Inhoudstafel van Brug 77
(september 2012)
Vergeet die occulte scholing
Licht op de weg
Licht op de weg – Duits en Engels
Licht op de weg – Nederlandse versie
De twaalf deugden
De economische cursus
Christopher H. Budd in Brussel op 18 juni 2012
Christopher H. Budd in Brussel op 19 juni 2012
Denis de Rougemont over Europa
Project 2014
Markus Osterrieder in Brussel (maart 2012)
+ Groter lettertype + Kleiner lettertype
* * * * * * * * * * * * * * *
Beste Lezer,
De voorbije zomer hebben we kennis genomen van de ideeën van Christopher Houghton Budd.
De naam was ons vaag bekend, zijn werk helemaal niet. Voor de meeste van onze lezers zal dat wel zo zijn. Maar in juni was hij in Brussel en we gingen eens luisteren naar wat hij te vertellen had. U vindt een verslag van zijn voordrachten hieronder.
U zult zien dat wij onder de indruk waren. Want naarmate het betoog vorderde werd zo langzamerhand duidelijk dat gans het gebied van economie en financiën, dat volledig het aangezicht van de laatste honderd jaar bepaald heeft, in feite onbekend is voor de gemiddelde antroposoof. We werden geconfronteerd met een immens levensgebied dat bestuurd en gestuurd wordt met instrumenten die we totaal niet doorzien. Een soort moderne hogepriesters staan aan de top van de economische piramide en vermeerderen of verminderen de hoeveelheid geld in omloop, laten de waarde van het geld zakken of stijgen; allemaal ingrepen die het lot van miljarden mensen beïnvloeden en deze beschouwen het als een onvermijdelijk natuurgebeuren. Het wonderlijke is dat deze manipulaties openbaar gebeuren, je leest erover en hoort erover, maar wie begrijpt het ? Zelfs de gemiddelde econoom weet niet wat er echt gaande is in de financieel-monetaire wereld. Jeroen Vandamme (in De Tijd van 1 september 2012) bericht :
"In 1981 ontstond paniek in de Verenigde Staten omdat de staatsschuld het niveau van 1 biljoen dollar had bereikt. Dat leek toen ontzagwekkend veel.
Deze week bereikte de Amerikaanse staatsschuld het niveau van 16 biljoen dollar. Niets schokkends, tenzij je weet dat vorig jaar in november nog maar pas het niveau van 15 biljoen werd bereikt. In nog geen jaar tijd wisten de VS dus evenveel schuld te creëren als in de 200 jaar vóór 1981 en dat is een onhoudbare evolutie.
De gewoonte van politici om steeds meer belastinggeld te spenderen dan ze ontvangen, is dan ook onuitroeibaar."
Maar blijkbaar is er geld genoeg beschikbaar want we lezen op 5 september dat er ruim 229 miljard euro op Belgische spaarboekjes staat . . .
Door productie en handel ontstaat voortdurend geld, maar in tegenstelling tot de goederen die verbruikt worden, blijkt geld onsterfelijk te zijn ! Of wordt het gemummificeerd in plaats van een natuurlijke dood te sterven ?
Bankieren en financieren, het wezen van het geld, dat zijn de moderne openbare Mysteriën. Maar ondanks de openbaarheid zijn er nog altijd hogepriesters en tempeldienaars die deze kennis versluieren en ondoorzichtig maken.
In de Egyptische tijd werkten hogepriesters voor het welzijn van het volk, in onze tijd schijnen ze geïnspireerd te zijn door een geest die de laagste instincten van macht en hebzucht gebruikt als basis van zijn heerschappij.
Wij hebben de mogelijkheid in ons om bewust gans dit gebied te doordringen en vorm te geven en deze openbare mysteriën in dienst van het goede te stellen. Maar daar moet een relatief grote geestelijke inspanning voor gedaan worden.
Dat inzicht is ongeveer wat de voordrachten van Christopher Houghton Budd ons onthuld hebben. Dat een mens voor deze grote en weinig bemoedigende taak terugdeinst is begrijpelijk. Maar kunnen we ons permitteren om blijven verder te doen met het driegeledingsjargon van 100 jaar geleden ?
François De Wit
* * * * * * * * * * * * * * *
.
Vergeet die occulte scholing
Om ’t even op welke manier men tot de antroposofie komt, het duurt niet lang vooraleer men één van Rudolf Steiners basiswerken leert kennen : “Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden ?” dat, zoals de titel het zegt, aanwijzingen bevat voor een occulte scholing. Ook in het andere basiswerk “De geheimen van de wetenschap der ziel” is een groot hoofdstuk gewijd aan de occulte scholing. Men leest er over meditatie- en concentratieoefeningen, ook over de onontbeerlijke nevenoefeningen. Het lijkt vanzelfsprekend te zijn dat men als antroposoof zijn best doet om een esoterische scholingsweg te volgen. Hoe eenvoudig de aanwijzingen ook mogen klinken, ze omzetten in de praktijk van het dagelijks leven, dat is een ander paar mouwen. En zo kan men jarenlang met een kleiner of groter schuldgevoel lopen omdat men er niet in slaagt voldoende wilskracht op te brengen om deze oefeningen op te nemen en vol te houden.
En dan, na 30 jaar, stuit men op een bladzijde in Steiners werk en dan blijkt dat het helemaal niet de bedoeling is dat iedere antroposoof een occulte scholingsweg gaat !
Val nu dood, denk je dan. Jarenlang een schuldgevoel voor niets. Tenzij natuurlijk Steiner in de onderstaande brief een speciale reden had om de vrouw aan wie deze brief gericht is, gerust te stellen.
En zo weet je nooit bij Steiner, altijd weer moet je zelf beginnen nadenken, zelf je eigen vrijheid opnemen, zelf je eigen geweten volgen. Vreselijk !
Uit GA 264, “Zur Geschichte und aus den Inhalten der ersten Abteilung der Esoterischen Schule 1904 bis 1914”, blz. 39, brief aan Martha Langen uit Eisenach over basisprincipes van de esoterische scholing. Steiner gebruikte toen nog het woord ‚theosofie‘ in plaats van antroposofie.
Geachte Mevrouw Langen,
Vandaag pas kan ik uw brief beantwoorden. Een volledig antwoord is natuurlijk alleen maar mondeling mogelijk, maar toch wil ik u al schriftelijk enkele bemerkingen toesturen zodat u kunt uitmaken of het op dit ogenblik voor u wenselijk is om bvb. de reis naar Hannover te ondernemen.
Door de manier waarop in onze tijd theosofie moet verspreid worden, duiken maar al te vaak misverstanden op over de basisprincipes van het occultisme en de geestelijke scholing.
Een dergelijk misverstand bestaat er bvb. in dat de theosofie ieder mens die haar in de een of andere vorm aanneemt hem tevens de plicht zou opleggen om een geestelijke scholing aan te vatten. Maar dat is zeker niet het geval. De occulte waarheden kunnen alleen gevonden worden door occult geschoolden, maar begrepen kunnen ze worden door het heel gewone mensenverstand. En ook toegepast kunnen ze worden in het leven op basis van een door de gewone zielekrachten verkregen begrip. Ikzelf zal openbaar nooit iets onderwijzen - wanneer het op occulte wijze gevonden werd – wat niet door de gewone zielekrachten kan begrepen worden, voor zover men deze wil gebruiken.
Theosofie is in onze tijd noodzakelijk; en de mensheid zou op het huidig punt van haar ontwikkeling tot een absolute desolaatheid en algemene onvruchtbaarheid vervallen als de theosofie niet als een machtige krachtstroom tot haar zou komen. Maar het zou erg zijn als iedere theosoof ook voor een occulte scholing zou gaan. Dat zou net hetzelfde zijn – vergeef mij de triviale vergelijking – als wanneer alle mensen zouden kleermaker worden omdat de mensheid nu eenmaal kleren nodig heeft. Theosofie hebben alle mensen nodig onder bepaalde omstandigheden, esoterische scholing weinigen.
Van de andere kant kan deze scholing aan niemand geweigerd worden als hij er geschikt voor is. Want, hoevelen die ook zoeken, tegenwoordig zullen het er voorlopig niet al te veel zijn. Dus staat er in bepaald opzicht voor niemand iets in de weg om te kiezen voor een occulte scholing. Aangezien onder dergelijke omstandigheden tegenwoordig velen streven naar een occulte scholing, zo kunnen misverstanden, zelfs onder deze scholieren niet uitblijven. Tegenwoordig denkt ieder dat wat goed is voor hem, ook goed is voor anderen. Zo ontstaan algemene opvattingen over de scholing die in de grond zo verkeerd als maar mogelijk zijn. De occulte leraar moet natuurlijk toegeven dat de weg die een mens gaat die seksueel gezien asketisch is, anders is dan de weg die een mens gaat die zich niet onttrekt aan de opdracht om de mensheid op dit gebied dienstbaar te zijn. Wat de occulte leraar hierover zegt wordt dan spoedig omgedraaid : de askese zou een voorwaarde tot occulte ontwikkeling zijn. Waar is echter iets heel anders. De askese op seksueel gebied vergemakkelijkt het occulte pad, maakt dit pad op een bepaalde manier comfortabeler. Wie dus vanuit een zuiver egoïstisch inzicht vooral wil “schouwen” die kan spoedig tot een bepaald resultaat komen door een bepaalde askese op dit gebied in acht te nemen. Maar er kan zeker geen verplichting tot een dergelijke askese bestaan, alleen maar een recht daartoe, dat men eerst nog moet verwerven. Dat kan alleen maar als men ervoor zorgt dat de mensheid een volledige schadeloosstelling verkrijgt voor het feit dat men zich persoonlijk onttrekt aan de normale verplichting om zielen de gelegenheid te geven dat ze zich kunnen belichamen.
U ziet dus dat askese in deze richting niet de regel mag zijn, maar slechts onder bepaalde voorwaarden kan toegestaan worden aan een occultist.
Volgens de omstandigheden waarmee u tot het occultisme bent gekomen, zult u sowieso direct begrijpen dat iedere vorm van egoïsme, ook al is het de meest verborgen, meest gemaskeerde, ons in de occulte scholing toch niet ver laat komen. Natuurlijk zal die vrouw vlugger vorderen die zich niet onttrekt aan haar vrouwelijke plichten, wanneer ze het juiste doet, dan de vrouw die, onbekommerd om de toekomst van de mensheid, naar inzicht streeft vanuit een in de grond toch egoïstische zelfopoffering.
Daarmee is het grootste deel van de vragen in uw brief beantwoord. De occulte scholing kan niemand van zijn levensopgaven afbrengen als hij geen verkeerde weg opgaat. Zeker, u zou vele zogezegde occulte leerlingen kunnen vinden die u onbruikbaar vinden voor een nuttige arbeid. Maar men vormt zich een verkeerd oordeel als men deze ‘leerlingen’ vergelijkt met diegenen die, zonder iets te willen weten van theosofie, hun levensopgaven opnemen. Men zou de eersten niet met de laatsten moet vergelijken maar de vraag stellen : hoe nutteloos zouden de eersten niet zijn zonder theosofie ? En wat betreft de laatsten zou de juiste vraag luiden: hoe zeer zou niet de inhoud van hun leven en werk verrijkt worden als ze de theosofie zouden aannemen of zelfs een scholing zouden beginnen ?
Oefeningen doen zonder aanwijzingen, dat zou ik u niet kunnen aanbevelen. U overhalen om u toe te vertrouwen aan een scholing, dat wil ik niet. Bij ieder moet het zijn eigen vrij besluit zijn.
De gebeurtenissen in uw innerlijk en uiterlijk leven wijzen u naar een occulte scholing. Uw levensopgaven zult u zeker met behulp van de scholing gemakkelijker en zekerder kunnen vervullen. Uw man heeft het moeilijker met de theosofie dan u. Dat kan maar iemand beoordelen die weet dat een intellectuele opleiding in onze tijd quasi onoverkomelijke innerlijke hindernissen op de weg naar theosofische waarheden opwerpt. Terwijl van de andere kant wellicht niets meer geschikt is om deze hindernissen te overwinnen dan juist een praktisch beroep zoals uw man dat uitoefent. Uw scholing zal maar juist zijn als ze u niets ontneemt en bij dat wat u al heeft nog veel bijgeeft : gezondheid, levenskracht, zekerheid en innerlijke rust; die de mens niet om zichzelf maar om zijn medemens nodig heeft. Geen arbeid dient de mensheid die niet uit innerlijke rust stamt. Ieder werken dat uit een innerlijke onbevredigde ziel stamt, vernietigt de gezonde mensheidsontwikkeling waar die ook plaatsvindt.
( … )
* * * * * * * * * * * * * * *
.
Licht op de weg
Eén van de basiswerken in de Theosofische Vereniging was “Light on the Path” van Mabel Collins (1851 – 1927). Deze Mabel Collins was in haar tijd een tamelijk bekend schrijfster, auteur van minstens 46 boeken. Ze kwam in contact met spiritisme en stelde vast dat ze kwaliteiten als medium bezat. In latere jaren keerde ze zich tegen ieder vorm van spiritisme omdat ze uit eigen en andermans ervaring wist dat het een zeer gevaarlijke weg was.
In 1878 beschrijft ze hoe haar als een inspiratie een processie van priesters verscheen aan de deur van haar huis, de trap opkwam tot aan haar kamer. Dit gebeurde zo vaak dat ze het als een normale zaak begon te beschouwen. Haar schoonzuster was eens bij haar toen ze aan het schrijven was en die zag hoe Mabels uiterlijk opeens veranderde, ze verstijfde en met gesloten ogen begon ze te schrijven. Toen ze opnieuw haar ogen opende had ze het voorwoord en zeven hoofdstukken van “ The Idyll of the White Lotus” geschreven. (In het Nederlands uitgegeven door Ankh-Hermes met als ondertitel : “Drie mediamiek ontvangen mystieke verhalen”)
De tekst van “Light on the Path” (1885) werd op gelijkaardige manier verkregen. Mabel beschrijft hoe ze uit haar lichaam trad en in een grote hall kwam die bedekt was met juwelen. Ze ontdekte dat die juwelen woorden waren en probeerde er zoveel mogelijk te herinneren toen ze in haar lichaam terugkeerde. Het verschil met de eerste ervaring was dat ze nu actief in de andere bewustzijnstoestand trachtte te komen. Deze ervaringen herhaalde ze zo vaak dat ze in 1893 kon zeggen dat ze bijna constant uit haar fysiek lichaam was.
