Inwijding


Net zoals er vele werknemers graag op de hoogte zouden zijn van de plannen van hun werkgevers, zo zijn er ook vele zoekende mensen die graag op de hoogte zouden zijn van de plannen van de wezens die onze kosmos besturen. Deze mensen streven ernaar om ingewijd te worden in de geheimen van de occulte wetenschap. Maar, net zoals de leiding van een bedrijf de plannen van de onderneming niet kenbaar maakt aan personen die van die informatie zouden misbruik maken en de onderneming schade berokkenen, zo zorgt de geestelijke leiding van mens en wereld ervoor dat geen persoon ingewijd en helderziend wordt die daarvoor niet de juiste voorwaarden vervuld heeft.
Welke die voorwaarden zijn komt men bvb. te weten door de lectuur van Rudolf Steiners “Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden”.
In dit werk geeft Rudolf Steiner één manier aan om tot de inwijding te geraken.
Hij schreef dit werk als geestelijk leraar die moet gehoorzamen aan bepaalde occulte voorschriften. Zo is het de plicht van een dergelijk leraar om iedereen verder te helpen op zijn ontwikkelingsweg, maar anderzijds mag hij ook geen kennis doorgeven aan personen die daar nog niet rijp voor zijn. Daardoor heeft het bovenvernoemd werk een algemeen karakter, er komt niets sensationeels in voor dat een ongezonde nieuwsgierigheid zou kunnen wekken. Rudolf Steiner wijst erop dat er snellere methodes bestaan, maar dat die meer risico’s inhouden voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de betrokkene.

In 1978 verscheen bij uitgeverij Lemniscaat het boek “Inwijding” van Elisabeth Haich (in 1960 in ’t Duits verschenen). Het is de geestelijke biografie van de schrijfster die rond 1920 in Hongarije geboren werd. Reeds in haar vroegste jeugd had ze een gevoel op de verkeerde plek geboren te zijn, bij mensen tegen wie ze wel mama en papa zei, maar die ze niet als haar ouders kon aanvaarden. Ze ontwikkelde helderziende vermogens en kon terugkijken op een incarnatie in Egypte waar ze een inwijding nastreefde terwijl ze er niet rijp voor was …

Men zou kunnen denken dat dit het zoveelste New-Ageboek over Egypte en reïncarnatie is, maar er is iets merkwaardig in dit boek : zonder zijn naam te vermelden verwijst de schrijfster naar Rudolf Steiner als haar geestelijke leraar !
( Correctie : de schrijfster verwees niét naar Rudolf Steiner, zie Brug 89 hierover

“Vader van mijn ziel” vroeg ik, “waar is uw broeder Atothis, die mijn vader was in Egypte ? Ik hunker ernaar weer met hem in verbinding te komen. Ik ben er zeker van dat hij me niet verlaten heeft.” Daar komt voor mijn geestesoog het beeld omhoog van een prachtige man, het beeld van een man die in de laatste tijd de grootste leraar en verkondiger van de diepzinnigste waarheden geweest is. Ik heb zijn boeken gelezen die zijn volgelingen uit zijn voordrachten hebben samengesteld en uitgegeven. Toen ik deze boeken las voelde ik me diep aangegrepen want bij elke zin had ik dat zekere gevoel dat ik deze mens kende, dat ik met hem in innig contact stond, dat ik elk van zijn gedachten kende en dat ik bij hem hoorde ! Ik wist dat ik nooit de gelegenheid zou hebben hem te ontmoeten daar hij in een land hier heel ver vandaan was gestorven toen ik nog maar een heel klein kind was. Vaak bestudeerde ik het portret van deze prachtige mens, die in elk opzicht bovenmenselijke vermogens had, en ik wist dat zijn ogen, zijn goddelijke blik, mij ergens vandaan bekend waren.” ( … )
Ptahhotep glimlacht : “Herinner je je dat ?”
“ Ja, vader van mijn ziel, eens op een keer, aan het zeestrand in Egypte, zei hij tegen mij : “En het zal geschieden dat ik op aarde vertoef als jij niet in een fysiek lichaam leeft; en het zal ook voorkomen dat jij in een lichaam op aarde leeft terwijl ik alleen nog maar vanuit het geestelijke gebied aan het grote werk van vergeestelijking meedoe … “

“… Waar is hij nu, vader van mijn ziel, waar is hij ?”
“Hij beloofde, toen hij nog op aarde toefde, dat hij zijn toegewijde volgelingen ook na zijn dood niet zou verlaten, en dat hij het grote werk, de mensheid in de oeroude waarheden in te wijden, zou voortzetten.”

Waarom deze schrijfster Rudolf Steiner niet bij naam wil noemen, daarover zullen we het later eens hebben. We gaan nu eens een concreet voorbeeld geven van wat er gebeurt wanneer een spiritueel zoekende mens niet in acht neemt wat Rudolf Steiner aangeeft in “Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden”, namelijk dat voor iedere stap die men op geestelijk gebied zet, men er drie op moreel gebied moet zetten.
De vrouw in kwestie had al een bepaald niveau bereikt op geestelijk gebied en wilde absoluut ingewijd worden. Haar geestelijke leraar wist dat zij niet de rijpheid had, maar moet de vrijheid van de mens respecteren, ook die om fouten te maken. Hij probeert haar van haar besluit af te brengen met rationele argumenten.

“Vader van mijn ziel”, zeg ik, “ik wilde graag de inwijding.”
Ptahhotep vraagt :”Weet jij wat de inwijding is ? Wat versta je eronder, dat je die wilt hebben?” “Precies waaruit ze bestaat, weet ik niet, maar ik wil alwetend zijn. Ik voel me in mijn lichaam als een gevangene; het is mij alsof ik in de duisternis rondtast, uitgeleverd aan onzichtbare krachten die ik niet ken en dus ook niet kan beheersen. Ik zou alles helder en duidelijk willen zien; ik zou alwetend willen zijn, zoals u en vader en alle ingewijden.”
Ptahhotep antwoordt : “Inwijding betekent : bewust worden. Je bent nu tot een bepaalde graad bewust die in overeenstemming is met de weerstandskracht van je zenuwen en je lichaam. Als iemand in hogere mate bewust wordt, stuurt hij automatisch ook hogere, sterkere en dieper doordringende krachten in het lichaam; naar die mate moet hij ook de weerstanden van de zenuwen en het lichaam opvoeren.
De allerhoogste, de goddelijk-scheppende graad in zich bewust te maken en parallel daaraan de weerstand van de zenuwen tot de allerhoogste graad op te voeren, zodanig dat men deze goddelijke toestand zonder schade in het lichaam kan verdragen, dat is de Inwijding. Deze brengt alwetendheid en almacht met zich mee.” “Ik begrijp het, vader van mijn ziel, en dat is nu precies waar ik naar verlang.”
Ptahhotep kijkt mij lang zonder een woord te zeggen aan en ik voel hoe zijn blik me volkomen doordringt. Tenslotte zegt hij : “Je zult de inwijding krijgen, maar nu nog niet. Je bent in ieder opzicht daartoe nog te onrijp. Je hebt de goddelijk-scheppende kracht in je lichaam nog niet leren beheersen. En als je deze kracht binnen in je op het geestelijk vlak eerder bewust maakt dan dat je deze in haar lichamelijke openbaring beheerst, dan betekent dat een groot gevaar.”
“Wat voor gevaar, vader van mijn ziel ?”
“Het gevaar dat je, wanneer je tot de hoogste geestelijke graad bewust bent geworden en zo macht over deze kracht hebt, eventueel je zenuwcentra verbrandt ingeval je die kracht in je lichaam in de lagere zenuwcentra binnenvoert. In dat geval zou het bewustzijn dieper omlaag zinken dan bij de geboorte in je tegenwoordig lichaam. Je hebt nog geen ervaring in het richten van deze kracht. Het bewustmaken moet juist op de onderste tree van de openbaringsladder aanvangen omdat je dan altijd alleen maar die ene kracht die in overeenstemming is met het niveau van je ontwikkeling in je lichaam leidt, die je zenuwen zonder schade verdragen. Dan is de weerstandskracht van de zenuwen ook evenredig aan de naar binnengeleide krachten.
( … )
De goddelijk-scheppende krachten op de onderste tree van de openbaringsladder bewust te maken, betekent : lichamelijke liefde beleven. Je moet wachten tot je hart door de positieve-mannelijke uitstraling van een bij jou passende jongeman ontwaakt, gaat gloeien en in jou de negatieve-vrouwelijke kracht wekt. Je moet deze kracht in de liefde leren kennen; deze ervaring moet je achter je hebben anders kun je ze niet beheersen.1 Ze blijft voor jou een voortdurende verzoeking en het grote gevaar tot een veel lagere graad van bewustzijn te vervallen dan waarop je nu staat.”

1 Positief en negatief : hier niet in de gewone betekenis van het woord, maar meer in de zin van enerzijds de positieve-uitstralende kracht en de negatieve-aanzuigende kracht.

“Vader van mijn ziel, ik zal nooit tot lichamelijke liefde vervallen. Liefde is voor mij geen verzoeking; voor dit gevaar koester ik geen vrees omdat het voor mij gewoon geen gevaar is ! Sta mij toe ingewijd te worden.” “Ptahhotep wordt weer heel ernstig en zegt : “Mijn kind, je gelooft alleen maar dat de liefde voor jou geen gevaar betekent omdat je deze geweldige kracht niet kent. Moedig zijn tegenover een gevaar dat we niet kennen is geen moed, geen kracht, maar alleen onwetendheid, zwakheid. Je onervarenheid toont jou de verzoeking van de liefde niet; je meent ook gewapend te zijn tegen deze kracht. Vergeet daarbij niet dat de liefde ook de openbaring van de goddelijke scheppingskracht is en dus zo sterk is als God zelf. Je kunt ze niet vernietigen, alleen transformeren kun je ze. Maar als je deze kracht niet kent kun je ook niet weten hoe men ze moet transformeren. Ga nu maar terug naar huis en wacht af tot je lot je deze ervaring brengt. Als je de liefde in haar werkelijkheid hebt leren kennen, als je haar beleefd hebt, als je duidelijk inziet, wat deze kracht is, kom dan terug en ik zal je de inwijding geven.”

De jonge vrouw blijft aandringen …

“Driemaal heb je om de inwijding gesmeekt ondanks mijn weigering; driemaal. Het is het gebod dat wanneer iemand uit het geslacht van de zonen Gods driemaal de inwijding verlangt, wij hem deze niet meer weigeren mogen. Het is een teken dat de inwijding nodig is, of ze nu een gevaar voor hem is of niet.”

Berouw komt na de zonde bij manier van spreken. Vele droevige incarnaties later kan de vrouw zeggen over dat ogenblik :

“O, ik verblinde ! Alsof hij de toekomst niet duidelijk gezien had. Alsof hij niet wist dat alles zó moest geschieden. Maar ook hij moet gehoorzamen aan het goddelijke gebod en geduldig toezien hoe ik me in het verderf stort, hoe ik eerst in de diepte moet vallen om op eigen kracht vandaar omhoog te komen.”

Het ging dus zoals de hiërofant voorspeld had. Een man wordt verliefd op haar, heeft geen boodschap aan haar afstandelijke bespiegelingen, hij neemt haar in zijn armen en kust haar hartstochtelijk. Op dat moment voelt zij dat ze totaal weerloos is tegenover de instinctieve liefde die in haar binnenste opwelt. Al wat ze bereikt had op geestelijk gebied gaat onmiddellijk verloren, en gedurende de volgende incarnaties krijgt ze de gelegenheid om de zinnelijke liefde te transformeren.

.

Een gelijkaardig wedervaren vinden we terug in “Zanoni” van Bulwer-Lytton, een boek uit 1842. Rudolf Steiner vond dit boek op sommige plaatsen wel bedenkelijk maar over het algemeen liet hij er zich positief over uit, net zoals over een ander bekend boek van deze schrijver, “Vril”, dat hij zelfs aanraadde als lectuur voor de hogere klassen van de Waldorfschool. “Zanoni” wordt voorgesteld als een roman over een inwijding. Het gebeuren speelt zich af in de tijd van de Franse Revolutie, in de buurt van Napels.Eén van de hoofdpersonages is de Engelsman Glyndon, de afstammeling van een bekend alchemist. Hij brengt zijn tijd door als rijke aristocraat in Italië en weet nog niet goed wat hij met zijn leven gaat aanvangen. Wanneer hij Zanoni, de grote ingewijde ontmoet, staat zijn besluit vast. Hij verzaakt aan de aardse liefde en ‘dwingt’ Zanoni hem aan te nemen als geestelijk leerling.

Zanoni: “U vraagt mij waarom ik mij uw lot zo aantrek ? Eén reden heb ik u nog niet verteld. Er bestaat een broederschap met wetten en geheimen waarover zelfs de ijverigste geleerden in het duister tasten. Door deze wetten zijn allen verplicht, zelfs de verste afstammelingen van mannen die zich, zoals uw voorouder - al is het dan tevergeefs geweest – bezig gehouden hebben met de geheimen van de orde, te waarschuwen, te ondersteunen, te leiden. Wij zijn gebonden om hen raad te geven voor hun bestwil; ja, nog meer, wanneer ze dat van ons verlangen, moeten wij ze als leerling aannemen. Ikzelf ben een overlevende van die oeroude bond. Dat was het, wat mij vooreerst met u verbond; dat was het misschien ook wat u, zoon van onze broederschap, onbewust naar mij toe trok.”
- “Als dat zo is, dan beveel ik jou in de naam van de wetten waaraan jij gehoorzaamt, om mij als leerling aan te nemen !”
- “Wat verlangt u ! Luister eerst naar de voorwaarden. Geen neofiet mag bij zijn inwijding nog een passie of een wens koesteren die hem aan de aarde kluistert. Hij moet vrij zijn van de liefde tot de vrouw, vrij van hebzucht en eerzucht, zelfs vrij van dromen over kunstenaarschap of hoop op aardse roem …”

Glyndon volhardt.
Zanoni brengt hem in contact met Mejnour, die de neofiet onder zijn hoede neemt. Na een periode van scholing wordt de leerling door de hiërofant alleen gelaten. Een kleine proef om het geduld en de gehoorzaamheid te testen.
Glyndon besluit op eigen kracht een stap verder te zetten, een stap dichter bij zijn inwijding te geraken. Hij betreedt de verboden kamer en gaat aan de slag. Na allerlei voorbereidingen ontstaat er een dunne nevel in de kamer.

