoofdstuk, ook de “Navolging van Christus” van Thomas a Kempis.”

(in GA 53 “Ursprung und Ziel des Menschen”, blz. 262.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Genezen in Midden-Europa

In onze tijd, en in Midden-Europa, moeten we de oeroude Oosterse praktijken niet overnemen. Wij hebben zelf een geestelijke bron. We moeten die alleen maar durven aanboren. En zo zegt Steiner (ook in GA 53 – blz. 323 ) :

“We moeten de weg tot geestelijke ontwikkeling niet noodzakelijk in de Bhagavad Gita zoeken : we vinden dezelfde problematiek (de mens tussen goed en kwaad – fdw) terug in de Faust van Goethe.”
We moeten de Ayurvedische geneeskunde niet zomaar overnemen, we kunnen een eigen spirituele vorm van geneeskunst ontwikkelen. Trouwens, veel van wat in de Ayurvedische geneeskunde te vinden is over de ziekte als een vorm van bezetenheid door geestelijke wezens, stemt overeen met antroposofische inzichten. Lezen we bvb. in GA 102 “Das Hereinwirken geistiger Wesenheiten in den Menschen”, de voordracht van 6 januari 1908 in Berlijn :

“We moeten er geen doekjes rond winden : in het menselijk astraal lichaam, in het menselijk etherlichaam is het Ik niet alleen baas.
Door zijn ontwikkeling verkrijgt de mens geleidelijk vanuit zijn Ik meer zeggenschap over zijn astraal lichaam en zijn etherlichaam, namelijk door zijn astraal lichaam om te vormen tot geestzelf of manas, en het etherlichaam om te vormen tot levensgeest of boeddhi. Maar zolang de mens niet volledig meester is over deze delen van zijn wezen, zo lang blijven ook andere wezens hun invloed uitoefenen op die menselijke wezensdelen.
In het menselijk astraal lichaam leven, als maden in een kaas – excuseert u mij de onappetijtelijke vergelijking – andere wezens. In het astraal lichaam leven astrale wezens waarvan ik u gezegd heb dat hun eigenlijke woonplaats de Maan of Mars is, naargelang of het om goedaardige of kwaadaardige wezens gaat. Die verankeren zich in het astraal lichaam. En de lymfe, die kleurloze vloeistof die door de mens stroomt, vormt het fysieke lichaam van die wezens die in ons astraal lichaam leven.” ( … )

Het is dus niet als bij de dieren, die een groeps-Ik hebben in het astrale en waarvan ieder afzonderlijk dier een eigen fysiek lichaam heeft hier in de fysieke wereld. De astrale wezens waarover het hier gaat hebben hier geen eigen afzonderlijk fysiek lichaam, de menselijke lymfe is hun fysiek lichaam.

“Ze zijn hier parasieten van de mens. Als er op aarde geen menselijke wezens zouden zijn, dan zouden ze zeer vlug de aarde verlaten omdat ze dan geen woonplaats zouden vinden; het zou hun hier niet bevallen. Maar omdat er wezens zijn - mensen en de hogere diersoorten - die lymfe hebben, daardoor kunnen zij een fysieke manifestatie in deze lymfe hebben.
Zo pulseert in ons lichaam niet alleen de materiële stof lymfe, maar in de lymfekringloop bewegen zich, en wel in massale aantallen, dergelijke wezens die in de lymfe dus hun lichamen hebben, terwijl de eigenlijke mens, de Ik-mens, in feite in het bloed voor zijn Ik een fysieke drager heeft.
En of een mens meer Maanwezens of meer Marswezens in zich heeft, dat geeft de lymfe haar bijzonder karakter. Als er in een mens meer Maanwezens circuleren, dan neigt hij meer tot kwaadheid, tot toorn, tot gramschap; als er daarentegen meer Marswezens door hem stromen, dan neigt hij meer tot zachtmoedigheid, welwillendheid, mildheid.
Zo ziet u hoe de mens niet alleen door vloeistoffen maar ook door geesten doorstroomd wordt, en men verstaat de mens pas als men van dit feit op de hoogte is.”

We zijn gewoon van Mars te associëren met agressie, maar dat de Marsbewoners hier voorgesteld worden als zachtaardig heeft waarschijnlijk te maken met wat Boeddha ooit voor de planeet Mars gedaan heeft. Lees daarover in De Brug 25.

Ita Wegman was op zoek naar een geneeskunst voor Europa. Ze vroeg op een dag aan Rudolf Steiner : “Mysterienmedizin – geneeskunde vanuit de mysteries, dat is wat ik zoek. Kunnen de artsen in de Vereniging dit krijgen ?”
Steiner bevestigde, en dat was het begin van haar geneeskundige praktijk met hem en ook de eerste aanzet tot het oprichten van de Sectie voor Geneeskunst.
Enkele voorbeelden van Rudolf Steiners aanpak.

Norbert Glas, die we al kennen van “Het aangezicht openbaart de mens” (in De Brug 3 en 4) vertelt (in Deel 1 van “Wer war Ita Wegman ?” op blz. 332) :

“Door zijn volkomen natuurlijke en spontane manier van doen voelden de mensen die met Rudolf Steiner te maken hadden, zich ongeremd en stonden open voor zijn woorden. Warme hartelijkheid stroomde uit zijn wezen, en toch tegelijkertijd strikte zakelijkheid vanaf het ogenblik dat Ita Wegman een patiënt binnen liet komen.
Zo herinner ik mij een jonge, bijzonder interessante en mooie kunstenares. Ze sukkelde met een knie waardoor ze al langere tijd moeilijk kon stappen. De knie werd bekeken, ook even aangeraakt; men merkte voor een kort ogenblik bij Rudolf Steiner een sterke concentratie. Je zag dat zijn ogen zich even sloten en bij het openen waren ze natuurlijk naar Ita Wegman gericht : er was hier dus sprake van een lichte verandering van het gewricht en er moesten wikkels met Arnica rond. Ita Wegman vroeg direct hoe sterk de oplossing voor de kompressen moest zijn. Het antwoord van Rudolf Steiner is voor ons veelbetekenend, het toont namelijk hoe eenvoudig, natuurlijk en ongekunsteld de aanwijzingen gegeven werden : er moest in de schaal met het warme water zo veel Arnica-extract gedaan worden tot er een mooie, lichtgroene kleur ontstond. Hij zei niet dat er een theelepel of een eetlepel in moest, nee, hij appelleerde direct aan de maat van het menselijk oog.” ( … )

“Een arts die in de kliniek in Arlesheim werkte, werd zelf ziek, kreeg koorts en zenuwpijnen, zo erg dat hij niet meer kon bewegen. Van slaap was er geen sprake en het ging hem van kwaad naar erger. Ita Wegman probeerde alles maar kon tot geen echte diagnose komen. Toen Rudolf Steiner op bezoek kwam, legde ze hem dit geval voor. Rudolf Steiner luisterde rustig naar de ziektegeschiedenis en de dokteres wachtte gespannen op zijn antwoord. Rudolf Steiner liet een tijd zijn blik rusten op de patiënt en keerde zich toen naar Ita Wegman : “Hij heeft een vergiftiging, zei hij, met in zijn toon iets van verwondering dat zij dat zelf niet had opgemerkt.
De weinigen die aanwezig waren, stonden paf, Ita Wegman inbegrepen.
Ten slotte sprak hij vriendelijk tot de patiënt : “Zo erg is het niet. U bent moe nietwaar ? Drink vanavond een lichte thee van lindebloesem.”
Toen de verbazing enigszins geweken was, vertelde Rudolf Steiner dat dit gebeurt als men bloemkool eet. Gekookt of niet, het maakt niet uit : als men bloemkool eet, dan eet men mest. Eet je bloemkool in Berlijn dan is dat mest van mensen, in Holland mest van vis en in Zwitserland rottend mest. Eet men dan rauwkost als salade (fruit is geen probleem !), dan ziet men zulke vergiftigingen optreden.
( … )

Klara Müller ( in deel 2 van “Wer war Ita Wegman”, blz. 367) :

“In de lente van 1924 werd ik wegens een onregelmatige hartslag opgenomen in de kliniek van Dr. Wegman. Van tijd tot tijd bezocht Dr. Steiner de patiënten en Frau Wegman hield zich dan helemaal aan zijn aanwijzingen. Vóór ik de gelegenheid tot zo’n consult had, werd ik behandeld volgens de voorschriften van Frau Wegman. Zij had na een onderzoek vastgesteld dat het hart weliswaar van vorm goed was maar dat de hartspier te zwak was. Ook was het ritme niet in orde en de stofwisseling evenmin. Verder stelde ze vast dat het etherlichaam te weinig greep had op het fysiek lichaam, het leefde te veel voor zijn eigen interesses om zo te zeggen. Dat zou door bepaalde meditaties kunnen verholpen worden en die zou Dr. Steiner mij dan geven. In afwachting van zijn bezoek wilde men de stofwisseling stimuleren door baden, massage en door heileuritmie. Zo gaf bvb. juffrouw Simons tooneuritmie speciaal voor de voeten en benen.
Na ongeveer drie weken kwam de melding dat ik mij moest klaarmaken voor een consult met Dr. Steiner. Als zijn bezoek aangekondigd was, ontstond onder de patiënten altijd een soort van paniekstemming, ook bij mij natuurlijk. Ik voelde mij alsof ik een examen zou gaan afleggen waarvoor ik zeker gebuisd zou worden.
En zo betrad ik tamelijk onzeker en angstig de spreekkamer waar Dr. Steiner en Dr. Wegman mij ontvingen. Hij was natuurlijk over mijn geval al enigszins ingelicht door Dr. Wegman en vroeg mij of ik vaak onregelmatige hartkloppingen had en of ik meermaals een druk op het hart gewaar werd. Dat moest ik allemaal bevestigen. Na een poosje zei hij : “Het hart op zich is in orde” – en dan schertsend : “Maar toch kunt u er niet prat op gaan van het hart op de juiste plaats te hebben want het zit in het midden.” Ik :”Dus volledig abnormaal ?”
Hij : “Voor u is dat het normale. Ook is het hart een beetje te groot en het drukt op de maag. Worden de hartkloppingen niet erger na het eten ?”
Ik bevestigde dat. Dr. Steiner tot Dr. Wegman : “Dat is het namelijk waar het op aan komt.”
Dan maakte Herr Doktor een beweging in de lucht, direct boven de hartstreek, voelde tegelijk mijn pols en zei : “Dr. Wegman zal u straks de betreffende meditatie geven en u alles uitleggen.”
De volgende dag gaf Dr. Wegman mij volgende meditatie :

Cyane, die blaue, Rose, die rote,
Die tauschen in Weltenworten
Feuer und Wasser


Cyane = korenbloem

Dr. Wegman legde mij uit dat Dr. Steiner erbij gezegd had dat ik mij het blauw moest voorstellen als van mij weg bewegend, het rode echter als een groot vlak dat op mij toekwam.
Verder had hij voorgeschreven : 3x per week mosterd-voetbaden, 3x volledige baden, 3x voetmassages en 3x injecties en daarbij ook nog heileuritmie aanbevolen. Hoewel dat allemaal wegens gebrek aan personeel niet altijd regelmatig kon gebeuren, was er toch een gunstige evolutie.”
( … )

In het tijdschrift “Der Europäer” (jg. 19, nr. 8 - juni 2015) lezen we :