( Uit : http://www.katinkahesselink.net/his/farnell2.html )
Het boekje werd in het Nederlands uitgegeven door de Theosophische Vereniging als: LICHT OP HET PAD, met als ondertitel : Een verhandeling geschreven voor het persoonlijk gebruik van hen, die onwetend zijn aangaande de oostersche wijsheid en die wenschen zich onder haar invloed te stellen.
Het betreffende boekje werd door Rudolf Steiner gelezen. Reeds in GA 53 „Ursprung und Ziel des Menschen. Grundbegriffe der Geisteswissenschaft“, voordrachten uit 1904 en 1905, klinkt het zo :
“Zeer betekenisvol zijn ook de spreuken in “Licht op de Weg”, volgens hoge aanwijzingen neergeschreven door Mabel Collins.”
In de tijd toen hij nog strikt persoonlijke aanwijzingen gaf, werden deze spreuken vaak door hem gegeven. Je vindt een voorbeeld in GA 267 op blz. 91:
“U zult merken dat deze vier spreuken
1. Vooraleer het oog kan zien moet het zich de tranen ontwennen
2. Vooraleer het oor kan horen moet de gevoeligheid eruit verdwijnen
3. Vooraleer voor de Meesters de stem kan spreken moet ze het kwetsen verleren
4. Vooraleer voor Hen kan staan de ziel moet haar hartebloed de voeten besprenkelen
oneindig veel bevatten, en dat de belangrijkste theosofische wereld- en zelfkennis-leringen langzamerhand intuïtief voor uw ziel zullen treden wanneer u volledig in deze spreuken leeft. Deze regels zijn namelijk niet gewoon spreuken, maar krachten die waarheid en leven wekken wanneer men zich eraan overgeeft.”
Bij de lectuur van het werk maakte Rudolf Steiner ook aantekeningen in een notitieboekje. Deze notities uit het jaar 1906 zijn terug te vinden in GA 264 (op blz. 180).
Eén van de langere aantekeningen, met schetsen, zijn interessant omdat ze bepaalde interacties tussen twee mensen kunnen verduidelijken. Onder ad. 26 lezen we :
“De fijnheid van de vibratie bepaalt de hogere gevoeligheid tegenover de buitenwereld. Een drinker is immuun voor de vibraties van een andere drinker. Vandaar dat een drinker in de eerste plaats voor een niet-drinker onaangenaam wordt. Zo gaat het met alles. De ontwikkeling ontsluit door de fijnheid van de vibraties alle onreinheid, laagheid enz. van de omgevende wereld en op deze weg is alleen een grotere kruisiging in de materie te bereiken. Het vermogen om te lijden onder de omgeving wordt vergroot samen met de ontwikkeling. Pas wanneer men daarna zichzelf overwonnen heeft, dwz boven de fijnheid van de vibraties uitgestegen is, dan komt de vrede. Dan echter heeft men niet fijnere, maar integendeel eenvoudigere vibraties in zich. Niet verfijning maar vereenvoudiging van de vibraties, daar komt het op aan.
A. Twee onontwikkelde mensen.
De vibraties komen overeen, ze overlappen elkaar; de ene neemt de andere niet waar.
B. Een onontwikkelde en een ontwikkelde mens
Iedere afzonderlijke uitstulping van de tweede wordt die van de eerste gewaar maar kan ze niet neutraliseren.
C. Een onontwikkelde en een hoger ontwikkelde mens
De eenvoudige vibraties van de tweede merken de afwijkingen van de eerste op maar zijn sterk genoeg om ze te paralyseren.
Ad 27.
Dat is juist in het licht van de voorgaande wetmatigheid te beschouwen. Groter wordt de mens naarmate hij eenvoudiger wordt.
Ad 29.
Het is een verschil of men sensitiveness als gevoelswaarneming (Empfindlichkeit) neemt en niet als gevoeligheid (Empfindsamkeit). De spreuk wordt dan : Het oor kan niet horen vooraleer in de plaats van gevoeligheid de vereenvoudigde gevoelswaarneming komt. In de gevoeligheid reageert de persoon op de buitenwereld; in de eenvoudige gevoelswaarneming doordringt het eeuwige dat in de persoon opgenomen is de buitenwereld met de eenvoudige ritmes van de oneindigheid.
Om dit laatste beter te kunnen begrijpen geven we hierna de Engelse en de Duitse tekst van deze regels. Die staan helemaal in het begin van het boekje. Maar eerst nog iets uit GA 267 ( op blz. 205) :
“Het was in de Theosofische Vereniging algemeen bekend dat Meester Hilarion, de inspirator van de Griekse tijd, ook de inspirator was van Mabel Collins’ werk “Light on the Path”.
Tegen de dochter van Oskar von Hoffman, die dit werk in het Duits vertaalde, zei Rudolf Steiner dat Meester Hilarion haar vader bij de vertaling inspirerend geholpen had. Hij was ooit een Griek, vandaar de mooie Duitse vertaling die mantrisch zelfs werkzamer is dan de Engelse tekst.”
Een nieuwe tweetalige uitgave (Engels-Duits) van dit werk werd verzorgd door Thomas Meyer van de uitgeverij Perseus in Basel. De volledige Duitse, Engelse en Nederlandse tekst is gemakkelijk te vinden op het internet.
.
LIGHT ON THE PATH
THESE rules are written for all disciples: Attend you to them.
Before the eyes can see, they must be incapable of tears.
Before the ear can hear, it must have lost its sensitiveness.
Before the voice can speak in the presence of the Masters it must have lost the power to wound.
Before the soul can stand in the presence of the Masters its feet must be washed in the blood of the heart.
1. Kill out ambition.
2. Kill out desire of life.
3. Kill out desire of comfort.
4. Work as those work who are ambitious.
Respect life as those do who desire it. Be happy as those are who live for happiness.
Seek in the heart the source of evil and expunge it. It lives fruitfully in the heart of the devoted disciple as well as in the heart of the man of desire. Only the strong can kill it out. The weak must wait for its growth, its fruition, its death. And it is a plant that lives and increases throughout the ages. It flowers when the man has accumulated unto himself innumerable existences. He who will enter upon the path of power must tear this thing out of his heart. And then the heart will bleed, and the whole life of the man seem to be utterly dissolved. This ordeal must be endured; it may come at the first step of the perilous ladder which leads to the path of life: it may not come until the last. But, O disciple, remember that it has to be endured: and fasten the energies of your soul upon the task.
Licht auf dem Weg.
Der vorliegende Text folgt der Ausgabe von 1904, ins Deutsche übertragen von Oskar von Hoffmann.
Geschrieben wurden diese Lehren für jeden, der die Wahrheit sucht. Beachte sie!
Bevor das Auge sehen kann, muß es der Tränen sich entwöhnen.
Bevor das Ohr vermag zu hören, muß die Empfindlichkeit ihm schwinden.
Eh' vor den Meistern kann die Stimme sprechen, muß das Verwunden sie verlernen.
Und eh' vor ihnen stehen kann die Seele, muß ihres Herzens Blut die Füße netzen.
1. Ertöte den Ehrgeiz.
2. Ertöte die Liebe zum Leben.
3. Ertöte den Wunsch nach Behagen.
4. Wirke gleich denen, die ehrgeizig sind. Achte das Leben gleich denen, die's lieben. Sei glücklich gleich dem, der dem Glücke nur lebt. Such in dem Herzen die Wurzel des Bösen und reiße sie aus. Denn es treibt und es wuchert im Herzen des eifrigen Jüngers gleichwie in den Herzen der Kindern der Welt. Nur der Starke vermag es zu töten. Der Schwache jedoch muß sein Wachstum erwarten, sein Reifen, sein Sterben. Durch Weltenalter wächst dies Kraut im Menschen. Es wuchert, doch in Blüte tritt es erst, wenn vieler Leben Unzahl er durchlaufen. Wer der Beherrschung Weg betreten will, muß dieses Kraut aus seinem Herzen reißen. Wohl wird alsdann das Herzblut reichlich fließen, das ganze Leben wird vernichtet scheinen. Die Prüfung aber muß bestanden werden. Vielleicht tritt sie an dich heran schon bei dem ersten Schritt des wagnisvollen Klimmens hinauf zum Lebensweg, vielleicht beim letzten. Bedenke wohl: Sie muß bestanden werden, - und setze alle Kräfte ans Vollbringen.
.
Licht op de weg
Deze regels zijn geschreven voor alle leerlingen : Schenk er aandacht aan.
Voordat het oog kan zien, moet het niet meer tot tranen zijn te bewegen.
Voordat het oor kan horen, moet het niet langer gevoelig zijn.
Voordat de stem kan spreken in tegenwoordigheid van de meesters,
moet zij het vermogen om te kwetsen hebben verloren.
Voordat de ziel kan staan in tegenwoordigheid van de meesters, moeten haar voeten worden gewassen in het bloed van het hart.
1. Dood alle eerzucht.
2. Dood het verlangen naar leven.
3. Dood het verlangen naar een geriefelijk bestaan.
4. Werk zoals zij werken die eerzuchtig zijn.
Eerbiedig het leven zoals zij die ernaar verlangen.
En wees gelukkig zoals zij die leven voor geluk.
Zoek in het hart de wortel van het kwaad en roei het uit.
Het draagt zijn vruchten zowel in het hart van
de toegewijde leerling als in het hart van de mens die
vol begeerten is. Alleen de sterken kunnen het doden.
De zwakken moeten wachten op zijn groei, zijn bloei, zijn sterven.
En het is een plant die door de eeuwen heen blijft leven en groeien.
Zij bloeit wanneer de mens in zichzelf de ervaring van ontelbare levens heeft verzameld.
Hij die het pad van macht wil betreden, moet dit kwaad uit zijn hart wegrukken.
Het hart zal dan bloeden en het hele leven van de mens zal volkomen
aan stukken gescheurd lijken.
Deze beproeving moet worden doorstaan.
Zij kan komen bij de eerste sport van de ladder vol gevaren, die leidt naar het pad
van het leven; het kan ook zijn dat zij pas komt bij de laatste trede.
Maar leerling, bedenk dat zij moet worden doorstaan en richt de krachten van uw ziel op deze taak.
Leef niet in het heden, noch in de toekomst, maar in het eeuwige.
Dit gigantische onkruid kan daar niet bloeien; deze smet op het bestaan wordt alleen al
door de sfeer van het eeuwige denken uitgewist.
* * * * * * * *
Bron : http://www.theosofie.net/onlineliteratuur/licht/lichtophetpad.pdf
Daar is ook de volledige Nederlandse vertaling te vinden
* * * * * * * * * * * * * * *
.
De twaalf deugden
Wie zich ondanks alles toch wil wagen op het pad van de occulte scholing kan rustig beginnen met een eenvoudige oefening. Men moet gewoon ongeveer 40 dagen aan een stuk mediteren over één van de 12 deugden. Het toewijzen van iedere deugd aan een dierenriemteken komt van H.P. Blavatsky.
Rudolf Steiner gaf de Duitse vertaling en zette er telkens bij “wordt tot”.
In GA 267 “Seelenübungen - Band I” vinden we het schema op blz. 74, samen met de gebruiks-aanwijzing.
Je begint op de 21ste van een maand en je gaat ermee door tot het einde van de volgend maand. Vanaf de 21ste van die maand begin je met de volgende spreuk. Er is dus een overlapping van twee spreuken van de 21ste tot het einde van de maand.
Ram
| April |
Devotion - Ehrfurcht Eerbied |
wordt tot | Offerkracht |
Stier |
Mei |
Equilibrium (innerlijk) evenwicht |
wordt tot |
Vooruitgang
|
Tweelingen |
Juni |
Perseverance – Ausdauer Volharding |
wordt tot |
Trouw |
Kreeft |
Juli |
Unselfishness – Selbstlosigkeit- Onzelfzuchtigheid |
wordt tot |
Katharsis |
Leeuw |
Augustus |
Compassion – Mitleid - Medelijden |
wordt tot |
Vrijheid
|
Maagd |
September |
Courtesy – Höflichkeit - Hoffelijkheid |
wordt tot |
Takt (Herzenstakt) |
Weegschaal |
Oktober |
Contentment – Zufriedenheid - Tevredenheid |
wordt tot |
Gelatenheid |
Schorpioen |
November |
Patience - Geduld |
wordt tot |
Inzicht |
Boogschutter |
December | Control of Speech - Gedachtencontrole - Beheersing van de tong |
wordt tot | Waarheidsgevoel
|
Steenbok | Januari |
Courage – Moed |
wordt tot | Verlosserkracht
|
Waterman |
Februari
| Discretion - Verschwiegenheid - Discretie |
wordt tot |
Meditatiekracht |
Vissen | Maart |
Magnanimity - Großmut - Grootmoedigheid |
wordt tot |
Liefde |
Wat is er zo interessant aan Rudolf Steiners toevoeging ? Bekijk bvb. “Volharding wordt tot trouw”. Wat is het verschil tussen volharding en trouw ? Vergelijk met de andere “wordt tot”-koppelingen.
Is het niet alsof het oefenen van een deugd telkens weer gebeurt vanuit het Ik ? In iedere situatie treedt de neiging van het astrale lichaam op om voor het gemakkelijkste, voor het meest lustvolle te kiezen. Het Ik neemt zijn heerschappij op en stuurt actief het astraal lichaam in de richting van de deugd en weg van de on-deugd. Zo moet je in een moeilijke situatie iedere dag of ieder uur het besluit nemen om te volharden. Het Ik werkt aldus telkens weer op het astrale lichaam en na verloop van tijd is de afdruk in het astrale lichaam sterk genoeg zodat dit op zijn beurt zijn stempel kan drukken op het etherlichaam : de volharding wordt trouw, het is vastgelegd in ons gewoontelichaam, in ons karakter.