“De nevel had nu bijna de dichtheid en ondoorzichtigheid van een sneeuwwolk. De lampen schenen er als sterren doorheen. En nu zag hij duidelijk gestalten die in hun contouren op mensen leken, langzaam en met regelmatige bewegingen door die wolk glijden. Ze schenen bloedloos; hun lichamen waren doorzichtig en samengetrokken of uitdeinend, als de ringen van een slang. Toen ze zich in een majestatische orde verder bewogen hoorde hij een zachte toon als het ware de geest van een stem, die iedere schim van de andere overnam en herhaalde. Een zachte maar harmonische toon, als het gezang van een onuitsprekelijke vreugde. Geen van deze verschijningen schonk enige aandacht aan hem. Zijn levendig verlangen om hen aan te spreken, om één van hen te worden, aan deze etherische bewegingen deel te nemen (want zoiets scheen het hem), maakte dat hij zijn armen uitstrekte en probeerde luid te roepen, maar er kwam slechts een ongearticuleerd fluisteren over zijn lippen. De beweging en de muziek gingen verder alsof geen sterveling in de buurt was. Langzaam zweefden ze rond in een kring en in de hoogte tot ze in dezelfde majestatische orde de een na de andere door het venster zweefden en oplosten in het maanlicht.
Toen zijn oog hen volgde werd het venster door iets verduisterd dat op het eerste gezicht niet te onderscheiden was maar dat toch volstond om de eerst gevoelde gelukzaligheid op een geheimzinnige manier in een ontzaglijke schrik te veranderen. Langzaam nam dit iets voor zijn ogen een gestalte aan. Het was als een met een sluier bedekte mensenkop, waaruit met een geel demonisch vuur ogen priemden die het merg in zijn beenderen deden bevriezen. Voor de rest was er niets van het gezicht te onderscheiden, niets dan deze onverdraaglijke ogen. Maar Glyndons afgrijzen dat aanvankelijk de krachten van de menselijke natuur al scheen te boven te gaan, werd nog duizend maal vergroot toen het fantoom na een poosje langzaam in de kamer gleed. De wolk week ervoor terug terwijl het voorwaarts kwam. De heldere lampen werden mat en flikkerden onrustig als door de aanwezigheid van een ademtocht. De gestalte was net als het gezicht versluierd maar de contour was als van een vrouwelijk wezen. Maar het bewoog zich niet zoals zelfs geesten bewegen die leven aannemen. Het scheen eerder als een reusachtig, misvormd wormachtig beest te sluipen. Toen het eindelijk stil stond, hurkte het naast de tafel neer en richtte zijn blik terug door de nevelachtige sluier op de al te ongeduldige bezweerder.
Alle fantasieën, zelfs niet de meest groteske van de monniken en schilders uit het Noorden van de oude tijd, zouden niet in staat zijn geweest om het gezicht van een duivel of kobold deze uitdrukking van dodelijke boosheid te geven, die uit deze ogen alleen tot de huiverende natuur sprak. Al de rest zo donker, verhuld, gesluierd en maskerachtig. Maar deze brandende, doordringende, gele en toch levendige blik had iets dat in zijn passionele haat en hoon bijna menselijk te noemen was, iets dat liet blijken dat deze verschrikkelijke schaduw niet volledig alleen maar geest was, maar minstens genoeg materie bevatte om voor fysieke wezens een nog dodelijker en vreselijker vijand te zijn.
Toen hij, met de krampachtige inspanning van de doodsangst zich aan de muur klampend, met zijn haren ten berge gerezen, met uitpuilende ogen, altijd nog in het verschrikkelijke oog staarde, sprak het fantoom tot hem. Zijn ziel meer dan zijn oor verstond de woorden die het sprak.
“ Gij zijt in het onmeetbare rijk binnengedrongen. Ik ben de hoedster van de drempel. Wat wilt gij van mij ? Gij zwijgt ? Zijt ge bang van mij ? Ben ik niet uw geliefde ? Hebt ge niet om mijnentwille u de vreugden van uw geslacht ontzegd ? Wilt ge wijs worden ? Ik bezit de wijsheid van ontelbare eeuwen. Kus mij, mijn sterfelijke geliefde.” De gruwel kroop dichter en dichter naar hem, kroop aan zijn zijde, zijn adem streek over Glyndons wang ! Met een gillende schreeuw viel hij bewusteloos op de vloer …”



.

Rudolf Steiner over deze beschrijving (in een voetnoot in GA 10 “Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden”) :

“Uit het bovenstaande blijkt dat de geschetste “Wachter aan de drempel” zich als een (astrale) gestalte aan het ontwakend hoger waarnemingsvermogen van de leerling der geestesscholing openbaart, - een bovenzinnelijke ontmoeting, tot welke de occulte wetenschap leidt.
Het behoort tot de praktijken van een lagere magie om de “Wachter aan de drempel” ook voor het fysieke oog zichtbaar te maken. Hiertoe bediende men zich van een wolk uit een fijne substantie bestaande, een reukwerk, bereid uit een reeks stoffen in een bepaalde verhouding. De kracht, door de magiër tot ontwikkeling gebracht, kan op dit reukwerk zodanig inwerken dat het vorm verkrijgt en de substantie tot leven wordt gebracht door middel van het nog onvereffend karma van de mens.
Een dergelijke zintuiglijke aanschouwing is overbodig voor de mens die voldoende voorbereid is voor het schouwen van hogere aard. En hij die zonder voldoende voorbereiding zijn nog onvereffend karma als levend stoffelijk wezen plotseling voor zich ziet, zou gevaar lopen op bedenkelijke dwaalwegen te geraken. Men zal dus goed doen dit niet na te streven.
In “Zanoni” van Bulwer Lytton wordt in romanvorm deze “Wachter aan de drempel” ten tonele gevoerd.”


*
*
*
*
*

*
*
*
*
*

.

Steinerschool : er zijn klachten !

In het gewone onderwijs kunnen we een tendens waarnemen om al maar meer leerstof op al maar jongere leeftijd aan te bieden. Niet alleen is er de wettelijke verplichting voor ieder kind om te beginnen leren in het jaar dat het zes wordt (leerplicht), maar we zien dat in de kleuterklas zgz. spelenderwijs al oefeningetjes aangeboden worden om de intellectuele ontwikkeling te stimuleren. Rudolf Steiner legt o.m. in zijn “Algemene Menskunde” uit welke schadelijke gevolgen voor het later leven deze vervroegde ontwikkeling heeft. Zijn inzichten leidden ertoe dat men in de Steinerschool de intellectuele kant van de kinderziel eerder weinig en eerder laat aansprak. Nu stelt men vast dat meer en meer kinderen, ook zonder de schoolinvloed, veel intellectueler en wakkerder zijn dan vroegere generaties. Ook in de Steinerschool stelt men dat vast. Maar bij deze vaststelling blijft het. De meeste lerarencolleges zijn niet soepel genoeg om af te stappen van wat ondertussen traditie is geworden. Men blijft schematisch vasthouden aan de indeling van 0 tot 7 jaar, van 7 tot 14 enz. en de aanbevelingen van Rudolf Steiner worden als een sjabloon, een Procrustesbed toegepast op alle kinderen. Vooral de intelligentere kinderen blijven in de kou staan en worden zo ongelukkig dat hun ouders ze tenslotte wegnemen van de school. Zodat het vooroordeel van vele mensen, namelijk dat de Steinerschool er alleen is voor kinderen met leermoeilijkheden dreigt een waarheid te worden.
Uit “Erziehungskunst” van oktober 2004 vertaalden we onderstaand artikel van Birgit Dessel : “Früheinschulung und Rückstellung”
Waldorfschool vertalen we soms als Steinerschool, soms ook niet (in Nederland : Vrije School).

Het valt op dat de Steinerschool op een andere manier omgaat met kinderen die vroegrijp zijn dan met de kinderen die trager ontwikkelen. Deze laatste krijgen de tijd om op hun eigen tempo de noodzakelijke ontwikkelingstrappen door te maken, maar de vroegrijpe zoeken tevergeefs naar begrip. Alle Waldorf-pedagogen zijn het er wel roerend over eens dat er tegenwoordig veel kinderen intellectueel vroeger rijp zijn, wakker en ook reeds kritisch, maar als je vraagt hoe er met deze fenomenen moet omgesprongen worden, dan blijven ze het antwoord schuldig.
Ikzelf heb in dit verband pijnlijke ervaringen achter de rug in een Steinerschool. Ik kon lezen toen ik vier was, op mijn zesde was ik volgens de Waldorfnormen niet schoolrijp. De tanden-wisseling was er nog niet (die begon enkele weken later) en er werd een ontbrekende sociale rijpheid vastgesteld. Toen ik tenslotte in de eerste klas geraakte was ik zevenenhalf en toen kon ik reeds bijna de helft van mijn leven lezen.

Mijn vraag is nu hoe een verder ontwikkeld kind dat al iets meer wil dan alleen maar spelen, dat naar nieuwe uitdagingen verlangt, zijn vaardigheden en behoeften op een positieve manier kan uiten wanneer de Waldorfkleuterklas categoriek alles afwijst wat volgens hen pas in de lagere school aan bod mag komen. Ik ben lange tijd een gelukkige kleuter geweest. Ik werd pas een storend element en een ergernis voor de juf in de mate dat het aanbod niet meer paste. In een dergelijke situatie is een kind er niet mee geholpen wanneer de school de vaardigheden die er nu eenmaal zijn, ontkent of ze opvat als het gevolg van een verkeerde ontwikkeling en die probeert af te bouwen. Het helpt ook niet wanneer de oorzaken voor het slechte gedrag uitsluitend in de persoonlijkheid van het kind gezocht worden, zonder dat de betrokken volwassenen ook maar eens hun eigen uitgangspunten in vraag stellen.
En merkwaardig : terwijl mijn zgz. achterstand op sociaal vlak voor mij drastische gevolgen meebracht, heeft geen leerkracht ooit aandacht geschonken aan de voorsprong die ik op andere vlakken bezat. Noch zeer goede prestaties (waarvoor ik mij niet eens moest inspannen), noch de aanhoudende onderbelasting maakten dat ik ooit eens extra taken of een andere vorm van differentiëring verkreeg. Geen veertigste mocht ik afwijken van de anderen, hoewel ik duidelijk ouder en verder ontwikkeld was.
Mijn Steinerschooltijd was geen leer- en ontwikkelingstijd, het was een periode van immense aanpassingsdruk - naar onder welteverstaan (ik moest opzettelijk fouten maken om in de Steinerschool sociaal te overleven). Toen ik mij meer en meer terugtrok en nauwelijks nog meedeed aan de klasactiviteit werd dat als melancholie gediagnosticeerd. Van toen af kreeg ik jaar na jaar van mijn klasleerkracht een getuigschrift met de aansporing om iets aan mijn temperament te doen. Op papier oogt het mooi : de Steinerschool kijkt alleen naar het kind om te weten wat het nodig heeft op welke ontwikkelingstrap. Ik vrees dat meerdere kinderen meemaken wat ik meegemaakt heb wanneer hun ontwikkeling atypisch verloopt en dan de aandacht meer op de vermeende tekortkomingen gericht wordt en hun vaardigheden niet gezien worden of zelfs als een negatieve ontwikkeling beschouwd worden.

De Steinerpedagogie heeft goede redenen om zich af te zetten tegen het “te vroeg, te snel, te veel”, maar toch schijnt ze tegelijkertijd de gevaren uit het oog te verliezen van het “te laat, te traag, te weinig”. Men moet eens proberen in te schatten wat voor gevolgen het heeft voor een vroegontwikkeld kind wanneer de Steinerschool blijft vasthouden aan de 7 jaar om de eerste klas te beginnen en ze systematisch het idee afwijst om vroeger in die eerste klas te komen. Welke ontwikkelingsmogelijkheden heeft een opgewekt, leergierig kind dat moet wachten tot het zeven is om in de eerste klas te mogen, en dan ervaart dat het alles wat het reeds kan, nog niet màg kunnen, dat het slechts in hetzelfde trage tempo als de anderen moet “leren” ? Wat moet het met zijn vaardigheden en kennis als die niet aangenomen en in het onderwijs geïntegreerd worden ? Het kind beleeft de school niet alleen als weinig uitdagend en een ontwikkelingsstilstand, maar ervaart ook dat het in zijn eigen zijn niet waargenomen en geaccepteerd wordt. En dit dikwijls door een leerkracht met wie hij acht jaar zal moeten doorbrengen ! Dezelfde leraar die niet toelaat dat het kind in de eerste klas leert en verder komt zal zich jaren later beklagen over het gebrek aan motivatie en inzet bij die leerling.

Intellectueel niet aangesproken worden op je eigen niveau betekent veel meer dan alleen maar je vervelen in de klas. Begaafdheden liggen braak en verkommeren – wellicht voor de rest van het leven. Het ontbreken van uitdagingen betekent dat het kind zijn mogelijkheden niet kan beleven en niet kan groeien aan opgaven. Iets opnemen door inspanning en oefenen, dat is een ervaring die dit kind niet kan meemaken. Het gevolg van die ontbrekende ervaring manifesteert zich in de midden- en bovenbouw, wanneer ook voor een intelligente leerling niet meer alles vanzelf gaat, maar hij heeft ondertussen niet geleerd hoe te studeren.

