Inhoudstafel van Brug 73 (september 2011)

Vrouwen zijn geen haar beter

Christus in de etherische wereld

Liegen

Over de Steinerschool

Biologisch-dynamische landbouw

Biologisch-dynamische landbouw en meditatie

Waarom worden we niet helderziend ?

Michaël : zijn kerk in Pavia


+ Groter lettertype
+ Kleiner lettertype


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*



Beste Lezer,


Deze zomer zat ik in de eetzaal van een groot hotel aan de Adriatische zee.
Ik bekeek al die mensen die zich aan het buffet gingen bedienen en die met overvolle borden naar hun tafels terugkeerden : hoe weldoorvoed zagen ze er allemaal uit, netjes gekleed en gewassen. Ik bedacht hoeveel denkwerk en organisatietalent er aangewend was om deze mensen met tienduizenden naar deze kusten te lokken, om ze comfortabel te transporteren, te logeren, om ze te voeden, te laven en te verstrooien. Wat een geweldige mogelijkheden van onze moderne beschaving. Al deze vrije tijd, vakantietijd voor mensen die, nauwelijks 100 jaar geleden van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat moesten ploeteren om de huur te kunnen betalen van hun armzalige krotten en kamertjes. Ja, we mogen Ahriman dankbaar zijn dat hij de blik van de mens op het aardse heeft gericht.
En toch ….. het is misschien inbeelding, maar het is juist deze blik die op een of andere manier opvalt. Is daar een leegte in die blik, of een soort bijziendheid die alleen en uitsluitend het fysieke, aardse ziet ?
Als je zo al die mensen ziet over en weer schuifelen tussen buffet en tafel, bekruipt je het gevoel alsof het allemaal zombies zijn, automaten als het ware. Maar, denk je opeens, dit is de hel ! Deze mensen zijn dood, ze leiden een schijnleven ! Wat voor hen de hemel is, de zon, de zee, het zalig nietsdoen, ze hebben het niet door, maar : dat is de hel ! Ze hebben geen langetermijnperspectief om te ontwikkelen, ze vegeteren alleen maar in een eeuwigdurende herhaling van eten en drinken en slapen. Wat Ahriman hen voorstelt als de hemel op aarde, is in feite de hel op aarde !

Maar nee, zo erg is het wellicht nog niet, ik ben te streng voor mijn medemens en tijdgenoot : de eetzaal van een vakantiehotel is geen plek om spiritueel bezig te zijn. De mensen mogen ook eens genieten van hun fysieke aardse situatie.

Later, aan de rand van het zwembad. Moeders liggen met hun tijdschriftje in de ligzetels, vaders spelen met hun kroost in het water. Een jonge vader in zwembroek passeert langs mij, op zijn bovenarm een grote tatoeage : de gekruisigde Christus, in perspectief van boven rechts af gezien, zeker 15 cm groot. Niet zo ongewoon bij liefhebbers van dit soort lichaamsversiering. Maar wat zie ik op zijn borst getatoeëerd, over gans de breedte, in grote gekalligrafeerde drukletters :

EGO SUM VIA ET VERITAS ET VITA

Daar sta je toch even sprakeloos van !
Welke Westerling durft op deze naïeve manier uiting geven aan zijn geloof ?
Maar voor een bewoner van Midden-Europa is het nog mogelijk.
En zo vinden wij, zelfs te midden van de meest materialistische omgeving een herinnering, een kiem, een prikkel, een aansporing om het spirituele element in onszelf aan te spreken en te versterken.




François De Wit.

“Ik ben de weg en de waarheid en het leven”, de woorden die Christus tot Thomas sprak (Joh. 14:6).

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Vrouwen zijn geen haar beter

Zo luidt de titel van een interview in de Weekend Knack van 13 april 2011.
Het gebeurt niet vaak dat mensen een uitgesproken standpunt innemen en later, wanneer ze wijzer geworden zijn, toch nog de moed vinden om toe te geven dat ze het verkeerd voor hadden.
Hoe vele journalisten en professors hebben bvb. niet in het voormalige Oostblok de lof gezongen van het historisch materialisme, van Marx, van de Communistische Partij, en dan stort de Sovjet-Unie ineen, en plots hoor je ze niet meer. De feiten hebben hun ongelijk voldoende bewezen, in feite is het overbodig dat ze nu nog toegeven dat ze ernaast zaten; of dat ze ter wille van de smeer welbewust gelogen en propaganda gevoerd hebben. Het feminisme is ook zo’n ideologische zaak, en waarschijnlijk zijn al vele vrouwen verbitterd oud geworden nadat ze een heel leven geprobeerd hebben om mannen te imiteren. Er is alvast één ex-feministe die op tijd het licht gezien heeft en die eerlijk genoeg was om de waarheid boven de ideologie te plaatsen, en het lijkt erop dat de antroposofie daarbij een rol heeft gespeeld !

Lang, heel lang heeft Lisette Thooft gedacht dat mannen slechter waren dan vrouwen. Egoïstischer, baziger. Minder sociaal. Minder gevoelig. Ze geloofde dat mannen uit hebzucht en egoïsme sinds de oertijd vrouwen aan zich onderwierpen. Tegenwoordig vindt ze het onbegrijpelijk dat ze zo lang kon denken dat er één soort op de wereld was waarvan één helft beter is dan de andere. Ze goot haar bevindingen en bedenkingen in “De onverzadigbare vrouw (en afwezige man)”.
"Nu trek ik door de wereld met mijn nieuwe boodschap : dames en heren, wij zijn geheel aan elkaar gewaagd."

Hoe kwam u tot dat inzicht ?

Lisette Thooft : Ik begon eens goed om me heen te kijken en ik dacht, wat vreemd toch dat ik geen vriendinnen of vrouwelijke kennissen heb die overheerst worden door hun man. Alle vrouwen die ik ken, alle vrouwen die ik zie in films en op televisie, zijn veeleer bazig. Thuis toch. Meestal zijn mannen een beetje op hun hoede in de nabijheid van hun vrouwelijke partner. Zelfs al is hij tien jaar ouder, twintig centimeter groter, dertig kilo zwaarder, heeft hij langer gestudeerd en verdient hij meer, toch let hij op zijn tellen. Ook in goede relaties zijn mannen bang om hun vrouw boos te maken.

Waarom dan ?

Omdat het heel moeilijk is om een vrouw niét boos te maken. Vrouwen zijn ook machtshebberige controlefreaks. En hebben iets onverzadigbaars : het is nooit genoeg, ze willen altijd meer. Er is altijd iets te klagen, te verbeteren, te wensen. Het moet altijd anders en beter. Hij moet anders. Hun relatie moet anders. Hoe leuk een vrouw ook is, toch kan ze ook een draak zijn in de omgang met haar vriend of haar man.

Dat zullen mannen graag horen...

Ze zijn inderdaad blij met mijn boodschap, maar ze gaan zeker niet vrijuit. Mannen hebben, als reactie misschien, of gewoon omdat ze zo in elkaar zitten, in hun liefdesrelatie vaak iets afwezigs. Veel mannen krijgen zo'n wazige blik als hun vrouw aan het woord is, of ze verschansen zich achter hun krant of hun pc, ze werken dag en nacht, ze liggen uren onder hun auto, ze gaan uit vissen. Ze verdwijnen uit beeld.

Kortom : zij zeurt, hij zwijgt ?