Is dat niet prachtig ? Laat ons vandaag nog beginnen met deze oefening !
* * * * * * * * * * * * * * *
.
De economische cursus
door François De Wit.
Sedert maart 2012 komen acht mensen iedere maand samen ten huize van Jos Verhulst en proberen samen Rudolf Steiners “Economische Cursus” te doorgronden.
Doorgronden is het juiste woord, lezen we maar wat Dieter Brüll in het “Woord vooraf” van de eerste Nederlandse vertaling van dit werk schreef :
“Wereldeconomie – voordrachten en vragenbeantwoordingen”, Hesperia, 1986. Deze tweetalige uitgave was al lang uitgeput maar is nu opnieuw te verkrijgen.
|
“Dit meest occulte van ‘Steiners boeken” - aldus een insider op het gebied niet alleen van de antroposofie, doch ook van de sociale driegeleding, sprekend over de “Nationalökonomischer Kurs”. Wat schuilt er voor occults in? Zoals vrijwel steeds in Steiners werken, iets totaal anders dan men verwacht. Occult betekent : bedekt, verborgen. Men denkt dan al gauw aan goede of kwade
geesten, aan geheimzinnige krachten of aan buitenaardse invloeden. In “Wereldeconomie” zal men die vergeefs zoeken. Het gaat daar om onze meest alledaagse gedragingen : productie, distributie, consumptie. Dat is de bovenste werkelijkheidslaag. Die blijkt, ook voor niet-economen, nogal moeilijk verteerbaar. Telkens weer strookt de inhoud van de voordrachten niet met datgene waarop wij sinds Adam Smith (en eerder) geprogrammeerd werden En als wij met een zucht van verlichting ergens “thuis” -zijn, dan blijkt de conclusie tot onze wanhoop de tegenovergestelde te zijn van wat ons is bijgebracht.
Zoals in het gehele werk van Steiner, is ook hier het inhoudelijke slechts een deel van het beoogde. Het gaat niet alleen om het begrijpen van een gedachte, maar vooral om aan de hand van de inhoud en de begripsvorming anders te leren denken. Daarom is “Wereldeconomie” in de eerste plaats een methodologisch boek : hoe kan ik de economische verschijnselen benaderen? Het inhoudelijke,
de bovenste laag, wordt tot oefenstof. En al oefenend leert men verborgen ( occulte) kanten kennen van wat in ogen van de meeste mensen toch maar een platvloerse aangelegenheid is : huishoudkunde.
Dit boek is er dan ook niet voor snel-lezers. Het is er om oefenend bestudeerd, studerend beoefend te worden. Daarvoor is een eerste vereiste, dat de tekst helder voor ogen staat. Zinnen die alleen al wazig worden door de sluier van de vreemde taal - en dan nog een taal van meer dan zestig- jaar geleden - zijn daar niet voor geschikt. Wie ervaren heeft, dat reeds in de eigen taal een ongebruikelijke gedachte niet begrepen pleegt te worden (lees : direct in het gebruikelijke wordt omgezet), zal dit gevaar bij een “occult” boek niet gering achten.
Juist bij een boek als “Wereldeconomie” is echter een vertaling alléén niet voldoende. De poging van Steiner om het ongebruikelijke, het nog niet verwoorde, de nieuwe wijze van omgang met de stof, tot uitdrukking te brengen, vereiste een taal die - ook in het Duits - nog geschapen moest worden. Deze worsteling, waarvan de vertaler in zijn verantwoording terecht zegt, dat wij de helpende klanken
en gebaren moeten missen, valt niet te vertolken. Maar wel kan de vreemde taal, in dit geval het Nederlands, waar de vertaling raak is, nuances van de inhoud naar voren brengen die er in de oorspronkelijke taal niet zijn, en kan een misgreep tot confrontaties leiden die het niet onderkende probleem vaak juist extra duidelijk maken.
Vertalen echter blijft interpreteren, en daarom zal vooral hij die als docent met “Wereldeconomie” omgaat,- het verschijnen van een tweetalige uitgave met een zucht van verlichting begroeten.
Is het nodig om bij zo’n uitgave ook nog in te gaan op haar maatschappelijke actualiteit ? Haar te verdedigen tegen het kortademige modernisme dat een economieboek van meer dan een halve
eeuw oud “natuurlijk” -volstrekt verouderd acht? Men zou dan op een interessant fenomeen kunnen wijzen, namelijk dat de zich telkens met een schijnbaar natuurgeweld ontladende depressies tot een
volstrekte hulpeloosheid op economisch gebied leiden. Zoals men na de misère van de jaren ‘30 de psychologiserende theorie van Keynes als heilsboodschap binnenhaalde, een theorie die in wezen voortbouwde op voor-klassieke elementen, zo keert men in de ellende van de jaren ‘80 tot de meest platvloerse, twee eeuwen oude, kwantiteitstheorie terug, gelardeerd met een vleugje cameralisme, de wijsheid van het absolutisme. De economische theorie, voor zover zij meer doet dan constateren en extrapoleren, heeft gefaald. Haar basis, l’homme machine en homo oeconomicus, is door de praktijk weerlegd. Zouden wij ons dan niet af moeten vragen, hoe de werkelijke mens zijn huishouden kan inrichten? Dat wil zeggen, hoe de homo faber voor de behoeften van de mensheid kan zorgen? In vele landen is men thans zo ver, dat men inziet, dat men een medeburger niet kan laten verhongeren. Wie op de hoogte van zijn tijd staat weet, dat dit gelijkerwijze geldt voor iedere mens op aarde, niet alleen voor de dichtbij zijnde. Het s o c i a l e uitgangspunt voor een andere aanpak is daarmee gegeven. Het vereist op e c o n o m i s c h gebied echter een nieuwe begripsvorming. Natuur, arbeid en kapitaal krijgen een totaal ander gezicht, wanneer men ze bekijkt onder het aspect van het, individuele genotsstreven, dan wel vanuit mondiaal gezichtspunt. “Wereldeconomie” ging in 1922 al van het laatste uit.”
Daarmee heeft u een idee voor wat een Sisyphusarbeid wij ons daar geëngageerd hebben.
In principe behandelen we één voordracht per keer. In het eerste deel van de drie uur durende bijeenkomst, brengt telkens een andere deelnemer een samenvatting van de voordracht. Op 2 juni 2012 werd de vierde voordracht door schrijver dezes voorbereid. Achteraf maakt hij er dit artikel van.
Maar eerst geven we nog het voorwoord mee van Walter Kugler in de Duitse uitgave van 1996. Daarmee wordt deze “Economische Cursus” beter in de tijd gesitueerd.
“Wat wij nodig hebben zijn andere koppen op onze schouders”, zo sprak Rudolf Steiner in het eerste na-oorlogse jaar 1919. Hij bedoelde daarmee dat de economie die door de wereldoorlog totaal aan de grond zat, niet te redden was met een blind pragmatisme, niet door halve hervormingen aan de oppervlakte, maar dat het er op aan kwam de bestaande ideeën en begrippen in vraag te stellen en een nieuwe vorm te geven. Eerste concrete aanwijzingen gaf hij in zijn boek “De kernpunten van het sociale vraagstuk” dat in april 1919 verscheen. Daarna in talrijke voordrachten en bijeenkomsten, vooral met arbeiders en bedienden van de meest verscheiden bedrijven ( te vinden in GA 331 “Betriebsräte und Sozialisierung”)
Talrijke voorbeelden voor innovaties in het economische leven bevat de “Economische Cursus” die door hem op vraag van economiestudenten in de zomer van 1922 gegeven werd. Uitgaande van de vraag of de voortdurende waardestijging van grond en bodem wel een reële waardevermeerdering inhield, stelde hij op 28 juli 1922 kort en goed :
“Grond en bodem, voor zover ze slechts natuur zijn, kunnen hoegenaamd geen waarde hebben.”
De huidige waarde, aldus Steiner, is niets anders dan kapitaal dat zich vastlegt in grond en bodem. We hebben niet met een reële waarde te maken maar met een schijnwaarde. In dezelfde adem ontneemt Rudolf Steiner grond en bodem ieder warenkarakter en besluit consequent dat grond en bodem onverkoopbaar zijn. Alleen een gebruiksrecht staat hij toe, een recht dat ook voor ieder ander productiemiddel kan toegestaan worden.
Een andere kerngedachte van Rudolf Steiner gaat over het traditionele concurrentieprincipe, het non plus ultra van de zogenaamde vrije markt. In de plaats ziet hij het associatieprincipe dat een intensieve samenwerking van producenten onderling vereist, maar ook tussen producenten, distributie en consumenten. Alleen op deze manier kunnen de behoeften in de wereld bevredigd worden, iets waar we vandaag, ondanks alle wereldhandel en technologische vooruitgang, ondanks goedklinkende verklaringen, nog mijlenver van af staan.
In de loop van deze voordrachten en de aansluitende seminaries worden de omgang met kapitaal, prijs- en loonvorming, en ook de verhouding tussen politiek en economie onder de loep genomen, ter discussie gesteld, ontleed en de actuele toepasbaarheid bekeken. ( … )
Daar gaan wij ons dus twintig voormiddagen mee bezig houden. In juni was het zoals gezegd de vierde keer.
Het is natuurlijk moeilijk om een voordracht afzonderlijk weer te geven omdat die telkens voortbouwt op de voorgaande. We nemen enkele elementen uit de derde voordracht. Daar gaat het over de prijs en dat wordt in de vierde verder uitgewerkt.
In de derde voordracht zagen we dat we de prijs moeten opvatten als een thermometer. Die vertelt ons iets over de omgeving. Als het ergens te koud is moet je stoken en niet aan de thermometer zitten prutsen. In de economie is dat even goed zo : als de prijzen zakken of stijgen buiten proportie, dan moet je niet proberen om die prijs vast te leggen, maar zorgen dat je maatregelen treft die de prijs weer op een normaal niveau brengen.
Ook in deze voordracht stuiten we al op twee gegevens die deze ganse cursus zo moeilijk maken.
1) Rudolf Steiner gaat uit van de economische toestand van zijn tijd, dwz een groot deel van de bevolking werkt in de landbouw en haalt zijn inkomen uit de verkoop van landbouwproducten; het inkomen van de fabrieksarbeiders hing toen rechtstreeks af van de afzet van wat geproduceerd werd. Dit gegeven is vandaag, bijna 100 jaar later volledig gewijzigd.
2) Rudolf Steiner werkt zijn voorbeelden niet uit, hij schetst ze grof en de toehoorder/lezer moet zelf maar zien of hij het juist interpreteert. Daarom ook noemde Dieter Brüll het een oefenboek.
Dus, in de derde voordracht, blz. 39 in de Duitse uitgave, zegt Steiner:
“Nemen we aan dat in een bepaalde sector de prijzen bedenkelijk zakken, zo erg zakken dat het een duidelijke miserie wordt …( … ) Nu gaat het erom maatregelen te treffen die het dalen der prijzen tegengaat.”
Als men dit buiten de context leest, dan lijkt het alsof Steiner tegen prijsdalingen zou zijn, terwijl wij als moderne consument dit zouden verwelkomen, daarbij geholpen of juist daartoe aangezet door de media die dat altijd voorstellen als een teken van betere efficiëntie in de productie of het management. Zoals gezegd is in het westen de werknemer niet meer het slachtoffer van prijsdalingen : vadertje Staat is er toch om alle sociale problemen op te lossen nietwaar.
Een eerste uitdaging bij het bestuderen van deze cursus bestaat er dus in dat wij de misgroei van de laatste 90 jaar proberen weg te schrapen en terug tot de economische basisgegevens geraken.
We zien dat dit voorbeeld alleen maar gebruikt kan worden voor de kwestie van de prijzen voor zover de inkomens ervan afhangen, er is niets mee gezegd tegen lage prijzen op zich.
In deze derde voordracht wijst Steiner ook op het feit dat economie en arbeid vóór de Romeinse tijd ingebed waren in het religieuze :
“En dat heeft een bepaald gevolg. Zolang de religieuze impulsen bepalend zijn voor het totale sociale leven der mensheid, zolang schaadt het egoïsme niet. Dat is een uiterst belangrijke zaak voor het begrijpen van sociale, economische processen. De mens mag nog zo egoïstisch zijn : als de religieuze organisatie zodanig is dat de mens ondanks zijn egoïsme toch op een vruchtbare wijze kan deelnemen aan het sociale leven, dan schaadt het egoïsme niet. Maar het begint in het leven der volkeren een rol te spelen vanaf het ogenblik dat recht en arbeid zich losmaken uit de andere sociale impulsen, uit de andere sociale stromingen.
Vandaar dat de mensheidsgeest – ik zou zeggen onbewust – streeft om in onze tijden met het menselijk egoïsme te kunnen omgaan dat zich nu laat kennen en dat op een bepaalde manier in het sociale leven een plaats moet krijgen. Dit streven komt dan uit bij de moderne democratie, in dit gevoel van gelijkheid der mensen, dat iedereen de mogelijkheid moet hebben om invloed uit te oefenen op het bepalen van wat recht is en wat arbeid moet zijn.”
Een tweede belangrijk kenmerk van onze tijd is de arbeidsdeling. Die maakt dat niemand meer voor zichzelf kan werken, dat wij allemaal voor de ander werken. Die arbeidsdeling zorgt voor het goedkoper worden van de producten. En nu geeft Steiner een voorbeeld dat de zaak niet echt verduidelijkt. Het gaat zo : je hebt een kleermaker. In het systeem van arbeidsdeling maakt hij kleren voor een ander. Maar hij zou kunnen zeggen : nu heb ik zelf een kostuum nodig, ik ga het niet kopen maar zelf maken. Door de arbeidsdeling krijgt ieder product een bepaalde waarde en daardoor ook een bepaalde prijs. En nu komt de vraag : gaat het kostuum dat die kleermaker voor zichzelf maakt, economisch gezien evenveel waarde hebben, of is het misschien duurder of juist goedkoper ?
Wel, het kostuum dat hij voor zichzelf maakt komt niet terecht in de kringloop van de arbeidsdeling en het is juist die arbeidsdeling die de producten goedkoper maakt. Bijgevolg komt het kostuum hem duurder te staan.