Onderbevraging maakt moedeloos en hulpeloos. Intellectueel vroegrijpe, wakkere en kritische kinderen komen misschien niet overeen met het ideaalbeeld van de Steinerschoolleerling, maar ze zijn er nu eenmaal, en eigenlijk hebben ze de hulp van hun leerkrachten nodig om te leren omgaan met de discrepantie tussen hun intellectuele en overige ontwikkeling.
Een laat schoolbegin heeft ook gevolgen op het einde van de leertijd. Als men pas op zeven in de eerste klas komt dan zit men in de laatste klas als “oude”, reeds meerderjarige scholier. We kunnen ons de vraag stellen of het wel zinvol is voor een 19/20-jarige om zijn eigen intenties altijd maar vooruit te moeten schuiven, te meer daar er in de Steinerschool nauwelijks keuzemogelijkheden zijn die tegemoet komen aan individuele neigingen. Of het nu het Waldorfleerplan is, of baccalaureaat of eindtermen, nog altijd zijn het de anderen die beter weten dan de jonge mens wat voor hem goed is, en zo wordt de vrije ruimte om eigen wegen uit te proberen en eventueel levensplannen te wijzigen alsmaar kleiner.
Ook de goede bedoeling om de scholier te beschermen tegen de vraag van het bedrijfsleven naar jongere afgestudeerden verandert in het tegendeel wanneer daardoor de drang van de leerling om eindelijk kennis te maken met het echte leven geblokkeerd wordt.

Het tweede probleem dat ik zou willen aanraken is het zittenblijven in de kleuterklas. Vanuit het gezichtspunt der Waldorfpedagogie schijnt deze praktijk mij tegenstrijdig. Was niet het principe om de leerstof op het juiste moment aan te bieden niet het kernstuk van de Waldorfpedagogie ? Waarom wordt daar dan zo vlot van afgeweken bij de overgang naar de lagere school, terwijl men anders niet wil weten van zittenblijven of een klas vooruit zetten ?
Van de ene kant laat men de algemene ontwikkelingsprincipes primeren op de individuele benadering, maar anderzijds laat men bij de vaststelling van de schoolrijpheid alles afhangen van een momentopname in de ontwikkeling van het betreffende kind. Een kind dat op zijn zesde niet schoolrijp is, zou ook op zijn 10de of 14de nog moeten achterliggen op zijn leeftijdsgenoten. Maar wat wanneer dat kind zijn achterstand reeds na enkele weken of maanden ingehaald heeft ? Men moet niet vergeten dat tussen het tijdstip van het onderzoek en het begin van de eerste klas (in het volgende schooljaar) bijna anderhalf jaar ligt !
Ook worden problemen niet eenvoudigweg opgelost door een kind in de wachtrij te zetten zonder dat daar iets in zijn sociale omgeving verandert. Een schuchter kind dat bij het schoolrijpheidsonderzoek dichtklapt is na een jaar waarschijnlijk nog even schuchter, maar in zijn totale ontwikkeling misschien al zo ver gevorderd dat het aanbod van de school niet meer passend is.
Zittenblijven in de kleuterklas is ook daarom een beslissing van grote draagwijdte omdat niet alleen het schoolbegin verschuift, maar de betreffende leerlingen gaan gedurende gans hun schooltijd ouder zijn dan hun vriendjes. Zij komen met nog grotere tijdsafstand in de puberteit en terug eruit. Terwijl hun medescholieren nog kinderen zijn, koesteren de oudere klasgenoten al gedachten over “God en de wereld”, gedachten waar hun vriendjes nog niet aan toe zijn en die de leerkrachten afwijzen als te vroeg.
In de eerste leerjaren, wanneer de leerkracht nog werkt met de imitatiekrachten, heeft het oudere kind het misschien moeilijker dan zijn klasgenoten om aan te knopen bij het onderwijs omdat bij hem die krachten reeds uitgeput zijn. Aan zijn wens naar zelfstandigheid echter wordt niet tegemoet gekomen. Een zelfstandige houding en kritisch doorvragen worden afgewezen. Wellicht voelt de oudere scholier zich op grote vlakken al lang niet meer aangesproken door de leerstof omdat zijn latente vragen totaal andere zijn.

Welke uitwerkingen de praktijk van het routinematige laten zitten in de kleuterklas kan hebben, heb ik aan den lijve ervaren. En daarom vond ik het zo shockerend toen ik op een informatieavond van een Steinerschool vroeg wat men deed wanneer er meer inschrijvingen dan plaatsen in de eerste klas waren en als antwoord kreeg dat men dan eerst ging proberen om enkele kinderen in de kleuterklas te laten. Leidt een dergelijke instelling er niet toe dat reeds bij een relatief onbeduidende afwijking van de norm al overgegaan wordt tot een niet toelaten tot de eerste klas, een beslissing waarvan later misschien blijkt dat het een verkeerde beslissing was ?
Waldorfleerkrachten zouden er zich moeten van bewust zijn dat zittenblijven altijd een stigmatisering betekent. De blik is gericht op de tekortkomingen van het kind en niet op zijn sterke kanten. Hoeveel ouders zijn echter zelfbewust genoeg om deze visie niet over te nemen ? Reeds vóór de eerste schooldag hebben deze kinderen gefaald – blijven zitten !
Zich aanpassen aan de eisen van het schoolse leren wordt gezien als alleen een opgave voor de scholier, die moet wachten tot hij “functioneert” volgens de verwachtingen van de school. Er is wel veel sprake van de individualiteit maar de praktijk van de Steinerschool schijnt uit te gaan van een homogene groep. We horen over grote klassen van 30 – 40 leerlingen, geen leerboeken of leermiddelen (waarmee de leerling op zijn eigen tempo zou kunnen werken en meer kennis zou kunnen opdoen dan wat de leerkracht aanreikt), in de plaats daarvan zien we frontaalonderwijs, leren in gelijke tred, naschilderen, afschrijven, reproduceren. Leerkrachten spreken van de “individualiteit van de klas” en stellen zich tevreden om les te geven voor de doorsnee. Dat het leren lezen, schrijven en rekenen in gelijke tred met de anderen de oorzaak is van onder- en overbelasting is ondertussen algemeen geweten, maar toch doet men verder. Het principe om het kind zijn eigen ruimte te gunnen, laat men merkwaardig genoeg niet gelden in het sociale. Teruggetrokken, schuchtere kinderen die hun stem niet kunnen laten klinken in een grote klas dreigen ongemerkt en ongehoord ten onder te gaan. Waar een normale kinderlijke schuchterheid mettertijd vanzelf zou verdwijnen, kan die door het verplichte sociaal-zijn vanaf de eerste schooldag ontwikkelen tot massieve sociaalangsten en een negatief zelfbeeld. Andere kinderen bouwen dan weer een repertoire op van gedragsstoornissen om de aandacht te krijgen die ze nodig hebben – problemen die hun oorzaak niet vinden in de persoonlijkheid van het kind, maar in de leer- of sociale omgeving van de Steinerschool. Dit alles vereist van de beginnende scholier een grote aanpassingsinspanning en daarom wordt de lat voor de schoolrijpheid zo hoog gelegd. Maar zou men niet vele kinderen een jaar kleuterklas kunnen besparen wanneer de leerkrachten het kind individueler zouden benaderen en zijn beginmoeilijkheden zouden opvangen ? En ligt niet juist hier de verborgen oorzaak voor de ongelijke behandeling van vroeg- en laatontwikkeling ? Men kan een kind niet iets doen leren wanneer het daar nog niet aan toe is. Maar blijkbaar kan men wel zonder meer van een kind dat verder gevorderd is verlangen dat het zich aan de gelijke tred van de klas aanpast, zijn kunnen terughoudt, en dat verantwoorden door te stellen dat het kind moet beschermd worden voor een verkeerde, schadelijke ontwikkeling. Let wel : het gaat om kinderen die uit zichzelf vaardigheden en kennis verworven hebben die uitstijgen boven hetgeen hun leeftijdsgenoten kunnen.
In de literatuur over Waldorfpedagogie vindt men tal van uitlatingen die aan intellectueel begaafde kinderen emotionele tekortkomingen en een problematisch sociaal gedrag toeschrijven. Waldorfpedagogen zien spijtig genoeg de oorzaak alleen in de zogezegde vervroegde en eenzijdige intellectuele ontwikkeling, in plaats van zich eens de vraag te stellen hoe hun eigen afwijzende houding eigenlijk op deze kinderen inwerkt. Individualiteit, zo heb ikzelf ervaren, is alleen maar toegestaan binnen de enge grenzen van het gewenste. Men kan mijn ervaringen natuurlijk afdoen als een “spijtig eenmalig geval” (zoudt u bereid zijn om dat etiket te accepteren wanneer het om úw kind ging ?) en de oorzaken alleen bij de betrokken persoon zoeken. Maar de leerkrachten hebben hun handelwijze, hun inschatting, evaluatie en categorisering en veroordeling gebaseerd op een menskundige argumentatie.
Wellicht zou het beste uitgangspunt voor een geslaagde schooltijd een “back-to-the-Waldorf-roots” standpunt zijn, het serieus nemen van de eigen principes, namelijk het individu in het middelpunt te stellen. Dan kan de eerste klas begonnen worden op zeven- of zes- of vijfjarige leeftijd.

Al te veel staat ook in de Steinerschool het “leerplan” of de tradities tussen de leerkracht en het kind. Dat was helemaal niet de bedoeling van Rudolf Steiner.
We geven hier twee voorbeelden hoe vrij en pragmatisch Rudolf Steiner omsprong met “leerplannen” ( uit de conferenties met de leerkrachten van de eerste Waldorfschool in Stuttgart - in GA 300) :

1) Over de schilderles :
Een handwerkleerkracht betreurt dat de schilderles in de hoogste klassen niet even regelmatig en doorlopend kan gegeven worden als in de laagste klassen …

Rudolf Steiner : “Het schaadt niet wanneer de schilderlessen een paar jaar onderbroken worden en door boetseren vervangen worden. De zaak is dat de schilderlessen in het onderbewuste doorwerken en dat, wanneer men dan terug begint met schilderen, alles levendig en met zekere hand gedaan wordt. ( … )
Men kan niet van alle leerkrachten verwachten dat ze geoefend zijn in het schilderen. Er kunnen leerkrachten zijn die niets voelen voor schilderen omdat ze het niet kunnen. Het moet mogelijk zijn dat een leerkracht in zijn klas geen schilderles geeft. Wij kunnen niet alle kinderen in alle kunsten en wetenschappen tot perfectie brengen. (GA 300c – blz. 127)

Dat is wat anders dan eindtermen, die juist dit laatste – totaal onrealistisch doel -schijnen te betrachten.

2) Verzetten in hogere klas ( eveneens uit GA 300a):

- “Wij moeten proberen om de kinderen in de klas te zetten die voor hen past, zowel volgens hun leeftijd als volgens wat ze kunnen.” (blz. 149)

- “Niet zozeer het idee hebben dat de kinderen dit of dat moeten bereiken, maar de vraag stellen : wat kunnen de kinderen volgens hun psychologisch profiel bereiken. Vetrekken vanuit de kinderen !” (blz. 156)

- Er kwam een vraag over zittenblijven. Daarna vraagt iemand :
“Kan men een kind ook naar een hogere klas laten gaan ? Ik heb in de zevende klas twee kinderen die, naar mij schijnt, beter in de achtste klas zouden zitten.”
Dr. Steiner : “Ik zou naar het rapport kijken (van de vorige school, want het ging blijkbaar over nieuwe leerlingen – fdw). Als u het kunt verantwoorden, dan kan dat zeer goed doorgevoerd worden. Ik heb niets tegen het doorschuiven naar een hogere klas.” (blz. 76)

Een student aan de Freie Hochschule für anthroposophische Pädagogik in Mannheim, Jörg Undeutsch, zag in zijn opleiding ook duidelijk een neiging tot verstarring en schreef in 1992 daarover een artikel (ook in Erziehungskunst - december 1992) :

Opvoedkunst en lerarenopleiding

Waldorfpedagogie is opvoedkunst. Wat betekent dat ? We kunnen dat begrip op vier niveaus bekijken.

1) Waldorfpedagogie is opvoedkunst omdat aan de kunstzinnige vakken in de Steinerschool een grotere waarde wordt gehecht dan in de meeste andere scholen. De leerlingen boetseren, schilderen en musiceren niet alleen, ze doen ook aan euritmie en toneel, en dat alles binnen het kader van het normale “leerplan”. Daarnaast krijgen ze allemaal, zowel jongens als meisjes, handarbeid, hout- en metaalbewerking, steenkappen. Niet alleen het hoofd, ook hart en hand worden aldus geschoold. Maar, om een beeld te gebruiken van een huis, wat betekent dan dit eerste niveau ? We hebben een min of meer conventioneel gebouw, met verschillende kamers. De ene kamer is ‘wiskunde’, de andere ‘Engels’, nog een andere misschien ‘schilderen’. De ene kamer ligt mooi naast de andere. Zo bezien is alleen kunst wat in de kunstzinnige kamers gebeurt : kunst in de opvoeding, niet opvoedings-kunst. We moeten dus verder zoeken.

2) Waldorfpedagogie is opvoedkunst omdat het schilderen, musiceren, reciteren en declameren niet alleen in de daartoe voorziene vakken en ruimtes geschiedt, zoals ook in andere scholen. In de Steinerschool is het kunstzinnig bezig zijn ingebed in alle vakken, in alle leerjaren van de lagere en middelbare school. Er worden bvb. ook liederen gezongen en gedichten opgezegd in de heemkundeles. De kunst is dus in iedere kamer van het huis aanwezig, in gans het gebouw … maar het blijft ornament, versiering, toegift bij de “eigenlijke” leerstof als wiskunde, biologie enz. We moeten dus nog een stap verder.