Daar komt het op neer. De meeste geliefden willen niets anders dan van elkaar houden, maar vroeg of laat botsen ze op elkaars lastige kanten, slechte eigenschappen, schaduwzijden. En die blijken universeel. Mannen vinden vrouwen vaak bemoeizuchtig, bazig, bezitterig en lastig. Vrouwen vinden mannen lui, bot, slordig, onverantwoordelijk en egocentrisch. Dat heeft nog steeds te maken met de oudste strijd tussen de seksen, de strijd om succes in de voorplanting. Want wat gebeurt daar ? Het vrouwelijke geslachtsorgaan is hol en moet gevuld worden. Het oergebaar is : "Het moet erin." Van daaruit ontwikkelen zich grijpende en beslagleggende gebaren. Het mannelijke oergebaar is : "Het moet eruit." Een man moet zich juist laten gaan in de geslachtsdaad, en daarna blijft hij leeg, afwezig achter. Dat gevecht is in de loop van duizenden jaren niet verdwenen, maar het is subtieler geworden. Tegenwoordig is er vooral een min of meer beheerste competitie op emotioneel en intellectueel niveau.

Hoe denkt u over de theorie dat mannen van Mars komen en vrouwen van Venus ?

Er zat wel wat in, in dat populaire boek van John Gray, maar het was zo statisch. Alsof het zo is en altijd hetzelfde zal blijven. Maar er zit beweging in de man-vrouwverhouding. Die verandert voortdurend, al gaat het traag, weerbarstig en moeizaam. Als wij denken aan de evolutie, denken we in darwinistische termen : van amoebe tot mensaap. Alsof er sindsdien niet zo gek veel veranderd is. Maar van mensaap tot nu, zijn we onvergelijkelijk veel beschaafder geworden.

Denkt u nu dat vrouwen niét onderdrukt zijn ?

Natuurlijk zijn vrouwen onderdrukt, maar nu ben ik ervan overtuigd dat mannen vrouwen begonnen te onderdrukken omdat vrouwen zo egoïstisch waren, bazig, asociaal en ongevoelig. Oude mythen en sagen schetsen de vrouw als een op seks beluste heks die de man verscheurt en domineert. Daar is de mythe van de draak ontstaan, die staat voor de verschrikkelijke vrouwelijke seksualiteit die mannen angst inboezemt : vrouwen hadden tanden in hun geslachtsorganen die mannen verslonden.
In de prehistorie, toen alles draaide om voortplanting, was de vrouw dominant, en haar regime was niet bepaald zachtzinnig. In veel primitieve culturen werden kerngezonde kinderen en jonge mensen geofferd aan een godin die ze gunstig moesten stemmen om de vruchtbaarheid van het land, de dieren en henzelf te garanderen. Ook dat was een initiatief van vrouwen.

En de mannen waren onschuldige lammetjes ?

Nee, maar in die oude verhalen zijn mannen nergens agressief tegen vrouwen. Natuurlijk hebben ze ook afgrijselijke dingen gedaan en waren ze soms monsterlijk. Maar vrouwen waren ook monsters. Ze hadden een grote voorsprong als het ging om macht in de relatie, en ook vandaag is hun kracht amper te overwinnen : ze zijn verbaal sterker, kunnen beter manipuleren, dreigen en chanteren. Daar kan geen vent tegenop.
Aan het eind van de prehistorie hebben mannen de macht gegrepen. Mijn stelling is nu dat mannen niet per se vrouwen wilden onderdrukken, maar ze konden gewoonweg niet anders, omdat vrouwen te agressief, te primitief en te wreed waren.

Dat zijn eigenschappen die gewoonlijk aan mannen worden toegedicht.

Ik heb heel veel geschreven over emancipatie, en alle mogelijke onderzoeken daaromtrent bestudeerd. Alle onderlinge verschillen zijn de revue gepasseerd, en het enige échte keiharde verschil is dat mannen meer risico's nemen. Daaruit vloeien andere dingen voort, zoals méér criminaliteit, creativiteit, vindingrijkheid en ondernemingszin.
Volgens Rudolf Steiner, de Oostenrijkse filosoof en grondlegger van antroposofie, heeft de mensheid twee doelen : vrijheid en liefde. Toen ik dat gegeven op mijn man- en vrouwbeeld plakte, vielen ineens een hoop puzzelstukjes op hun plaats. Want wat willen mannen ? Vrijheid. En wat willen vrouwen ? Liefde. Ze hebben allebei een flinke dosis egoïsme, maar niet in dezelfde vorm. Zijn drang naar vrijheid geeft hem andere dingen te doen : hij wil zijn goddelijke gang gaan. Hij moet verder, wil presteren en ook andere dames gelukkig maken.
Zijn streven heeft veel technologische vooruitgang gebracht, maar als hij die vrijheidsdrang te ver doorvoert, wordt hij gevoelloos en wendt hij zich af. De vrouw wil liefde, ze wil de man aan zich binden, maar als zij haar drang naar verbondenheid overdrijft, is ze destructief.

Ik kan me voorstellen dat mannen blij zijn met uw boek.

Op mijn vorige boek, Alchemie van de liefde , kreeg ik inderdaad blije en dankbare reacties van mannen. Een van hen zei : "Ik las uw boek, mijn vrouw nog niet, maar mijn huwelijk is vrediger geworden." Anderen zeggen dat ik hun relatie heb gered. Doe ik toch nog aan goede werken, kom ik toch nog in de hemel (lacht).

Vond u zelf baat bij uw nieuwe inzichten ?

Jazeker. Ook mijn eigen relatie is erdoor gered. Ik ben nu negen jaar gelukkig met dezelfde man. Niet mijn langste relatie ooit, wel veruit de beste. We waren heel verliefd in het begin, maar na een tijd begonnen we ruzie te maken. Toen heb ik mijn man naar de psychiater gestuurd, want ik dacht natuurlijk dat het weer aan hem lag (schallende lach). Hij maakte een afspraak en kwam terug met het verzoek om volgende keer mee te komen. Ik dus mee. De psychiater zei : "Moet je eens goed naar me luisteren, Lisette. Je levert je man bij me in alsof hij een sputterend huishoudapparaat is waar ik even aan moet sleutelen tot hij perfect is. Ik zal jou eens wat vertellen : met deze man is er helemaal niets mis."
Ik was ontdaan. Moest ik dan veranderen ? Ja, ik moest veranderen. En toen ik veranderde, veranderde hij mee. Het was meestal erg voorspelbaar. Ik begon te schreeuwen, te verwijten en te klagen, en hij trok zich terug.

En toen werd u nog kwader, en trok hij zich nog meer terug, want zo gaat dat doorgaans...

Het zijn de natuurwetten die in werking treden. En hiermee is ook gezegd wat de remedie is : tegen die natuurwetten ingaan. Niét doen wat je geneigd bent te doen, maar die neigingen onderkennen en ze loslaten. Dan word je een beter mens, en het verandert je partner automatisch ook.
Als het goed gaat, als de liefde werkt zoals ze hoort te werken, wordt de man in de loop der jaren een beetje vrouwelijker en de vrouw een tikje mannelijker. Hij ontwikkelt zorgzaamheid, zij wordt speelser en vrolijker. Mannen en vrouwen groeien naar elkaar toe, en niet alleen individueel, maar ook collectief. Dat proces is al duizenden jaren aan de gang, en we gaan steeds menselijker met elkaar om. We ontwikkelen steeds meer inlevingsvermogen en empathie, we respecteren elkaars anders-zijn steeds meer. En dat hebben we te danken aan onze onderlinge conflicten : we hebben elkaar al heel erg beschaafd, maar ik voeg er meteen aan toe : we zijn nog lang niet beschaafd genoeg. Er is nog veel werk aan de winkel.

Komen we er ooit uit ?