Met dat voorbeeld hadden blijkbaar nogal wat toehoorders problemen want Steiner zag zich genoodzaakt erop terug te komen in de vierde voordracht.
Op het eerste zicht klopt het voorbeeld absoluut niet. Een kleermaker maakt kostuums en ontvangt daarvoor een bepaalde prijs, laat ons zeggen 800 euro. De handelaar doet er 200 bij voor zichzelf en verkoopt dat kostuum voor 1000 euro. Je zou denken : als de kleermaker zijn eigen kostuum maakt, dan spaart hij toch die 200 euro uit die anders de handelaar krijgt, zijn eigen kostuum maken zal dus toch wel voordeliger zijn.
Maar, zegt Steiner, het gaat niet over dat ene kostuum bij die ene kleermaker, dat gaat inderdaad goedkoper zijn. Maar doordat hij zijn kostuum zelf gemaakt heeft, wordt er druk op de prijzen uitgeoefend, dat is natuurlijk miniem, maar het effect wordt groter als er velen voor zichzelf beginnen te werken. Nu verwacht je natuurlijk dat alles gaat duurder worden als iedereen voor zichzelf begint te werken en dat daarom in dit geval ook de prijzen van de kostuums de neiging gaan vertonen om duurder te worden. Dan zegt Steiner : de kostuums gaan goedkoper worden !!
Dus, denk je dan, door minder arbeidsdeling gaan producten goedkoper worden ! – dat kan niet, hier moet Steiner een fout gemaakt hebben.
Maar neen, je moet alleen maar aandachtig lezen en niet veralgemenen waar hij het ook niet doet. Waarschijnlijk zit het zo ineen :
Laat ons zeggen dat er voor 1.000.000 euro kostuums verkocht worden. Als het gaat om 1000 stuks dan wordt de gemiddelde prijs 1000 euro. Daarvan krijgt de kleermaker 800 euro per kostuum. Wanneer hij zelf zijn eigen kostuum maakt, dan is het totaal bedrag niet 1.000.000 maar slechts 999.800 euro voor duizend kostuums. De gemiddelde prijs voor een kostuum wordt dus inderdaad lager, namelijk 999,8 euro. Als de handelaar zijn 200 euro per kostuum behoudt, dan zal de kleermaker inderdaad al zijn volgende kostuums moeten leveren voor 799,8 ipv 800 euro.
“Wat ik u wilde duidelijk maken is dat men niet van zo vreselijk dichtbij naar een zaak mag kijken als we tegenover een economisch proces staan dat uit een onmetelijk groot aantal in elkaar grijpende factoren bestaat. U komt natuurlijk onmiddellijk in een calamiteit van economisch denken als uw gedachten te dicht in de buurt blijven van één van de vele economische actoren. Zo komt u er niet. U moet leren de totaliteit van het sociale organisme in het oog houden. Het gaat erom dat men van dergelijke - ik zou zeggen - half absurde voorbeelden uitgaat om langzamerhand zijn denken, het denken dat men gewoon is, omschoolt tot een denken dat in de breedte gaat en juist doordat het in de breedte gaat, meer de scherpe contouren verliest en aldus uiteindelijk bij machte is om het fluctuerende te vatten.”
En dan gaat hij verder met het prijsprobleem. Hoe worden economische waarden geproduceerd ?
Op twee manieren.
Enerzijds heeft men de arbeid die de natuur bewerkt ( Na).
Ten tweede heeft men de geest die de arbeid doordringt, organiseert (Ag), die door de arbeidsdeling het werk efficiënter maakt.
In de wisselwerking tussen de twee ontstaat de prijs (blz. 49).
De producenten in de eerste sector (Na) hebben belang bij een hoge prijs voor natuurproducten, diegenen die de arbeid organiseren hebben belang bij een lage prijs voor die natuurproducten. De prijzen gaan een gemiddelde waarde aannemen in de handel
“waar een tussenhandelaar kopend en verkopend met een andere tussenhandelaar verkeert.”
Zo eindigt de derde voordracht. De vierde begint dus met het kleermakersvoorbeeld om het effect van arbeidsdeling te verduidelijken. Rudolf Steiner schetst daarna een soort historisch verloop van de economie.
Na het stadium van de jacht en de bessenpluk, waar we nog niet van een economie kunnen spreken, komt het stadium van het toepassen van arbeid op de natuur (Na). Spoedig treedt er arbeidsdeling op. Steiner geeft een voorbeeld:
Een aantal mensen begeeft zich iedere dag over een grotere afstand naar zijn werkplek. Op een dag komt er iemand op het idee om een wagen te bouwen en, tegen een vergoeding, vervoert hij de werkers naar hun werkplek.
“Daardoor is diegene die de wagen uitgevonden heeft in de categorie van de kapitalisten terechtgekomen.”
De wagen is voor de betreffende een kapitaal. Het ontstaansmoment van kapitaal ligt altijd in de arbeidsdeling en die is het resultaat van geest die op arbeid wordt toegepast (Ag).
De volgende stap : de wagenbezitter verdient meer dan hij nodig heeft, hij stapelt waarden op. Die waarden moeten ook in het economisch proces opgenomen worden. Hoe kan die eerste ondernemer zijn waarden overdragen op een andere ? Door het geld. Dat geld, zegt Steiner, mag in religieus of ethisch opzicht nog zo bedenkelijk zijn, economisch gezien is het : gerealiseerde geest !
En nu ontstaat een heel bijzondere relatie.
Hij die geld op overschot heeft wordt uitlener, crediteur. De andere, die het geld krijgt, beter gezegd: ontleent - wordt schuldenaar, debiteur. De eerste heeft geld maar niet de geest (capaciteiten) om het geld economisch gezien vruchtbaar te laten worden. De tweede heeft de capaciteiten maar niet het geld. Het geld gedraagt zich als water in een communicerend vat, het stroomt van het hogere niveau naar het lagere. In ons geval stroomt het van de dommere die boven zit naar de slimme die lager zit. Er ontstaat een soort circulatie van het kapitaal.
“Wellicht één van de gezondste verhoudingen wanneer een geestelijk productieve voor een algemeenheid werkt, dat de algemeenheid hem daartoe de middelen geeft.”
Dit gegeven laat Steiner dan even liggen om te recapituleren.
Hoe kwamen we tot economische waarden ? Door arbeid aan te wenden op de natuur (Na) en door geest aan te wenden op arbeid (Ag). Wat is nu de verhouding tussen de twee ? Het is geen aftrekking maar een deling.
Waarschijnlijk heeft Rudolf Steiner hier de populair-marxistische theorie voor ogen die leert dat alle waarde gecreëerd wordt door arbeid, maar dat de kapitalist aan de arbeider alleen maar voldoende betaalt om in leven te blijven, terwijl hijzelf alle meerwaarde in zijn zak steekt. In deze theorie wordt waardebepaling een aftrekking. Maar volgens Steiner is het een deling, en wel Na/Ag wat neerkomt op waren/geld en, zegt hij, deze verhouding is gelijk aan = gezondheid.
Dat laatste is natuurlijk weer raadselachtig want hij plakt er geen getal op. Dus 1/100 kan even gezond zijn als 500/10.
Nu komt het erop aan de tekst zeer nauwkeurig te lezen. De breuk heeft niet direct iets te maken met inflatie, wat we zouden kunnen concluderen als we de breuk zien als de verhouding tussen de hoeveelheid beschikbare waren en de hoeveelheid geld. Meer geld in omloop terwijl de hoeveelheid waren dezelfde blijft veroorzaakt geldontwaarding, inflatie. Maar daarover gaat het niet :
“We moeten het geld van de noemer niet beschouwen als het geld in onze kluizen, maar als datgene wat door de geest van de mens bewerkstelligd wordt.”
Hier is dus doorslaggevend of een dommerik aan de slag gaat met het geld en het verkwist, of dat het een slimmerik is met capaciteiten; de geest bepaalt de waarde van het geld.
Daaruit zouden we kunnen concluderen dat het gezondste is wanneer per Na zo weinig mogelijk Ag vereist is, want dat is het geval wanneer er efficiënt geproduceerd wordt.
Als een bedrijf voor dezelfde productie x één manager nodig heeft of tien, dat maakt een verschil : x/1 is gezonder dan x/10.
Hetzelfde geldt voor de maatschappij als geheel. Boven de breukstreep staat de warenproductie, onder de streep staat het bedrijfsmanagement in ruime zin plus de Staat, met al zijn overbodige, nutteloze en dikwijls schadelijke geestelijke productie (in de vorm van reglementen en wetteksten). Het is duidelijk dat de noemer in verhouding tot de teller zo klein mogelijk moet gehouden worden.
"Het Staatsblad, waarin alle wetten en besluiten verschijnen die de verschillende regeringen en parlementen aannemen, telt dit jaar 81.964 pagina's. Het gaat om de derde dikste editie van het Staatsblad ooit, ondanks het feit dat de federale regering bijna het hele jaar in lopende zaken bestuurde. Alleen in 2010 (83.678 pagina's) en 2004 (87.430 pagina's) waren er nog meer pagina's. De twee lijvigste bijdragen kwamen dit jaar van de Vlaamse overheid. Ze gingen over bekwaamheidsbewijzen voor het onderwijspersoneel, goed voor bijna 10.000 pagina's."
(De Standaard van 31 december 2011)
Het staatsapparaat zou de transacties tussen mensen moeten bevorderen in plaats van belemmeren.
Hoeveel mensen zijn niet bezig geweest met het produceren van die 80.000 bladzijden ? Is dat een nuttige investering geweest die ons toelaat om in de toekomst efficiënter te werken ?
Volgens de oude Chinese wijsheid alvast niet. In de Tao te Ching lezen we :
Hoe meer regels er zijn, des te armer zijn de mensen (LVII)
Toen de oude heersers het Pad volgden waren de mensen vrij van al te veel regels, het land met de minste wetten is ook het meest vredige (LXV)
Tot daar de samenvatting van de vierde voordracht uit de “Economische Cursus”.
.
De meeste leden van dit economie-werkgroepje waren terug te vinden op de voordrachten van
Christopher Houghton Budd in Brussel op 18 en 19 juni 2012. Deze voordrachten maakten deel uit van het Project 2014.
De Project 2014-groep is ontstaan vanuit de Hogeschool voor Geesteswetenschap - Sectie van de sociale wetenschappen en wil de herdenking van de Eerste Wereldoorlog vanuit antroposofische invalshoek vorm geven. Zie ook verder in deze Brug.
| Na Thomas Meyer en Markus Osterrieder mocht deze keer C.H. Budd zijn bijdrage leveren. Volgens de uitnodiging mochten we ons verwachten aan volgende onderwerpen :
De onvredevolle vrede : commentaar door Keynes en Steiner over het verdrag van Versailles;
1914-1945 : van ‘zelfbestemming der volkeren’ naar Bretton Woods;
1945-2007 : de mislukte zoektocht naar een stabiel financieel systeem;
Bezinning over de laatste 100 jaar in het licht van de sociale driegeleding;
De rol van de associatieve economie en de evolutie van de bankwereld bekeken vanuit Keynes’ benadering van wereldeconomie en financiële zaken.
U ziet dat het een zware boterham beloofde te worden. Het waren dan ook twee overweldigende voordrachten. Enerzijds door de hoeveelheid feiten en inzichten die je op die enkele uren moest verwerken en anderzijds door het besef dat zo langzamerhand begon te groeien dat voor de moderne mens de geestelijke inspanningen die hij moet opbrengen om de huidige economie en geldwereld te begrijpen, neerkomen op een soort inwijding. We denken bij een inwijding vaak aan een soort Egyptische tempel, met symbolen en rituelen die een geweldige indruk maken op de initiant. Welnu, de ideeën en inzichten die daar door C.H. Budd geschetst werden, lieten ons ahw een blik werpen achter de schermen van het economisch wereldgebeuren, er werd een sluier opgelicht en, hoewel we niet ter plekke doodvielen zoals de jongeling te Saïs indertijd ( Deze jongeling in het oude Egypte lichtte onvoorbereid de sluier van het beeld van Isis op en viel dood door de aanblik), toch maakte het geheel een zodanig overweldigende indruk dat je mond ervan openviel.
Zeker met wat Christopher Budd in de tweede voordracht zei over de volkszielen en meer bijzonder over de Angelsaksische volksziel. De spreker verwees zelf naar de mysteriën van Hibernia en door het feit dat hij Engels sprak en het over geld en economie had, wat nu juist de missie is van de Angelsaksische volksziel, zou men met een beetje fantasie kunnen denken dat daar een moderne hiërophant voor ons stond.
Daarbij viel de eerste voordracht op de sterfdatum van zowel Helmut von Moltke als Antoine Wiertz. Het museum van deze laatste bevindt zich trouwens niet ver van het Brussels-Europe Liaison Office waar de eerste voordracht doorging. Deze ruimte geeft zicht op een typische stadstuin. De zon scheen achter Christopher Budd, het gaf hem onbedoeld een stralenglans. Deze samenloop van biografische en atmosferische omstandigheden werd gelukkig op de gepaste manier gerelativeerd doordat daar even een Vlaamse gaai in de tuin opdook, deze typische Uilenspiegel-vogel in het hart van de Europese wijk in Brussel !
Wie is nu Christopher Houghton Budd ?
Volgens de gegevens op de achterkant van het boekje “Prelude in Economics” (in het Nederlands vertaald als “Economische Schetsen” en onder die titel ook verschenen in afleveringen in Driegonaal) werd hij geboren in Engeland in 1948 en ging hij van school toen hij 16 jaar was. Hij werkte op privé-jachten en leerde de filmindustrie in Californië kennen. In 1968 was hij in Berkeley waar hij sterk geïnteresseerd raakte in het marxistische gedachtengoed. Maar hij kwam tot het inzicht dat Marx er met zijn visionaire ideeën naast zat. Tegen deze tijd was hij ook al met het werk van Rudolf Steiner in contact gekomen en sindsdien zijn diens bijdragen tot de sociologie en economie hem blijven interesseren. Hij haalde een doctoraat in Bankwezen en Financiën in de Cass (vroeger City) Business School in Londen. Meer dan 20 jaar was Budd actief in verschillende, meestal ‘groene’ bedrijven, gaande van landbouw, huisvesting, tussen- en kleinhandel in de voedingssector tot investeringen. Hij werkte ook voor lokale besturen en is tegenwoordige actief als free-lance schrijver, uitgever en consultant.