3) Waldorfpedagogie is opvoedkunst omdat de kamers zelf kunstzinnig zijn. Er wordt dus niet alleen gezongen, gereciteerd en geschilderd in de “normale” vakken, in het “normale” onderwijs, maar het onderwijs zelf moet kunstzinnig opgevat zijn, het ganse leesuur opgevat als een kunstwerk. De leerkracht gebruikt kunstzinnige middelen, hij zoekt een gezond ritme in zijn lesuur, laat op een ernstig deel een bevrijdend lachen volgen, op een lang geconcentreerd stil werken een heftige uiterlijke beweging, hij spreekt nu eens snel, dan weer traag, nu eens luid dan weer zacht. Zijn leerstof is een compositie, er loopt een motief doorheen, dat wordt gevarieerd, herhaald, nieuwe tonen komen erbij. De kinderen krijgen een klare kop, een groot hart en kracht in hun handelen, ze verlaten allemaal vervuld het klaslokaal, voldaan maar in evenwicht, met rode wangen en warme handen. Het zou fantastisch zijn moest dit ideaal ook maar even benaderd worden, niet alleen als uitzondering maar als dagelijks gebeuren. Maar zelfs dan, zou dat dan al opvoedkunst zijn ?

Wat doet een kunstenaar wanneer hij kunstzinnig werkt ? Is het niet zo dat hij pas dan werkelijk kunstzinnig werkt wanneer hij niets meer in zijn hoofd heeft dat hij de wereld zou willen meedelen ? Wanneer hij niet meer de (verhevenste) ideeën, (grootse) voorstellingen, (allerbelangrijkste) inzichten door middel van zijn kunst wil uitdrukken ? Wanneer hij anderzijds ook niet “zijn creatief potentieel de vrije loop” laat, dus zich niet laat meeslepen door een blinde dadendrang of wilde fantasieën ? Is niet de ware kunstenaar hij die erin slaagt zo open te staan voor de wereld dat door hem de wereld begint te spreken, niet doordat hij zichzelf zoals een medium uitschakelt, maar doordat hij zich meevoelend naar de wereld wendt in liefhebbende aandacht ? Ik kan dat hier maar even aanraken. Maar kunstenaar is toch diegene die zich zo intensief-vragend verhoudt t.o.v. de wereld, die een zodanig onmiddelbaar innerlijk deelhebben aan de wereld ontwikkelt, dat deze hem in het scheppen – niet in het denken, maar in het scheppende proces zelf - haar “verborgen verlangen” onthult. De kunstenaar legt bloot, maakt openbaring mogelijk. Precies omdat hij niets in de wereld inlegt van zichzelf, maar integendeel vraagt : wat wil JIJ hier en nu van mij ? Hij ziet wat juist is, en doet het, en hij ziet het omdat hij het doet. Wat betekent dat nu voor de opvoed-kunst ?

4) Waldorfpedagogie is opvoedkunst wanneer de leraar zich zo verbindt met de kinderen van zijn klas dat hij begint te handelen vanuit hun noden. Hij heeft geen doelen, geen eindtermen die hij wil bereiken, hij wil geen “goede democraten” of “goede christenen” van de kinderen maken, hij wil ze ook niet een of ander bijbrengen, hij heeft maar één “doel” : de kinderen zichzelf laten worden, hen te helpen om zich te openbaren. De opvoedkunstenaar leest wat hij wanneer en hoe te onderwijzen heeft aan de kinderen zelf af. Alleen zijn tegenwoordigheid van geest om intuïtief in te zien wat wat hier en nu voor de hem toevertrouwde kinderen nodig is, bepaalt zijn handelen.

Dat is een hooggegrepen ideaal, maar het is precies wat Rudolf Steiner van zijn leerkrachten verlangde. Niet dat ze dat kunnen, maar dat ze daarnaar streven, dat ze daarvoor hun best doen.
Maar de opvoedkunst is in gevaar wanneer waldorfpedagogie methoden-pedagogie wordt, waar de leer-krachten een beproefde aanpak als recept gebruiken en tradities klakkeloos overnemen. Waar leerkrachten in spe leren : in de Steinerschool bouwt men een les op, beginnend met een ritmisch deel, dan een leermoment en tenslotte de vertelstof; waar ze leren : in de derde klas geeft ‘men’ een huizenbouwperiode en een landbouwperiode; waar ze leren : in de Steinerschool zet ‘men’ de cholerici naast andere cholerici; waar ze leren met welke verhalen de letter A of B aangebracht wordt.
Daar worden geen zelfstandige, moedige opvoedkunstenaars gevormd die durven risico’s nemen en vrij zijn in hun handelen, nee, daar kweekt men leraren die gewoon doen wat ‘men’ in de Steinerschool nu eenmaal doet.

Een lerarenopleiding die wil aanzetten tot het opvoedingskunstenaarschap moet grondig ingaan op het wezen van de opgroeiende mens. Daar moet ook ruimte zijn om ervaringen op te doen in allerlei kunstvakken. Maar ze mag haar taak in de eerste plaats niet zien als het doorgeven van “methoden”. Natuurlijk kunnen, ja zelfs moeten ervaren Steinerschoolleerkrachten komen vertellen hoe zij het gedaan hebben, op welke moeilijkheden zij gebotst zijn, en wat volgens hen goed gelukt is en waarom. Maar niet opdat de toekomstige collega’s hun methodes eenvoudigweg overnemen. Steeds weer moeten de mensen die het plan hebben opgevat om opvoedkunstenaar te worden, op zichzelf teruggewezen worden. Ze moeten geholpen worden bij hun eigen, individuele worsteling. Maar hen eenvoudige ‘shortcuts’ aan te bieden is gevaarlijk omdat de gemakzucht maar al te graag die uitwijkmogelijkheid te baat neemt.

Ook dat is een hooggegrepen ideaal. Ik weet dat men kan tegenwerpen dat dit in de praktijk niet mogelijk is, dat er een grote nood aan leerkrachten bestaat en dat maar zeer weinig persoonlijkheden de weg naar het kunstenaarschap in die zin kunnen gaan (is dat werkelijk zo ?). Ik weet ook hoe weinig een dergelijke opleiding zou beantwoorden aan hetgeen de meesten verwachten wanneer ze een Waldorfopleiding beginnen te volgen. Ik ken als student het opgeluchte herademen wanneer er ‘eindelijk’ over het ‘concrete’ lesgeven gepraat wordt, hoe men het ‘in de praktijk’ in ‘de’ Steinerschool doet. Dan hebben ze de pennen klaar en wordt er ijverig meegeschreven. Dat is begrijpelijk. Maar deze ‘praktijk’ is maar het begin van de weg die kan leiden naar “opvoedkunst”.
“Een hooggegrepen ideaal”, noemt Jörg Undeutsch het. Maar het eigenlijke ideaal ligt nog hoger ! In de conferenties die Rudolf Steiner hield met de leerkrachten van de eerste Waldorfschool in Stuttgart formuleerde hij de ernst van de zaak als volgt (we vragen ons af hoeveel leerkrachten in de verschillende Steinerscholen zich hiervan nog bewust zijn) :

“Pedagogen die zeer degelijke opvoedkundige principes opgesteld hebben zijn er te over, en het kan niet de opgave zijn van de pedagogische kunst waar wij antroposofen ons naar richten om alles te vervangen wat door Pestalozzi, Fröbel en door Diesterweg en Dittes in het leven werd geroepen. Algemeen gesproken : de abstracte uitgangspunten die ons door de grote pedagogen van de 19de eeuw overgeleverd werden zouden een zeer gunstige indruk maken bij een pedagogisch-didaktische beoordeling, en we zouden terecht bekritiseerd worden wanneer wij zouden spreken van een vernieuwing van de pedagogische wetenschap.
Maar in werkelijkheid gaat het om iets totaal anders. Wie vandaag Pestalozzi leest, wie Herbart leest en daarbij nog Dittes, die zal vaststellen dat vele schone woorden gesproken werden over pedagogie. Maar wie het onderwijs en de opvoedingspraktijk langs de binnenkant gaat bekijken, zelfs de binnenkant van een Pestalozzischool, die ziet dat daar niet dezelfde geest heerst die in de uitgesproken principes klinkt waartoe men zich op abstracte wijze bekent. Men moet maar eens kennis nemen van de bittere kritiek die Fröbel over de Pestalozzi-instituten geschreven heeft. En precies wanneer men de ontwikkeling volgt van het onderwijs- en opvoedingswezen in de 19de eeuw, dan zal men zien dat –hoewel de mensen dikwijls juist denken – toch het juiste niet bewerkstelligt, het juiste gedaan wordt.
Hoe komt dat ?
Hierop is er maar één antwoord. De ganse 19de eeuw, gelijk welke cultuurtak men ook neemt, de ganse 19de eeuw stond onder de invloed van de materialistische tijdsstroom. En wanneer wij vandaag vanuit onze antroposofische grondovertuiging een of ander opvoedkundig principe formuleren, dan kan dat woordelijk hetzelfde klinken als wat de pedagogen uit de 19de eeuw gezegd hebben – wij moeten het anders ménen. Wíj spreken vanuit de geest, zíj hebben uit de hen overweldigende impuls van de materialistische wereldbeschouwing gesproken. Hoe idealistisch de dingen ook klinken, toch zijn ze gedacht in de geest van het materialisme. Het gaat er niet om op abstracte wijze iets nieuws te vinden, maar om een nieuwe geest te vinden.

Ziet u, ik wil ook u vandaag iets voorleggen wat ik de laatste tijd op verschillende plaatsen reeds meermaals verteld heb, waar men precies in onze tijd rekening moet mee houden. Men verkeert tegenwoordig in de mening, wanneer men van het materialisme spreekt, dat het materialisme een verkeerde wereldbeschouwing is, die men moet afwijzen omdat ze niet juist is. Zo eenvoudig is het niet. De mens is een ziel-geestelijk wezen, en hij is een lichamelijk-fysiek wezen. Maar het lichamelijk-fysieke is een trouwe kopie van het ziele-geestelijke, voor zover wij leven tussen geboorte en dood. En wanneer de mensen zo verburgerlijkt zijn in hun materialistische gedachten zoals dat in de loop van de 19de eeuw tot op de dag van vandaag gebeurd is, dan wordt het lichamelijk-fysieke altijd meer een afdruk van dit ziele-geestelijke dat zelf in materialistische impulsen leeft. Dan is het niet meer verkeerd om te zeggen dat de hersenen denken, dan wordt dat de realiteit. Door dat vast in het materialisme steken worden niet alleen mensen gekweekt die slecht denken over het lichamelijke, zielsmatige, geestelijke, maar er worden materieel-denkende en materieel-voelende mensen gekweekt. Dat betekent dat het materialisme bewerkstelligt dat de mens een denkautomaat wordt, dat de mens een wezen wordt dat als fysiek wezen denkt, voelt en wil.
En het is niet slechts de opgave van de antroposofie om in de plaats van een verkeerde wereldbeschouwing een juiste te zetten – dat is een theoretische opgave -, het wezen van de antroposofie vandaag bestaat erin dat niet alleen gestreefd wordt naar een andere idee, maar naar een andere daad : het ziele-geestelijke terug los te rukken van het lichamelijk-fysieke, de mens op te tillen in de sfeer van het ziele-geestelijke opdat hij niet een denk-, voel- en gewaarwordingsautomaat zou worden.
De mensheid loop nu gevaar het ziele-geestelijke te verliezen. Want datgene wat lichamelijk-fysiek een afdruk is van het ziele-geestelijke, dat loopt vandaag gevaar - omdat vele mensen zo denken, omdat het ziele-geestelijke slaapt - gevaar om in de ahrimanische wereld over te gaan, en het ziele-geestelijke zal verdampen in het wereld-al. Wij leven in een tijd waar de mensen het gevaar moeten onder ogen zien dat ze door de materialistische impuls de ziel verliezen.
Dat is een ernstige zaak. Dit feit moeten we onder ogen zien. Dit feit zou eigenlijk vandaag het geheim, het altijd meer en meer openbaar wordende geheim moeten zijn, van waaruit wij vruchtbaar willen werken. Ziet u, uit het inzicht in deze noodzaak dat de mensheid zich moet wenden tot een sprituele activiteit – niet slechts een verandering van theorie -, vanuit dit inzicht zijn zaken ontstaan als de didaktiek en pedagogie van de Waldorfschool. En vanuit een dergelijke geest zou hier moeten gewerkt worden.”


*
*
*
*
*

*
*
*
*
*
.