Zeker weten. Dat proces gaat steeds door, gestuurd en gestimuleerd door de botsingen, ruzies en strubbelingen. Mannen en vrouwen lijden nog steeds zozeer onder elkaars onhebbelijkheden dat ze blijven proberen die eruit te boksen, weg te knuppelen, glad te schuren.

Waar gaat het heen ?

Naar rustiger wateren. Als de vrouw de vrijheid in zich opneemt, en de man de liefde, dan komt het goed. En daar zijn we naar op weg : we hebben steeds meer liefde en steeds meer vrijheid.
Beide seksen worden meer androgyn en gevoeliger voor elkaar, daar geloof ik heilig in. Een van de theorieën die ik tijdens mijn research tegenkwam, is om de ontwikkeling van de mensheid te beschouwen als de ontwikkeling van één mens. In de prehistorie waren we een baby, met onze primitieve driften. In de middeleeuwen waren we pubers met veel belangstelling voor het seksuele. In deze tijden zijn we misschien achttien, negentien jaar oud. We luisteren niet meer naar Moedertje Kerk of naar Vadertje Staat. We zullen het zelf wel bedenken en onze eigen zin doen. Ik zie hoop, echt waar.

U geeft het christendom een zeer belangrijke beschavende functie.

Van mij mag het christendom inmiddels wel weg, hoor. Taak volbracht, zou ik zeggen. Maar het heeft een uiterst beschavende invloed gehad, en was van groot belang bij de emancipatie van de vrouw. Natuurlijk, het christendom heeft ook heksen verbrand en andere narigheden aangericht, maar het heeft ook ideeën van naastenliefde, trouw, zelfopoffering en liefdadigheid ingevoerd. In de middeleeuwen is er in de westerse cultuur iets gebeurd dat bij mijn weten uniek is in de wereld : we hebben de onderdrukking van vrouwen geïnternaliseerd. Wij besnijden geen vrouwen, we sluieren ze niet, we sluiten ze niet op achter tralies. Het christendom vertelde vrouwen dat ze kuis moesten zijn en hun man moesten gehoorzamen. Dàt was het grote gebod van het christendom, met als uitgangspunt dat mannen en vrouwen gelijkwaardig zijn.

Merkwaardige gelijkheid, als de een de ander moet gehoorzamen.

Dat lijkt tegenstrijdig, maar misschien is de vrouw van nature zo dominant dat man en vrouw, als zij zich wat intoomt, toch nog een vorm van gelijkwaardigheid kunnen bereiken. Ik weet niet of het waar is, maar het is interessant om het eens vanuit die hoek te bekijken.
Het christendom heeft in ieder geval geleid tot het Europees huwelijksmodel, waar een jongen en een meisje elkaar vrij kiezen. De hele wereld was bezig met uit te huwelijken, maar het christendom bracht de boodschap : het gaat om liefde. Het ging zelfs zo ver dat een vader kon worden geëxcommuniceerd als hij zijn dochter tot een huwelijk dwong. Romeo and Juliet van Shakespeare is een mooi voorbeeld van de rol van de kerk in de middeleeuwen. Hun families waren gezworen vijanden, maar de jonge geliefden werden in het geheim door een monnik in de echt verbonden. De kerk stond aan hun kant, als verdediger van de liefde...

Begeeft u zich niet op glad ijs, met de bewering dat wij, West-Europeanen, het hoogst beschaafd zijn ?

Daar ben ik me terdege van bewust. Maar ik zie wat de westerse cultuur aan de rest van de wereld bijdraagt : de romantische liefde. Die exporteren wij ook, via de soapseries die overal ter wereld, tot in de armzaligste huisjes, de schamelste hutten bekeken worden. In de hele wereld wil nu iedereen zijn eigen partner uitkiezen. Dat is het goede. Maar de westerse cultuur heeft ook verschrikkelijke dingen ontwikkeld. De militaire technologie en andere ellende. De enorme overconsumptie, de roofzuchtige behandeling van de natuur, de technologische verloedering. Dat is de zwarte kant van de westerse cultuur. Ook aan deze cultuur zal een einde komen, zoals ook de Egyptische, Griekse en Romeinse cultuur ten onder gingen. Wie weet loopt onze westerse beschaving op zijn laatste benen en beleven wij de nadagen ervan. Maar wat de volgende cultuur zeker zal overnemen, is de romantische liefde, het Europees huwelijksmodel. Dat krijg je niet meer weg uit de menselijke beschaving, dat is te belangrijk.

De onverzadigbare vrouw (en de afwezige man), Lisette Thooft, uitgeverij Balans, 255 p., 18,95 euro.

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Christus in de etherische wereld

Op één punt kunnen we het niet eens zijn met Lisette Thooft in het bovenstaande interview.
Wanneer ze stelt :
“Van mij mag het christendom inmiddels wel weg, hoor. Taak volbracht, zou ik zeggen,” dan antwoorden wij : hoe komt u erbij ? Het christendom moet nog beginnen !
Als we zien wat het christendom gedaan heeft in de man-vrouw-relatie, hoe veel meer potentieel heeft het niet om de andere aspecten van het maatschappelijk leven te verbeteren. De verschijning van Christus op aarde in een fysiek lichaam heeft gedurende 2000 jaar een beschavende invloed uitgeoefend. Nu, sinds de 20ste eeuw, is de Christus in de etherische wereld waarneembaar en meer en meer mensen hebben op dat niveau een ontmoeting met Hem.
In De Brug 58 kon u bvb. lezen over George Ritchie en over een joodse rabbi die een gelijkaardige ervaring hadden als Paulus destijds bij Damascus, een ervaring die hun levensloop een totaal andere richting gaf.
Misschien vraagt u zich als antroposoof af : ik doe nu al jaren meditatie-oefeningen en toch kan ik de Christus nog niet schouwen, hoe is dat mogelijk ?
Op gesprek@antroposofie.nu leerden we van Bert Penninckx het volgende :

“Meer en meer mensen ervaren de etherische Christus of hebben een bijna dood ervaring. Ik dacht één persoon op acht. De antroposofen hopen ook op een Christuservaring. Ze verwachten dat zij die eerder zullen hebben dan de anderen. Maar volgens mij klopt dat niet. Die antroposofen hebben zo'n ervaring niet nodig, zij hebben die al gedeeltelijk verworven. Zij geloven zonder te zien. Het is misschien wat karikaturaal voorgesteld om het duidelijk te maken.”

Het onderstaande verhaal gaat over een ontmoeting met de Christus. Er wordt gesproken van een visioen, en omdat het beeld verschijnt in de gestalte van een traditionele katholieke voorstelling, namelijk als Jezus met een lam, zou men het als visioen kunnen beschouwen. Anderzijds weer niet omdat de verschijning maar twee dagen na mekaar optrad en dan niet meer. Dus toch een authentieke ervaring in de etherische wereld.
Een fragment uit : “De mooie mevrouw Seidenman” van Andrzej Szczypiorski. Voor alle duidelijkheid : de vrouw over wie het gaat in het fragment is niét de mooie mevrouw Seidenman.