Het is geen gemakkelijke zaak om een verslag te maken van deze voordrachten. In april 2011 sprak Christopher Budd in Gent en het verslag van die voordrachten was pas een jaar later beschikbaar, en dan nog summier ( Verslag door Luuk Humblet en Johan De Schacht in de Nieuwsbrief van de Vereniging voor Associatieve Economie, maart 2012 ).
Een spreker als Budd heeft zo’n brede achtergrond dat hij zijn voordracht kan afstemmen op om ’t even welk publiek. Het probleem was dat hij de eerste avond niet wist en kon weten welk vlees hij in de kuip had. Van de tweede avond wist hij dat het antroposofen gingen zijn, maar op de eerste avond konden het even goed allemaal bankiers en Eurocraten zijn. Die voordracht was dan ook op sommige momenten te technisch voor de gemiddelde toehoorder. Wie als niet-econoom of niet-boekhouder weet onmiddellijk wat het juiste Nederlandse woord is voor bvb. asset of liability ? Vermogen is immers niet hetzelfde als activa en passiva is geen synoniem voor schuldvordering.
We gaan nu proberen weer te geven wat er geklonken heeft op die twee avonden. Onze eigen notities konden we achteraf aanvullen met de gegevens uit de nieuwsbrief van het ‘Centre for Associative Economics Ltd’ (juni 2012 - Zie ook www.cfae.biz ) en ook met de samenvatting die Christopher ons achteraf bezorgde. Daarnaast vonden we nog nuttige info op de folder van een conferentie aan het Emerson College en in Christophers hoofdwerk “Finance at the Treshold”.
Tijdens de voordrachten gebruikt de spreker zwart bordpapier waarop hij in kleurkrijt tamelijk ingewikkelde constructies laat ontstaan, zoals u verder kunt zien.
Op het ogenblik dat de Eerste Wereldoorlog uitbrak was Groot-Brittannië in feite een soort proto-wereldeconomie. Het had toegang tot zowat alle grondstoffen en afzetgebieden. Daarbij was de munt van het Britse Rijk, de Sterling, gedekt door een bepaalde hoeveelheid goud, er bestond dus wat men noemt een goudstandaard. Groot-Brittannië vormde met zijn koloniën een Commonwealth, het Gemenebest, de gemeenschappelijk gedeelde weelde, letterlijk. Het ware een goede zaak geweest had men dit Gemenebest uitgebreid tot de hele wereld. Want in feite was er toen al een wereldeconomie maar toch bleven de natiestaten functioneren en denken als aparte economische entiteiten.
Je kunt de wereldeconomie zien als een grote ronde tafel waaraan alle volkeren een plaats hebben. Ieder volk zou zijn eigen inbreng kunnen hebben voor het gemeenschappelijk welzijn. Ten tijde van de Eerste Wereldoorlog was het zo dat ieder volk zijn best deed om zoveel mogelijk voor zichzelf van de gemeenschappelijke tafel weg te nemen.
Duitsland was een opkomende economische macht en vormde als dusdanig een bedreiging voor Engeland. De oorlog was voor niemand een verrassing, hij was voorspeld en werd onvermijdelijk geacht.
Om de oorlog te kunnen financieren schafte Engeland de goudstandaard af. Ieder briefje van een pond werd niet meer gedekt door een vastgestelde hoeveelheid goud. Er kon dus gemakkelijk geld bijgedrukt worden. Na de oorlog dacht men de vooroorlogse toestand gewoon te kunnen laten verdergaan. Engeland ging terug over naar de goudstandaard en probeerde een vaste pariteit met de Amerikaanse dollar te behouden. Maar de Amerikaanse economie was te sterk t.o.v. de Engelse en de vaste wisselkoers veroorzaakte problemen. Volgens J.K. Galbraith heeft Churchill de wereldeconomie in 1929 laten crashen door hardnekkig vast te houden aan de goudstandaard.
In 1930 liet het V.K. de goudstandaard los, maar de V.S. nam hem op en hield eraan vast tot Nixon hem ook liet varen in 1971 o.m. om de oorlog in Vietnam te kunnen betalen. De dollar werd niet meer inwisselbaar voor 1/35 van een ounce goud. Maar : ook nu nog houdt het IMF een goudstandaard aan, de Special Drawing Rights worden uitgedrukt in goud.
Zo dacht ik Christopher Budd begrepen te hebben. Volgens Wikipedia zijn de SDR’s niet gekoppeld aan goud maar aan een muntkorf. In een mail antwoordde Budd hierop dat vóór Bretton Woods de SDR’s wel degelijk een goudequivalent hadden.
Speciale Trekkings Rechten : één van de systemen om de handelsbalansen in evenwicht te houden.
|
Ook na de Eerste Wereldoorlog bleven de natiestaten zich beschouwen als aparte economische entiteiten. We kregen dan Wilsons briljant idee van “zelfbeschikkingsrecht der volkeren” maar wat daar gecreëerd werd aan naties, wat had dat te maken met volkeren ? Zoals bvb. het Midden-Oosten opgedeeld werd, dat had weinig te maken met volkeren maar veel met economische overwegingen.(Waarom kregen bvb. de Koerden geen eigen gebied ?)
Er zijn nu nog altijd 184 muntsoorten, wat de illusie in stand houdt alsof er 184 soevereine economieën zijn.
Vanuit deze optiek zou je de Europese Unie als een stap vooruit kunnen beschouwen, maar Budd gelooft niet in een EU zoals die nu functioneert. Hij wees erop dat alle nationale munten op hun bankbiljetten een beroemde persoon zetten en een of ander monument. Wat zien we op de Euro-bankbiljetten ? Een kaart van Europa en een brug naar het Westen !
Hiermee leek hij iets te suggereren maar hij sprak het niet uit. Wat er ook van zij : de EU werkt niet. De verschillende landen handelen nog altijd vanuit de reflex : hoe kan ik mij zoveel mogelijk uit de gemeenschap toeëigenen ipv : op welke manier kan ik iets bijdragen tot de gemeenschap.
Hier kwam Keynes op de proppen. John Maynard Keynes (1883 – 1946), de bekende Britse econoom verliet de onderhandelingen in Versailles omdat hij zag dat dit de economische ruïnering van Midden-Europa betekende en dat dit ook voor Engeland desastreuze gevolgen moest hebben. Keynes heeft ondertussen niet meer zo’n goede naam omdat hij voorstander was van grote staatsuitgaven om de economie aan te zwengelen. Maar Christopher Budd is positief over hem, net zoals Steiner indertijd trouwens. Wat hij over hem vertelde komt ongeveer overeen met wat we lezen op Wikipedia :
“Vanaf het moment dat de geallieerde overwinning zeker leek, was Keynes, als leider van de Britse delegatie en voorzitter van de Wereldbank-commissie nauw betrokken bij onderhandelingen in de zomer van 1944 die uiteindelijk leidden tot het Bretton Woods-systeem. Het Keynes-plan pleitte wat betreft een internationale clearingunie voor een radicaal systeem voor het beheren van de diverse aangesloten valuta's. Hij stelde de instelling van een gemeenschappelijke wereldmunteenheid, de Bancor, voor en ook die van nieuwe globale instituties - een wereld centrale bank en de Internationale clearingunie. Keynes wilde dat deze instituties het internationale handels- en betalingsverkeer met sterke prikkels voor de landen zouden beheren. Op die wijze zouden aanzienlijke handelstekorten of handelsoverschotten moeten worden voorkomen. De grotere onderhandelingskracht van de Verenigde Staten betekende echter dat de eindresultaten beter aansloten bij de meer conservatieve plannen van Harry Dexter White, de Amerikaanse onderhandelaar. Volgens de Amerikaanse econoom Brad DeLong heeft Keynes op bijna elk punt, waar hij door de Amerikanen werd overruled, achteraf door de loop der gebeurtenissen gelijk gekregen.
Deze twee nieuwe instituties, later bekend geworden als de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) werden als een compromis opgericht dat in de eerste plaats tegemoet kwam aan de Amerikaanse visie. Er zouden geen prikkels voor staten komen om grote handelsoverschotten te voorkomen, in plaats daarvan zouden de lasten om onevenwichtigheden in het handelsverkeer te corrigeren alleen door de tekortlanden gedragen moeten worden. De tekortlanden waren volgens Keynes het minst in staat om de problemen op te lossen zonder economische deprivatie voor hun bevolking te veroorzaken. Toch was Keynes toen hij de definitieve overeenkomst aanvaardde nog steeds tevreden. Hij zei dat als de nieuwe instituties trouw zouden blijven aan hun fundamentele beginselen, "de broederschap aller mensen meer zal worden dan alleen een frase."
In een economisch wereldsysteem waarbij de volkeren/naties hun best doen om zoveel mogelijk tot de gemeenschap bij te dragen, kunnen ook problemen van overdreven handelsoverschotten en -tekorten opduiken. Dan wordt de instantie belangrijk die met de deelnemers aan de ronde tafel zit en luistert : letterlijk de audit. Deze instantie luistert hoe het komt dat de onevenwichten gegroeid zijn en bekijkt of er in vertrouwen kan verder gewerkt en gezocht worden naar een oplossing. Dus niet in een geest van afstraffing of als wraakoefening ( de partner in problemen nog meer in problemen brengen door hoge intrestvoeten te eisen voor de leningen) maar vanuit het besef dat we allemaal in hetzelfde bootje zitten.
Vandaar het belang van instellingen als de GATT en WTO.
Als men afstapt van een goudstandaard die de liquiditeit van kapitaal belemmert en ook van het idee dat naties aparte economische entiteiten zijn, dan moet er ook een instantie zijn die de monetaire maatregelen kan nemen en deze instantie moet onafhankelijk zijn, zowel van de regering als van de markt. Zo komen we uit bij een Centrale Bank, in de V.S. de Fed(eral Reserve Bank).
De Fed en alle centrale banken worden door velen zeer scheef bekeken als een bankiersclub die het economische wel en wee van de naties bepaalt en toch nooit aan iemand verantwoording verschuldigd is. Christopher Budd schijnt daar geen probleem mee te hebben.
Principieel hoeft dit ook geen probleem te zijn vanuit de driegeleding voor zover het een organisme betreft in het economisch leven, waar alleen de capaciteiten tellen en niet de democratische besluitvorming. Het probleem is alleen dat er tegenwoordig nog altijd een sterke vermenging is tussen economie en Staat (fdw)
|
We mogen het kind niet met het badwater weggooien, zegt hij. Er is natuurlijk een globale financiële crisis maar als we naar de onderliggende realiteit kijken dan zien we een ander verhaal, namelijk dat we in boekhouding/accounting iets vinden dat niet alleen universeel en kosmopolitisch is, maar dat dit tevens voor het moderne economische leven een levensbelangrijk element is.
Nu werd het eventjes technisch. Er verschenen drie overlappende cirkels op het bord en naarmate de spreker vorderde in zijn betoog verschenen er altijd meer afkortingen in of naast de cirkels. Blijkbaar zijn er driegeledingen te vinden op vele niveaus van economie en financiën.
Op het niveau van het macro-economische beleid hebben we een
Controlling Authority, een controlerende autoriteit
Monetary Policy, een monetair beleid
Exchange Rates, wisselkoersen.
Op het gebied van globale financiën hebben we een
Centrale Bank die moet weten wat er gebeurt in Handel en Kapitaalbewegingen.
Op het niveau van het geld zien we drie functies, nl. geld
als boekhoudkundige eenheid
als ruilmiddel
als een middel om kapitaal te stockeren.
Dan heb je nog de structuur van het boekhouden die daarmee overeenkomt :
Closing Entries, afsluiting van het boekjaar
Income- Expenditure Accounts, inkomsten en uitgavenrekeningen
Balance Sheet (Assets min Debts = Equity), de balans.
Volgens Budd verkrijgt de persoon die inzicht ontwikkelt op het niveau van boekhouding ook een begrip van al de bovenliggende gebieden en begrijpt hij ook dat zijn individuele acties doorwerken tot in de bovenliggende gebieden.
Daarom stelt hij als een uitweg uit de huidige crisis het Regeneris Youth Bonds-project voor, dat jonge mensen financieel wil alfabetiseren en hen via renteloze leningen de mogelijkheid geeft om hun eigen projecten in de wereld te zetten. Over deze Regeneris Youth Bonds heeft Budd tijdens zijn twee voordrachten niet al te veel gezegd. Hij kwam voor de leden van het Project 2014 terug naar Brussel op zondag 22 juli om hierover meer uitleg te geven.
|
Wat de voordrachten van Christopher Budd zo interessant maakt is dat hij geen klassiek driegeledingsjargon gebruikt. Ik geloof niet dat hij één keer het woord broederlijkheid uitgesproken heeft. En toch is die broederlijkheid in het economische de rode draad in zijn betoog. Wellicht is dit een betere didactische aanpak voor driegeleders als we willen gehoord worden door niet-antroposofen. Waarschijnlijk is dit iets dat we alleen van de Angelsaksen kunnen leren. Lezen we bvb. hoe een medewerker van het Centre for Associative Economics het verwoordt ( een beschouwing uit de juni-nieuwsbrief van dit Centre) :
Global Limits door Stephen Torr.
Stephen Torr verwoordt hier wat we in het 7de hoofdstuk vinden van Budds “ The Metamorphosis of Capitalism”. Dit hoofdstuk heet : van competitie naar associatie. Het boekje zelf ( 127 blz.) bevat het grootste deel van wat Christophert Budd ons vertelde en veel van wat hij zei werd ons pas volledig duidelijk na lectuur van dit werk. Een aanrader voor wie meer wil weten over de associatieve economie.
|
Iemand wil zijn zaak uitbreiden en neemt daarom andere bedrijven over. Als hij een buurtwinkel heeft kan hij een gelijkaardige winkel in een naburige stad opkopen en daarna nog meer winkels in andere steden.