Toentertijd was er in de antroposofische vereniging een hoge officier die in Berlijn gestationeerd was. Hij nam een voorname plaats in, zowel in het militaire als in het maatschappelijk leven. Hij werd zwaar ziek. Op een avond zei Dr. Steiner : “Het gaat slecht met N. Als er geen wonder gebeurt, dan sterft hij morgen.” Een ongemeen indrukwekkende droefheid kon men in dergelijke gevallen op zijn gezicht zien. “Wat is er mis met hem ?” vroeg ik.
“Als ik juist zie, heeft hij iets aan de uitgang van de maag wat evenwel kan geopereerd worden. Maar de dokters willen hem niet opereren. U kunt zich niet voorstellen hoe het iemand te moede is die ziet dat er hulp mogelijk is, maar dat de dokters niet meewillen. Ik heb aan zijn vrouw gezegd dat ze direct moet toehappen als er ook maar de minste suggestie van een operatie zou klinken. Meer kan een mens niet doen …”
Maar de volgende ochtend was N dood. In opdracht van Dr. Steiner die zich het lot van de alleenstaande vrouw aantrok, kwam er een antroposofe bij mij en vroeg mij om ’s middags tot bij Dr. Steiner te komen. Hij wilde mij een en ander over de afgestorvene vertellen zodat ik de begrafenisplechtigheid kon arrangeren. Toen ik daar was vertelde Dr. Steiner : “Deze morgen vroeg, ik was zelfs nog niet opgestaan, kwam N tot hier om afscheid te nemen. Twintig minuten later kwam dan het bericht dat hij overleden was.” Ik moest eventjes bekomen omdat hij zo vanzelfsprekend over een ontmoeting met een overledene sprak. “Hoe is het eigenlijk als een overledene afscheid neemt ?” vroeg ik. “Oh” zei Dr. Steiner met een glimlach, “dat is niet anders dan wanneer een levend mens in de kamer komt. Hij komt gewoon binnen en neemt afscheid. In de eerste uren na de dood is dat zeer gemakkelijk waar te nemen. Later wordt het moeilijker.” ( … ) Toen vertelde Dr. Steiner dat hij aangedrongen had op een autopsie. “Dat heb ik ook voor een persoonlijke reden gevraagd, om mijzelf te kunnen controleren.”
Het resultaat daarvan was dat de dood veroorzaakt was door een gezwel aan de maaguitgang, wat niet de diagnose was geweest van de dokters.
“De dokters denken dat zoiets niet geopereerd kan worden. Alleen bij kinderen achten ze het doenbaar. Ze weten niet dat het mogelijk is bij kinderen … en bij mensen als N die veel gemediteerd hebben. Mijn vermoeden werd dus door de autopsie bevestigd.”

Nog iets interessants uit de Zeylmans biografie van Ita Wegman (deel 1, blz. 314) :

“Er kwamen altijd vele mensen bij Rudolf Steiner om raad te vragen. En daar kon men iets merkwaardigs vaststellen. Hij gaf de raad altijd zo dat men die graag en goed opvolgde, alsof hij heel goed wist : zo en niet anders mag de raad gegeven worden. De raad werd gegeven, niet vanuit het standpunt van de raadgever maar van het standpunt van de raadvrager, en altijd zo dat het opvolgen van de raad binnen de mogelijkheden van de raadvrager lag. Rudolf Steiner las in iemands ziel wat hij graag wilde horen en gaf zijn raad dan in die richting. Waarom ? Om te voorkomen dat een raad niet zou opgevolgd worden. Vele mensen willen een raad toch niet opvolgen als die hun niet past, en het niet opvolgen van een raad die door Rudolf Steiner gegeven was, heeft karmische gevolgen.
Voor die karmische gevolgen wilde Rudolf Steiner de betreffende persoon beschermen, het hem niet aandoen, hem niet in een situatie brengen van in oppositie tot hem te geraken.
Hij kon zo denken omdat hij een hoge missie had. Dit zich richten naar het ontwikkelingsniveau van een bepaalde persoon was een markante trek in zijn omgang met de mensen. Het kon gebeuren dat hij iets streng eiste van sommige personen : dat was omdat hij wist dat ze konden doen wat hij hun zei. Anderen gaf hij geduldig en liefdevol raad. Vandaar dat het niet mogelijk is om een uitspraak van Rudolf Steiner juist te beoordelen wanneer men niet weet tegen wie het gezegd is geweest.”


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Het gevaarlijke 56ste levensjaar

De lezer moet eens in zijn eigen leven en dat van mensen uit zijn omgeving gaan kijken. Het valt op hoeveel gezondheidsproblemen ineens opduiken rond het 56ste jaar.

Vroeger was het nog erger ! Zo lezen we toch bij Diether Lauenstein ( Der Lebenslauf und seine Gesetze, Urachhaus, 1974 ) :

“Wie in oude kerkboeken zoekt naar de generatie van onze overgrootouders en nog verder, die ontdekt een gewoonte die in die lang vervlogen dagen wijd verbreid was, namelijk dat de mannen op hun 56ste stierven. Natuurlijk waren er ook andere gevallen, maar voor zover ik kon nagaan was het toch zeer gebruikelijk dat een robuuste man, die het leven krachtig langs de buitenkant had aangepakt, zoals dat leven nu eenmaal op zijn weg lag, en die niet speciaal zijn innerlijk leven even krachtig had verzorgd, op zijn 56ste de typische longontsteking opdeed en eraan stierf.
Op dat moment was niet alleen zijn achtste zevenjaarsperiode voorbij, maar met 55 jaar, 9 maand en 12 dagen was hij ook de derde maanknoop gepasseerd.
Goethe verloor kort voor zijn derde maanknoop zijn dichtervriend Schiller en doorliep zelf een gezondheidscrisis. Ook in onze tijd, nu de mannen mogen verwachten van langer te leven, liggen hier crisisjaren. Dodelijke hartinfarcten zijn legio. Overigens illustreert dit de regel dat men in iedere zevenjaarsperiode iets te leren heeft en als dit na vijf, hoogstens zeven jaar niet gelukt is, dan neigt dit leven tot een abrupt einde. Over volmaakt worden gaat het niet, maar zeven jaar heeft men tijd om te leren en niet langer.”


Op een andere plaats in dit boekje lezen we dat volgens de Kabbala het gevaarlijke jaar pas twee jaar later komt, dus het 58ste jaar. Voor Pompejus was dat inderdaad zo, hij stierf toen hij 58 was, kort nadat hij bij Pharsalos verslagen was door Caesar. Maar Caesar kwam aan zijn eind op zijn 56ste.
Overigens kan ook de tweede maanknoop rond de 37 jaar noodlottig worden. Caesar kwam toen op een gevaarlijk punt want hij was betrokken bij de samenzwering van Catilina.
Raphaël, Van Gogh en Byron om maar enkele te noemen, overleefden dit crisismoment niet. (Meer over de betekenis van de maanknopen kon u ook al in De Brug 20 lezen).

Onze eigen engel beschermt ons, vooral in onze jeugd, tot we ongeveer 14 jaar zijn, twee zevenjaarsperiodes dus. Maar dan is het gedaan met die bescherming. In de woorden van Diether Lauenstein : het lijkt alsof onze engel daarna met vakantie gaat.

“Wij zouden kunnen denken dat de engel van de volwassene op vakantie naar Zwitserland gaat om uit te rusten en daar leeft van het onderhoudsgeld dat wij hem toesturen onder de vorm van zielevoedsel. Maar rond ons 50ste jaar wordt dat onderhoudsgeld altijd maar kariger en dan komt hij terug dichter naar ons om te kijken hoe het ermee staat.
Inderdaad verandert er rond het 50ste jaar iets in de gestemdheid van de ziel bij vele mensen, ze worden religieuzer. Mensen van in de dertig voelen vaak dat hun zieleleven, vergeleken met dat van hun twintiger jaren, duidelijk zwakker wordt. Voor de ziel geeft het leven niet meer zo veel. Maar vanaf het vijftigste komt er nog een tweede, nog ergere verlamming in de ziel die vele mensen met alcohol en TV proberen te verdrijven.

Goethe zei dat we als kind realisten zijn, in onze jeugd idealisten, in het midden van ons leven sceptici en in de oude dag mystieker worden. Wij en onze engel hebben inderdaad nodig dat wij mystiek worden. Dat gebeurt niet vanzelf. Als er niet aan een verinnerlijking wordt gewerkt, dan misgroeit de ziel, ze wordt armer en armer. In vroegere tijden zag men dan pedanterie, vitterij en gierigheid in het karakter verschijnen. Vandaag de dag komt men echter in een levensleugen terecht : men probeert met alle macht jong te blijven. In Europa bemerkt men meestal nog hoe belachelijk het is wanneer een oudere zich gedraagt als een jongere. In Amerika is dat gevoel al compleet verdwenen ( geschreven in 1974, ondertussen is dat dus in Europa ook al zo geworden – fdw).
Als men zich overdag verdiept in spirituele gedachten, dan nemen de engelen (en ook de aartsengelen) deze gedachten ’s nachts van ons aan. Maar als ze daar ’s nachts alleen materiële, banaal-aardse gedachten aantreffen, dan slaan ze het boek toe en keren zich af van de mens.
Nog hogere hiërarchieën als de Archai schijnen de levensboeken van de mensen slechts in hun geheel te interesseren, en pas een hele tijd na ons aards overlijden.”


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Natuurwezens spreken tot naïeve mensen

Lang geleden, toen wij nog TV keken, zagen wij eens een grappige Amerikaanse film, “Semi tough”, met Burt Reynolds en Kris Kristofferson. Daarin werd de draak gestoken met al de cursussen en seminaries die toen in Amerika aangeboden werden en waar mensen zich voor veel geld onderwierpen aan de meest belachelijke procedures in de verwachting dat ze zo hun persoonlijke ontwikkeling op een hoger niveau konden brengen. In de film zien we hoe een grote groep mensen een heel weekend quasi opgesloten worden in de conferentiezaal van een duur hotel. Er worden zeer strikte afspraken gemaakt over wat mag en wat niet mag, zo mogen ze bvb. geen uurwerk bijhebben en niet naar toilet gaan behalve tijdens de zeer weinige pauzes. Burt Reynolds is een ruige rugbyspeler met absoluut geen interesse voor deze moderne zelfontwikkelingsmethodes maar omdat hij op een goed blaadje wil staan met de vrouw die hij wil veroveren, schrijft hij zich net als zij in voor deze vormingssessie. Dat verbaast haar ten zeerste en ze houdt hem nauwlettend in het oog tijdens al de oefeningen en meditaties. Hij lijkt vol overtuiging mee te doen, maar in feite blijft hij heel de tijd gewoon zichzelf terwijl de andere deelnemers met allerlei persoonlijke bekentenissen en uitwisseling van ervaringen geweldige stappen zetten op hun persoonlijke individuele ontwikkelingswegen. We herinneren ons een vrouw die hoogdringend naar toilet moest, maar het was niet het ogenblik van de pauze : ze doet het in haar broek, vertelt dit trots aan gans de zaal met de mededeling dat het een wonderlijke ervaring was. Waarop spontaan applaus en gejuich volgt : wat een overwinning op al die vastgeroeste stramienen die sinds je jeugd je eigen persoonlijkheid belemmeren ! De groepsleider debiteert allerlei pseudo-wijsheden in de zin van :“Er zijn geen antwoorden omdat er ook geen vragen zijn !”
Maar alle deelnemers gaan opgetogen en tevreden naar huis, hebben het gevoel dat ze veel bijgeleerd hebben. Ook de beminde van Burt Reynolds. Achteraf komt het goed tussen hem en haar, en later, als de nuchterheid en bezonnenheid ook bij haar zijn teruggekeerd, bewondert ze hem om zijn mensenkennis en doorzicht als hij bekent dat hij heel de tijd maar deed alsof.