Ze was een rijzige vrouw met glad blond haar, smalle handen en grote mannelijke voeten. Ze had een vooruitspringende neus, zware wenkbrauwen, mooie, niet al te strenge ogen en gezonde tanden. Slechts af en toe, als ze lachte, kwamen twee gouden kronen tevoorschijn waarop ze fier was. Misschien lachte ze daarom meer dan haar vrome medezusters die van haar zegden dat ze een kwajongensnatuur had. Toen ze zeven jaar was, had ze een visioen gehad. Het was op een winteravond, de sneeuw knerpte onder de grote voeten van het voor haar leeftijd te veel ontwikkelde meisje. Ze keerde terug van de school, alleen, omdat alleen zij zo ver van de school woonde, over het riviertje.
De sterren schenen reeds aan de donkere hemel, men zag de rook boven de schoorstenen der boerderijen al niet meer, alleen maar de spaarzame lichtjes van de petroleumlampen in de vensternissen. Ze wilde juist rechts afslaan naar het kleine houten bruggetje toen ze het visioen kreeg. Voor haar verscheen de Heer Jezus, helder stralend en mooi, met een wit lam op de arm. Ze viel op haar knieën in de diepe sneeuw. Ze voelde de kou niet, alleen een onmacht van vreugde en overgave die haar ganse lichaam overweldigde. De Heer Jezus sprak een paar woorden tot haar, Hij sprak zacht, bijna fluisterend, maar ze begreep dat ze niet over de brug mocht gaan, maar verderop langs de rivier over het ijs moest oversteken. De Heer Jezus verdween nadat Hij het meisje gezegd had dat ze de volgende dag op dezelfde plek moest wachten, Hij zou dan zeker weer verschijnen. Ze deed wat haar bevolen was. Met het hart vervuld van vreugde en innige overgave ging ze langzaam verder langs de rivier en geraakte over de dikke ijslaag zonder problemen aan de overkant. Dezelfde nacht stortte de brug in en twee goddeloze boeren vonden de dood in het snelstromende water.

De volgende avond wachtte ze op dezelfde plek weer op de Heer Jezus. Toen Hij met het witte lam in Zijn armen verscheen, gebood hij het meisje om haar leven te wijden aan het bekeren van de negerkindertjes.
Meer visioenen had ze niet gehad.
Ze vertelde haar wedervaren aan de dorpspastoor, maar dat was een ongevoelige mens die zijn parochianen kort hield, met grote winst varkens kweekte, op vriendschappelijke voet stond met de vrijdenkende notaris uit het naburige stadje en over de dorpsbewoners sprak met neerbuigende minzaamheid. De pastoor beval het kind om met niemand over haar religieuze ervaring te spreken. In gesprek met de notaris, de volgende dag, zei hij : “De onwetendheid van mijn kudde heeft werkelijk het toppunt bereikt. Die kleine gelooft echt dat God niets anders te doen heeft dan in mijn parochie missionarissen voor Afrika te zoeken. Die kan hij elders wel gemakkelijker vinden.”
De pastoor echter was geen diepzinnig mens want hij begreep niet dat de wegen der genade ondoorgrondelijk zijn. Het kind groeide op tot een vroom meisje dat diep doordrongen was van haar missie. Toen ze 17 was, trad ze in een orde in. Eerst dacht ze naar Afrika te gaan om negerkinderen te bekeren, maar na een tijd begreep ze dat ze die aan het ingestorte bruggetje gesproken woorden niet al te letterlijk moest nemen, eerder symbolisch. Ze wijdde zich aan het verspreiden van het geloof onder de kinderen en leerde hen de catechismus. Haar toewijding was volmaakt; zij werd een lichtend voorbeeld van offervaardigheid, uithoudingsvermogen en volharding. De kinderen hadden haar graag, misschien omdat ze toch iets van een kwajongen had of gewoon begreep dat men over God niet noodzakelijk even plechtig en streng moest spreken zoals de profeet Elias, maar lustig, als over iemand die bijenkorven houdt, die helpt bij het dorsen van de gerst en die wegrijdt met een volle hooiwagen, getrokken door twee prachtige grijze schimmels. In dit opzicht had ze het bij het rechte eind, hoewel haar vroegere pastoor – in de grond een mens van de oude stempel ondanks de schijn van het tegendeel – deze volkse en al te gewone benadering van God zou beschouwd hebben als een zonde.

Ze heette zuster Veronika, hoewel ze ooit eens gewenst had om de naam Johanna aan te nemen, als aandenken aan het dorpsmeisje dat de middeleeuwse strijdkrachten van de Franse ridderschaar aangevoerd had en later op de brandstapel gestorven was.
Zuster Veronika leidde een zeer vlijtig leven. Ze ontzag zich niet. Het doel dat haar voor ogen zweefde was eenvoudig. Ze wilde alle kinderen van de wereld tot God brengen, of ze nu dicht of ver van haar leefden, wit, zwart of geel of hoe exotisch ook waren. Als er in haar iets van onbegrip was, dan was dat tegenover de joodse kinderen, want het is één zaak dat men iemand niet leert kennen, maar een andere dat men hem leert kennen en met de voeten treedt. De zwarte gezichtjes van de verre kleine negertjes beschouwde zuster Veronika als onschuldig omdat de vingers van de Waarheid hen nog niet beroerd hadden. De bruinachtige gezichten van de joodse kinderen droegen het teken van hun godsdienst en van de haat waarmee de Verlosser door het volk van Israël bejegend was. Zij waren het die God verworpen hadden, die de woorden van Zijn Zoon niet geloofd hadden. Een hoge muur van wantrouwen scheidde zuster Veronika van de joodse kinderen. Een vreemdheid straalde van hen uit. Ging zij, rijzig, sterk, met de vaste tred van haar mannelijke voeten over de stoep, dan vluchtten de joodse kinderen van haar weg. Haar witte kap gleed als het bolle zeil van een schip tussen de zwarte, schuwe joodse bootjes. Nooit naderden ze haar boordwand en zij voer nooit in hun lawaaierige baaien.
Maar zuster Veronika bezat veel gezond boerenverstand en zag in dat de wereld moeilijker en mysterieuzer is dan ze in haar kindertijd geloofd had, en dat men de raadsels Van God met de menselijke geest niet kan doorgronden. Er zijn vele wegen die een mens kan gaan, en vele dwaalwegen. Zuster Veronika wist dat er maar één weg tot het doel leidt, maar het kluwen der lotsbestemmingen, zeden, twijfel, dromen en droevigheden was zeer verward. Ook deze verscheidenheid was het werk van God, de schepper van hemel en aarde.
En dus bad ze ingetogen voor de zielen van de dwalende naaste en ook opdat het onbegrip in haar eigen hart zou mogen ophouden.
Toen de oorlog uitbrak, bracht dat talrijke veranderingen in zuster Veronika’s leven mee. Eerst voelde ze zich radeloos en als verdoofd. Bommen vielen op de stad, huizen stortten in, branden braken uit. Voor haar ogen stierven mensen en zij kon hun geen hulp bieden. Haar gedegen boerennatuur, die niet terugdeinsde bij het zien van lichamelijk lijden – als kind had ze immers ook al opgezwollen koeien gezien, kreupele paarden, het slachten van varkens en schapen, bijl- en zeiswonden, bloedige en pijnlijke ziektes, ook de dood van lijdende en vrome mensen – deze zielesterkte eigen aan het boerendorp maakte dat juist zij tijdens de belegering van de stad de andere zusters mobiliseerde om gewonden te verbinden, zieken te verzorgen en bij stervenden te waken.
In haar hart groeide altijd meer erbarmen. In die dagen dacht ze dat troost bieden haar lichter viel dan de catechese omdat de lijdenden God meer nodig hadden.
Toen de Duitse troepen de stad binnentrokken, vreesde ze noch de gendarmen op de straat, noch de verschrikkelijke Gestapo. Ze was bereid alles te dragen dat God voor haar beschikte. Haar witte kap zag er op straat niet meer uit als een zeil, maar als een wimpel van geloof en hoop. Ze ving de verweesde kinderen op die op de wegen van de oorlog verloren gelopen waren. Ze verzorgde ze wanneer ze zich verlaten, hulpeloos en ongelukkig voelden. Van de vroege morgen tot de late avond liep ze door de straten, een harde vrouw met grote voeten, eenvoudige manieren en zachte ogen. De gouden kronen glansden als ze lachte. De lijnen werden dieper in haar nog niet oude gezicht. Haar manier van spreken was slagvaardig en ruw. Alleen tot kinderen sprak ze op en zachtere en rustige toon. Vaak behandelde ze de volwassenen nagenoeg onbeschoft omdat ze geen ordentelijke opvoeding had genoten en weinig tijd maar een verheven doel had, benevens de overtuiging dat men God in het hart moet dragen en niet op de lippen. Vóór het inslapen, nadat ze haar gebeden opgezegd had, dacht ze vaak dat pas nu, na zovele jaren, haar bestemming vervuld werd, kregen de woorden die God aan het bruggetje gesproken had een vaste vorm. Weliswaar had ze nooit een echt negergezicht gezien, maar des te meer mensen tot de poorten van de Kerk geleid ! Hoe vele mensen had ze niet troost en het woord van de eeuwige liefde gebracht ! Waarlijk, als er niet zoveel ongeluk rond haar was, dan zou ze zich gelukkig kunnen voelen. Onder haar ogen rijpten de kleine, door haar hand uitgezaaide kiemen van het geloof. Had ze zoiets kunnen verwachten ?
En nu verschenen in haar leven de joodse kinderen. Ze kwamen uit hun schuilplaatsen op de kerkhoven. Eerder verwonderd bemerkte zij dat niet alle zusters hun onbegrip konden afleggen. Zelfs nu scheidde hen nog een muur. Zij echter vond in zich nieuwe krachten. Zij hoorde het machtige gebod waartegen niemand zich mag verzetten. God maakte dat de eenzame en zwakke joodse kinderen, op zoek naar bescherming tot haar kwamen. En juist zij moest hen beschermen. Dat was een groot geluk zowel voor haar als voor de kinderen. Een soort gemeenzaamheid van menselijke angst en mystiek verlangen verbond haar met hen.
In de stilte van het refectorium, waarvan de vensters uitgaven op de groentetuin, in het zonlicht dat zich als een brede baan over de vloer legde, of in de schijn van de rokende waskaarsen, leerde zij de joodse kinderen het teken van het heilig kruis te maken.
“Hef de rechterhand”, zei ze, “Ja, juist, zo. En nu raak je met je hand je voorhoofd aan. In de naam van de Vader . . . En nu raak je de linkerschouder aan. Zeg : en de Zoon . . . Zeer goed. En nu, let goed op, ga met je hand . . . “