Iedere uitbreiding levert grotere kansen op wat betreft handelsrelaties en daarmee kan hij nog meer uitbreidingsmogelijkheden vinden buiten de landsgrenzen en zelfs overzee.
Bij iedere stap wordt de hoeveelheid inkomende en uitgaande transacties groter en de waarden op de handelsbalans worden ook al maar groter naarmate de onderneming geografisch een groter gebied bestrijkt.
Dit proces kan eindeloos doorgaan, maar op onze ronde wereldbol komt hij dan op de duur zichzelf tegen op zijn vertrekpunt. De enige optie is dan om hetzelfde procédé te herhalen in een andere economische sector. Dit verschuift natuurlijk alleen maar het probleem tot hij ook die sector over gans de wereld in handen heeft. Uiteindelijk zou er niemand meer overblijven waarmee hij handel kan drijven, alle economische transacties zouden een kwestie van boekhouding binnen de eigen reuzegrote organisatie zijn.
Op dit punt wordt het niet meer belangrijk hoe veel meer extra winst en vermogen je kan verwerven, maar wel om te kijken naar de feitelijke acties (inkomsten en uitgaven). Want wat het ene departement aan kapitaaloverschot verwerft, is noodzakelijkerwijze een deficit in een of meer andere departementen. Voor de onderneming als geheel blijft het eindresultaat hetzelfde.
De vraag is nu : moet echt dat eindstadium bereikt zijn vooraleer we de wereldeconomie aldus gaan bekijken ? Of is het voldoende om er zich van bewust te zijn dat al onze acties iets teweeg brengen in de balans van de wereldeconomie en dat op een bepaald moment de gevolgen van onze acties terug naar ons toekomen en hun werking laten voelen ?
Dat is de nieuwe realiteit waarin de mensheid zich bevindt.
Als we de volkeren/naties beschouwen als departementen van één groot wereldbedrijf, de wereldeconomie, dan is het een kwestie van samenwerking tussen de departementen om de zaak te laten floreren. Wat dan heel belangrijk wordt is een uniform en transparant boekhoudsysteem zodat de transacties tussen de departementen correct kunnen weergegeven worden.
Het geld moet ook vrij van het ene departement naar het andere kunnen stromen. Daarover is iedereen het eens en daarom is er wereldwijd tegenstand tegen een taks op kapitaalbewegingen.
Wat voor de meeste toehoorders bevreemdend was : Budd pleit voor het behoud van London als het financiële hart van de wereld (uit historische overwegingen als ik het goed begrepen heb).
Ook herinner ik mij dat hij de uitdrukking “enlightened Princes” liet vallen als omschrijving of ideaaltype van de mensen die vanuit de centrale banken de financiële zaken van hun respectievelijke “departementen” overzien en bijsturen.
via mail verduidelijkte Christopher dat “Enlightened Princes” de uitdrukking is waarmee de bankiers graag zichzelf omschrijven !
| Verlichte heersers ? Voor de toehoorder terug een vreemd idee. Wij associëren deze lieden al vlug met de Bilderberg-elite. Het bestaan van dergelijke groeperingen ergert ons vanuit een democratische reflex. Maar misschien moeten we deze negatieve opstelling afzwakken. Uiteindelijk lezen we bij Steiner dat het “een idioot idee is om de geldeconomie te willen afschaffen” (GA 334, blz. 205).
Het was in ieder geval mijn indruk dat Budd veel positiever stond t.o.v. de bankierswereld dan de gemiddelde toehoorder. Het is een feit dat de Europese antroposofen een problematische verhouding hebben met geld. Waarschijnlijk omdat de meeste niet in het economische leven actief zijn. Maar een centrale bank is een onvermijdelijk instrument om de verhouding tussen rechtsleven en economisch leven in goede banen te leiden, zegt Budd.
.
Die tweede voordracht, alleen voor antroposofen, ging door in de Troonstraat. Waar er de eerste avond een 25-tal mensen opgedaagd waren, dan vond je er nauwelijks zeven op de tweede. Nochtans kwamen daar geesteswetenschappelijke aspecten aan bod met een geweldig toekomstperspectief.
Christopher Budd is met zijn Centre for Associative Economics lid van de Economics Conference bij de Sociale Sectie aan het Goetheanum. Hij heeft dus regelmatig contact met Dornach.
In Dornach wil men ook iets doen voor de 100-jarige herdenking van het begin van de Eerste Wereldoorlog. Maar wat heeft een gewone viering voor zin ? Tenzij men dit moment beschouwt als een tweede kans voor bvb. de driegeleding. Rekening houdend met het occulte ritme van 100 jaar dat een geestelijke impuls een nieuw elan kan krijgen 100 jaar na zijn introductie, ligt daar een taak voor ons mensen van deze tijd. Zo ziet Budd het althans, getuige daarvan ook de conferentie die georganiseerd werd in het Emerson College in augustus 2012 onder de titel “A Second Chance for Threefolding ?”
(zie de folder hogerop)
We kunnen niet stellen dat de driegeleding mislukt is in 1919. Ze is toen pas in de wereld gezet. Maar nu, in onze tijd 100 jaar later, kan ze mislukken.
In de Antroposofische vereniging zijn er weinigen die weten wat er te doen staat maar : als de AV het niet weet, dan is er gewoon niemand die het kan doen !
Het gevaar bestaat dat met al die herdenkingen de haatgevoelens van de volkeren t.o.v. elkaar terug gaan opleven. Wij weten van Steiner dat de mens ’s nachts het gezelschap zoekt van de volksgeest die men in zijn dagbewustzijn haat. Wanneer de ideeën van karma en reïncarnatie in ons leven, dan geven we die gevoelens van animositeit geen kans. Uiteindelijk vonden en vinden vele mensen de dood door de flaters van hun eigen volksgenoten, bvb. de duizenden Engelse soldaten die in Gallipoli door Churchill de dood werden ingejaagd.
De Eerste Wereldoorlog kunnen we zien als een zet van de tegenmachten om de impuls van Rudolf Steiner - Christian Rosencreutz te neutraliseren. Het lijkt erop alsof een middel moest gevonden worden om een volledige generatie Europeanen uit te roeien die drager van deze nieuwe impuls hadden kunnen worden. Dat middel was W.O. I. Het geestelijk vacuüm dat daardoor geschapen werd, waarmee is dat opgevuld ?
Vanuit het Westen kwam een tegenimpuls van het arabisme waarvan Wilson de exponent was. Instellingen als de E.U. en de V.N. staan ook in deze stroming.
Om de stroom van Rudolf Steiner – Christian Rosencreutz een nieuwe impuls te kunnen geven moeten de antroposofen hun houding t.o.v. geld herzien. Hun geliefkoosde verenigingsvorm is de Vereniging zonder Winstoogmerk, de non-profit-organisatie, alsof het een schande zou zijn als een antroposofisch initiatief winst zou maken. Het is natuurlijk een feit dat financiën het element zijn van het Angelsaksendom. Wellicht heeft Rudolf Steiner beseft dat er meer wakkerheid of interesse hiervoor moest komen bij de Europese antroposofen. Na het verwateren van de driegeledingsimpuls heeft hij de Economische Cursus gegeven. Die wordt door vele, ook academisch geschoolde antroposofen (Smit, Leinhas) als zijn moeilijkste cursus beschouwd. Budd heeft de indruk dat Steiner het bij de 14de voordracht opgeeft omdat hij voelt dat zijn toehoorders hem niet meer kunnen volgen. Dat was op het moment dat hij over geld als een boekhoudsysteem van economische transacties begon te spreken. Hij heeft het daarna niet meer opgenomen, enerzijds omdat hij zo vroeg gestorven is, anderzijds omdat het in feite ook zijn missie niet was. Waarschijnlijk had deze impuls in Engeland moeten verdergezet worden door J.W. Stein en D.N. Dunlop.
Het is nu eenmaal de missie van de Angelsaksische volksgeest om in de mensheid bewustzijn te brengen voor het economisch-financiële. Ondanks de materialistische inslag kunnen we daar ook aanzetten tot de driegeleding vinden. Net zoals we in het menselijk organisme van nature drie verschillende aspecten kunnen onderscheiden, het is niet Steiner die ze daar ingevoerd heeft; zo zit het ook met de maatschappelijke driegeleding : die is er gewoon. Rudolf Steiner heeft niet gezegd : we moeten die invoeren. Het komt erop aan ons van dat gegeven bewust te worden en ernaar te handelen.
We vinden een driegeleding in het principe van de centrale banken dat we al zagen :
Mobiliteit van Kapitaal (Capital Mobility)
Variabele wisselkoersen (Floating Exchange Rates)
Onafhankelijk beheer van de geldstromen ( Independent Money Policy)
Men noemt dit de on-Heilige Drievuldigheid omdat het als een dogma beschouwd wordt dat men de drie principes niet tegelijk kan realiseren. Twee van hen tesamen sluiten de derde uit.
Als je volledige mobiliteit van kapitaal wil en variabele wisselkoersen, dan kan je geen onafhankelijk monetair beleid voeren. Als je een onafhankelijk monetair beleid wil en het kapitaal mobiel moet kunnen zijn, dan kan je geen variabele wisselkoersen toelaten, dat moeten dan vaste koersen worden.
| Daarom noemt men het ook wel : trilemma (afgeleid van “dilemma).
Maar in feite is dit toch een erkenning van een spirituele dimensie in het financiële.
Om ondanks dat dogma greep te kunnen houden op het economisch gebeuren is er vanuit het Angelsaksendom een streven naar een wereldregering geschoeid op de principes van de Amerikaanse grondwet. Het is voor de Angelsaks moeilijk te begrijpen dat mensen daar problemen mee hebben. Voor hem is het vanzelfsprekend dat gans de wereld denkt zoals de Angelsaksische wereld. Nochtans rust dit wereldeconomisch systeem op een wankele basis. Als je bovenaan hebt :
De rechtse pijler is het zwakke element. In de economische theorie worden vraag en aanbod als gegeven verondersteld. Maar dat is niet de realiteit, toch niet voor de financiële markten. We zien dat prijzen daar niet naar een evenwicht evolueren, nee, ze fluctueren in functie van de verwachtingen van kopers en verkopers. Dat maakt deze markten onvermijdelijk instabiel zijn. Zo ongeveer zegt George Soros het (geciteerd door Budd op blz. 64 van “Metamorphosis of Capitalism).
Dit probleem los je niet op met één wereldmunt. In feite maakt het niet uit hoeveel verschillende munteenheden er bestaan. Je hebt niet één wereldmunt nodig voor een efficiënt economisch systeem, zolang je maar een uniform boekhoudsysteem hebt dat door alle economische actoren gebruikt wordt.
En hier beginnen de moderne Mysteriën zichtbaar te worden. De twee fundamentele, dragende pijlers van de economie kan men bekijken als de zuilen in de Hibernische Mysteriën :
Handel en Kapitaal
Dit tafereel gaat dieper in op het wezen van een zuivere boekhouding. Dat is het ideale hulpmiddel om het geestelijke in het economische te ontdekken.
Links staat in het rood de exploitatierekening: in het bovenvak de opbrengst door handel, in het middenvak de kosten daarvoor, o.a. goederen of grondstoffen, onderaan verschijnt het verschil = de winst.
Rechts heeft men in het blauw de balans met in het bovenvak de activa (bezittingen en vorderingen), in het middenvak de passiva (schulden) en onderaan het verschil = eigen vermogen.
De ondernemer staat vóór zijn bedrijfsrekeningen zoals destijds de neofiet of inwijdeling vóór de twee zuilen in het heiligdom van de Hybernische mysteriën:
- de linkerzuil (V & W) is elastisch; immers aan het eind van het jaar worden alle rekeningen op nul gezet en is geen spoor meer te bekennen van wat zich in het afgelopen tijdvak heeft afgespeeld
(geest > leven). Koopgeld.
- de rechterzuil (balans) is plastisch; de resultaten van alle voorbije tijdvakken hebben in het eigen vermogen hun blijvende indruk nagelaten (leven > geest). Leengeld.
Het eigen vermogen is gestolde creativiteit – geest – en komt niet toe aan een individu, maar aan de gemeenschap (vb kinderen/cultuur). De ondernemer kan zich opstellen als ‘bezitter’ en zich de vraag stellen: wat moet ik met dat geld doen? Maar hij kan zijn wil ook voegen naar wat de wereld nu nodig heeft; dan zoekt hij hoe hij dit geld kan gebruiken om nieuwe ontwikkelingen op gang te brengen. Schenkgeld.
Het bovenstaande namen we over uit de Ledenbrief van de Vereniging voor Associatieve Economie, maart 2012. Blijkbaar heeft Christopher het hierover ook gehad toen hij in 2011 in Gent was.
Hier worden we gewezen op onze eigen persoonlijke (levens)boekhouding.
Wordt er in de folklore ook niet geloofd in een persoonlijke boekhouding ? Na onze dood verschijnen we toch voor Sint Pieter in wiens boek(houding) onze goede daden aan de ene zijde staan en onze slechte aan de andere kant. Op basis van de balans wordt dan beslist of we in de hel of het vagevuur of in de hemel thuishoren. Ook Rudolf Steiner gebruikte meermaals een vergelijking met de boekhouding om de werking van Christus voor het karma te verduidelijken, bvb. in GA 100 “Menschheits-entwickelung und Christus-Erkenntnis” op blz. 90 (7de voordracht).
|
De huidige crisis bewijst dat het Angelsaksische systeem niet werkt. Tot vóór Versailles heeft Rudolf Steiner nadruk gelegd op de impuls van Midden-Europa. Na Versailles heeft hij gezien dat er iets fundamenteels veranderd was. Het verdrag van Versailles maakte een einde aan de missie van het Duitse volk. De opdracht ging over op de Angelsaksische volksgeest. Maar nu, na bijna 100 jaar blijkt dat ook het Angelsaksendom niet bij machte was/is om deze missie tot een goed einde te brengen. Volgens Christopher Budd moeten nu alle volkszielen samen deze taak overnemen.