“Hoe maak ik contact met mijn eigen wezenskern ?” schijnt Burt Reynolds zich af te vragen

Aan deze film moesten wij terugdenken nadat wij geprobeerd hadden om een weekendseminarie te volgen met een zekere Karsten Massei in de Steinerschool van Leuven, in maart 2015.
Waarom hadden we ons eigenlijk ingeschreven voor dit weekend ?
Eén van onze voornemens voor 2015 was om bijen te gaan houden. Er werd in Leuven een BD-imkercursus gegeven, twaalf dagen verspreid over gans het jaar, theorie en praktijk. Samen met de Antroposofische Vereniging organiseerde de BD-imkergroep ook dit workshop-weekend. Daar zou het speciaal over het geestelijk aspect van de bij en het bijenvolk gaan. Dat leek wel interessant. De naam Karsten Massei was ons volslagen onbekend, maar de man moest toch wel wat te vertellen hebben want het ging er zo uitzien : vrijdag van 19u tot 21u, zaterdag van 10u tot 18u en zondag van 10u tot 16u. Op de aankondiging kon je lezen :



Een workshop met Karsten Massei over
Het geestelijk wezen van de honingbij
Inhoud van de workshop :
Het bijenvolk is een zeer complexe gemeenschap en draagt vele geheimen in zich. Dichter bij deze geheimen komen is het doel van dit seminarie.
In deze drie dagen worden methodes en oefeningen gegeven waarmee we het wezen van de bijen meditatief kunnen ervaren.
Het gaat er om dat we de waarneming vanuit een innerlijke blik oefenen. Van daaruit kan men wezenlijke ervaringen opdoen.
De oefeningen worden zorgvuldig uitgelegd en individueel geoefend. De daaruit opgedane ervaringen kunnen in de groep uitgewisseld worden. De aangeleerde oefeningen zijn zo samengesteld dat ieder voor zich ze verder kan ontwikkelen.
In een eerste stap gaan we ons bezighouden met de substanties die de bijen ons schenken (honing, propolis en bijenwas), dan met de drie bijenwezens (koningin, werkster en dar) en uiteindelijk met het bijenvolk als geheel.
Daarnaast worden resultaten van geestelijk onderzoek gegeven, voornamelijk over:
- de elementenwereld van de bijen
- het omvormingswerk van de bijen voor aarde en mens
- de boodschappen van de bijen
Deze thema’s worden, volgens wat in de groep leeft, al dan niet diepgaand besproken. Vragen, gesprekken en uitwisselingen zijn zeer gewenst.
De workshop richt zich uitdrukkelijk niet alleen tot imkers, maar tot allen die de bijen en hun lot na aan het hart liggen.



Het begon allemaal zeer traditioneel in de sofische sfeer, het obligate harp- of lierspel en het voorlezen van een spreuk. Daarna de inleiding door een Gentse antroposoof.
En dan Karsten Massei in het Duits met een directe vertaling naar het Nederlands na iedere zin. Zeer bedaard tempo dus. De man begint met wat info over zichzelf : geboren Berlijn 1963, heilpedagoog, al 20 jaar in Zurich. Ongewone lichaamstaal : zacht, vriendelijk glimlachend, maar voortdurend zichzelf aanrakend aan zijn armen en wrijvend over zijn benen … Onzekerheid ?
Een eerste alarmsignaal bereikte ons toen de man na 20 minuten algemeenheden al op zijn klokje keek, zo van : tja, wat zou ik nog kunnen zeggen … Hij stelt voor om een rondje te doen, kennismaking en met welke vraag ben je gekomen. We zaten daar in een grote kring van ong. 25 personen, als iedereen twee à drie minuten praat, dan zijn we een dik uur verder, bleef er nog een half uurtje over en hadden we nog niets over het onderwerp gehoord.
Dan krijgt ieder een schoteltje met 3 bijensubstanties : was, honing en propolis.
Moesten we een half uur ons mee …. verbinden. Zitten daar dus 25 volwassen mensen in een kring met gesloten ogen naar een schoteltje te kijken en verbinden zich met deze drie substanties. Mooi voor wie het kan, maar in ieder geval een opdracht die buiten mijn mogelijkheden lag. En dat was het voor die avond ! De volgende dag zouden we per drie een half uur uitwisselen over de ervaringen en gevoelens die we bij dit verbinden gehad hadden, en daarna nog eens allen samen in de groep, nog eens een half uur uitwisselen van de eigen impressies !
Toen wist ik al genoeg en ik zou zaterdag al niet meer gegaan zijn, maar : ik was 1 van de 5 mensen die ze hadden aangesproken om te vertalen en mijn beurt was de zaterdagnamiddag.
En : ik had voor de zaterdagmorgen al afgesproken met een collega van het werk dat die mij met de auto van Leuven naar Wijgmaal zou voeren omdat het openbaar vervoer in het weekend zo slecht uitkomt. Dus ik zaterdagmorgen bij die collega thuis koffie gedronken, rustig aan, want ik dacht : als ik wat later kom is misschien al een deel van de blabla gedaan. Ik kom toe om 9u15, ze waren al bezig, ik was dus al ontsnapt aan de harp en de spreuk, maar de Karsten was aan het praten, over Pein en Schmerz en hoe hij een imker in Noord-Duitsland die zo'n verdriet had omdat zijn volken gestorven waren "in die Arme genommen hat" en gezegd had : maar kijk, hier rond jou staan je collega-imkers, die kunnen je helpen met je Pein und Schmerz en weet je : die schonken hem een nieuw volk ! Ontroering alom ...
Ik zag het al aankomen : op het einde van de workshop iedereen gaan knuffelen.
Toen zei hij : ja gisteren was er wat weinig tijd, daarom stelde hij voor om opnieuw een halfuurtje met gesloten ogen te staren naar het schoteltje en je te verbinden met die substanties en de rest van de voormiddag blabla daarover. Alsof hij de gedachten van de mensen geraden had voegde hij eraan toe : je zal merken dat het na tien minuten begint saai te worden, maar dat betekent gewoon dat je dan volledig tot rust bent gekomen … Toen wist ik het zeker : ik ben opgelicht, deze man is gewoon zijn tijd aan het vullen, die improviseert maar wat, hij laat de deelnemers betalen om naar elkaar te luisteren en zelf komt hij met niets nieuws.
Toen heb ik stilletjes één van de organisatoren gewenkt en terzijde genomen, gevraagd of hij een andere vertaler kon zoeken voor de namiddag, want dat ik, als ik nog langer bleef, een moord zou plegen. Hij stelde mijn eerlijkheid op prijs, zo’n workshop werkt immers niet als de harmonische gemeenschappelijke golflengte door één stoorzender naar de vaantjes wordt geholpen. Ik ben gaan lopen, letterlijk, want ik ben in sneltempo te voet van Wijgmaal naar het station van Leuven gestapt, wat toch 75 minuten is. Twee dagen ervoor had Massei voor een antroposofisch publiek gesproken in Gent. Ik vroeg aan een abonnee van dit tijdschrift wat hij ervan vond :

“Karsten Massei vond ik maar zo zo. Een dure voordracht (12 euro) met weinig concrete informatie. Hij bleef vaag. Het was meer een gesprek met het publiek, waarbij het vooral ging om Gent. Door de stad te bestuderen, zou je een idee krijgen van de stadsengel. De daklozen maar ook de politie staan onder de hoge bescherming van die engel …. “

Dat kan natuurlijk zijn van die engel, maar het kan even goed niet zijn. Karsten Massei presenteert zichzelf als iemand die op een of andere manier contact heeft met allerlei natuurwezens. Wij, reguliere antroposofen zijn nog zover niet. Wij hebben voorlopig alleen maar ons gezond verstand. En het werk van Rudolf Steiner natuurlijk. Met die twee instrumenten zijn we begonnen aan de lectuur van twee boeken van deze Massei.
We hebben hem een eerlijke kans gegeven, onze persoonlijke ervaringen eventjes opzij gezet. Maar halverwege het tweede boek hebben we het opgegeven : met antroposofie heeft dit allemaal niets te maken, met sjamanisme des te meer.
Wat verstaan we onder sjamanisme ? Bekijken we even wat het Institute of Siberian Shamanism uit Nederland ons geregeld stuurt via email :


De natuur en oude plaatsen lenen zich goed om de healingcodes en ceremoniën samen te voegen en te bekrachtigen vanuit het Siberisch Sjamanisme. 
Alles wordt intenser ervaren en werkt dieper door. 
Wanneer wij ons (dieper) verbinden met de natuur, verbinden wij ons ook meer met onszelf en met AL wat leeft.
We brengen de essentie van het Siberisch sjamanisme op een eenvoudige manier, die voor allen te volgen is. Zo kan een ieder de oude kennis van de sjamanen weer gebruiken in deze moderne tijd. 


Ceremonieën en je verbinden met de natuur, dit zou zo uit een boek van Karsten Massei kunnen komen. Het eerste boek heet “Schule der Elementarwesen”, uitgegeven door Futurum Verlag, Basel, 2011, en is al aan de 3de druk in 2013 !
Het begint met een hoofdstuk over de elementenwezens en daar vinden we de klassieke indeling die we kennen uit de antroposofie : gnomen, nimfen, sylfen, warmtewezens. Op blz. 31 noemt hij Steiner als één van drie personen die voor zijn ontwikkeling belangrijk waren. En dat is ongeveer alles wat er aan antroposofie in het boek zit, want na de twee bladzijden waar het onderscheid tussen gnomen, sylfen en nimfen gemaakt wordt, is er in de rest van het boek alleen maar sprake van natuurwezens als boomgeesten en boomfeeën, en elementenwezens in het algemeen.
Wie zijn de twee andere mensen die voor hem belangrijk waren ?
Edward Bach ( van de Bachbloesems) en dan nog een zekere Emma Kunz. Dit moet een paranormaal begaafde vrouw geweest zijn, die therapeutisch werkte met een pendel en radiësthesie, een paranormale vaardigheid om de straling aan te voelen. Op internet leest men over een museum aan haar gewijd :

In het Aargauische Würenlos – tussen Zürich en Baden – bevindt zich een krachtplek met verbazingwekkend hoge energiewaarden, die een harmoniserende uitwerking hebben op lichaam en geest van de bezoekers.
Deze bijzondere krachtplek in de Romeinse steengroeve van Würenlos in het Limmadal vormt het hart van het Emma Kunz Centrum. Hier ontdekte Emma Kunz in 1942 het helende gesteente AION A, dat in het bijzonder werkzaam is bij de behandeling van allerlei ontstekingen. De in de grot opgeslagen biodynamische energie is voor veel mensen voelbaar en wordt wel omschreven als een gevoel 'van een op te laden batterij'.
Emma Kunz (1892-1963) was tijdens haar leven bekend als natuurgeneeskundige. Zelf karakteriseerde ze zich als onderzoekster en inmiddels is ze ook als beeldende kunstenares internationaal bekend met een onvergelijkbaar oeuvre, wat in het gelijknamige museum te bewonderen is.