De kindergezichtjes waren geconcentreerd en diep-ernstig. Ze verstonden deze tekens maar moeizaam. Vaak weenden ze zacht in het refectorium. Dan troostte zuster Veronika hen. “Vreugde wacht op jou,” zei ze, “Ween maar niet, op jou wacht de vreugde.”
Maar niet alle kinderen wisten wat vreugde was.
Zuster Veronika luisterde naar de influisteringen van haar boerennatuur. Weliswaar had ze toentertijd het visioen gehad, maar direct daarna stond ze terug in het ouderlijke boerenhofje, moest ze de kousen en schoenen van haar oudere zusters drogen, aardappelen schillen, de varkens in de stal verzorgen. Ze had de gestalte van de Heer Jezus als levendig vóór haar gezien, maar haar handen waren tot laat in de avond met arbeid bezig. Ze bleef op aarde, de boze vijandige, tegen God in opstand komende aarde. Ze bracht de kinderen het kruisteken bij, maar ook nieuwe voor- en achternamen, en ook een kort en ingewikkeld verleden dat een leugen was. Met deze leugen moesten de kinderen moeizaam doorheen de nieuwe levenswaarheid geloodst worden. Onder het beeld van de Verlosser, in tegenwoordigheid van God, drilde zij hen dit grote bedrog in, verleidde hen tot de grote leugen. De driejarige kleuters die van zichzelf niets wisten tenzij dat ze honger leden, van koude bibberden en schrik hadden voor slaag, namen hun nieuwe persoonlijkheid gewillig aan. Het instinct commandeerde hen om de nieuwe namen, gebaren en adressen in hun herinnering te bewaren. Ze bezaten een bijzondere geslepenheid die hen toeliet de angst om het bestaan te vergeten.
“Hoe heet je ?” vroeg zuster Veronika.
“Janusz” antwoordde de zwartharige krullebol en lachte als een oude opkoper van kalfsvellen.
“En je familienaam ?”
“Wisniewski.”
“Zeg het gebed.”
De jongen sprak het gebed en legde daarbij vroom de handen samen. In zijn ogen stond deemoed, volgzaamheid, en vrees voor de fatale fout.
De oudere kinderen droegen zwaardere lasten.
De zevenjarige Artur, een jongen met een goed opzicht maar met een slechte blik die het diep verborgen sentiment van het vervloekte ras verried, wilde niet weten van de nieuwe persoonlijkheid.
“Wat is je voornaam ?” vroeg zuster Veronika.
“Artur.”
“Zeg dat niet. Je naam is Wladzio. Herhaal !”
“Artur.”
“Waarom ben je zo bokkig, Wladzio ? Je vader was een timmerman, hij heette Gruszka. Dat weet je toch nog, Wladzio … “
“Hij was tandarts. Hij heette Dr. Hirschfeld. Dat weet u toch even goed als ik, zuster.”
“Ik weet het. Ik ontken het niet. Maar je moet het vergeten. Je bent Wladzio Gruszka. Je vader was timmerman.”
“We kunnen afspreken dat hij timmerman was, ik weet waarom het gaat. Vergeet u dat ook niet, zuster?”
“Nee, ik vergeet het ook niet. Wat is je voornaam ?”
“Wladzio Gruszka, mijn vader is timmerman.”
Hij lachte spottend en haalde zijn schouders op. Zijn blik was uitdagend. Voor een ogenblik haatte zuster Veronika hem, altijd weer ontsnapte hij haar. Maar dat duurde maar even. Ze dacht : “Ik laat hem tot het einde van de oorlog niet buitenkomen. Als ik hem buiten laat, dan loopt hij in zijn ongeluk, alleen om mij teleur te stellen.”

Maar in dit opzicht stelde hij haar niet teleur. De jongen overleefde de oorlog en werd een hoge ambtenaar in het socialistische Polen.