De levensloop van de mens

We schreven in De Brug al over jonge mensen en over oude mensen, maar over de mens in de fleur van zijn leven – en we vermoeden dat de meeste lezers van dit tijdschrift zich in die fase bevinden - hebben we het nog niet gehad. Daarom kozen we uit het boek van Bernard Lievegoed met bovengenoemde titel (Lemniscaat, vierde druk, 1977) het volgende fragment :

De derde grote levensfase – de veertiger jaren

( … ) De grote derde levensfase (volgens de Chinezen de fase om wijs te worden) begint in de veertiger jaren, om schematisch te zijn met 42 jaar. Maar om dit schematische gemiddelde heen kan de snellere of langzamere ontwikkeling schommelen.
Deze levensfase begint met tumultueuze jaren. Biologisch betekenen zij het begin van de afdalende levenskracht. Voor de vrouw bovendien het duidelijk gemarkeerde einde van de lichamelijk creatieve fase. Voor de man een fase van verhoogde seksuele behoeften, die door de vrouw meestal niet begrepen worden. Psychisch betekenen zij een fase van twijfel, desoriëntatie en neiging tot illusoire oplossingen, met kortstondige perioden van geluksgevoel. Geestelijk betekenen deze jaren een worsteling met de leegte, met het alle oude grond verloren en nog geen nieuwe grond gevonden te hebben.
De reactie op deze situatie kan zeer verschillend zijn. Voor vele onvoorbereiden is deze een schrik en een bewijs van zwakte en moet deze zo snel mogelijk opzij geduwd worden door nog harder te gaan werken, nog verbetener een expansieve carrière na te jagen – door de stem van de zwakte te verdoven met alcohol, seksuele avonturen of passief TV-genot. Of men zoekt een zondebok voor de vergalling van de levensvreugde in zijn vrouw of man of in zijn chef of kinderen.
Voor de man is het het bekende : “Marie begrijpt me niet meer”, voor de vrouw : “Jan interesseert zich niet meer voor me”. Dit kan zich verdichten tot echte dubbelgangerbelevingen van zichzelf en van de naaste anderen. De mens komt nu in zijn levensspoor als het ware voor een wissel te staan en de keuze van de weg is bepalend voor het verdere verloop van zijn leven en voor de vraag of het verlangen naar de vervulling van het leidmotief mogelijk zal worden, óf dat dit wegglipt en in duistere diepten van het onderbewustzijn verdwijnt, om van daaruit gedurende het verdere leven een voortdurende bedreiging van het gevoel van eigenwaarde te vormen. Wat zich reeds aan het einde van de dertiger jaren aankondigde : de twijfel aan de blijvende waarde van de expansieve, Ich-hafte-levensinstelling, wordt tot een existentieel probleem.
Voor wie nooit eerder gezocht heeft naar niet-materiële levenswaarden, moet deze situatie in hoge mate bedreigend zijn. De ontdekking van de afnemende vitaliteit, van het steeds zwaarder vallen om alles zelf te doen en te beslissen, naast een uit de diepten komende onbevredigdheid met de eigen situatie, is een aantasting van het ik-beleven, van het gevoel van eigenwaarde.
Het is te begrijpen dat ook Martha Moers uitspreekt dat wat zij de vierde levensfase noemt (van 42-56 jaar), het midden van de veertiger jaren, een dispositie tot crisis heeft. Zij trekt een analogie met de puberteit waarin ook tevoren een periode van zekerheid bestond, afgebroken door de ontdekking dat de mens zichzelf en het leven niet kende. Maar het grote verschil is dat de eerste puberteit zich afspeelt in de stijgende levenslijn en de tweede in de dalende ! Hoewel in beide gevallen de oude harmonie in gevaar gekomen is, is de inhoud van de crisis een geheel andere : toen een met stuwkracht doorbreken van de werkelijkheid van het ‘grote leven’, nu een bij verminderde stuwkracht groeiende twijfel aan de waarde van datzelfde ‘grote leven’.

De verminderde stuwkracht berust op het begin van de involutie van alle weefsels. Elk orgaan in het menselijk lichaam heeft zijn eigen levenscurve. Bij bepaalde organen zoals de zintuigen en ook de inwendige secretieklieren is deze levensduur nauwkeurig te meten en daarover is dan ook veel bekend geworden. Voor andere organen zoals de stofwisselingsorganen en het zenuwstelsel verschillen de uitkomsten van onderzoek nogal.
Het bekendste is het verschijnsel van de verharding van het weefsel van de ooglens, waardoor men niet meer accomoderen, dichtbij lezen, kan. Eenieder heeft in de loop van zijn veertiger jaren een leesbril nodig, indien hij van dichtbij nauwkeurig werk wil verrichten.
Ook weet een ieder uit ervaring dat zijn longweefsel minder elastisch geworden is, als hij na hard lopen om de tram of de bus nog te halen, veel langer dan vroeger nodig heeft om weer ‘op adem te komen’. Ook het gehele spierstelsel neemt af aan kracht en soepelheid, wat, vooral door het laatste, maakt dat de oudere mens meer energie nodig heeft voor dezelfde lichamelijke prestatie. De verandering gaat geleidelijk, maar wordt meestal vrij plotseling ontdekt door een bepaalde situatie waarin de plaatsgevonden verandering blijkt. Het belangrijkste en bekendste is de verandering van de inwendige secretie. De kiemklieren bij vrouw en man beginnen hun functie te staken, maar het verloop van dit proces is bij vrouw en man zeer verschillend.
De bekende Amerikaanse vrouwenarts Elisabeth Parker heeft in haar boek “The Seven Ages of Woman” het leven van de vrouw beschreven in haar worsteling met haar lichamelijke levenscurve en daarbij (wat men meestal niet vindt) de psychische en geestelijke ontwikkeling betrokken. Zij beschrijft de menopauze in zijn vele vormen in drie fasen :

vóór-menopauze, menopauze, ná-menopauze.

In de vóór-menopauze klaagt de vrouw : “Ik weet niet wat er is. Ik ben niet eigenlijk ziek, maar ik voel mij eenvoudig niet goed. Ik ben nerveus en geprikkeld – mijn familie vindt mij moeilijk – kleine gebeurtenissen kunnen mij tot razernij brengen en dan weer moet ik huilen. Ik heb alle vreugde in het leven verloren – ik maak mij zorgen over mijzelf”. Of een andere vrouw heeft lichamelijke klachten : een stijve rug, schietende of knagende pijnen in armen en benen, waardoor slapeloosheid optreedt – anderen hebben hoofdpijnen die zij niet kenden, of gezwollen gewrichten, vooral van de vingers. Weer anderen komen met de vraag of zij soms een hartkwaal hebben, omdat zij ’s nachts plotseling een aanval hadden van wilde hartkloppingen (merkwaardig is dat aanvallen van hartkloppingen ook een verschijnsel kunnen zijn van de mannelijke menopauze, maar dan een tiental jaren later).
Deze verschijnselen zijn het gevolg van een omschakeling van het hormonale evenwicht van de inwendige secretieklieren. De ovariën beginnen minder te functioneren, de menstruatie wordt onregelmatig : minder of juist veel sterker; het niet produceren van het vrouwelijk hormoon (de oestrogenen) prikkelt de hypofyse tot hogere activiteit en dit heeft weer een werking op de schildklier en bijnieren : kortom, het oude evenwicht is zoek en het duurt enige jaren voor zich een nieuw evenwicht heeft ingesteld. Op dat moment verdwijnen dan alle menopauzeklachten. De vrouw voelt zich herboren en beleeft een nieuwe, soms ongeremde energie voor het leven.

De mannelijke menopauze verloopt verschillend. Als verschijnsel van de vóór-menopauze kan men de verhoogde seksuele behoeften van de man beschouwen die in het midden van de veertiger jaren zich als regel afspeelt. Daarnaast is de psychische onrust waarschijnlijk door dezelfde hormonale verandering beïnvloed. Maar verder verloopt de menopauze bij de man veel langzamer en men neemt aan dat deze zich als involutie pas echt in de tweede helft van de vijftiger jaren voltrekt.
De lichamelijke verschijnselen worden begeleid door een labiliteit van het gevoelsleven. Plotseling tranen in de ogen krijgen, of een prop in de keel, bij iets dat het gevoel raakt; gevallen van hartkloppingen (tachycardie) die minuten tot een kwartier duren en die psychisch een grote schrikwerking hebben, daar zij bij de man meestal overdag optreden, midden onder het werk en een levensbedreigende indruk maken (wat niet zo is). Gezien het hoge percentage hartinfarcten in deze leeftijdsfase tussen 45 en 60 jaar, is het begrijpelijk dat een tachycardische aanval op de persoon zelf en op de omgeving een grote indruk maakt. Toch is het juist om na een dergelijke aanval in ieder geval een hartonderzoek te laten doen.
De echte hormonale involutie kan daarna nog weer tien tot twintig jaar duren. Eén van de gevolgen is de ‘oudemannenkwaal’ : de prostaatzwelling die optreedt wanneer de testikelfunctie ophoudt. Verder treedt er als onaangename bijwerking op dat oudere mannen met de hormonale involutie van de voortplantingsklieren soms geplaagd worden door seksuele fantasieën, die vooral in de halfslaap komen en bij enkelen tot een obsessie kunnen worden, juist omdat de persoon in kwestie uit morele overwegingen deze fantasieën afwijst. Slechts in zeer vertrouwelijke gesprekken spreken deze mannen zich hierover uit. Gelukkig is hiervoor een snelle medicamenteuze therapie mogelijk. Een monument voor deze problematiek is in het Oude Testament opgericht in de scène waar Suzanna in het bad bespied wordt door de ouderlingen. Dat waren niet de minsten onder het volk en desondanks juist bij hen !





Hiermee zijn we ongemerkt in de problemen van een veel latere levensfase gekomen. De mannelijke menopauze gaf daartoe aanleiding. Duidelijk zal geworden zijn dat er in de veertiger jaren alleen sprake kan zijn van een mannelijke vóór-menopauze en dat de problematiek zich bij de man afspeelt op het psychische en vooral op het geestelijke vlak in deze jaren. In de psyche wordt het conflict beleefd tussen een verlangen om weer jong te zijn, weer twintig jaar, om de gehele expansieve fase nog eens over te doen, maar nu beter, met de ervaring opgedaan met het doorlopen van deze fase; aan de andere kant het verlangen om door te stoten naar de werkelijke taak in dit leven, naar de verwerkelijking van het eigen leidmotief, naar een zekerheid in een geestelijke werkelijkheid, waarin men met zijn hogere Ik kan staan.
Het weer jong willen zijn (als toedekking van de innerlijke vraag naar iets nieuws in het leven) kan voeren tot een naar buiten projecteren van deze behoeften. Velen ziet men zich plotseling sportief en jong kleden, kwiek lopen, geestig willen zijn enz. Iets van het haantje in de man wordt zichtbaar.

Maar ook vrouwen gaan plotseling naar de schoonheidssalon en laten zich verjongen. Zij hopen dat zij zullen worden aangezien als de oudere zuster van hun dochter. De illusie van het opnieuw beginnen met twintig jaar moet natuurlijk een terugslag geven, hoewel er mannen en vrouwen zijn die deze illusie lang kunnen volhouden. Toch gaat het erom zich, zoals Jung zegt, uit de overdreven ‘Ik-gevangenschap’, de ‘Ichverhaftung’, los te rukken. Een omstructurering, die wij met het begrip ‘geestelijke rijping’ willen aanduiden. Dit proces gaat gepaard met een anders beleven van de tijd. Tot veertig heeft een mens alleen de toekomst. Alles is nog mogelijk, de werkelijkheid komt nog. Nu krijgt deze toekomst een horizon : nog 25 jaar tot het pensioen en dan verder ? En de tijd gaat sneller lopen tegenover een verleden dat steeds langer wordt. De wilsinzet wordt zwakker (meer druk nodig om hertzelfde te presteren), vooral voor werk met snel wisselende inhoud. De belangstelling voor werk waarbij weten, levenservaring en oordeelvorming een rol spelen, neemt toe – in de latere jaren van deze fase vooral ook voor scheppend werk, voor hogere prestaties van complexe geestelijke aard. Dat geldt voor alle niveaus van de arbeid en moet grondslag worden voor een gezonde personeelspolitiek in deze jaren.
Het proces dat door Jung genoemd wordt ‘Het zich losmaken uit de Ik-gevangenschap’ wordt door Martha Moers beschreven met de woorden “te zeer ik-gebonden en geleid door geldingsdrang en machtsdrift, gericht op het nuttigheidsaspect, komt de mens, kort vóór de naderende ouderdom, in de crisis van het keerpunt van zijn leven. Na de overwinning hiervan moet hij nu definitief beslissen in welke houding hij de afsluiting van zijn leven tegemoet gaat”.
Juist mensen met een geestelijke taak : kunstenaars en politieke leiders, komen nu pas op stoot en beleven de vijftiger jaren als het begin van een echte creatieve fase. Lehmann spreekt dan ook over deze jaren na de crisis als ‘the age of the eminent leaders’. Vooral voor hen die met jongeren te maken hebben: onderwijzers, leraren, docenten, betekenen de crisisjaren een zware proef op de som. Wie er doorheen komt en vrij wordt van zijn ik-gevangenschap groeit uit tot een leider van de jeugd die geaccepteerd wordt; wie er niet doorheen komt heeft bij de jeugd afgedaan. Zij hebben een fijn gevoel voor de echtheid van een persoon, of het neurotische, zich vastklampen aan positie, kennis of prestige. Daarbij zijn de veertiger jaren zo niet de laatste kans, dan toch wel een bijzonder moment in de rijpingsmogelijkheid.
“In geen latere tijd van het leven is de psychische constellatie nog eens zo gunstig voor een vergaande losmaking uit een al te grote ik-gevangenschap en daarmee ook voor de ontwikkeling van echt mede-leven en onzelfzuchtige hulpvaardigheid, als juist nu”, zegt Martha Moers.
Ik zou hier nog eens in herinnering willen brengen de verschillen die wij gesteld hebben tussen biologische driften, psychologische begeerten en geestelijke strevingen of wilsrichtingen. In de menselijke ziel komen van twee kanten krachten binnen en ontmoeten elkaar in de beleving van het eigen zijn, ‘van onderop’, de aandrift en ‘van bovenaf’, de streving.
In de middenfase van het leven moesten alle aandriften door het Ik ontmoet worden en in de ziel geconfronteerd worden met de strevingen. Het resultaat is de ontwikkeling van een aantal aspecten van de menselijke ziel die wij naar Rudolf Steiner gewaarwordings-, verstands- en (zelf)bewustzijnsziel genoemd hebben. In de veertiger jaren zijn al deze aspecten van de menselijke psyche ter beschikking, om het verdere leven te dienen. De grote vraag is dan : waarvoor wil ik ze gebruiken – wat moet ik nu eigenlijk in dit leven doen ? Wat is mijn werkelijke taak ?
Een persoonlijk woord moge hier op zijn plaats zijn : vanaf mijn dertigste jaar had ik mij met deze problemen theoretisch bezig gehouden. Ik wist precies wat er zou komen en meende dat ik met vlag en wimpel door de crisis heen zou komen, als die zou optreden. De werkelijkheid was anders. Het weten over de dingen bevrijdt niet van het doorleven en doorlijden als het eenmaal zover is. Een aantal jaren heb ik vaak halve nachten wakker gelegen met de vraag wat ik nu eigenlijk moest doen, waar mijn echte levenstaak zou liggen. Daarbij had ik interessant werk als kinderpsychiater en als leider van een grote inrichting voor de opvoeding van gestoorde kinderen, een werk dat ik zelf begonnen was en waar ik stond temidden van waardevolle medewerkers. En toch ! Het antwoord kwam uit zo’n onverwachte hoek dat ik dit zelf nooit had kunnen bedenken. De roep kwam uit het bedrijfsleven om me bezig te houden met ongeschoolde fabrieksjeugd en later met de opleiding en de organisatie van de arbeid. Achteraf weet ik dat dat mijn echte leidmotief was, maar anderen moesten mij de vraag stellen opdat ik mijn eigen motief zou herkennen. Het feit dat daarop gedurende vele jaren van innerlijke vertwijfeling gewacht was, heeft de inzet in het nieuwe werk verdiept.
Het is mij gebleken dat zeer vaak de vraag van buitenaf komt, maar niet gehoord wordt als men er nog niet rijp voor is. Het bereiken van die rijpheid is een proces dat niemand bespaard blijft, ook niet de wetende. Toch heeft het weten over de crisis van de veertiger jaren één groot voordeel : je weet dat het om jezelf gaat en maakt niet de fout in de omgeving of omstandigheden naar zondebokken of tegenhoudende krachten te zoeken. Zo ooit, dan is hier het woord van H. Künkel van kracht : “Das Schicksal kommt von Innen” (Het lot komt van binnen) en ook als ik het in de buitenwereld hoor uitspreken !