Pendelen en radiësthesie, er zijn mensen die deze vaardigheden van nature bezitten, maar voor antroposofen zijn dat niet echt streefdoelen. Maar door deze figuur begrijpen we Karsten Masseis methode al wat beter. Blijkbaar wil hij de mensen op een “intuïtieve” manier in contact laten komen met het geestelijke en etherische dat hen omringt. Exacte helderziendheid in de zin van de antroposofische geesteswetenschap is een lange en moeilijke weg en we begrijpen dat vele mensen de sjamanistische manier verkiezen. Er worden weinig eisen gesteld, je moet gewoon de goede wil hebben en “je verbinden met de natuur”. De resultaten van deze weg zijn er dan ook naar. Iedereen kan zichzelf wijsmaken wat hij wil en zijn eigen inbeelding voor realiteiten nemen. De streng geschoolde geesteswetenschapper kan een afzonderlijk elementenwezen herkennen en karakteriseren. Dat is met Masseis methode niet mogelijk, vandaar dat hij altijd zeer algemeen over niet-specifieke natuurwezens en boomgeesten spreekt.

“Vaak kan men vaststellen dat in het afzonderlijke elementenwezen, als het tot de mens spreekt, zich veel meer uitdrukt, veel meer aan het woord komt als datgene wat alleen maar van het wezen stamt. In het afzonderlijke wezen zit het meedelen van een ganse, grote wereld. Het is dikwijls zo dat een individueel elementenwezen als het ware uit een groot koor van de meest verschillende geestelijke wezens spreekt.”

We willen graag geloven dat Karsten Massei bovenzinnelijke ervaringen heeft, maar is hij ook in staat om uit te maken met welke wezens hij te maken heeft ?
Zijn eigen ontwikkelingsweg is niet echt een referentie. Hij was geïnteresseerd in geneeskrachtige planten. Bij de lectuur van verschillende boeken daarover merkte hij dat de schrijvers gewoon van elkaar afschreven. Hij begon zelf te onderzoeken :

“Ik nam bloemen, bladeren, wortels in mijn handen en lette zeer opmerkzaam op wat er dan met mij gebeurde. Dat deed ik vele maanden lang. Ik schreef de resultaten op om achteraf te kunnen vergelijken. Zo ontwikkelde ik het vermogen om reacties van mijn lichaam op bepaalde substanties precies te kunnen waarnemen.”

Ongeveer hetzelfde deed hij met bomen :

“Ik leunde tegen hun stam aan en leefde mij in hun wezen in. Mettertijd leerde ik de verschillende kwaliteiten van de bomen goed te onderscheiden.”

En natuurlijk ook hun boodschappen verstaan !
We gaan ons even beperken tot die boomgeesten, wat zijn die volgens Massei ?

“De boomgeesten zijn hoogstaande wezens van de elementenwereld. Ze hebben enerzijds de opdracht de boom waarin ze leven te beschermen. Anderzijds begeleiden de boomgeesten de gang van de mensheid. Maar die opdracht is nu de verantwoordelijkheid van de mensen zelf. De boomgeesten drukken dat met volgende woorden uit :
“De oude mysterie- en inwijdingsscholen hingen op een of andere manier altijd samen met de bomen. De wezens van de bomen waren de leiders van de mensen in de geestelijke wereld.
( … ) De boomgeesten hebben er moeten van afzien om de mensen te leren. ( … ) De mensen moeten het nu zelf doen. Maar toch hebben de boomgeesten hun opdracht behouden om de mens te ondersteunen op zijn ontwikkelingsweg. Nu mogen zij terug zeer stilletjes beginnen spreken, we mogen ons terug laten kennen.”
(Blz. 43 )


Logica is niet de sterkste kant van deze geesten : ze waren zogezegd vroeger leiders van de mensheid, dan hebben ze die taak moeten opgeven, maar tegelijk blijven ze die taak toch nog uitoefenen ! Daarbij dan nog een taak waarvan de antroposoof denkt dat die toekwam aan de hiërarchieën.
De boomgeesten zijn vroeger metaalgeesten geweest, lezen we. Daarom brengen ze nu de wijsheid van de kosmos mee die ze als metaalgeesten opgenomen hebben :

“Ze worden leraars van de mensen. Het is niet overdreven te stellen : als de mens tot de bomen gaat en zich met hen bezig houdt, dan betreedt hij een universiteit die hem leert wat de aarde en de mens door de kosmos ontvangen.” (Blz. 46 )


Vergeet maar al die saaie voordrachtenreeksen van Rudolf Steiner, vraag het gewoon aan de bomen !


“De empathische (einfühlsame) studie van de zintuiglijke fenomenen leidt tot inzicht in de oerbeelden van de afzonderlijke boomsoorten. Men kan de boomgeesten nu echter ook als een geheel, als een groep van geestelijke wezens begrijpen. Ik heb vele boodschappen van afzonderlijke boomgeesten gekregen waarin ze wijzen op het geheel van de boomgeesten. Men kan van een kring van bomen spreken. Hierbij de woorden van een boomgeest :
“Lieve mensen, de bomen hebben een kring rond jullie gevormd. Jullie staan in het midden tussen de geesten van de bomen. Daar staan jullie als de mensheid die ge zijt. Jullie kunt je niet verbergen voor de geesten van de bomen. Dat is ook niet nodig. Deze aanwezigheid mag jullie verwonderen of zelfs doen schrikken. Dat hoeft echter niet. Want het is voor jullie bestwil. De kring werd rond jullie gevormd opdat jullie niet zouden vergeten om te groeien. Want de bomen tonen jullie hoe men groeit. En ze tonen jullie hoe bij het groeien het loslaten hoort, het sterven hoort. De bomen sterven, maar ze sterven licht. Jullie gaan door een poort met iedere boom waar ge tegenover staat, een levenspoort ! Voel jullie maar goed door deze poort opgenomen. Voel jullie omhuld door de boom als jullie hem benadert. Voel aan hoe iedere boom een andere poort is waardoor ge binnentreedt. De kring van de bomen ervaren jullie het vlugst wanneer ge in de bomen poorten ziet, wat ze ook zijn voor jullie. Want uit de meest verschillende poorten bestaat de kring der bomen. Maar iedere poort is onvolledig zonder de andere. Daarom omgeven de bomen jullie, nemen jullie in het midden.”
(Blz. 50 )


Dit soort vage algemeenheden kan men van iedere pseudo-helderziende horen als men zo naïef is om bij die mensen inzicht te gaan zoeken. Dan hoort men ook wijsheden als :

“Het hout is de grondsubstantie van de bomen. Met het hout zijn daadwerkelijk grote geheimen verbonden. Het is een bijzondere, unieke substantie. Het behoort tot de wondersubstanties van de aarde. [ dan verandert het lettertype, we vermoeden dat terug een boomgeest aan het woord komt ]

Het hout is ons geheim. Als ge ons geheim wilt ontsluieren, dan moet ge het wezen van het hout doorgronden. Het is een heilige substantie. Alleen door deze substantie bestaat voor ons de mogelijkheid om in het aardse, in de bomen aanwezig te zijn. In het hout is Hij, de Christus. Het hout heeft Hij uitverkoren om erin te leven. In het hout overleeft Hij de tijden. Hij heeft ervoor gekozen om aan het hout te sterven en in het hout verder te leven. Daardoor is Hij in het hout te schouwen. In de verschillende houtsoorten leven de verschillende aspecten van de wezenheid van Christus. Ge kunt iedere houtsoort bevragen naar de eigenschap die het van de wezenheid van Christus in zich draagt. Ge komt nader tot Hem door de houtsoorten te studeren en door de bomen te bestuderen. Omdat Christus met de bomen vrede gesloten heeft, zijn wij zijn kinderen.”


Dat is natuurlijk goed nieuws dat de Christus vrede gesloten heeft met de bomen.
Wat moet men daar als antroposoof van denken ? Dichterlijke vrijheden ? Of regelrechte godslastering ?


Het tweede boek van Karsten Massei heet “Botschaften der Elementarwesen” ( Futurum Verlag, Basel 2013).
Dit tweede boek is in zijn algemeenheid en vaagheid nog erger dan het eerste. Altijd weer verwacht je eindelijk eens iets concreets te horen, maar dat komt niet. Grote verwachtingen had ik op blz. 70 waar hij het over het wezen van de verschillende boomsoorten heeft en hij geeft weer wat hij gehoord heeft van de boomgeesten van resp. eik, kerselaar, olm, es, beuk, esdoorn en berk. Toevallig de zeven boomsoorten die overeenkomen met één van de planeten, maar dat vernoemt hij niet.
Nu zou je denken dat in de woorden van bvb. een boomgeest van de eik misschien wel een aspect van Marskracht zou klinken en in de woorden de beuk iets van Saturnus, maar nee hoor, alleen bij de olm kun je een Mercuriuskwaliteit herkennen, maar voor de rest is het allemaal vage algemene greenpeace- “spiritualiteit”.
Enkele uittreksels (de namen van de bijbehorende planeet voegden we zelf toe) :

Zo spreekt de boomgeest van de eik (= Mars) :
“Denk eraan dat je niet alleen op de aarde stapt, maar dat je door haar heen gaat. Met je wezen behoor je tot de hele aarde, niet alleen maar tot een deel. Je draagt alle aspecten van het leven in jou. Geen enkel ervan kan je ten koste van een ander voor langere tijd verloochenen. Anders word je ziek, omdat je je van de aarde verwijdert. Zij, ook de onderaardse aarde, leeft in jou. Ze leeft vooral in de veranderingskracht van je ziel. Het is de creatieve kracht, waarover je beschikt, die je krijgt, omdat je ziel met het licht van de binnenste aarde verbonden is. Je gaat helemaal niet over de aarde, maar de aarde beweegt zich door jou heen. Jij draagt ze in jou, maar je draagt alle aspecten van haar leven, dus ook de werkingen van alle planeten en sterrekrachten die op haar inwerken, die door haar heen werken en in haar verschijnen. Je kunt je als een kind van de kosmos en de aarde voelen. Het ene breng je in het andere en omgekeerd.”

De boomgeest van de kers ( = Maan) :
“Ieder wezen heeft zijn opdracht bij het grote werk van het hoeden van de aardezon. Ook de mens heeft een deel aan dit werk. De oppervlakkigheid van het leven nalopen, behoort daar niet bij. Wat afleidt, leidt af van de aarde, leidt af van de opdracht die ieder mens t.o.v. de aarde heeft. Want iedere ziel is een plaats waar het diepe licht van de aarde bewaard, gedragen, beschermd wordt. Iedere ziel is het eigen een aandeel aan het innerlijke licht van de aarde te hebben.”

De boomgeest van de olm ( = Mercurius) :
“De ziel die in de levensverandering staat, herpakt zich steeds weer opnieuw uit zichzelf en laat zich niet herpakken door iets wat enkel maar buiten haar ligt en daarom macht over haar wil verkrijgen. Als dat toch gebeurt, dan verliest de ziel zichzelf.”

De boomgeest van de es ( = Zon) :
“Wij (wezens der bomen) weten dat we ons in de zielen van de mensen volledig gedragen zouden kunnen voelen. Een rijk van vrede en vervulling komt ons met ieder menselijke ziel tegemoet. Daarom wensen wij dat het tot een ontmoeting komt tussen ons en jullie.”