Andrzej Szczypiorski (1924-2000)

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Liegen

De handelwijze van zuster Veronika in het bovenstaande fragment stelt ons voor een moeilijk probleem. Als antroposoof weet men wat liegen betekent, het stond vroeger al in De Brug 37 :
“De leugen is een moord op het astrale vlak.”
We zien hier nu een diepgelovig mens die de kinderen verplicht om te liegen. Wat moeten we daarvan denken ?
Een filosoof als Schopenhauer vindt dat wij een moreel recht hebben om te liegen als ons leven bedreigd wordt. Overigens zijn zijn overwegingen in “Über die Grundlage der Moral” nog zeer lezenswaardig. Een fragment uit het hoofdstuk “de deugd der rechtvaardigheid” :

“Voor het uitoefenen van onrecht zijn er maar twee wegen, namelijk die van het geweld en die van de list. Zoals ik door geweld een ander kan doden of beroven of kan dwingen om mij te gehoorzamen, zo kan ik dit ook door list bereiken doordat ik hem verkeerde motieven presenteer waardoor hij moet doen wat hij anders niet zou doen. Dat gebeurt door middel van de leugen. Die is juist alleen daarom verwerpelijk voor zover ze een werktuig van de list is, dus een dwingen door middel van een motivatie. Dat is ze ook in de meeste gevallen. Want om te beginnen kan mijn liegen niet geschieden zonder een motief van mijn kant. Dit motief zal echter – op een zeldzame uitzondering na - onrechtvaardig zijn, namelijk het oogmerk om een ander over wie ik geen macht heb, te leiden volgens mijn wil, d.i. te dwingen door een motivatie. Dit oogmerk ligt zelfs aan de basis van de lichtzinnige leugens, doordat hij die ze hanteert zich daardoor aan de ander beter wil voordoen dan hij in feite is. ( … )

Maar net zoals ik het recht heb om geweld dat op mij afkomt te weren door geweld van mijn kant, in dezelfde gevallen waar ik een recht op geweld heb, heb ik ook een recht tot liegen, bvb. wanneer ik geconfronteerd word met rovers en andere geweldenaars die ik door een list probeer te overmeesteren. Maar het recht tot liegen gaat nog verder. Het treedt in voege bij ieder volledig onbevoegde vraag die mijn persoonlijke of zakelijke aangelegenheden betreft, dus vrijpostig is. Door te antwoorden zou ik mijzelf in gevaar kunnen brengen, ja zelfs door te antwoorden : ik wil het niet zeggen – maak ik mij al verdacht. Hier is de leugen een noodweer tegen een onbevoegde nieuwsgierigheid die meestal niet van een welwillend motief uitgaat. Ik heb het recht om mijzelf preventief te beschermen tegen eventuele kwaadwilligheid en fysiek geweld door mijn eigendom te ommuren met een gepunte omheining, daar ’s nachts gevaarlijke honden los te laten lopen, ja zelfs voetangels. Een indringer heeft de voor hem kwalijke gevolgen van mijn zelfbescherming alleen maar aan zichzelf te wijten. Zo heb ik ook het recht om iets op alle manieren geheim te houden wanneer de kennis omtrent dat iets mij zou blootstellen aan de agressie van anderen. Ook moet ik hem niet door te antwoorden : ik wil het niet zeggen – het punt aanduiden waar een voor mij gevaarlijk, voor hem misschien voordelig geheim verborgen ligt. Ik ben bevoegd hem met een leugen af te wimpelen, en als hij door die leugen zichzelf schade berokkent, dan is het zijn eigen schuld. “Ask me no questions and I’ll tell you no lies” – luidt hier de correcte maxime. Volgens dit principe handelt ieder verstandige man. Keert hij bvb. van een stad terug waar hij een belangrijke som geld geïncasseerd heeft en hij ontmoet een onbekende reiziger die dezelfde richting uitgaat als hem, dan zal hij op de gewone vragen van waar hij komt en waar hij naartoe gaat, naar waarheid antwoorden. Wanneer echter de ander verder vraagt, wat hij daar gedaan heeft, dan zal hij met een leugen antwoorden om niet het gevaar te lopen overvallen te worden. ( … )

Maar afgezien van deze gevallen van noodweer is iedere leugen een werktuig van onrecht. Vandaar dat de rechtvaardigheid eist dat we waarachtig zijn, tegen iedereen. Maar dat de leugen niet totaal onvoorwaardelijk, zonder uitzondering en per definitie verwerpelijk is, dat kunnen we afleiden uit het feit dat er gevallen zijn waar liegen zelfs een plicht is, namelijk voor artsen. En ook dat er edelmoedige leugens zijn wanneer iemand de schuld van een ander op zich wil nemen. En ten slotte omdat ook Jezus Christus eens doelbewust gelogen heeft ( in Joh. 7 – 8).”

Toen we deze laatste zin voor het eerst lazen, schrokken we toch wel eventjes : kan dat waar zijn ?
Maar inderdaad, in de eerste bijbeluitgave die we raadpleegden stond het zo :

8 Gaan jullie maar naar het feest; ik ga niet, omdat de tijd voor mij nog niet rijp is.’ 9 Dat zei hij, en hij bleef in Galilea.
10 Maar toen zijn broers naar het feest vertrokken waren, ging hij zelf ook, niet openlijk, maar in het geheim. 11 Intussen keken de Joden op het feest al naar hem uit en ze vroegen zich af waar hij was.

In een andere bijbel lazen we het zo :

8 Gaat gijlieden op tot dit feest; Ik ga nog niet op tot dit feest; want Mijn tijd is nog niet vervuld.
9 En als Hij deze dingen tot hen gezegd had, bleef Hij in Galilea.
10 Maar als Zijn broeders opgegaan waren, toen ging Hij ook Zelf op tot het feest, niet openlijk, maar als in het verborgen.
11 De Joden dan zochten Hem in het feest, en zeiden: Waar is Hij?

Wat lezen we in een bijbelcommentaar (Walvoord) ?

“In de meeste Griekse uitgaven wordt het woordje ‘nog’ weggelaten omdat deze lezing niet 100% zeker vaststaat. Nochtans is deze lezing uit de handschriften relatief goed af te leiden. Indien Jezus werkelijk alleen zou gezegd hebben “Ik ga niet naar het feest” – zoals ook Luther schrijft – dan zou men op het idee kunnen komen dat Hij gelogen heeft omdat hij volgens vers 10 later toch ging. Maar hoe dan ook, vast staat dat Hij hier eenvoudigweg wilde zeggen dat hij nog niet opging zoals zijn broeders het wilden, maar nog een tijdje in Galilea bleef en daar deed wat de Vader Hem opgedragen had. “Opgaan naar” was hier zowel geografisch (Jeruzalem ligt in de bergen) als theologisch bedoeld (terug naar de Vader).”

Deze uitleg overtuigt absoluut niet. Ten eerste omdat het woordje ‘nog’ op die plaats niet in de Griekse tekst, noch in de katholieke Latijnse vertaling te vinden is, juist omdat het in de meeste betrouwbare handschriften niet te vinden is.
Ten tweede klopt zelfs met het woordje ‘nog’ de zaak ook niet. Jezus zegt dat zijn tijd nog niet gekomen is, en dan zou twee of drie dagen later Zijn tijd wel al gekomen zijn !
De correcte interpretatie kan alleen de antroposofie leveren. De sleutel ligt in de uitdrukking “als in het verborgene”. Zo staat het letterlijk in het Grieks “hoos kruptooi”. Dat betekent dat Hij niet in een fysiek lichaam naar Jeruzalem ging maar in de geest, net zoals Nicodemus tot Hem gekomen was “in de nacht”, wat dus een ontmoeting in de geestelijke sfeer was ( joh. 3-2). Jezus was dus aanwezig in Jeruzalem maar Hij sprak daar vanuit het fysieke lichaam van anderen, van Zijn discipelen. Dat wordt bevestigd door het feit dat de joden Hem zochten maar niet vonden. Natuurlijk niet, omdat Hij nu eens uit de ene, dan weer uit een ander mond sprak zoals Rudolf Steiner uitlegde en het in De Brug 32 al stond :

"De Christus sprak door een van de apostelen. En met zo'n geweld leefde Hij zich in Zijn leerlingen in dat de gelaatsuitdrukking van de leerling door wie Hij sprak zodanig veranderde dat wie uit het volk toehoorde het gevoel kreeg dat dit de Meester was. De andere, de Christus zelf, verloor iedere verheven aanblik zodat hij er als een doodgewone mens uitzag. ( "Der andere aber, welcher der Christus war, fiel so in sich zusammen, daß er gleichsam wie gewöhnlich aussah.")"