Het begin van de vijftiger jaren

Aan het einde van de veertiger jaren wordt de intensiteit van de crisis minder. Het blijkt nu of men iets nieuws gevonden heeft of niet. Zo niet, dan worden de komende fasen een tragisch aflopende levenslijn. Steeds meer verkrampt de persoon zich in zijn werk. Elke capabele jongere in zijn expansieve fase wordt een bedreiging. Steeds meer wordt het noodzakelijk om ‘op zijn strepen’ te gaan staan, d.w.z. zich aan zijn nominale positie vast te klampen. Nieuwe dingen kunnen niet meer verwerkt worden. Het eigen verleden, de eigen levenservaring wordt geïdealiseerd. De tegenwoordige jongeren zijn niets waard, ze worden in de watten gelegd, verdienen veel te veel, zijn brutaal en hebben geen respect meer (men kan dit verhaal al in de inscripties van de pyramides lezen).
Wie zo’n verhaal vertelt, heeft heel weinig over de jeugd gezegd, maar veel laten doorschemeren van de eigen tragische situatie. In het werk zijn deze mensen een blok aan het been voor de organisatie. Een voorbeeld : in een administratieve organisatie was een afdelingschef in het midden van de vijftiger jaren, die de gewoonte had elke ochtend tien minuten vóór de aanvang van het werk aanwezig te zijn en dan met zijn horloge in de hand op te kijken bij elke ondergeschikte die binnenkwam. Alleen maandagochtend was hij tien minuten later. Hij haalde dan een dikke stapel mappen uit zijn tas, liet die met een klap op zijn bureau vallen en zei: “Ja, ja mijne heren, u kunt rustig het weekend thuis zijn. Als ik niet doorwerkte, dan kwamen we hier nooit klaar.” Iedereen boog het hoofd en zei: “Jawel mijnheer”. Maar als hij zich omgedraaid had, wees men naar zijn voorhoofd.
Ook de uitdrukking: “Ik ben er nog. Jullie kunt niet over mij heenlopen – ik heb het nog een aantal jaren te zeggen”, duidt op de machteloze poging een gezag in stand te houden dat er in feite al niet meer is. Toch moet men zich afvragen of deze situatie bij een goed personeelsbeleid nodig is.

Voor de man die door zijn veertiger-jaren-crisis heengekomen is betekenen de vijftiger jaren een bevrijding. De horizon verwijdt zich, nieuwe problemen van grote draagwijdte worden zichtbaar. Het leven wordt interessanter, de afstand tot de kleine dagelijkse problemen groter. Interesse voor beleidsdenken neemt toe en er ontstaat een nieuwe en diepe vreugde indien men jonge mensen in de expansieve fase van hun leven ziet groeien. Dat maakt dat men hier op geheel nieuwe wijze raad en steun kan geven, en dat men geaccepteerd wordt. Zoals reeds gezegd : dit is van het grootste belang voor de beroepen die jongeren moeten opleiden..
Nieuwe creativiteit breekt door : kon men op zijn 35ste misschien al een knappe advocaat zijn of een actieve baas, nu wordt men een eminent jurist of een wijze, milde baas. Het midden van de vijftiger jaren is voor de doorgroeiende mens een tweede toppunt in zijn creatieve leven. Reeds heeft hij zijn ervaring kunnen overzien en ordenen, nog heeft hij de vitaliteit om deze ordening in zijn werk tot uitdrukking te brengen. Het is de leeftijd van de ‘eminent leader’.
Ook voor de vrouw staan twee wegen open. De negatieve weg uit zich bij de vrouw als volgt : nu de menopauze voorbij is, zijn haar levenskrachten weergekeerd. Vaak zelfs meer dan daarvoor. Zij heeft echter geen nieuwe taak gevonden en klaagt : “Ik ben nooit aan mezelf toegekomen. Altijd stond ik klaar voor het gezin, van de ochtend tot de avond heb ik gesloofd, nooit tijd gehad om ook eens iets te lezen of ik was te moe om iets op te nemen. Nu is het te laat. De kinderen zijn de deur uit, mijn man gaat op in zijn werk, ik sta met lege handen”. En met verwoede ijver stort zij zich in het huishouden, maakt schoon wat al schoon is, stoft af waar geen stof ligt en tiranniseert iedereen in haar omgeving, steeds klagend dat zij het slachtoffer is van het vele werk dat moet gedaan worden. ( … )

Uit eigen ervaring ken ik de situatie van de oudere vrouw in het beroep, bij voorbeeld als hoofdverpleegster in het ziekenhuis. Ook hier de twee mogelijkheden : de hoofdverpleegster die haar eigen verbittering uitleeft op de leerling-verpleegsters, naast de hoofdverpleegster die hen als een moeder leidt en waar steeds een stemming van vreugde en werklust op de afdeling heerst. ( … ) Tegenover het beeld van de huisdraak en van de verkrampte vrouw in het beroep staat de vrouw die positief door haar crisis heengekomen is en nu met vreugde constateert dat zij weer heel wat aankan en dat zij nu eindelijk een nieuw aspect van haar leidmotief kan verwerkelijken. Zij is dankbaar voor de afgelopen fase waarin zij voor anderen iets kon zijn. Zij zal in het sociale leven een taak vinden, haar tuin tot haar wereld maken of een oude muziekstudie weer opvatten. En zeker zal zij zich met terughouding en elan inleven in haar nieuwe taak van grootmoeder, een tweede milieu scheppen waarin een nieuwe generatie zich geborgen voelt en vertellingen hoort die nergens anders zó levend zijn.

Na het 56ste jaar

Maar nog is de ontwikkeling niet ten einde. Omstreeks het 56ste jaar (het is merkwaardig dat dit getal bij haast alle onderzoekingen steeds weer terugkomt) komen er weer wolken aan de lucht. Het hoge plateau waarop het leven zich afspeelde gaf wel een wijd uitzicht rondom, maar was toch hoofdzakelijk gericht op de wereld. Nu gaat de blik weer naar binnen. Het is alsof alle levenswaarden nog een keer existentieel doorleefd moeten worden (Rümke en Charlotte Bühler spreken hier van het pre-senium en leggen de nadruk op de confrontatie met het nu echt in zicht komende levenseinde, of tenminste met de realiteit van de pensionering). Ikzelf zou de problematiek nog iets uitgebreider willen zien, al is het zeker dat de confrontatie met het einde en met een ‘eindbeoordeling’ medespeelt.
Er kan een gevoel optreden van een zware nieuwe periode. Nog eens moet alles door wat Goethe noemde : “Stirb und werde” heen. Niet dat de gevonden waarden wankelen, maar het wordt duidelijk dat zij nog niet ons werkelijk eigendom zijn. Als wij ons de eerlijke vraag stellen : wat zou ik werkelijk door de poort van de dood als de vrucht van mijn leven kunnen meenemen – dan valt veel weg van wat nu nog gebonden is aan kennis, positie en ervaring. Sommigen beleven het begin van deze periode als een voorgevoel van nog grotere beproevingen, anderen van nog te wachten taken die men zich niet gewenst heeft. Vaak ook brengt het beroep voor de man nog een aantal desillusies. Wie eenmaal boven de zestig is wordt beschouwd als zijn tijd uitzittend ondanks misschien perfect functioneren. Nog eenmaal moet men afstand doen van wat men zelf opgebouwd heeft en dat door anderen zeker anders voortgezet zal worden. De onthechting begint nu pas werkelijkheid te worden. Tevoren was deze nog theorie.
Het wordt hoog tijd zich voor te bereiden op wat men nog wil doen, wat men zal moeten laten vallen, wat misschien nog afgemaakt kan worden. Er groeit een angstig besef dat dat minder is dan men nu nog denkt. Het verleden trekt voorbij – het is onbegrijpelijk dat men zoveel kostbare tijd aan beuzelarijen heeft verdaan – had ik nog maar wat tijd vóór me, die ik in het verleden als droog zand door de vingers heb laten glippen ! Er is geen lange toekomst meer in dit leven – wat zou desondanks blijvend kunnen zijn ?


*
*
*
*
*

*
*
*
*
*

.

Karma

In De Standaard van 15 maart 2003 verscheen een interview met Sandra Gregory.
In 1993 onderschepte de Thaise douane haar met 89 gram heroïne. Het verdict van de rechter is zwaar: 25 jaar cel in de beruchte vrouwengevangenis Lard Yao. In het boek Bangkok Hilton beschrijft de jonge vrouw haar jaren in de cel. Merkwaardig is daarbij dat deze vrouw, die zelf zegt dat ze niet spiritueel is, toch een sterk gevoel heeft dat deze ervaringen haar moesten overkomen, m.a.w. dat het in haar karma lag.

Het is januari 1993 als de berooide Sandra Gregory in Thailand ingaat op een aanbod van ene Robert Lock, een Britse leeftijdsgenoot die ze als verfrissend en vriendelijk omschrijft. ,,Ik vertrouwde hem onmiddellijk'', vertelt ze. ,,Maar in die tijd vertrouwde ik iedereen, ik was vreselijk naïef. Bovendien kwam hij van het land waar ik koste wat het kost naar terug wou keren. Toen hij me voorstelde om, in ruil voor 1.000 pond (nu zo'n 1.450 euro), heroïne te smokkelen, was ik hem daar zelfs dankbaar voor. Want het was mijn kans om zo snel mogelijk Thailand de rug toe te keren.''
En daar heeft Sandra Gregory in 1993 alle reden toe. Na achttien maanden van huis blijkt ze dengue (knokkelkoorts) te hebben, een virale infectie die gepaard gaat met zware hoofdpijn, koorts en extreme lichaamskrampen. Enkele dagen voor haar aanhouding worden de symptomen zichtbaar erger. Ze blijft, met donkere zonnebril en baseballpet op, in de schaduw.
,,Elke lichtstraal gaf me het gevoel dat mijn hoofd zou barsten. Het was beangstigend: plots veranderden die fabelachtige eilanden met wit zand, een blauwe oceaan en wuivende palmbomen tot een vreselijke hel, waar ik zo snel mogelijk vandaan wou. Te warm, te veel toeristen en dan die fucking coconuts. Thuis was plots heel ver weg. Ken je die slow motion-dromen, waarin alles heel traag gaat en je je doel niet kunt bereiken? Wel, toen ik op die eilanden verbleef, zat ik midden in zo'n droom. Ik wist waar ik naartoe wilde, een ziekenhuis waar ze me op een fatsoenlijke manier konden behandelen, alleen kon ik zo'n ziekenhuis niet in. Vandaar dat ik gretig inging op het voorstel heroïne te smokkelen.''