De boomgeest van de beuk ( = Saturnus) :
Beelden van zijn eigen afkomst kan de mens herkennen in wat hij iedere dag rond zich ziet. Ware beelden van zijn eigen wezenheid schouwt hij in de wezens en verschijnselen van de aarde. Door die te laten spreken ervaart hij over zichzelf uit welke samenhangen hij geboren is. Hij moet zich slechts een vrije blik en een luisterend oor eigen maken. Hij moet leren dat wat hij waarneemt als een waar beeld te zien van wat zich daardoor openbaart. Zo kan hij de hemel, de zee, de bergen beschouwen en zich diep laten ontroeren door wat ze hem willen tonen, wat ze hem willen zeggen, waarvan ze eigenlijk een beeld zijn.”

De boomgeest van de esdoorn ( = Jupiter) :
“Wat ik, de geest van de esdoornboom, jullie zou willen leren is de omgang met grenzen. Grenzen zijn ruimtes van beschutting. Grenzen garanderen zekerheid, geborgenheid, een rustig ontwikkelen. Tegelijkertijd zijn ze spiegelvlakken. Daarin verschijnt dat wat nu nog verborgen is, maar wat zich aanstonds wil openbaren.”

De boomgeest van de berk ( = Venus) :
“In het geven ligt een geheim : dat de gevende groeit al weggevende. Hij verenigt zich met het wezen aan wie hij geeft. Er bestaat immers een stroom van het wezen dat krijgt naar het wezen dat geeft. Dat is een stroom van innerlijke groei. Deze stroom gaat door de aarde. Wie geeft ervaart zijn eigen wasdom vanuit de krachten van de binnenste aarde.”


En zo gaat dat maar door, bladzijdenlang. Iemand met een slechter karakter dan wij zou zeggen : als dat de wijsheid van de bomen is, dan kappen we ze maar beter direct om.

Bekijken we nog een ander wezen dat Karsten Massei ons voorstelt : de Stroomdraak (blz. 39). Let vooral op de “etherische” kwaliteit van de tekst : een eindeloos herhalen van hetzelfde thema.


“Iedere stroom of rivier wordt door vele bronnen gevoed. Uit hen wordt hij geboren. Hij heeft evenveel plaatsen waar hij geboren wordt als hijbronnen heeft. Men kan de stroom ervaren als een uitgestrekt, onophoudelijk stromend waterlichaam. Hij ontstaat uit talrijke bronnen en mondt uit in een grotere stroom of in de zee. Tussen de bronnen en de monding strekt zich dit stromend lichaam uit.
De bronnen brengen hem fysisch voort. Door hen komt hij in verschijning. Zij leveren hem de fysieke substantie, het water. Bovenzinnelijk komt deze kwaliteit tot uitdrukking door een wezen dat men in ieder stromend water vindt. Het is de Stroomdraak, een geestelijk wezen dat zich doorheen het stromend water wentelt en de gehele stroom van bron tot monding begeleidt. Dat wezen heeft in de elementenwereld een grote betekenis. Het wordt door vele wezens zeer goed waargenomen. Door de Stroomdraak worden zeer levendige krachten werkzaam bij de wezens van de elementenwereld. Het waterelement is de levensdrager. Hoge krachten stromen door het water, die de basis zijn voor het levende van het landschap. De Waterdraak is voor de wezens van de elementenwereld de bron van deze levenskrachten. Door hem zijn ze verbonden met het stromende wisselende leven. Ze ontvangen het door hem. De gaven die ze door de Draak ontvangen zijn van kosmische aard. Het stromende water stamt weliswaar uit het binnenste van de aarde maar de Draak die in het stromende water leeft, representeert de kosmos, voor zover het kosmische krachten zijn die hij doorgeeft aan de elementenwezens. In de Draak zien de wezens van de elementenwereld een wezen dat sterk genoeg is om hogere kosmische krachten op aarde te brengen. Evenredig groot is hun verering voor hem.”

Een bepaalde muzikaliteit is onmiskenbaar in deze litanie, het doet ons ergens aan Bach denken, niet de Bach van de bloesems, maar aan die componist van de langdradige clavecimbelmuziek.
Wat nu de realiteit van deze Stroomdraak betreft : we beperken ons tot een anekdote van Rudolf Steiner.

“Ik zat eens bij Haeckel in Leipzig en zei hem dat het toch spijtig was dat vele mensen met zijn naam juist datgene associeerden wat hij niet wilde, namelijk dat hij volledig de geest ontkende.
Hij antwoordde : “Doe ik dat ? Ik zou de mensen wel eens een distilleerkolf onder hun neus willen duwen en tonen wat er allemaal in zo’n kolf in beweging komt.” Men zag dat Haeckel zich onder fenomenen van de geest niets anders voorstelde dan fenomenen van beweging, maar in zijn naïviteit kon hij niet anders. Hij zag de materie in beweging komen en noemde dat “zich geestelijk openbaren”. In de grond was hij t.o.v. al wat men geest en dergelijke noemt naïef.”
(Uit GA 30, blz. 20)

We bekijken nog een ander wezen dat Karsten Massei heeft leren kennen, namelijk de Bienerich. Dat is de naam die hij gegeven heeft aan het wezen dat voor een bijenvolk zorgt. Hij ontmoette zo’n wezen voor het eerst midden in de winter. In de kroon van een oude appelboom, langs een drukke straat, zag hij in februari een helder wezen staan. Omdat hij iedere dag langs deze plek naar zijn werk ging, zag hij het wezen sindsdien dagelijks. Op een dag ging hij het bezoeken. Bij de boom stonden twee banken. De bienerik zat al op hem te wachten op de bank. Massei ging ernaast zitten en voor hij het wist zat het wezen op zijn schoot !
Als je zoiets leest, dan zijn er maar twee mogelijkheden : ofwel was Walt Disney een groot helderziende, ofwel heeft Karsten Massei teveel tekenfilms gezien. Even verder lezen we dan dat dit natuurwezen lustig meerijdt op het rolwagentje als Massei eens terugkeert van een lezing. Ja, waarom niet : het is toch vanzelfsprekend dat een troll een trolley kiest voor zijn vervoer.
Maar goed, Massei vraagt waarom deze bienerik in de winter niet bij zijn bijenvolk is :

“Ik heb mijn volk verloren. Het is gestorven. Daardoor ben ik van mijn taak ontheven. Ik ben nu vrij. Ik ben ervan bevrijd om hoeder van de bijen te zijn, ik ben het lang genoeg geweest, nu ben ik klaar voor nieuwe opdrachten. Wij, vrije bieneriken mogen met jullie in contact treden. Wij mogen met de mens spreken en hem helpen.”

Iemand die behalve helderziend, ook nog wat nadenkt, zou nu toch onmiddellijk enkele vragen stellen aan deze bienerik : “Mooi, dan is dat in feite goed nieuws dat er nu zo vele bijenvolken sterven ? Dan wordt de arme mensheid door al deze vrijgekomen bieneriken geholpen ! Of sterven de bijenvolken misschien doordat al die bieneriken liever met de mensen gaan kletsen in plaats van hun werk te doen en de bijen te beschermen tegen de Monsanto-producten ?”

Maar blijkbaar jaag je met gezond verstand en logica al deze wezentjes weg, je kunt ze alleen met je hart zien nietwaar.

Iemand die de workshop volledig meemaakte en die ik de week daarop ontmoette, deelde niet mijn scepticisme, integendeel. Hij vertelde mij dat hij met Massei in Nederland een natuurhelingsritueel had meegemaakt en dat de haren op zijn armen omhoog kwamen, zodanig had het hem aangegrepen. Volgens deze man zou Rudolf Steiner, had hij in onze tijd geleefd, het nu ook zo gedaan hebben.
Ik bedacht dat bij mensen die experimenteren met een ouija-bord of aan een spiritistische séance deelnemen, ook wel eens hun haren ten berge rijzen. Het is waarschijnlijk een kenmerk van ongecontroleerd contact met een geestelijke realiteit. Dat is juist het bewijs dat het geen antroposofie is. Want daar gaat het om het bewust en gecontroleerd contact krijgen.

In “Antroposofie Vandaag” (nr. 181, juli 2015) stond een verslag van het Massei-weekend. De verslaggever onthult onbewust het sjamanistisch gehalte van dat weekend :

“Oorspronkelijk was gepland om op zondagmiddag van 2 tot 4 uur naar de bijenstand van de BD-imkers te gaan onder de kersenbomen in de omgeving van de Abdij van het Park. Het gure weer met regen en stormachtige wind weerhield ons ervan er met de hele groep naartoe te gaan. Karsten en acht mensen trotseerden nadien toch de elementen. Na een contactname met de elementenwezens in een lange gespannen stille wachttijd kwamen hevig aandoenlijke mededelingen. Hoe natuurwezens lijden door een omgang met de natuur die zelfs erger geworden is dan bij een handelen uit wetenschappelijke inzichten. In alle bescheidenheid kiemen leggen voor de toekomst is nodig. Karsten begon met kleurpotloden te tekenen : een uitgestrekte hand, een vrouwengestalte erover heen. Eén en ander bleef een raadsel.
Ten slotte werd met alle aanwezigen de grondsteenspreuk gezegd, gevolgd door een ritueel voor de elementenwezens. Afscheidnemend drukt Karsten Massei ons nog op het hart, niet alleen de bijen en hun directe omgeving, maar ook het hele omliggende landschap in gedachten te ondersteunen.”

“Eén en ander bleef een raadsel” – dat geloven we graag.
Wat moeten we nu volgens Karsten Massei doen om de natuur, om de elementenwezens te helpen ? We lezen in het tweede boek :

Blz. 156 : “Denken heeft veel met de zorg voor de aarde te maken. Men kan het besluit nemen om bijzondere feestmomenten in te richten waarmee men de wezens van de elementenwereld met de kracht van het eigen bewustzijn ondersteunt. Bij de moderne mens leeft er regelrecht een behoefte naar een rituele toegang tot de geestelijke werkelijkheid van de aarde. Ik zou het aan de fantasie van iedere individuele mens willen overlaten om zulke minuten of uren van viering te houden. Wat ik wel wil zeggen is dat het voor de wezens van de elementenwereld een groot geluk betekent als ze aan zo’n viering mogen deelnemen. ( … ) Ze komen als men ze roept. Ze zijn er onmiddellijk als men ze om hulp en ondersteuning vraagt. Daarmee is iets zeer wezenlijks gezegd. Wat hun wezensaard ten zeerste tegemoet komt is de regelmaat waarmee men vieringen inricht. Men kan deze vieringen aankondigen, en als het nodig mocht blijken, eventueel ook verschuiven. Het helpt als men verschillende natuurlijke materialen bijeenzoekt, zodat alle elementen en natuurrijken vertegenwoordigd zijn. Een brandende waskaars, stukken schors, bloemen, een schaal met water, stenen, twijgen, zand, schelpen enz. kunnen zeer veel helpen om de wezens van de elementenwereld een weg te banen. Als men iets voorleest, zingt of eenvoudig door een gebed zijn dank uitspreekt, zal men merken dat het aanbod dat men op deze wijze maakt, door de andere wereld beantwoord wordt.”