In Oslo, op 6 oktober 1913, had hij een concreet voorbeeld gegeven, namelijk het gesprek met de Sadduceeën (Marcus 12:18):

"Ik moet toegeven dat ik ten zeerste verwonderd was toen ik gewaar werd dat bvb. het gesprek met de Sadduceeën waar het Marcus-evangelie over vertelt, helemaal niet door Christus vanuit het Jezuslichaam gesproken werd, maar door één van de apostelen. Het was natuurlijk de Christus die sprak, want dit deed zich vaak voor dat, wanneer Christus Jezus Zijn schare verliet - Hij maakte zich af en toe los van hen- Hij toch onder hen was. Ofwel liep Hij geestelijk met hen mee terwijl Hij ver weg was, ofwel was Hij slechts in zijn etherisch lichaam bij hen. Zijn etherlichaam was onder hen, Zijn etherlichaam trok ook samen met hen door het land, en men kon dikwijls niet uitmaken of Hij zo te zeggen Zijn fysiek lichaam meehad, of dat het alleen de verschijning van het etherlichaam was."

Daardoor wordt ook begrijpelijk wat in Joh. 7-44 staat :

“en sommigen wilden hem grijpen, maar niemand deed hem iets.” -

Natuurlijk niet, want ze konden nooit met zekerheid weten wie nu in feite de Christus was !
Tot daar over deze “leugen’ van Christus.
Schopenhauer gaat nog even verder :

“Dat, volgens het principe van de ridderlijke eer, de beschuldiging van leugen als zeer zwaar geldt en eigenlijk alleen kan weggewassen worden met het bloed van diegene die de beschuldiging uitgesproken heeft, ligt niet aan het feit dat de leugen een onrecht is. Want anders zou ook de beschuldiging van het plegen van onrecht door geweld even erg krenkend moeten zijn, wat zoals bekend niet het geval is. Dat komt omdat volgens het principe van de ridderlijke eer het geweld, de macht, in feite de grondslag is van het recht. Wie nu, om een onrecht te plegen, de leugen hanteert, die bewijst daarmee dat hij geen macht heeft, of de nodige moed ontbeert om de macht, het geweld uit te oefenen. Iedere leugen getuigt van vrees : dat breekt de staf over haar.”

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Profeet Steiner heeft steeds meer volgelingen

De krant De Morgen van 26 februari 2011 wijdde een relatief groot artikel aan de Steinerschool. De titel die de redacteur boven het artikel plaatste is typerend voor de moderne pseudo-progressieve geest : er is geen Waarheid, ieder heeft zijn waarheid en al wie zich laat overtuigen door inzichten en argumenten, hoe gegrond ze ook zijn, geeft zijn eigen “kritisch” denken op en wordt volgeling van een (ze zeggen wel profeet maar ze bedoelen) goeroe.

Methodescholen bloeien 150 jaar na geboortedatum van Duitse pedagoog als nooit tevoren

Ze doen rare dansjes, bekwamen zich in het vak heemkunde en vieren met veel luister Sint-Michaël. Het alsmaar groeiend aantal volgelingen van de precies 150 jaar geleden geboren Rudolf Steiner lijkt soms te leven in een andere tijd of op een andere planeet. Toch bloeien de steinerscholen vandaag als nooit te voren.

Een doordeweekse ochtend in een steinerschoolklas. De kinderen sijpelen stilletjes binnen, begroeten de juf met een stevige handdruk en nemen plaats in een kring van houten banken. Om kwart na acht is de kring al gevormd en wordt het tijd voor de ochtenddans excuseer: de euritmie. In navolging van de juf brengen de kinderen een heel apart soort ballet. De bedoeling van dit ritueel? "Het wezenlijke van de menselijke beweging doorgronden." De bedenker ervan? Rudolf Steiner.

De filosoof/pedagoog/redenaar/profeet Rudolf Steiner stichtte in 1919 een school op voor de arbeiderskinderen van de in Stuttgart gevestigde sigarenfabriek Waldorf-Astoria. Het was de eerste van de wereldwijd inmiddels meer dan duizend scholen die zich door Steiners ideeën liet inspireren. Zonder overdrijving kun je stellen dat Steiner een van de meest invloedrijke denkers is uit de vorige eeuw. Naar aanleiding van zijn 150ste verjaardag publiceerde het Duitse kwaliteitsblad Die Zeit vorige week een lijvig dossier over deze man. Steiner werd er gekenmerkt als 'der letzte Prophet'.

Rudolf Steiner is de grondlegger van de zogenaamde antroposofie, een soort totaalfilosofie die, aldus de denker, "het geestelijke in de mens met het geestelijke in de kosmos wil verbinden." Dat klinkt niet alleen esoterisch, dat is het ook, en het is weinig aannemelijk dat het die antroposofie is die de steinerscholen zo aantrekkelijk maakt voor ouders van nu.

Bovendien, zegt woordvoerster Griet van Raemdonck, is de antroposofie al lang niet meer het alfa en het omega van deze onderwijsmethode. "Steiner was daar weliswaar mee bezig en dat wekt misschien een bepaalde indruk, maar onze scholen zijn niet georganiseerd volgens de antroposofische leer. Iedereen is hier welkom en er wordt geen les gegeven in de antroposofie. Onze scholen zijn georganiseerd als gewone scholen."

Verschillen met "gewone scholen" zijn er nochtans genoeg. Om er een paar te noemen: op de steinerschool krijgen leerlingen geen rapport. Juffen en meesters verhuizen er zes jaar lang mee met de kinderen naar het volgende leerjaar. Handboeken zijn er niet, en leren lezen doen de kinderen pas "als ze daar klaar voor zijn". Naast klassieke vakken als taal en rekenen krijgen de kinderen hier ook les in heemkunde, het al genoemde euritmie, volksdans, landbouw, vormtekenen en houtbewerking.

De grote aandacht voor kunst en handwerk is misschien wel het meest wezenlijke verschil met andere vormen van onderwijs. Waar in het reguliere onderwijs de nadruk ligt op de cognitieve vakken, zijn steinerscholen er, zoals ze zelf zeggen, "voor het hoofd, het hart en de handen". Automatisch rijst dan de vraag of die grotere aandacht voor het hart en de handen niet deels ten koste gaat van het hoofd.

Feit is dat leerlingen die afstudeerden aan een steinerschool veel minder dan gemiddeld voor de exacte wetenschappen kiezen. Uit cijfers die de steinerscholen zelf verzamelden, blijkt dat ex-leerlingen vooral terechtkomen in pedagogische of artistieke richtingen. Het minst populair zijn exacte wetenschappen, politieke en sociale wetenschappen, rechten en criminologie.

De cijfers lijken het cliché te bevestigen dat de steinerschool vooral creatievelingen aflevert en dat wie een carrière als pakweg ingenieur of ICT'er ambieert best een andere keuze maakt. "Wij hebben één gemeenschappelijke aso-richting, dat klopt", bevestigt Van Raemdonck. "Die biedt in principe toegang tot alle richtingen hoger onderwijs, maar wie achteraf een sterk wiskundige richting wil gaan doen, moet inderdaad eerst een bijkomend voorbereidend jaar volgen."

Wat ons meteen bij een ander cliché over de steinerscholen brengt. Steineradepten hebben een onmiskenbare voorkeur voor hout. En houten computers, die moeten nog uitgevonden worden. "Wij hebben onze eigen ICT-eindtermen", zegt Van Raemdonck, "Wij willen kinderen eerst kennis laten maken met het gesproken woord, dan het geschreven en dan pas de computer. Een kind van zes jaar is nog volop bezig met de motorische ontwikkeling en de reële wereld. Voor de virtuele wereld is het dan nog te vroeg. Eerst moet de lichamelijke ontwikkeling genoeg kansen krijgen. Maar wij bannen computers niet: vanaf het einde van de lagere school worden ze wel degelijk gebruikt."