Gregory had brute pech. Enkele dagen eerder had de Britse ambassade een tip gekregen die de naam van Robert Lock in verband bracht met heroïnetransport. De Thaise douane op Dong Muang International, de luchthaven van Bangkok, moest de komst van Lock maar afwachten. Als Sandra Gregory had ontkend dat ze Lock kende, dan hadden de douaniers wellicht nooit het condoom met 89 gram heroïne (straatwaarde: 24.000 pond, nu zo'n 35.000 euro) aangetroffen dat ze in haar vagina had verborgen. En dan had ze Bangkok Hilton nooit van binnenuit leren kennen. ,,Politie en douaniers hebben dat achteraf in de getuigenbank bevestigd. Ze moesten Lock hebben, van mij waren ze niet op de hoogte gebracht.''
Gregory en Lock zitten drie jaar in voorarrest voor ze door de Thaise rechtbank worden veroordeeld. Lock, die ook in zijn cel met heroïne wordt betrapt, beweert dat hij Gregory van haar noch pluim kent. Tot ieders verrassing spreekt de rechter hem vrij. Gregory, die in opdracht van haar Thaise advocaat schuldig pleit om de doodstraf te vermijden, wordt veroordeeld tot 25 jaar in de beruchte vrouwengevangenis Lard Yao, beter bekend als het Bangkok Hotel. Als gevangene 228/36 werkt ze in de bakkerij. Ze slaapt er samen met honderd anderen op de vloer van een grote cel. Het regime is bikkelhard. Van geïnterneerden die fouten begaan, worden de vingers gebroken, drugsverslaafden kicken af zonder enige begeleiding, bewaaksters verkopen hun ziel voor geld. In een zaaltje achteraan rotten tbc- en aidspatiënten weg. Het licht blijft 's nachts aan, het voedsel bestaat uit zanderige rijst met maden en insecten, en lijken worden soms pas weggehaald als ze door de extreme hitte al opengebarsten zijn. ,,Ik ben midden in de hel beland'', schrijft ze in een brief aan haar ouders. De vraag die de media indertijd bezighield, was waarom Gregory in die bewuste week haar ouders niet had opgebeld voor financiële steun. Tien jaar na de feiten heeft Gregory nog altijd geen duidelijk antwoord op die vraag. ,,Ik weet het echt niet. Maar als ik de klok terug kon draaien, dan zou ik het doen.''
Het woord trots valt. Na een lange stilte zegt ze zachtjes: ,,Er was veel trots bij, ja. Ik was zonder voorzorgen te nemen en onverwachts weggegaan. Ik kon het niet opbrengen mijn ouders te bellen. Ik zag mijn vaders gezicht al voor me. Zo van: god, is het weer zo ver? Heeft ze het weer voor elkaar gekregen? Ik wou het zelf oplossen, ik vermoed dat ik vooral de ouderlijke afkeuring wou mijden. En bovenal: ik wilde gewoon niet dat ze te weten zouden komen dat ik problemen had.''
Was ze dan een probleemkind, of vertikte ze het hulp te vragen omdat ze een slechte relatie met haar ouders had? ,,Een hechte band was het niet'', geeft ze na een aarzeling toe. ,,Veeleer de typische relatie tussen ouders en hun rebelse kinderen. We hadden niet veel met elkaar te maken.''
Gregory kijkt me recht in de ogen en zegt dat ze blij is dat haar daad niet onbestraft is gebleven. Ze is zelfs blij dat ze die bewuste nacht op de vlieghaven heeft gezegd dat ze Robert Lock kende. Omdat het the right thing to happen was, argumenteert ze.
,,Het was een fout van me en dus was het niet onterecht dat ik werd opgepakt. Ik ben geen christen, maar er is een spreuk in de Bijbel die zegt: 'Vergeef hen want ze weten niet wat ze doen.' Terwijl ik in de gevangenis zat, besefte ik dat heel wat mensen ginder doen wat ze doen omdat ze niet beter weten. Maar ik, ik wist wel beter, hé. En toch deed ik het. Dus: verdiende ik vergiffenis? Wellicht zou ik anders spreken als dit gesprek binnen de muren van Lard Yao plaatsvond. Maar anders dan de mensen die campagne voor me voerden -- waar ik ze trouwens enorm dankbaar voor ben -- heb ik nooit ofte nimmer gezegd dat ik niet in de cel hoorde of dat mijn straf te lang of te hard was.
Toen ik pas gearresteerd was, zei Karen Smith, een jong meisje uit Birmingham dat met dertig kilo heroïne op zak was gepakt, dat iedereen zo lang zit als hij moet zitten. Ik vond dat een gekke uitspraak, ik begreep ze niet. Maar in al die jaren merkte ik dat de ene er tien jaar zat en dat de andere arriveerde en meteen weer weg mocht. Waarom? Omdat ze zitten zolang ze moeten zitten. Karen zat drie jaar. Ongehoord, vonden de Britse media. Maar ze moest niet langer zitten, want ze had haar les al geleerd. Ik dacht dat op bepaalde momenten ook, maar ik meende het niet echt. Ik had het nog niet geleerd. En toen ik echt niet meer wist op welke manier ik nog meer moest boeten, werd ik ineens vrijgelaten.
Klinkt dat spiritueel? (grijnst) Ik zeg altijd dat ik niet spiritueel ben, maar uiteindelijk ontsnap je er niet aan. Het leven is omgeven met een spiritueel waas. Hoe je ook je best doet, je kunt er niet aan ontsnappen.''
Haat- of wraakgevoelens tegenover Lock heeft ze niet. ,,Kijk, stel dat ik je probeer te overtuigen om tegen je baas te zeggen dat hij kan oprotten. Als je dat doet, dan moet je mij toch niet haten omdat ik het je heb aangepraat? Lock beschermde zichzelf. Dat doen mensen nu eenmaal. Weet je, ik heb hem zelfs niet gevraagd wat er zou gebeuren als we gepakt werden. Dat is mijn schuld, niet de zijne.''

“ Ik zeg altijd dat ik niet spiritueel ben, maar uiteindelijk ontsnap je er niet aan “ – dat is zeer juist opgemerkt door deze vrouw. Het is namelijk zo dat Christus werkt in je leven, ook al heb je nooit van Hem gehoord.
Rudolf Steiner daarover in een voordracht in Stockholm 16 april 1912 (Uit GA 143 – “Erfahrungen des Ubersinnlichen - Die drei Wege der Seele zu Christus”)

“ Laat ons eens aannemen dat een mens op een eenzaam eiland opgroeit. Diegenen die hem opvoeden hebben hem niets verteld van wat in de wereld gebeurd is door de naam van Christus of door de evangelies, ze hebben hem alleen verteld wat er in de cultuur leeft zonder de naam van Christus of de evangelies te vernoemen. Men leert hem alles wat in de cultuur ontstaan is onder invloed van Christus, zonder evenwel de naam van Christus ook maar te noemen. Wat zou er dan gebeuren ?
Bij een dergelijke mens zou de volgende stemming moeten optreden, op een dag zou hij bij zichzelf zeggen : " In mij leeft iets dat past bij hoe ik algemeen menselijk georganiseerd ben, ik kan daar niet direct bij. Want datgene waarin mijn Ik-bewustzijn leeft komt mij zo voor alsof ik iets nodig heb dat mij niet door de menselijke cultuur kan gegeven worden, een impuls uit de geestelijke werelden, om het Ik weer krachtiger te maken in zijn organisatie."
Wanneer zo een mens maar sterk kon aanvoelen wat de mens nodig heeft, dan kan over hem iets komen dat hem doet inzien dat er iets rechtstreeks uit de geestelijke werelden uitstroomt dat zich rechtstreeks inleeft in zijn Ik. Hij weet niet dat dat Christus heet, hij weet echter dat hij er zich in zijn bewustzijn kan mee doordringen, dat hij in zijn Ik kan koesteren wat hem uit de geestelijke werelden toekomt. Dan zal er hem iets toekomen waarvan hij mag zeggen:
" Nu ja, ik kan ziek zijn, ik kan zwak zijn, ik kan sterven,maar vanuit mijn Ik kan ik mij sterker maken, kan ik iets in mijn organisatie brengen dat mij sterkte, dat mij kracht geeft, rechtstreeks uit de geestelijke werelden." Hoe hij het benoemt blijft gelijk. Wanneer de mens tot dit gevoel komt, dan is hij gegrepen door de Christus-impuls."

Het verhaal gaat verder. Zonder dat ze er erg in heeft onthult deze vrouw het luciferisch karakter van het Oosten en het Ahrimanisch karakter van het Westen.

Toch had Lock weinig scrupules: hij vroeg Sandra Gregory bij de aanvang van het proces zelfs of ze alle schuld op zich wou nemen. ,,Dat wou ik niet, want de media waren erbij betrokken en ik wilde niet liegen. Ik wou ook niet dat mijn ouders op straat zouden worden nagekeken omdat hun dochter aan heroïne verslaafd was. Het was al erg genoeg. Ik zei dat ik eventueel wou zeggen dat het onze drugs waren, voor eigen gebruik. Maar hij reageerde met een 'Go fuck yourself'. Toen hij in de rechtbank vrijuit ging, heeft hij me niet één keer aangekeken. Waarom zei hij niet gewoon: 'Sorry and good luck'?
Ik haat hem niet. Zijn hardheid heeft me alleen maar verwonderd, want hij was de enige die de waarheid kende. Toch wens ik hem een goed en eerlijk leven toe. Ik hoop dat hij in staat is te veranderen en te groeien. Er is maar één persoon die ik moet proberen te vergeven, en dat is mezelf. En geloof me: daar heb ik mijn handen mee vol.'' (Inmiddels is Lock in Cambridge opnieuw opgepakt voor dealen en is aan het licht gekomen dat zijn moeder hem in Bangkok had vrijgekocht door een hypotheek op haar huis te nemen.)
Als de rechter Sandra Gregory na drie jaar voorarrest weer naar de gruwel van de Thaise cel stuurt, is het thuisfront volop gemobiliseerd. Uiteindelijk, na vier en een half jaar, slagen ze erin haar naar een Engelse gevangenis te laten overplaatsen. Dat wordt mede mogelijk door de amnestie die in 1997 wordt afgekondigd naar aanleiding van de troonopvolging van koning Bhumipol Adulyadej, waardoor haar straf tot drie jaar wordt gereduceerd.
De opluchting die daarop volgt, wordt al snel overschaduwd door wanhoop, als blijkt dat het Engelse strafregime nog wreder is dan het Thaise en dat ze terechtkomt in drie gevangenissen: Holloway, Durham en uiteindelijk Cookham Wood Prison, op de zwaarbewaakte afdeling waar krankzinnigen samen met seriemoordenaars als Rosemary West resideren. Gregory zocht er meermaals naar manieren om zelfmoord te plegen, ze vertoefde wekenlang in eenzame opsluiting en werd gemanipuleerd door de bewaaksters.
,,Het zijn niet de fysieke, maar wel de psychologische condities die iemand breken'', klinkt het afstandelijk. ,,In die zin was het Engelse systeem veel erger. Ik zou je een maand lang kunnen opsluiten in een vijfsterrenhotel met alle luxe. Maar toch zal ik je leven er tot een hel kunnen maken en je tot zelfmoord kunnen drijven. Wat maakt het uit als iemand je neus, ribben of vingers breekt? In zes maanden tijd zijn je botten hersteld. Het is het emotionele of psychologische misbruik dat op de lange termijn of zelfs blijvend schade aanricht. Aan de fysieke condities in Thailand raak je gewend, alleen al omdat iedereen eraan gewend moet raken. Goed, vingers breken is misschien wreed, maar het is ten minste een vorm van gerechtigheid, omdat je wel degelijk iets verkeerds hebt gedaan. In Engeland werd ik gestraft voor niets. Ik werd bijvoorbeeld beschuldigd met als aantijging 'ontvangen informatie'. Het Britse systeem moet daartegen optreden. Maar op die manier kan iedereen wat dan ook over je vertellen. Ik zou een ontsnappingspoging voorbereiden en een relatie hebben met een officier, en dus vormde ik een bedreiging voor de staatsveiligheid. Ik heb die beschuldigingen met logica proberen te ontkrachten, want waarom zou ik ontsnappen? Ik was net thuisgekomen. Ontsnappen was veel makkelijker geweest in Bangkok.
Toegegeven, in Bangkok dacht ik in het begin vaak aan ontsnappen. Alleen al denken aan dat alternatief kalmeert je. Maar na zes maanden verdween dat idee. Ik was door het ergste heen en ik besloot mijn tijd uit te zitten. Als ik zou vluchten, zou ik immers nooit meer naar Engeland kunnen komen, en ik was niet van plan ergens in Zuid-Amerika onder te duiken. Maar daar wilden ze hier niet naar luisteren. Het was enorm unfair. De manier waarop ze mensen behandelen, is vreselijk oneerlijk. Ze nemen al je hoop af en je weet niet eens waarom.''
Gregory's ervaringen in de Britse cellen deden in eigen land heel wat stof opwaaien, niet in het minst omdat in haar boek de Britse regering wordt aangevallen. Ook op tal van conferenties en lezingen in scholen, universiteiten en zelfs gevangenissen praat Gregory over het systeem.
,,Ik werp elke keer dezelfde vraag op, namelijk hoe het komt dat het systeem hier verwoestender werkt dan duizenden kilometers verderop. Kijk, de overheid betaalt 35.000 pond (bijna 51.000 euro) om één gevangene een jaar lang onder te brengen in een gesloten systeem, terwijl het 20.000 pond (29.000 euro) per jaar kost om iemand naar Eton, de beste school van het land, te sturen. Waarom kun je voor zo'n enorm bedrag iemand de beste opleiding geven die je maar kunt wensen, terwijl we voor 35.000 pond iemand achter slot en grendel steken, om hem vervolgens na een jaar koudweg buiten te duwen en hem opnieuw dezelfde fouten te laten maken? Dan is er toch iets fout, niet?''
Ondanks haar inspanning en de krachttoeren van de pers om het systeem aan te kaarten, is er nog niets veranderd, zegt ze. ,,En volgens mij zijn ze dat ook niet van plan.'' Ze wordt nog elke dag geconfronteerd met het stigma van ex-gedetineerde. Amerika, Nieuw-Zeeland en Australië mag ze naar verluidt niet meer binnen op grond van haar criminele verleden. Parlementslid worden kan ze ook niet meer, ,,terwijl ik net heel erg geïnteresseerd ben in politiek en dit toch een democratisch land is.'' Een eventuele deelname aan tv-spelletjes is ook al uit den boze, en ze mag evenmin werken met kinderen onder de zestien of solliciteren bij de politie of het leger.
,,Dit land wordt bevolkt door zogenaamd vergevingsgezinde christenen, maar hier wordt niets je vergeven. Er is dat trieste voorbeeld van iemand die 250.000 pond (zo'n 360.000 euro) won in een tv-show, tot bleek dat hij een strafblad had en hij het geld moest terugstorten.
Normaal gezien zou je denken: goed, hij heeft een fout gemaakt en hij heeft ervoor geboet, einde verhaal. Maar het eindigt niet. Niet als je een strafblad hebt. Al die verboden hebben een enorme impact op je leven. Daarom moet je goed nadenken voordat je een wet overtreedt. Ga na wat er allemaal kan gebeuren, op korte én op lange termijn.''
Sandra Gregory blijft niet bij de pakken zitten. Naast haar studie geografie aan de prestigieuze universiteit van Oxford heeft ze een stichting opgezet die geld inzamelt om in Lard Yao een palliatieve afdeling uit de grond te stampen, en om pas vrijgelaten, arme mensen naar hun land van herkomst te kunnen sturen. Ondertussen schuimt ze ook scholen en universiteiten af om jongeren te waarschuwen voor de gevaren van drugssmokkel.
,,Maar ik weet niet hoe lang ik het nog volhou. Soms heb ik het gevoel dat de wereld me droog zuigt. Ik kan echt niet meer geven, ik kan het niet over alsmaar weer dezelfde ervaringen blijven hebben. Pas als de zaken structureel veranderen, ben ik er weer. Maar nu is er geen doel.''