Op blz. 189 wordt dat nog eens herhaald :

“Het is niet te onderschatten wat de mens aan krachten kan ter beschikking stellen aan de elementenwezens. Gemeenschappelijk zingen kan een grote hulp zijn, dansen in het landschap, ook een aanraking. ( … ) Men kan dingen meebrengen om de plek mooier te maken. Bloemen, stenen, zand, zaden, olie, kan men daarvoor gebruiken. Men zal zelf wel voelen wat een bepaalde plek nodig heeft. Als men niets meegebracht heeft, kan men ook met de dingen die men ter plekke vindt een hoekje versieren. Op die manier nodig je de elementenwezens uit tot een maaltijd, want het is zo dat ze dat wat we voor hen neerleggen op dezelfde manier verwerken zoals wij een goede en liefdevol bereide maaltijd verteren. Op vele plaatsen kan het nodig zijn de elementenwezens met een vuurtje te verwarmen of een spreuk te spreken, een lied te zingen of een dans uit te voeren.”

We herinneren hier aan een anekdote die ong. 20 jaar geleden ook al in De Brug stond. Rudolf Steiner over een vrouw die volgens hem ernstig een antroposofische scholingsweg zou moeten volgen :

“Maar", zo ging hij voort ,"dat zal ze niet doen ! Zoals het veruit de meesten niet doen ! Het is zo lastig, en, nietwaar, men kan er zo niet mee schitteren, met deze stille jaren-, tientallenjarenlange arbeid aan zichzelf !"
Er kwam een treurige, bijna bittere uitdrukking op zijn gelaat: "Ik zal U wat vertellen: indien ik mij een magiërmantel aandeed, en als oefeningen de gekste zaken van de mensen zou verlangen, - zo bvb. om middernacht ergens op een berg te lopen om daar een of andere debiliteit uit te voeren -, geloof mij, dat zouden ze allemaal doen ! Dan zouden ze mij nalopen ! Maar zich jarenlang inspannen om misschien maar één karakterfout, één enkele slechte gewoonte te overwinnen, te kunnen afleggen, nietwaar, dat is zo oninteressant !
De mensen geloven het gewoon niet dat zo één enkele verandering in het eigen wezen - als bvb. een ijdel mens zijn ijdelheid onder ogen ziet en er beschaamd over is-, dat zoiets iemand geestelijk veel verder brengt dan het aanhoren van honderd voordrachten en voor mijn part het van buiten kennen van alle voordrachtreeksen; dat dat veel meer betekent dan zelf voordrachten te geven !”


.
Dat men al de hocuspocus als antroposoof niet nodig heeft, herhaalde Rudolf Steiner nog eens in een andere context. In 1924 gaf hij de zgz. Landbouwcursus op het landgoed van graaf Keyserlingk in Koberwitz in Silezië, nu in Polen gelegen. De vrouw van deze graaf had een helderziende begaafdheid, maar bij haar was het geen atavistische helderziendheid. Ze bezat de helderziendheid van het derde millennium volgens Rudolf Steiner. Wat houdt dat in ? Dat iedereen dan op zijn eigen vorige incarnatie zal kunnen terugkijken. Dat kon Gräfin Johanna von Keyserlingk dus toen al. Zij “zag” zichzelf in haar vorig leven als een soort rondreizend alchemist. Op een bepaald ogenblik in zijn leven vond deze alchemist het nodig om enkele elementenwezens op te roepen en vast te houden zodat ze niet meer uit het aarderijk naar hun eigen rijk konden terugkeren. Sindsdien wachtten ze op een verlossing uit hun betovering, ze waren geband in een oude eikeboom. Het lot schikte het zo dat Johanna Keyserlingk terug op de plek kwam waar die geesten geband waren. Die spreken haar aan : kom vannacht terug om ons te verlossen. Het was echter een zeer griezelige donkere plek in een moerassig bos, en zij voelde er als jonge vrouw niet veel voor om daar ’s nachts alleen te komen, maar de geesten dringen aan : ge hebt ons ’s nachts geband, ge moet ons ook s’ nachts verlossen. Zij raapt al haar moed samen, ze weet immers ook niet wat voor wezens daar gaan bevrijd worden, het kunnen even goed demonische hellewezens zijn die zich achteraf op haar willen wreken.

“Eerst riep mij een wezen vanuit een jonge, sterke eikestam aan. Ik vroeg wat ik moest doen. “Oh asjeblief, verlos mij”, vroeg hij lief en smekend. “Graag”, antwoordde ik, “maar zeg me dan wat ik moet doen.” Ik keek rond en zag uit alle bomen rond mij als het ware bedelende handen naar mij uitstrekken : “Ga niet weg, ge moet ons ook verlossen !”
Vol spanning wachtte ik op wat de eerste boomgeest mij zou zeggen. Hij sprak : “Maak drie kruisen op mijn stam en spreek : in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.”
Ik deed wat hij vroeg. Hij begon op te lichten en een gestalte als een lichtstraal trad eruit.
“Ga niet weg, verlos ons ook !” smeekten de andere stammen. En ik moest ongeveer bij twintig stammen hetzelfde doen en iedere keer maakte zich een lichtende streep uit de boom los. De weg die ik gekomen was en die pikkedonker was, die was nu licht en klaar geworden door de verloste gestalten. Nu kon ik zonder zorgen terug naar huis gaan. Maar zij gingen mee. Als een lichtende jubel kwamen ze achter mij. Voor de laatste keer legde ik deze stille weg af, met hen in mijn spoor. Toen kwam ik aan de plek waar ik ooit het gewaad van Christus had zien liggen. Ik bleef staan, ook deze plek was helder en klaar geworden. De lichten van de bomen verdronken in het grote licht, dat zag ik nog. En toen was alle tover weg, iedere licht was verdwenen, ik stond terug alleen in het woud, in het donkere regenweer.”

Later vertelde ze dit aan Rudolf Steiner :
“Ik vroeg hem opgewonden of het kon zijn dat ik die geesten in de bomen geband had. Hij zei : oh ja, maar in een vorige incarnatie. Ik herhaalde sceptisch : in een vroegere incarnatie ? – Ja, dat is correct, zei hij, en na een kleine pauze vervolgde hij : maar u had dit alles geestelijk kunnen doen, u hoefde daar in feite niet lichamelijk naartoe te gaan.”

Uit : “ Erlöste Elemente”, Mellinger Verlag, 3de druk, 1991.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Nog een zomer met het kleine volkje

Antroposofen zijn natuurlijk altijd opgetogen als een niet-antroposoof de naam van Rudolf Steiner ergens in positieve zin vernoemt en zijn bereid om aan die persoon krediet te geven. Achteraf kan dan blijken dat die persoon dat krediet in feite niet waard is. Zo hebben we onterecht krediet gegeven aan Karsten Massei en ooit ook aan Tanis Helliwell ( in De Brug 48).
Waarom hebben we onze mening over Helliwell moeten herzien ? Wel, net zoals bij “De Celestijnse Belofte”, hebben we bij haar boeken sterk de indruk dat ze zodanig geschreven zijn dat ze eventueel gemakkelijk te verfilmen zijn, ze lezen als een kant en klaar scenario voor een film. Bij al wat vanuit New-Age hoek uit Amerika komt, lijkt het geldverdienen er mee ingebakken. Het is altijd leuk meegenomen als je de rechten van een boek kan verkopen aan een filmmaatschappij. Als je authentieke ervaringen hebt en integer bent, dan schrijf je omdat je iets mee te delen hebt, zonder veel omhaal. Bij Helliwell lezen we al op blz. 5 : “Ik bedank mijn agent en vriend Bob Silverstein voor het geduldige aanmoedigen en aandringen en voor de vele keren dat hij mij deed herschrijven om een evenwicht te vinden tussen een onderhoudend reisverhaal en de lessen die geleerd werden.”
Midden-Europeërs als Ursula Burckhardt of Verena Holstein hebben hun ervaringen met natuurwezens te boek gesteld, maar zij hebben geen agent die hun commerciële belangen behartigt …
En dus ontmoet Helliwell de leprechaun in Ierland hoewel ze zelf zegt dat dit wezen niet aan tijd en ruimte gebonden is en haar evengoed opzoekt in Toronto. Maar Ierland filmt mooier natuurlijk, en je vindt vlugger een groep mensen die jou willen betalen om hen mee te nemen als je een Mystical Tour van Ierland organiseert. Een verblijf in Toronto is minder interessant als zomeruitstap.
Het tweede boek van Tanis Helliwell is een reisverslag “Pilgrimage with the Leprechauns – a True Story of a Mystical Tour of Ireland”. Waar het eerste boek nog vertaald en uitgegeven werd in het Nederlands door Christofoor, schijnt men daar ondertussen ook al tot inzicht te zijn gekomen omtrent het Disney-gehalte van deze “spirituele” ervaringen want er is geen Nederlandse vertaling beschikbaar.

Eigenlijk was het nonsensniveau al goed zichtbaar in het eerste boek. Onze redacteur Jan Vermeir was toen al zeer sceptisch. Hij had gelijk en wij niet. Het begint allemaal heel geloofwaardig. Helliwell vertelt dat ze als kind wezens kon zien en gedachten kon lezen, maar toen ze merkte dat de omgang met de mensen uit haar omgeving daardoor moeilijk was, besloot ze dit ‘talent’ te negeren en het verdween. Maar op haar twintigste begon ze te mediteren “waarmee ik het universum waarschijnlijk kenbaar maakte dat ik bereid was het scherm naar beneden te halen en mijn ‘gaven’ te begrijpen en te benutten. Binnen twee weken tijd kwamen er twee menselijke wezens in de spirituele wereld op mijn pad om me te helpen. Mijn innerlijke reis om met spirituele wezens te werken om mijn bewustzijn te ontwikkelen nam ongeveer 15 jaar in beslag.”

Met dit in het achterhoofd lezen we dan haar reactie toen ze in Ierland voor het eerst de wezens zag die het huisje bewoonden : “Met een schok merkte ik dat er vier mensen naar me keken : een kleine man, een kleine vrouw en twee kinderen. Ik was half verlamd van angst en zat daar met ingehouden adem. Lieve help, het zijn geen mensen ! In een flits dacht ik in een spookhuis te zijn beland – een gedachte die me half hysterisch maakte.”

Toch een merkwaardige reactie voor iemand die al zovele jaren op de hoogte is van het bestaan van dergelijke wezens. Hoe meer je leest van haar vertelsels, hoe meer je de indruk krijgt dat je naar een kabouterfilm van Walt Disney aan ’t kijken bent : een ongecompliceerd humoristisch allegaartje van schalkse wezentjes waarvan je nooit weet of ze nu innerlijk geschouwd worden of dat ze daadwerkelijk fysiek-materieel zijn. In het tweede boek lees je over twee dikke trollen die tegelijk door een nauwe ingang willen, maar omdat ze zo dik zijn blijven ze steken ! Dan duwt de dikste van de twee nog wat harder en floep, hij is de eerste binnen … En dat terwijl zij ons zelf vertelt dat die wezens door muren heen kunnen bewegen !