Na W.O. I deed Rudolf Steiner een oproep aan de beschaafde wereld. Nu moeten wij een oproep doen aan de “civilised mind” in plaats van aan de “civilised world”. Zelfs een monetair econoom als Milton Friedman voelt ergens intuïtief een spiritueel aspect wanneer hij zegt dat ieder land een monetaire politiek kan voeren “in its own LIGHT”
We hebben niet één centrale bank nodig maar verschillende centrale banken.
Als men de Angelsaksische geldwereld wil overtuigen dan moet men daar niet Steiner of Goethe citeren. De enige reactie die je dan krijgt is : spreken die kerels geen Duits ? – Daarmee is voor de Angelsaks alles gezegd. Zeker als je dan zou vernoemen dat volgens Steiner Adam Smith er compleet naast zit !
Adam Smith, het boegbeeld van het Westers economisch denken ! Van hem stamt de klassieke opvatting dat de prijs een functie is van vraag en aanbod. Verkeerd, zegt Steiner (in de 8ste voordracht van de Economische Cursus), ttz voor de handelaar kan het nog in beperkte mate opgaan maar niet voor de consument. Op het eerste zicht lijkt Adam Smith gelijk te hebben. We zien bvb. in het begin van het seizoen dat de primeurgroenten een hoge prijs halen : er is weinig aanbod en veel vraag. In het volle seizoen daalt de prijs omdat het aanbod overweldigend is. Maar als je bvb. in tropisch Afrika airco-systemen zou aanbieden, dan zou je ondanks de grote vraag, geen hoge prijs kunnen krijgen omdat er gewoon geen geld is ! Zelfs voor een prijs die lager ligt dan de productiekost geraak je je airco’s niet kwijt. Daarmee heeft Steiner gelijk : tegenover de vraag van de consument naar goederen staat niet het aanbod van de producent maar de vraag naar geld van deze producent.
(Het voorbeeld komt niet van Christopher Budd, dat hebben we er zelf bijgevoegd).
Om uit de economisch-financiële impasse te geraken is het nodig dat iedereen een minimum aan inzicht in financieel-boekhoudkundige technieken verwerft, financieel niet langer analfabeet blijft.
Anderzijds moet ieder volk zich bezinnen over zijn eigen specifieke volksopdracht. Want tegenover het abstracte Wilsoniaans idee van Volkenbond, Verenigde Naties, Europese Unie, moeten terug de geestelijke realiteiten van de volkszielen geplaatst worden.
Als globalisering geen destructieve macht wil zijn of blijven dan moeten de volkeren der aarde een basis voor hun eigen specifieke aard vinden en hun onderlinge relaties baseren op wat Milton Friedman later “hun eigen licht” noemde. Dat betekent niet dat ze moeten zelfbeschikking zoeken op een of ander geopolitiek vlak of dat ze allemaal economisch gezien de beste leerling van de klas moeten worden. Economisch gezien gaat het om relaties met andere volkeren als partners. In plaats van een competitief voordeel moeten ze hun eigen “comparatief” voordeel kennen : weten wat zij alleen vanuit hun eigen aard kunnen aanbrengen tot de gemeenschappelijke tafel van de mensheid. En dit moeten ze doen, niet vanuit een dominante positie of vanuit een opdracht die ze zichzelf toeschrijven maar op basis van de erkenning van die opdracht door de andere volkeren. Dat impliceert dat de leden van dat volk individueel en collectief een nieuw kosmopolitisme aannemen.
Dit laatste deed ons denken aan een periode in de Vlaamse geschiedenis, toen het alleen vanuit de Vlaamse volksziel mogelijk was om aan de wereld de Vlaamse Primitieven te schenken, wat dan ook nog samen ging met een sterke materiële economie en een vanzelfsprekend kosmopolitisme.
|
.
We zagen al dat Christopher Budd de Europese Unie beschouwt als een instituut dat volledig in de stroom van het arabisme staat. Hij verwees hier naar Denis de Rougemont (1906 – 1985) als de man die een beter concept had om Europa vorm te geven. We besluiten ons verslag van deze voordrachten met een schets van de ideeën van deze Franstalige Zwitser. Het is de vertaling en bewerking van een tekst van François Saint-Ouen, verschenen in “L’Europe en formation”( Nice, nr. 318, herfst 200).
Rougemont gaat niet uit van de natiestaten maar van de regio’s als basiselement van een federaal Europa. Hij gelooft niet dat men iets nieuws kan opbouwen vanuit de natiestaten. Want deze natiestaten willen levende, bewegende realiteiten opsluiten binnen een kunstmatige grens; de natiestaat is een Procrustesbed : hij is ofwel te groot ofwel te klein om de problemen van onze tijd aan te pakken. Hij hoort in feite in een andere tijd, die van het neolithicum of steentijdperk. Toen kozen nomadische gemeenschappen een vaste plek op de wereld en werden agrarisch. Maar nu is de economische, wetenschappelijke en technische realiteit vooral gebaseerd op de stad en op mobiliteit. De natiestaat willen democratisch maken, dat is net hetzelfde als het werk aan de lopende band willen menselijker maken. Dat is per definitie onmogelijk, het systeem laat dat niet toe, het moet gewoon afgeschaft worden. Anderzijds is de gemeente ook niet meer het geschikte niveau, het is nu de regio. Want we zien dat de steden quasi onbestuurbare agglomeraties worden en dat de plattelandsgemeenten te klein en te arm worden om alle diensten te kunnen leveren waarop een inwoner recht heeft. Het gemeentelijk niveau moet dus aangevuld worden met het regionaal niveau.
De cruciale vraag voor de regio is : hoe worden we groot genoeg om efficiënt te besturen en hoe blijven we klein genoeg om de burger zijn vrijheid te laten ?
Dan zijn er nog enkele klippen te vermijden :
De regio’s moeten er niet naar streven om mini-natiestaten te worden. In dat geval krijgen we nog een bestuursniveau extra maar geen nieuwe dienstverlening, integendeel, de administratieve inquisitie in zo’n mini-staat zou nog toenemen en de burgerlijke vrijheden nog verminderen. Als bovendien de regio zou gebaseerd zijn op ethnische basis, dan dreigt een balkanisering.
De grootte van een regio moet ook niet bepaald worden volgens Europese (economische) normen: of de regio Rhône-Alpes competitief is met Rheinland-Westfalen interesseert misschien enkele statistici op nationaal niveau, maar de bewoners van die regio’s zijn meer geïnteresseerd of ze de mogelijkheid hebben om zich uit te spreken over de problemen van hun eigen regio.
Volgens Rougemont zijn er drie categorieën van regio’s
1) Etnisch : lijken het meest evident, het voornaamste kenmerk is de taal. Het grote gevaar is hier dat het individu gedefinieerd wordt vanuit de collectiviteit.
2) Grensoverschrijdend : Er zijn er nu al tientallen in Europa. In feite zijn het de bewoners van die regio’s die foert zeggen tegen de kunstmatige afbakeningen, de “heilige” staatsgrenzen en samen naar oplossingen zoeken voor hun regio. Een voorbeeld :
De Euregio Maas-Rijn (EMR), met circa 3,9 miljoen inwoners.
3) Regio’s als vrije ruimtes, “espaces de participation civique”, als lebensraum voor de wakkere burgers, een conglomeraat van gemeenten en steden die zelf hun eigen samenwerkingsverbanden opzetten. De kenmerken zijn : geografisch beperkt, autonoom, met grenzen die niet eeuwig onveranderlijk zijn, maar functioneel, ze kunnen wijzigen als de noodzaak zich voordoet.
Hiermee komen we dicht in de buurt van de Zwitserse kantons en Zwitsers direct-democratisch model.
* * * * * * * * * * * * * * *
.
Project 2014
Overal in West-Europa zijn de voorbereidingen aan de gang voor de herdenking in 2014 van het begin van de Eerste Wereldoorlog. Dat was de eerste oorlog waarin bewust valse informatie onder het publiek verspreid werd : propaganda, de techniek van de leugen. Deze techniek om de mening van de bevolking te beïnvloeden en te sturen is sindsdien geperfectioneerd en wordt in het Westen door de heersende elites zo vaardig gehanteerd dat de overgrote meerderheid van de Westerse bevolking ervan overtuigd is dat propaganda uitgevonden werd door Goebbels en dat deze techniek alleen gebruikt werd in de dictaturen van de 20ste eeuw. Hoe slecht de nazi’s in feite waren op het gebied van propaganda blijkt uit Hitlers ‘Mein Kampf’ waar hij zonder omwegen stelt :
“De opdracht van de propaganda is niet het afwegen van verschillende rechten, maar het uitsluitend benadrukken van wat men wil bereiken. Propaganda moet niet objectief ook de waarheid onderzoeken die voor de ander voordelig is om dan de resultaten van dit onderzoek vanuit een misplaatste objectiviteit aan de massa voor te stellen. Nee, propaganda moet ononderbroken de eigen waarheid dienen.” (uit het 6de hoofdstuk)
Dit is natuurlijk een waarheid als een koe, maar wie echt verstand heeft van propaganda, die verzwijgt dat, die laat niet in zijn kaarten kijken. Hij laat de burger/kiezer in de waan dat de verkozen politici niets méér doen dan de wil van het volk uitvoeren, maar achter de schermen worden de scenario’s uitgeschreven en, naargelang de gelegenheid zich voordoet, geïmplementeerd, zoals men het tegenwoordig zo graag met een anglicisme uitdrukt.
Met de herdenking van de Eerste Wereldoorlog zou men kunnen verwachten dat alle haatpropaganda tegen de Duitsers terug gaat opgerakeld worden. Het is algemeen geweten dat het de overwinnaars zijn die achteraf de geschiedenis schrijven. En zo leeft in de Westerse wereld de overtuiging dat Duitsland schuldig is aan het uitbreken van zowel de Eerste als de Tweede Wereldoorlog. Of er aan deze perceptie op korte termijn iets te veranderen valt, daarover kan gediscussieerd worden. Kort na de Eerste W.O. was het nog mogelijk en Rudolf Steiner heeft daar zijn steentje toe bijgedragen. Hij heeft er uitvoerig over gesproken.
In de voordrachtenreeks in GA 173 en 174 “Zeitgeschichtliche Betrachtungen”, in de nieuwe uitgave drie delen : 173a, b en c.
| In een breed perspectief schetst Rudolf Steiner een reeks feiten en omstandigheden die de schuldvraag zeer nuanceren. Deze oorlog was al jaren voor het uitbreken ervan gepland en gewild door leidende kringen in de Angelsaksische wereld. Men heeft Steiner niet nodig om dit te bewijzen, daar zijn voldoende andere bronnen voor, die Steiner ook citeerde.
De mensen die de Sociale Sectie in België gereactiveerd hebben in 2011 wilden ook hun steentje bijdragen. Zo ontstond het “Project 2014” ( dat beschikt ondertussen ook al over een website :
http://sozial.goetheanum.org/index.php?id=4851 ).
De bedoeling is om een aantal antroposofische sprekers uit te nodigen in aanloop naar het jaar 2014, en dan zou er getracht worden om een of ander evenement, symposium of zo op poten te zetten.
In 2011 kwam Thomas Meyer, uitgever van het tijdschrift “Der Europäer” naar Brussel en sprak o.a. over veldmaarschalk Moltke en over de mededelingen die hij na zijn dood in 1916 aan Rudolf Steiner deed. Dankzij deze post-mortem mededelingen konden de gebeurtenissen aan Duitse zijde, juist voor het uitbreken van W.O.I gereconstrueerd worden en daaruit blijkt dat van Duitse kant totaal geen sprake was van lust tot oorlogvoeren, integendeel. Maar met in het Oosten een Russische mobilisering moest volgens het Schlieffenplan noodzakelijkerwijze eerst een neutralisering van Frankrijk plaatsvinden om daarna met alle kracht de Russische moloch te kunnen terugwerpen.
De gesprekken, aarzelingen en beslissingen in die laatste uren werden in boekvorm gegoten en gedrukt en dit boek zou aan de onderhandelaars in Parijs worden bezorgd voordat het definitieve verdrag (in Versailles) tot stand zou komen. Op die manier was er een kans dat de clausule over de alleenschuld van Duitsland aan het uitbreken van deze oorlog, niet zou opgenomen worden.
De publicatie van het boekje werd verhinderd door belangrijke Duitse persoonlijkheden, zogezegd omdat er feitelijke onjuistheden zouden in gestaan hebben. In feite was het omdat er geen al te fraai beeld van de Duitse keizer en zijn entourage in naar voor kwam.
Volgens Thomas Meyer was dit een belangrijke kans die gemist werd om een betere wending aan de onderhandelingen in Versailles te geven. Volgens ons is dit niet zo : zelfs als het boekje aan de onderhandelaars van de Geallieerden bezorgd was geweest, dan zou het niet het minste effect gehad hebben. Na al wat Rudolf Steiner zelf uiteengezet had over de oorzaken van de oorlog, lijkt het naïef van hem om te geloven dat dit document enige invloed zou hebben gehad. Maar we weten hoe hij ineen zat : hij zou hemel en aarde hebben bewogen voor de goede zaak als hij dacht dat er ook maar 1 kans op 1000 was om te slagen. Zo heeft hij zich ingespannen voor de sociale driegeleding en zo heeft hij ook zijn best gedaan opdat dit boekje zou gedrukt en verspreid worden.
Tot zover dus enkele elementen uit Thomas Meyers” voordracht in juni 2011.
Meer uit deze voordrachten kon u al lezen in De Brug 74.
.
In maart 2012 werd dan Dr. Markus Osterrieder uitgenodigd, een Duitse filoloog en historicus ( Meer over deze man op zijn website : http://www.celtoslavica.de/). Net als bij Thomas Meyer ging het om een openbare voordracht op vrijdagavond, gevolgd door een bijeenkomst alleen voor antroposofen op zaterdagmorgen. Over deze aanpak is geen eenstemmigheid binnen de initiatiefgroep : als men overtuigd is van de kracht van de antroposofie, waarom dan zo oppassen om vooral de mensen niet te shockeren door bvb. het woord reïncarnatie te laten vallen ? Steiner heeft zelf al de houding gelaakt om de mensen als het ware te lokken met onschuldige zaken en te hopen dat ze daarna de weg zullen vinden tot de meer occulte inzichten van de antroposofie. Volgens ons is het vruchtbaarder om alle antroposofische begrippen openlijk als een vanzelfsprekendheid te hanteren (het bestaan van een geestelijke wereld bvb.).