Op dit punt blijkt dan weer dat zonder een bewuste omgang met de Christus-impuls, zonder de overtuiging dat er kracht kan blijven stromen, men steeds gevaar loopt zich te laten overweldigen door de uitzichtloosheid van een situatie.

Het bovenstaande werd al een hele tijd geleden geschreven. Ondertussen is Thailand terug in het nieuws gekomen door de vloedgolf in december 2004. De Vlaamse journalist Thomas Siffer was ter plaatse en maakte de ramp mee. In zijn dagboek lezen we iets waarvan we niet weten of we het moeten betreuren of toejuichen. Toejuichen omdat blijkt dat de geestelijke wereld zo dicht bij het alledaags bewustzijn staat, of betreuren dat tegen beter weten in, tegen beter voelen in, de mens desondanks toch blijft zweren dat hij niet wil geloven in een geestelijk beginsel ?
Uit de Gazet van Antwerpen van 28 december 2004 :

( … ) Het zeeniveau zakte eerst weer weg, en steeg vervolgens nog een stuk hoger dan de eerste keer. Siffer en zijn vriend Will werden opnieuw opgetild. Op een paar tientallen meter afstand zagen ze hoe de vloedgolf zich als een muur van water op het strand stortte en alles en iedereen meesleurde. "Het was verschrikkelijk", zegt Siffer. "Wij zaten daar als onnozelaars in ons bootje, terwijl we voor ons, vanop onze hoogte, mensen schreeuwend zagen rennen voor hun leven. Meestal vergeefs, vrees ik. Er zijn daar veel doden gevallen. Restaurants en winkels aan het strand werden gewoon weggeveegd. Mijn vriend en ik hebben nog een tijd in het water naar slachtoffers gezocht, maar er was niemand. Allen waren ergens aan land neergesmakt."
Op dit punt in zijn verhaal wordt de gsm-verbinding afgebroken. Op zijn website schreef hij maandag nog hoe het hem verder verging.
Een fragment: "Rond vier, vijf uur maandagmorgen lagen we nog steeds wakker. Ik zei tegen Els: 'Het rare is dat ik de hele tijd iets zou willen doen dat op bidden gelijkt. Ik wil altijd maar iets of iemand vragen voor de slachtoffers te zorgen, iemand smeken die mensen van nog groter onheil te sparen'. Els draaide zich om en zei: 'Weet je wat? Ik héb al gebeden.' Ik heb haar eens goed geknuffeld. Geen van ons beiden is gelovig, nota bene."


*
*
*
*
*

*
*
*
*
*

.

Gevaar : GSM !

In De Brug 35 drukten we al eens een artikeltje af uit het Duitse tijdschrift “Erziehungskunst” over de gevaren van het GSM-gebruik. In het novembernummer (2003) stond er nogmaals een interessant artikel en we hebben het terug vertaald op gevaar af om nog maar eens te moeten horen dat de antroposofen tégen de vooruitgang zijn. We herinneren er alleen maar aan dat men op een bepaald moment DDT en asbest ook een vooruitgang vond.

GSM’s zijn in, elegant en praktisch, dat vinden tenminste de gsm-gebruikers. Dat gsm’s straling veroorzaken weten de meeste gebruikers ook, maar hoe gevaarlijk die straling is, daar hebben er maar weinigen een idee van. Talrijke artsen daarentegen van de IGUMED (Interdisciplinaire Vereniging voor Milieugeneeskunde) trekken aan de alarmbel. In hun laatste rondschrijven wijzen ze op de gevaren van mobiele telefonie.
De artsen namen een duidelijk verband waar tussen bepaalde ziekten en zendstraling. Het menselijk organisme reageert verschillend op straling. Volgens Dr. Von Klitzing beginnen gezondheidsproblemen door straling van gsm’s met slaapstoornissen en concentratieproblemen, dan gaat het, afhankelijk van de persoon, verder tot hartritmestoringen, oorsuizingen, allergische reacties tot een veranderend bloedbeeld. Dit laatste kan vooral bij kinderen vastgesteld worden. Concrete gevallen beschrijft Mara Marken in haar boek “Machen Handys und ihre Sender krank? – So schützen Sie sich !”
Een paar voorbeelden :

Een landbouwersfamilie in Baden-Württemberg lijdt sinds de installatie van een zendmast op hun woning aan hoofdpijn, duizeligheid, doorbloedings- en evenwichtsstoringen. Ook het kweken van biggen is door de vele doodgeboren dieren en vruchtbaarheidsproblemen bij de varkens onrendabel geworden.
- De achtjarige Florian was een onopvallende schooljongen tot hij plotseling levensgevaarlijk ziek werd. Een arts raadde de moeder aan te letten op milieu-invloeden, ook op zendstraling. Ze merkte op dat er een zendmast stond op het gebouw rechtover de school. Ze nam de jongen van die school weg en bracht hem naar een verder gelegen school zodat hij niet meer zo dicht bij de zendmast moest komen. Na ongeveer drie maand was de toestand van de jongen zodanig verbeterd dat de behandelende arts vroeg of de jongen niet intraveneus behandeld was (wat niet het geval was). De moeder had hem gewoon uit het stralingsveld van de zendmast weggehaald.
- In Frankrijk deden zich bij Parijs, in Saint-Cyr, meerdere gevallen van kanker voor. Volgens l’Humanité (mei 2002) werd de gezondheid van de scholieren en kleuters bedreigd door een gsm-basisstation op het schooldak. Twee zeldzame gevallen van kinderkanker en een serie zware ziektegevallen werden in een periode van drie jaar vastgesteld in het kleine schooltje. Een vijfjarig meisje kreeg een hersentumor en stierf, twee jaar later stierf ook een achtjarige jongen daaraan. Talrijke mensen die in de omgeving wonen vertonen ernstige gezondheidsproblemen. Bezorgde ouders hebben een openbaar gezondheidskadaster ingericht. Sinds november 2001 werden 14 zware ziektes geregistreerd, bvb. beenmergkanker bij een tienjarig kind, een dikkedarmontsteking bij een negenjarig meisje en drie kankergevallen bij het personeel van de schoolkeuken.
- In Spanje werden in een periode van tien maanden vier kinderen ziek in de Garcia-Quintana-school in Valladolid, leukemie en schildklierkanker. De school staat naast een gebouw met talrijke zendmasten. Volgens Professor Ruiz van de universiteit van Oviedo vormen die de hoofdoorzaak van de kankers. Statistisch is het voorkomen van vier kankergevallen op 10 maand in zo’n kleine populatie meer dan 100 keer de normale waarschijnlijkheid.
- Ook in Ronda, Costa del Sol, registreerde men meer kankergevallen in de buurt van gsm-masten. Daar werden 12 leerlingen en leerkrachten ziek. Er kwamen gelijkaardige berichten uit Figueres en de streek van Alicante. In Torrevieja waren er zeven gevallen van kanker op enkele maanden in een straal van 100 meter van een zendmast (Die Welt van 5 januari 2002).
-

In Duitsland oordelen de rechtbanken principieel dat er geen bewijzen zijn van de schadelijkheid van gsm-straling wanneer de grenswaarden gerespecteerd worden. Maar ook in Spanje lag de straling van de zenders onder zowel de Duitse als Spaanse normen en toch was het aantal ziektegevallen voor de Spaanse rechtbanken alarmerend en … doorslaggevend. Het gerecht besliste dat talrijke zenders moesten uitgeschakeld worden. Op TV sprak men van duizenden gsm-masten die buiten werking werden gesteld. Een reusachtig imagoverlies voor de operatoren, maar een preventieve maatregel ter bescherming van de gezondheid van de Spaanse kinderen. Niet alleen Spanje heeft gereageerd, ook in Portugal heeft het Ministerie van Onderwijs bepaald dat alle zenders van schoolgebouwen moesten verwijderd worden (Europa Press, 15-02-2002).
In Duitsland wordt steeds meer overwogen of gsm-zenders niet bij voorkeur juist boven op schoolgebouwen zouden moeten komen. Het argument luidt : onder de antenne is de straling het kleinst.

Prof. H. Eckel van de Bundesärztekammer waarschuwt: “ Er zijn serieuze aanwijzingen van schade door gsm-straling … Wij roepen de administratie dringend op om kennis te nemen van de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek, en wij benadrukken dat het om ernstig onderzoek gaat.”

Eén van deze serieuze onderzoeken werd in 2000 door het Ecolog-Instituut in Hannover gedaan, het bestudeerde de resultaten van 100 studies over gsm-straling. De verschrikkelijke conclusie : er zijn zeer vele aanwijzingen die moeten ernstig genomen worden dat er sprake is van kankerbevorderende en kankerverwekkende werking. Duidelijke aanwijzingen ook in de richting van beschadiging van het erfelijk materiaal, onderbrekingen in het DNA en schade aan de chromosomen. Bij dieren stelde men een vermindering van het leervermogen en stressreacties vast.
Een ander, zeer alarmerend resultaat bekwam Dr. Varga van de universiteit van Heidelberg. Hij bestraalde kippeneieren met hoogfrequente straling die biologisch identiek is met de straling van de moderne gsm’s. Van de 180 eieren zijn slechts 3 kuikens uitgekomen (bij een vermogen van 1,5 mW/cm²), na zes weken leefde daar geen enkel meer van. Bij de onbestraalde eieren kwamen 159 kuikens uit het ei en daarvan leefden na zes weken nog 156. De straling, biologisch dezelfde als van een gsm doodde dus binnen zes weken alle embryo’s en kuikens.
Critici zoals Prof. Dr. Volger (Technische Hogeschool Aachen) en Dr. Cherry (Nieuw-Zeeland) houden de schadelijkheid van de hedendaagse gsm-technologie voor bewezen. Ook de BUND (2002) spreekt van talrijke “zwaarwegende bewijzen”.

Hoewel van officiële zijde de stralingsbelasting als onschadelijk wordt beschouwd, toch waarschuwen steeds meer artsen voor de gevaren voor de gezondheid en eisen onschadelijke communicatietechnieken, een massieve verlaging van de grenswaarden, voorlichting van de bevolking, meer bepaald van de gsm-gebruikers, ook een verbod op het gebruik door kinderen en beperking op het gebruik door jongeren, een totaal verbod in kleutertuinen en scholen, en zeker van de draadloze DECT-telefoons.


Metro van 9 juli 2004 :

Gsm in broekzak is fataal voor sperma

SZEGED - De straling van gsm’s kan de vruchtbaarheid van de man schaden. Mannen die doorlopend een mobieltje op zak hebben produceren zelfs 30% minder sperma dan mannen die de gsm ver van hun lijf houden.

De universiteit van Szeged, in Hongarije, deed het eerste onderzoek naar een eventueel verband tussen gsm-verbruik en vruchtbaarheid. Ze bestudeerden dertien maanden lang een groep van 221 gsm-veelgebruikers en een vergelijkbare groep die niets moet weten van beltonen en sms’jes. De resultaten zijn allesbehalve rooskleurig. Niet alleen produceren de mannen die hun mobieltje constant in hun broekzak bewaren 30% minder sperma, de spermatoïden die ze wel nog hadden, vertoonden ook abnormaliteiten die de vruchtbaarheid nog verder aantasten.
Het onderzoek toonde bovendien aan dat een gsm zelfs in ‘stand by’ gevaren kan opleveren. Ook hier lopen mannen die de gsm vlakbij ‘cruciale’ lichaamsdelen bewaren het grootste risico. De onderzoekers raden mannen dan ook aan hun mobieltje elders te dragen. «Maar we kunnen nog geen definitieve conclusies trekken omdat gsm’s nog maar een jaar of vijftien in omloop zijn en veel ernstige ziekten pas na een langere tijd optreden», reageerde de Britse professor Challis. Hij zal zelf later dit jaar het grootste onderzoek ooit naar de gevolgen van gsm-gebruik opstarten. Een kwart miljoen mensen zullen vijftien jaar lang worden gevolgd.

Ook in Metro ( januari 2005 )

«Hou mobieltje weg van kind»

LONDEN - De Britse regering maakt zich zorgen over het overmatig gebruik van mobiele telefoons door kinderen. De gevolgen van de straling voor de gezondheid zijn niet gekend, en daarom pleit een onderzoeksrapport voor alertheid.

Het rapport is van de hand van sir William Stewart, directeur van het Gezondheidsbeschermingsproject, een initiatief opgezet door de Britse regering. Stewart toonde zich eerder al ongerust over het gebruik van mobiele telefoons door kinderen. Nu herlanceert hij zijn waarschuwing.

De gsm-technologie steunt op microgolven. Die golven interfereren met vocht en geven warmte af. Elke dag kan je de functie van microgolven waarnemen in je magnetron. De golven die je mobieltje uitstraalt zijn wel veel minder krachtig.

Toch vrezen de wetenschappers dat de golven de ontwikkeling van het hersenweefsel aantasten.

Kinderen zijn extra kwetsbaar omdat hun weefsel nog niet volgroeid is. Daardoor dringen de schadelijke golven makkelijker binnen. Die hypothese is nog niet aangetoond, maar ook nog niet weerlegd. De technologie bestaat nog niet lang genoeg om de gevolgen te kunnen inschatten, luidt het.

Daarom roept Stewart de ouders op het gebruik van de mobiele telefoon door hun kroost in de gaten te houden. Hij vindt dat de kinderen slechts de gsm mogen gebruiken voor essentiële gesprekken.



Terug naar de thuispagina.