Hetzelfde met het eten. De leprechauns hebben graag dat de mensen voedsel voor hen klaarzetten. Uiterlijk blijft dit voedsel onveranderd, maar zij halen de etherkracht eruit. ’s Morgens in de herberg is er Engels ontbijt, de leprechaun wil echter zijn havermout. Helliwell vraagt aan de vrouw des huizes twee kommetjes havermout. Die kijkt verbaasd : waarom twee ? Helliwel voegt er vlug aan toe : dan moet ik geen spek en worst bij mijn eieren. Goed, ze krijgt er twee, maar ze laat één ervan onaangeroerd want daar haalt de leprechaun het etherische uit. Of eet hij het materieel op ? Kan ook, want je leest niet dat de gastvrouw verwonderd opkijkt wanneer ze komt afruimen en ziet dat de persoon die twee kommetjes vroeg en er dan toch maar één opeet ! Nee, ze stelt enkele vragen over de uitstap, de wandeling naar een hoge heuveltop, de Croagh Patrick.
Deze heuveltop is al eeuwenlang een pelgrimsplaats voor christenen omdat de H. Patrick daar in het jaar 441 volgens de legende 40 dagen gevast heeft. Hier wordt dan met de uitleg van de leprechaun stilaan het antichristelijk karakter van dit moderne heidens sjamanisme duidelijk, want ja, het christendom heeft het oude geloof in het kleine volkje doen verdwijnen en wordt dus door al deze natuurwezens met een slecht oog bekeken. De boodschap voor deze natuuraanbidders is duidelijk : dat het nu met de Aarde zo slecht gaat is de fout van het christendom. Nu, Helliwell is een moderne Noordamerikaanse vrouw en als dusdanig ook politiek correct : de uitdrukking vóór Christus (BC : Before Christ) wordt stilaan vervangen door BCE = Before Common Era en zij neemt dat over. Er is waarschijnlijk geen enkele hindoe of moslim die aanstoot neemt aan B.C., maar alle voorwendsels zijn goed om ieder aspect van het christelijk geloof uit het openbaar leven te doen verdwijnen.
Maar goed, de tocht wordt aangevat, Helliwell spreekt het gezelschap (waaronder een viertal antroposofen) toe :
“Het doel is niet alleen maar om de top te bereiken, maar om je eigen tempo te vinden, en de afstand af te leggen die je lichaam wil. Sommigen zullen misschien maar 10 minuten stappen en zich dan zetten om te contempleren. Anderen voelen zich misschien geroepen om tot boven te geraken, en, als dat zo is, doe het dan ook voor diegenen die het niet kunnen of kiezen om het niet te doen. Het is belangrijk om ons bewust te worden van onze onderlinge afhankelijkheid.”

Dit soort vrijblijvende aanmoedigingen zijn typisch voor zowel Helliwell als Massei, die behalve pseudo-helderzienden, ook nog would-be goeroe’s zijn want ze gebruiken hun zgn. vaardigheden om mensen te helpen hun weg te vinden in dit leven, wat men nu coaching of counseling of Lebensberatung noemt.

Ze gaat verder : “Ik verbrandde wat salie om ons te reinigen en al de elementenwezens deden hun best om tussen de mensen door te glippen om ook van de rook te kunnen genieten.”
Jongens, wat een tafereel :
“De goblins begonnen show te verkopen, grepen naar hun keel en deden alsof ze aan het stikken waren, vele gnomen en “brownies” werden groen, hoewel ze deden alsof ze ertegen konden. Ondertussen stonden de slanke elfen wat terzijde en namen de rook op met gratie en waardigheid. Twee jonge trollen gedroegen zich als menselijke pubers, inhaleerden de rook en probeerden zelfs om ter meest ringetjes te maken bij het uitademen !”

Amai.

En voor dit soort spirituele ontwikkelingstochten wordt dus veel geld betaald, ook door antroposofen.
Maar blijkbaar is het zoetsappig seizoenstafelgedoe voor volwassenen een trend geworden.
Ik hoor van een cursus Transcendente Meditatie hier in mijn thuisstad. Om je in te schrijven moest er eerst een “intake-gesprek” plaatsvinden. Kwestie van je persoonlijke “counsellor” te leren kennen waarschijnlijk. Voor dit gesprek moest je meebrengen : een witte zakdoek, twee zoete vruchten en zes verse bloemen !

Gelukkig zijn er toch nog antroposofen die zich vragen stellen bij deze natuurwezensmode. Zo bvb. Jostein Saether op
http://gamamila.twoday.net/stories/wie-gehe-ich-forschend-mit-geistigen-wesen-und-botschaften-um/

“We komen alsmaar meer mensen tegen die geestelijke ervaringen hebben en in contact treden met geestelijke wezens allerhand en daarover ook berichten. De literatuur daarover groeit iedere dag en de websites eveneens. Als antroposoof en geestelijk zoekende zou ik moeten dankbaar zijn dat dit allemaal mogelijk is, want ja, de antroposofie wil toch niets liever dan de mens terug in contact brengen met het geestelijke. Maar toch moeten we ons ook enkele vragen durven stellen over al deze contacten.
Ook binnen de antroposofische beweging vermeerdert sinds de eeuwwisseling zienderogen het aantal berichten over geestelijke boodschappen van engelen en natuurwezens.
De publicaties van de Flensburger Hefte daarover vormen een genre op zich omdat ze de interviews weergeven die Verena Staël von Holstein met hen heeft, samen met uitgever Wolfgang Weirauch.

In een discussiebijdrage in het weekblad Das Goetheanum (Nr. 5/2010) behandelt Andreas Heertsch, fysicus en medewerker van het Institut Hiscia (Arlesheim, CH), de nieuwste publikatie over de maretak en de therapie op basis van deze plant in Flensburger Hefte Nr. 104, waar een natuurwezen ondervraagd wordt over dit onderwerp. Aangezien Heertsch enerzijds zelf maretakspecialist is en anderzijds ook een boek geschreven heeft over zijn eigen geestelijke ervaringen, mogen we ervan uitgaan dat hij over een redelijke competentie beschikt om dit thema te belichten.
In het betreffende nummer van de Flensburger Hefte komt dus een wezen aan het woord, Arrak genaamd, dat zorgt voor een groep bomen waarop maretak groeit. Het “gesprek” met het maretakwezen duurde 150 minuten. We lezen over de methode dat de vragen van het interview voor een deel spontaan opkwamen, voor een deel waren ze voorbereid, maar geen enkele vraag was op voorhand gekend door Verena Staël von Holstein. Alle antwoorden kwamen op het moment zelf.
Heertsch constateert dat Arrak op alle vragen zonder voorbehoud antwoordt. Hij had graag geweten wie deze Arrak nu in feite is. Hij stelt vast dat het wezen tijdens dat gesprek –waar behalve Staël von Holstein en Weirauch nog drie andere mensen aanwezig waren - eigenlijk niet geinterviewd wordt maar als een soort orakel bevraagd wordt. Daarbij valt de indrukwekkende alwetendheid van Arrak op.
Vanwaar komt dit weten ? We zouden deze vraag graag door Arrak zelf beantwoord zien, maar Weirauch stelt de vraag niet.
Hoe origineel zijn de antwoorden ? Ze bevatten een encyclopedische kennis, het wezen schijnt alles te weten wat ooit door mensen is gedacht. Voor specialisten in het onderwerp bestaan de antwoorden uit samenraapsels van wat overal al bekend is.
Een voorbeeld : het wezen legt uit hoe men het zomersap van de maretak onder een rechte hoek bij het wintersap moet laten indruppelen. Heertsch herkent hier bijna woordelijk een uitleg van een onlangs overleden collega van hem. Hij vraagt zich af of het misschien een overledene is die dit wezen inspireert, zonder dat het bemerkt wordt.”

Hebben we hier echt te maken met natuurwezens ?
Als we lezen wat Rudolf Steiner over deze wezens zegt (in GA 102 en 136), dan is het bijna onmogelijk dat ze communiceren op de manier zoals Helliwel of Massei dat voorstelt. In het beste geval kan het alleen maar om gnomen gaan, omdat die een eigen, enigszins samenhangende gestalte hebben. De ‘hogere’ natuurwezens als sylfen hebben geen eigen vorm, ze zijn één en al metamorfose, iedere moment veranderen ze van uitzicht:

“Ik zei het al : het etherlichaam van de mens is een eenheid, maar wat wij als de etherische wereld van de hele natuur waarnemen, dat is een veelheid, het is menigvoudigheid. We vinden daar om te beginnen wezens die voor de occulte blik een afgesloten beeld vormen. We nemen wezens waar met een bepaalde begrenzing, waarvan we kunnen zeggen dat ze te beschrijven zijn naar vorm en gestalte. Dat is een eerste klasse van wezens die wij vinden achter de fysiek-zintuiglijke wereld.
Een tweede klasse van wezens kunnen we slechts beschrijven als we afzien van iets dat zich in vastomlijnde vorm toont, van wat een duidelijke gestalte heeft. We spreken van metamorfose, verandering, het zijn wezens die eigenlijk op ieder moment van gestalte veranderen, die, als ze ons tegemoet treden en wij denken dat we ze te pakken hebben, reeds weer anders zijn, zodat wij ze slechts kunnen volgen als we zelf onze ziel beweeglijk en ontvankelijk maken. ( … ) Deze tweede klasse van wezens zouden we niet kunnen tekenen, net zo min als men een bliksem kan schilderen.”

Zo karakteriseert Rudolf Steiner de gnomen (aarde) en ondinen (water). Van de derde groep wezens kan men zelfs niet zeggen dat ze geen vastomlijnde gestalte hebben, ze hebben hoegenaamd geen vorm :
“Als vonken oplichtend, als kleine oplichtende meteoren, even licht gevend en dan verdwijnend, zo verschijnen ze.”

De vierde klasse wezens kan de occultist zien
“als hij wacht tot een bloem vrucht en dan zaad wordt en dan waarneemt hoe de kiem tot een nieuwe plant wordt. Alleen bij deze gelegenheid kan men gemakkelijk – anders is het moeilijk – deze vierde klasse van wezens waarnemen.”

Nu, als Rudolf Steiner zegt dat iets moeilijk is, dan mag men zeker zijn dat het zeer moeilijk is, om niet te zeggen onmogelijk voor een gewone sterveling. Dat wil zeggen dat in feite alleen de gnomen of kabouters relatief gemakkelijk kunnen waargenomen worden als wezens met een duidelijke vorm. Maar dan duikt hier een ander probleem op als we de wijsheden van al die boom- en natuurwezens willen beoordelen :

“Deze wezens onderscheiden zich van de mens doordat ze niet zichtbaar zijn zoals de mens en ook heel wezenlijk daardoor dat men bij hen nooit van enige moraliteit kan spreken. Wat we bij mensen morele verantwoordelijkheid noemen, dat hebben ze niet. Wat ze doen, doen ze automatisch. Daarbij is wat ze doen enigszins te vergelijken met wat het menselijk verstand doet.”

Dus de gnomen, wortelwezens zijn voortdurend bezig met het verzorgen en mogelijk maken van de interacties tussen mineraal en plant. En hebben geen moraliteit. Het lijkt er dus sterk op dat gesprekken met natuurwezens in feite mededelingen zijn van andere geestelijke wezens. Maar omdat de mensen die deze contacten hebben zo weinig geesteswetenschappelijk geschoold zijn, kunnen zij onmogelijk uitmaken of het bij hun contacten – gesteld dat het geen louter fantasie is- nu om echte natuurwezens, ahrimanische geesten of overledenen gaat.
Daarom kunnen wij als antroposoof voorlopig maar beter sceptisch blijven.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Bruno Wille

In GA 102 “Das Hereinwirken geistiger Wesenheiten in den Menschen” spreekt Rudolf Steiner veel over elementenwezens. In de 11de voordracht, op 1 juni 1908, heeft hij het over mensen die ontevreden zijn met het materialistische wereldbeeld en “merkwaardige fantastische theorieën uitvinden (was da ausspintisiert wird über Allwesen und Allbeseeltheit)”, die ervan uitgaan dat alles in de wereld een ziel heeft.
In de voetnoot op blz. 235 lezen we : “De spreker doelt hier wellicht op personen als Bruno Wille (1860-1928) met zijn roman ‘Openbaringen van een jeneverbesstruik’. “
Ook in 1905 waren er dus al mensen die met bomen en stuikgewas dialogeerden.
Rudolf Steiner vond dit soort pantheïstische algemeenheden maar niets blijkbaar.