De spreker was dus gebriefd dat er op vrijdagavond een niet-antroposofisch publiek zou zijn en dat van hem verwacht werd dat hij daar rekening zou mee te houden. Uiteindelijk zaten er maar 2 niet-antroposofen onder het twintigtal toehoorders, maar voor hen sprak Markus Osterrieder, en dat was voor de aanwezige antroposofen een droevige zaak. Welke zin heeft het om een antroposoof-historicus uit te nodigen wanneer hij niet méér mag/kan vertellen dan wat om ’t even welke conformistisch historicus ons even goed kon vertellen ?
Om organisatorische redenen (we konden maar twee uur over de ruimte beschikken) kon de spreker anderhalf uur spreken, dan bleef er nog een klein half uurtje over voor vragen en discussie. Hij richtte de aandacht op twee aspecten die een rol gespeeld hebben in de Eerste Wereldoorlog.
1) de nationaliteitenkwestie
De oorlogvoerende partijen gebruikten de nationalistische bewegingen op het grondgebied van hun respectievelijke vijanden als pionnen in de oorlogstactiek. Engeland ondersteunde het Balkan-nationalisme om de Oostenrijks-Hongaarse monarchie te destabiliseren. Duitsland probeerde de moslimbevolking in India tot oproer aan te zetten om de Engelse positie aldaar te verzwakken. Oostenrijk-Hongarije werd afgeschilderd als een gevangenis der volkeren, en het algemeen accepteren van Wilsons idee van zelfbeschikkingsrecht der volkeren zou dan onvermijdelijk het opdelen van deze dubbelmonarchie betekenen. Het probleem was natuurlijk dat deze volkeren niet op netjes afgebakende gebieden leefden. Vele volkeren deelden al eeuwenlang hetzelfde territorium. Maar voor de Angelsaksische politici was dit geen probleem: alleen de huidige generatie zou lijden bij de volksverhuizingen die ieder volk als het ware zouden opsluiten op een eigen territorium. De volgende generaties zouden dan opgroeien op een gebied met één volk. Dat zou alle nationaliteitenproblemen in de toekomst vermijden.
Het verraderlijke van Wilsons abstracte idealisme was dat zelfbeschikkingsrecht een begrip is dat iedereen onmiddellijk aanspreekt : wie wil er nu niet het recht om vrij te beschikken over zijn leven en toekomst ? En inderdaad, voor het individu is het een ideaal dat moet nagestreefd worden. Maar toegepast op een volk, dan wordt het onmogelijk. Eén volk op één territorium is geen realiteit, en als je er een realiteit wil van maken dan moet je dictatoriaal en onmenselijk te werk gaan. Dat is wat de 20ste eeuw gekenmerkt heeft.
Maar in de politieke visie van de Angelsaksen paste dit concept en dus leende men het oor aan iemand als Thomas Masaryk, zoon van een rijke jood en een Slovaakse dienstmeid, die jaren in Engeland verbleef, betaald werd door de Engelse geheime dienst en erin slaagde om de juiste mensen ervan te overtuigen dat er zoiets bestond als een Tsjechoslowaaks volk, dat dus ook recht had op een eigen territorium. Hij werd er ook de eerste president van.
Over de afkomst van Masaryk sprak Osterrieder natuurlijk niet in de openbare voordracht, dat deed hij zaterdagmorgen. Want het is voor een Duitser een zeer gevaarlijke zaak om iets over iemands afkomst te zeggen, zeker als het over een jood gaat. Maar er waren ook vele andere zaken die Osterrieder niet vermeldde, in feite alles wat op een of andere manier de Duitsers in een gunstiger licht zou stellen dan wat men uit de media gewoon is, dat vermeed hij. Wellicht is dat een tweede natuur geworden bij Duitsers. Het resultaat van de grondige heropvoeding door de Angelsaksen na de Tweede Wereldoorlog. Deze lamme houding deed ons aan het beruchte Morgenthau plan denken. Morgenthau, toevallig ook een jood, publiceerde tijdens de oorlog een boekje waarin hij voorstelde om met het eeuwige Duitse gevaar af te rekenen door alle Duitsers te steriliseren na de oorlog. Op fysiek vlak heeft men dit plan niet doorgevoerd, maar geestelijk gezien is het een feit : de na-oorlogse Duitsers zijn geestelijk gecastreerd, volledig heropgevoed volgens de inzichten van de Angelsaksen, alle Amerikaanse waarden hebben ze geïnterioriseerd, ze denken over zichzelf zoals de Geallieerden over hen dachten op het hoogtepunt van de oorlogspropaganda.
Zoiets komt men alleen in Duitsland tegen
Niet alleen het woord jood in de mond nemen is gevoelig, zelfs het woord ‘volk’ is al zo geladen dat ze het liever vermijden, dat verklaarde de spreker uitdrukkelijk.
Nadat de spreker dan de problemen met het zelfbeschikkingsrecht der volkeren geschetst had, zou je verwachten dat hij ging uitleggen hoe men dat volkerenprobleem wel had kunnen oplossen. Dat zou de ideale gelegenheid zijn om het over de sociale driegeleding te hebben, over een vrij geestesleven, losgemaakt uit de klauwen van de Staat, over het scheiden van de economische en politieke sferen en hoe men voor elk van de twee de grenzen van hun werking dient vast te leggen Maar zover waagde hij zich niet. Hij begon vaagheden te vertellen over de begrippen volk en natie en hoe deze in verschillende talen niet hetzelfde betekenen enzovoort enzoverder …
Het tweede aspect waar Osterrieder het over had was in feite de hoofdoorzaak van de Eerste Wereldoorlog : het idee dat in de hoofden van bepaalde Angelsaksische invloedrijke figuren leefde dat het Brits imperium over zijn hoogtepunt was en dat alleen met de hulp van Amerika de Angelsaksische wereldmissie kon verdergezet worden. Alle intellectuele en financiële macht werd gebundeld om een toenadering tussen Engeland en Amerika te bewerkstelligen. Een grote oorlog in Europa was daartoe onontbeerlijk, en daar werd systematisch naartoe gewerkt. Reeds in 1902 sprak Brooks Adams over de noodzaak van een nieuwe 30-jarige oorlog in Europa.
Brooks Adams ( 1848 – 1927) schreef o.a. America’s Economic Supremacy (1900) en The New Empire (1902). Hij was trouwens niet de enige die over een nieuwe 30-jarige oorlog sprak, ook Churchill deed dat. De eerste 30-jarige oorlog duurde van 1618 tot 1648. Het Heilige Roomse Rijk viel uiteen in meer dan 360 onafhankelijke staten. Wat het economisch betekende laat zich raden.
|
Een Amerikaanse militaire aanwezigheid werd daartoe noodzakelijk geacht. Een grote overwinning van deze elites was toen de V.S. in 1917 begonnen mee te strijden met de Geallieerden, een grote teleurstelling was dan weer dat de Amerikanen na 1918 onder druk van de publieke opinie zich op hun eigen continent terugtrokken. Pas na 1945 konden de plannen van de Angelsaksische elites gerealiseerd worden, toen de Amerikaanse troepen permanent Europa bezetten, en zo mee konden vormgeven aan het vredesproces – dixit Osterrieder-, wat ze dus in 1918 niet konden doen omwille van de publieke opinie.
Op dit punt bestond de spreker het om een vergelijking te maken met het Europa van nu. Dus ongeveer 100 jaar geleden waren er elites die hun plannen niet konden doorvoeren wegens de publieke opinie en dat is wat we nu ook in Europa zien : de plannen van de politici kunnen niet gerealiseerd worden omdat de bevolking niet mee wil. Je gelooft je oren niet als een antroposoof zoiets uitspreekt ! Wilde hij zijn vermeende Europees-gezind publiek naar de mond praten ? Hij wekte in ieder geval sterk de indruk dat hij het legitiem vond dat niet-verkozen invloedrijke personen de politiek sturen. Het Amerikaans isolationisme van na 1918 vond hij klaarblijkelijk een spijtige zaak. Hij vindt het dus niet nodig om te vernoemen dat de V.S. in 1900 nog een formele democratie waren, waarin de politici verondersteld worden de wil van het volk uit te voeren. Wilson was verkozen omdat hij uitdrukkelijk beloofd had dat er geen Amerikanen in Europa zouden vechten, dat Amerika zich niet ging mengen in de interne aangelegenheden van dat oude Europa. De machtige elites van de oostkust hebben hun mediamacht in werking gezet, en na enkele jaren leugens en haatpropaganda was de publieke opinie voldoende voorbereid om in te stemmen met het sturen van Amerikaanse soldaten naar een oorlog waar de modale Amerikaan niets mee te maken had. Voor de visionaire plannen van die elites zijn dus 116.000 Amerikanen gesneuveld.
In 1934 werd er een commissie opgericht om te onderzoeken wie verantwoordelijk was voor deze doden, voor het betrekken van de V.S. in deze oorlog. De Nye-commissie stelde vast dat tussen 1915 en 1917 de V.S. aan Duitsland 27 miljoen dollar leende, maar bijna 100 keer meer aan de Geallieerden. Voor de Amerikaanse zakenwereld was het dus belangrijk dat de Geallieerden wonnen om de schulden te kunnen terugbetalen. Als gevolg van dit rapport werden in de V.S. de Neutraliteitswetten van 1935, 36, 37 en 39 gestemd. Maar democratische beslissingen pasten blijkbaar niet in de plannen van de reële machthebbers, we weten dat de V.S. niet neutraal bleven.
|
Het is onvergeeflijk om niet te wijzen op het totaal illegitieme van die visionaire projecten die tegen de wil van het volk doorgevoerd worden, toch in een politiek systeem dat zich democratie noemt. Juist zoals het Europees project volledig illegitiem is zolang de verschillende volkeren c.q. naties zich niet hebben kunnen uitspreken over het afstaan van hun soevereiniteit.
Toen ik de volgende ochtend de kans had om even met Osterrieder te praten en hem hierop wees, scheen hij te beseffen dat hij al te voorzichtig geweest was. Maar ook zijn uiteenzetting op zaterdag bleef onbevredigend omdat hij ver uit de buurt bleef van de schuldvraag, de bepalingen van het verdrag van Versailles, de gevolgen daarvan.
Niet omdat hij niet op de hoogte is, want het is duidelijk dat de man grondig ingewerkt is in het onderwerp en ook belezen. Maar uit alle kennis die hij bezit, maakt hij een bepaalde keuze en waarom dat zo is werd duidelijk toen hij vertelde over zijn boek dat binnenkort zou verschijnen.
Twaalf jaar geleden werd hij aangesproken door Karl-Martin Dietz van het Hardenberg-instituut om een boek te schrijven over Rudolf Steiner en diens voordrachten over de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog. De bedoeling was om aan te tonen dat er bij Rudolf Steiner geen sprake kon zijn van Duitsgezindheid ! Het komt er dus op neer dat de antroposofische intellectuelen zichzelf veilig willen stellen door een historicus te laten bewijzen dat Steiner politiek-correct is. Zo zag Osterrieder het niet, hij vond/vindt dat Rudolf Steiner niet hoeft goedgepraat te worden. Maar goed, hij nam de opdracht aan en werd voor drie jaar betaald. Op het einde van deze periode was hij bijlange nog niet klaar, er was veel opzoekingswerk in archieven o.a. in Oxford aan te pas gekomen. Hij heeft dan nog 9 jaar verder gewerkt voor eigen rekening, hij moest dus zorgen voor zijn inkomen en dat doet hij als docent. Dat verklaart voor een groot deel het conformistische van zijn uiteenzetting : één misstap, één keer een feit of opinie onder de aandacht brengen die niet overeenkomt met de politiek-correcte interpretatie van de geschiedenis, en het is gedaan met je carrière. Zelfs als je jood bent kan je je het niet permitteren om machtige zionistische lobbys voor het hoofd te stoten, zoals Norman Finkelstein mocht ondervinden. Hoe veel meer moet een Duitser dan niet oppassen.
Een man als Thomas Meyer kan al iets verder gaan: hij is Zwitser en financieel relatief onafhankelijk. Norman Finkelstein wordt voortdurend gebroodroofd omdat hij aantoonde dat van al het geld dat Duitsland betaalt voor de joodse slachtoffers slechts een klein gedeelte naar de echte slachtoffers gaat en het grootste deel naar de staat Israël en grote zionistische organisaties.
| Zo is het dus gesteld met de vrije meningsuiting in het Westen.
In de Antroposofische Vereniging is het niet veel beter. In Dornach zelf wordt geen initiatief genomen in verband met de herdenking van de Eerste Wereldoorlog. Bodo von Plato verwijst zelfs naar het werk van Osterrieder wanneer hij verkondigt dat Steiner ook maar een kind van zijn tijd is, dat zijn inzichten gekleurd zijn door het tijdsklimaat. Osterrieder heeft hem daar publiekelijk voor terechtgewezen. Over het algemeen willen antroposofische intellectuelen voor de collega’s van hun sociologische klasse bewijzen dat ze volwaardige gesprekspartners zijn. Alles van de antroposofie wat maatschappelijk ongevaarlijk is wordt in de verf gezet : steinerschool, BD-landbouw, cosmetica en geneesmiddelen; dit alles kan marginaal bestaan binnen de gevestigde orde. Wat niet kan bestaan binnen de gevestigde orde, dat is een vrij geestesleven. Maar weinig antroposofen zijn geneigd om daar hun nek voor uit te steken.
We zien een verburgerlijking van de antroposofie.
Voor Markus Osterrieders werk bestaat nauwelijks belangstelling en hij denkt dat er maar een kleine kans is dat zijn werk zal kunnen uitgegeven worden zoals hij het geschreven heeft. Maar weglatingen wil hij niet accepteren, dan zet hij het liever als pdf op het internet. Dat siert de mens. Maar ondanks dat blijft het gevoel dat hij wat verder had kunnen gaan. Geen woord over de sociale driegeleding of zelfs over het wezen van de democratie.
|