Nochtans heeft hij zich lovend uitgelaten over dit boek. Zoals het zijn aanpak is, benadrukt hij al de positieve kanten en is zeer terughoudend wanneer hij niet akkoord is. Rudolf Steiner kende Bruno Wille persoonlijk vermits dat de oprichter was van de Giordano-Bruno-bond waar ook hij lid van was. In zijn autobiografie schrijft hij over hem (blz. 385 in de Duitse uitgave) :

“Bruno Wille heeft een boek geschreven “Filosofie der Bevrijding” maar alleen de titel lijkt op mijn “Filosofie der Vrijheid”, de inhoud gaat over iets heel anders.
Bruno Wille werd wijd en zijd bekend met zijn zeer interessante “Openbaringen van de jeneverbesboom”, een wereldbeschouwelijk boek dat vanuit de mooiste natuurliefde geschreven is, waarin de overtuiging uitgesproken wordt dat de geest in al het materiële terug te vinden is.”

Samen met Wilhelm Bölsche richtte Wille de Vrije Hogeschool op waar Steiner het vak geschiedenis op zich nam.

“Wat ze ook nog stichtten was de Giordano-Bruno-Bond, een vereniging die bedoeld was voor mensen die een geestelijk-monistische wereldbeschouwing voorstonden.
Daar werd benadrukt dat er niet twee wereldprincipes, Stof en Geest, zijn maar dat de geest het eenheidsprincipe van alle Zijn vormt. Bruno Wille hield bij de opening een zeer geestvolle voordracht, vertrekkend van het Goethe-woord “Materie nooit zonder geest”.
Spijtig genoeg ontstond er na deze voordracht een klein misverstand tussen Wille en mij. Na de voordracht legde ik uit dat Goethe, lang nadat hij dit woord had gesproken, het op een ingrijpende manier vervolledigd had door de begrippen Polariteit en Steigerung (op een hoger niveau verder ontwikkelen - fdw) als de concrete manifestatie van de geest in de werkelijkheid te zien. Daardoor krijgt de eerder algemene uitspraak van hem pas een volle inhoud.
Dit werd als een kritiek op Willes voordracht opgevat, hoewel ik die volledig bijtrad. Maar volledig in oppositie tot de leiding van de Giordano-Bruno-Bond geraakte ik toen ik zelf een voordracht over het monisme hield. Daarin maakte ik duidelijk dat het drastisch dualistische onderscheid tussen stof en geest eigenlijk pas in de nieuwere tijd opgetreden is. ( … )
Ondanks alles kon ik later in de Giordano-Bruno-Bond toch mijn fundamentele antroposofische voordrachten houden die dan het uitgangspunt vormden voor mijn antroposofische werkzaamheid.”

De “Openbaringen van de jeneverbesboom” heeft Steiner uitvoerig gerecenseerd (in GA 34 “Gesammelte Aufsätze zur Literatur”). Helemaal op het einde komt zijn kritiek : Bruno Wille blijft op de drempel staan. Al de argumenten waarmee hij een werkzame geest in al het materiële wil aantonen, leiden in feite tot de antroposofie, maar die stap durft hij niet zetten.

“Altijd weer wijst onze “Al-ziener” erop dat de uiterlijke feiten zoals ze zich aan onze zintuigen voordoen, wijzen op een innerlijk leven, en altijd weer benadrukt hij dat dit innerlijke : Seele is.
Ziel, ziel en nog eens ziel : zo horen we hem op zijn boeiende kennis- en levenstocht in ontelbare herhalingen zeggen. Maar is dat niet alsof iemand ons door het dierenrijk zou leiden en altijd weer zou zeggen : dier, dier, nog een dier, in plaats van ons de afzonderlijke vormen uit te leggen : worm, vis, salamander, vogelbekdier, aap ? Nee, het zielegebied is net zo geleed, rijk, menigvuldig, heeft even zeer zijn krachten en wetmatigheden als het fysieke.
Wille geeft ons mooie uitzichten, maar de ogen om vanaf deze uitzichten te kijken, die geeft ons alleen maar de antroposofie.”

Uit nieuwgierigheid hebben we ons Willes boek aangeschaft. Die openbaringen van de jeneverbesboom zijn geen gesprekken met planten zoals bij Massei. De dialogen met de jeneverbesstruik zijn voor de schrijver maar een middel om de pro’s en de contra’s van zijn levensbeschouwing uiteen te zetten. De hoofdpersoon wordt voorgesteld als een dichterziel die niet meer kan leven met het materialistisch darwinistische wereldbeeld. Hij heeft het vermoeden dat er een ziel leeft in al wat op de wereld bestaat. Het klassieke materialistische wereldbeeld wordt verdedigd door de vriend-dokter van de hoofdpersoon. De jeneverbesboom vertegenwoordigt de Al-ziel en de hoofdpersoon weegt alle argumenten af. Dat levert vaak gedachtegangen op die rechtstreeks uit Steiners Filosofie der Vrijheid zouden kunnen komen.
Nergens suggereert de hoofdpersoon dat hij helderziend zou zijn. De sprekende planten en voorwerpen zijn het produkt van zijn fantasie of van zijn dromen. Daarom zijn ze voor ons interessant. Ze tonen hoe iemand met een levendige fantasie gemakkelijk gesprekken met natuurwezens realistisch kan weergeven. Een voorbeeld ( blz. 101) :

“Onlangs vergeleek ik de slak met de mimosa. Nu schud ik mijn hoofd over die vergelijking. De mimosa trekt haar blaadjes terug bij een ongewone aanraking en herinnert zo aan een dier dat iets gewaarwordt en zich terugtrekt. Maar uiteindelijk is dat toch iets anders dan wanneer de slak haar voelhorens intrekt en in haar huisje kruipt.
“Hoezo ?” – Wie daar sprak was de jeneverbesstruik.
Ik keerde mij naar hem om : “Hoezo ? Wel, omdat het hele gedrag van de slak – haar onderzoekend rondtasten, haar kruipen naar geschikte plekken – duidelijk toont dat we te maken hebben met een bewuste ziel, een voelen en begeren. Waar echter vindt men in de plantenwereld zo’n gedrag ?”
“Ik kan ook tasten en kruipen, heb ook voelen en begeren !” zei ineens een scheut van een hopplant tussen het elzenhakhout.
De jeneverbes knikte : “Ja hop, vertel hem hoe gij het doet !”
De hop rekte zich : “Wel kijk, hoe ik eerst kaarsrecht omhoog groei. Spoedig heb ik echter een steun nodig. Die moet ik mij zoeken. Dan buig ik mij – op deze hoogte hier – horizontaal – en tast rond – in bogen. Zien jullie ? Zo !”
“Als een rups”, bemerkte de jeneverbesboom. “Ge hebt toch al gezien hoe de rups haar voorste helft opricht en rondtast ?”
“Luister nu verder !” ging de hop ijverig voort. “Word ik een steun gewaar – zoals deze elzentwijgen – dan neem ik ze vast en kruip windend rond hen omhoog.”
“Daar hebt ge ‘t, ongelovige Merlijn”, zei de jeneverbes, “hij pakt vast en kruipt !”
“Zoals rups en slak”, vervolledigde de hop.
“Okee hop, vertel nu wat ge doet als ge geen steun tegenkomt.”
“Dan groei ik een stuk hoger en begin opnieuw rond te tasten.”
“En als ge ook daar niet het gezochte vindt ?”
“Dan laat ik mij op de bodem zakken, kruip eerst een eindje verder en richt mij dan opnieuw op om weer rond te tasten – heel eenvoudig.”
“Wel Merlijn, wat hebt ge daarop te zeggen ? Waarom strekt de hop zich niet domweg voorbij de steun die hij tegenkomt ? Waarom antwoordt hij op de aanraking met de twijg direct met het omranken ? Moet ge nu niet toegeven dat hij tastend de elzentwijg gewaarwordt ?”
“Het omranken zou ook zonder gewaarwording kunnen gebeuren, als een zielloze, zuiver mechanische reactie.”
“Nou, dan kan men van zo’n zielloze reactie ook bij de slak spreken als ze haar voelsprieten intrekt wanneer ze tegen iets stoot.”
“Eeh” klonk het als een kijvende vrouwenstem uit de kroon van een den. Het was een maretak die zich daar vasthield. Als klauwende vingers strekte ze haar gelige twijgen naar mij uit. “Wat wil die toch met zijn domme slak ? Eeh !”
De den knikte bedachtzaam en knorde : “Ja, deze juffer maretak hier aan mijn arm, hm, heeft een leerrijk verhaal. Het zaadje waaruit ze groeide, hing onder de tak, zonder hem aan te raken, ja, eronder in het web van een spin. En toch vond het de tak waar het wortel wilde schieten ! verticaal omhoog, ja, hm !”
De jeneverbes nam terug het woord : “het werd dus de tak gewaar, het zocht hem, geleid door de gewaarwording.”

Ja, het is niet gemakkelijk om in discussie te gaan met “natuuurwezens” ! :

Illustratie uit het boek :


“Hierheen, broeders en zusters, laat ons als wetende elfen dansen rond de stralende bron”

Hopelijk brengt dit niemand op een idee voor de volgende Zomeruniversiteit Antroposofie !




Uit GA 98 “Natur- und Geistwesen”, voordracht van 1 december 1907 te Nürnberg :

“Het is de opdracht van de antroposofie om te zorgen dat de mens opnieuw leert om het diepe en innige gevoel in de ziel te laten ontwaken dat ook in onze voorouders leefde, bij hen werkelijk aanwezig was.
Dat diepe, innige gevoel leefde tot het materialisme met zijn verstandsoordelen kwam. Toen trokken de geesten zich om zo te zeggen terug, want niets werkt zo bevreemdend op de geestelijke wezens als het verstand. Het verstand, als het de dingen uiteenrafelt, ze met zijn bijtende kritiek aanpakt, dat drijft de geestelijke wezens ook in de menselijke ziel op de vlucht. Het sprookje van de kaboutertjes die voorgoed verdwijnen als de mens ze betrapt heeft een diepe betekenis. Ze waren er toen in de mens nog niet het licht van het verstand scheen. Het licht van het verstand verdreef de kaboutertjes. Die innige gevoelens waren er nog toen het kritische verstand de menselijke ziel nog niet doordrongen had. De antroposofie is er om ondanks het verstand, de mens het warme levendige medevoelen met de ganse natuur terug te geven. Het was niet tegen te houden dat de verstandscultuur er gekomen is. Het geestelijk wezen moest een tijdlang op de achtergrond blijven. De geest zal terugkomen. Wij zullen ons verstand behouden en terug de warmte, het vuur der gevoelens, het enthousiasme, het medegevoel te pakken krijgen. Weten en voelen zullen verenigd worden als wij doordringen tot de bronnen van het leven.”

Als we nu zien hoe enthousiast mensen als Karsten Massei ook door antroposofen nagelopen worden, dan kunnen we niet anders dan besluiten dat bij de moderne natuurliefhebbers de pendel te ver is doorgeslagen, weg van het verstand, en volledig opgaand in het gevoel, in feite in het sentimentele …



*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*



Terug naar het thuisblad

*

*

*

*

*