Het ritme van de natuur

Behalve de digitale revolutie is er nog een andere maatschappelijke verandering die zich in de steinerwereld slechts moeizaam lijkt te voltrekken. Steinerscholen zijn nooit concentratiescholen, of het moet zijn dat met concentratiescholen op de hoge concentratie aan bakfietsen wordt gedoeld. "Ouders van de steinerschool zijn oprechte antiracisten", merkte stand-upcomedian Nigel Williams onlangs op. "Maar je ziet daar geen allochtone leerlingen."

"Ach, dat is zo'n typisch vooroordeel", zucht Van Raemdonck. "Wij hebben een school voor buitengewoon secundair onderwijs en daar zitten kinderen van alle werelddelen. En niet al onze basisscholen zijn wit. Maar het is een feit dat alternatieve schoolmethodes beter bekend zijn bij mensen met een hogere opleiding. Wij staan open voor iedereen, maar we trekken nu eenmaal veel kinderen uit een bepaalde culturele laag aan."

Terug naar het kleuterklasje uit het begin van ons verhaal. Werkelijk alles in deze klas is zacht, warm, rond en natuurlijk. Het contrast met het staal en beton van de harde, kille buitenwereld kan niet groter zijn.

Als de steinerscholen onder vuur liggen, dan is het vooral vanwege dat contrast met de echte wereld en hun al dan niet vermeende wereldvreemdheid. Tegelijk is het wellicht net dat contrast dat van dit onderwijstype een succesverhaal maakt. Terwijl de wereld steeds sneller doordraait en ook scholen zich steeds nadrukkelijk moeten mengen in de ratrace, stijgt blijkbaar de behoefte aan een school die zich enkel houdt aan het ritme van de natuur.

Ruben Block (39) Zanger/gitarist Triggerfinger

'Het zijn de mensen die de school maken, niet de methode'

"Mijn moeder heeft mee de steinerschool in Lier opgericht en ze heeft jaren les in het steineronderwijs gegeven. Het was dan ook logisch dat haar kinderen niet naar een klassieke school zouden gaan."

"Steineronderwijs is helemaal niet zo vreemd als mensen denken. Toen Jambers in de jaren '80 de reportage over de Millets toonde, liepen er bij ons even goed leerlingen met zo'n jas rond. Sommigen gingen helemaal mee in het verhaal van biologische voeding en al de rest, maar anderen deden dat niet. Er waren gradaties en net die veelkleurigheid maakte het boeiend."

"Na mijn tijd op de steinerschool heb ik een half jaar geschilderd. Tot ik op mijn negentiende plots een gitaar in mijn handen kreeg en besefte: 'dat is mijn passie'. En het is goed gekomen (lacht). Als je 18 bent, heb je eigenlijk slechts één zomervakantie om te beslissen wat je met de rest van je leven wil doen. Steiner laat je van alles proeven en leert je dat het niet erg is om even te bezinnen en te zoeken. "

"Mijn kinderen zitten niet op een methodeschool. Het kwam praktisch niet uit en eigenlijk hecht ik niet zoveel belang aan de methode of de filosofie. Het zijn de mensen die de school maken. Mijn zoon wordt evengoed als een individu behandeld: ook het gewone onderwijs is op dat vlak geëvolueerd. Wat ik wel merk: bij steiner werkten wij met materiaal de kleurtjes, het papier van topkwaliteit. Dat is helemaal anders in een gewone school."

Stijn Janssen (37) projectmanager Vlaamse Instelling Technologisch Onderzoek

'26 uur wiskunde per week om bij te benen'

"Mijn vrouw was er niet voor te vinden, maar ik had graag gehad dat we onze kinderen op de steinerschool hadden ingeschreven. Destijds zuchtte ik wel als we moesten koperslaan, kleien of houtbewerken, maar achteraf bekeken ben ik blij dat ik het allemaal heb meegemaakt. Steiner vormt je op álle vlakken."

"Het was bijna toeval dat ik er terechtgekomen ben. Ik ben begonnen in een katholiek schooltje, maar volgens mijn ouders was ik daar niet gelukkig. De andere school om de hoek was de steinerschool. Mijn ouders hebben de methodiek gaandeweg ontdekt. Voor mij was het een goede school. Ik was graag creatief en muzikaal bezig, maar het is niet voor ieder kind. Mijn zus, bijvoorbeeld, lag het helemaal niet. Zij is na het lager naar een gewone middelbare school gegaan."

"Op mijn achttiende wilde ik burgerlijk ingenieur worden. Dat betekende een jaar voorbereidende wiskunde in het Sint-Jan Berchmanscollege. Ik heb geen moment gedacht 'had ik maar niet op de steinerschool gezeten'. Ik kreeg 26 uur wiskunde per week en dan nog wat fysica en chemie en het was wennen op een school waar alles toch wat strikter was, maar in een jaar tijd was ik bijgebeend. Mijn opleiding ging vlot en ik heb later mijn doctoraat behaald. Het muzikale en het tekenen ben ik met de jaren wat verloren, maar het creatieve denken is mij hopelijk bijgebleven."

Gerd Van Looy (40) performing arts manager BOZAR

'Een prachtige tijd, maar ik ben er een beetje lui geworden'

"Mijn ouders waren heel gemotiveerde mensen, geëngageerd in allerlei bewegingen: macrobiotiek, leesgroepen, yoga... De vier kinderen zijn allemaal uit pure overtuiging naar een steinerschool gegaan. Ik zat er heel graag, maar bel mijn broers en zus op en je krijgt vier verschillende verhalen."

"Voor mij was het een prachtige tijd, maar misschien toch ook niet ideaal. Ik ben er een beetje lui geworden. In de klas zaten kinderen met heel erg verschillende capaciteiten. Dat is heel erg sociaal, maar tegelijkertijd moet je wel wachten tot iedereen mee is. Voor sommigen was dat een redding, zonder steiner zouden ze in het beroeps terechtgekomen zijn. Maar ik leerde mijn testen als die er al waren terwijl ik op de fiets naar school reed."

"Op mijn 18de ben ik filosofie gaan studeren. Ik wou die brede opleiding verderzetten, een verlengstuk breien aan mijn tijd in de steinerschool. Dat was geen probleem: ik was geslaagd in eerste zit. Al vraag ik mij wel af of architectuur ook zo vlot gegaan zou zijn."

"Ik pluk nog dagelijks de vruchten van steiner: ik ben een generalist, kan over alles meespreken. Ik heb een tijdlang als technicus gewerkt in het theater. Ik had niet de juiste opleiding, maar dat heeft mij nooit gestoord. Je blijft toch overal altijd een beet atypisch. De eerste jaren nadat ik afgestudeerd was, vroeg ik mij bij sommige mensen wel af: 'zou dat er ook eentje van de steinerschool zijn?'"

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Deinse student wint internationale innovatiewedstrijd

Rudolf Steiner haalde eind 2010 ook nog eens de Vlaamse pers, meer bepaald in Het Nieuwsblad van 21 december.

Deinzenaar Arne Vastershaeghe, student in Nederland voor de unieke opleiding tot biologisch-dynamische landbouwer, heeft de Europese wedstrijd 'Get Started for a Great Challenge' gewonnen. De jury vond zijn project over boomgaardkalkoenen 'duurzaam geniaal'.

Kalkoenen houden het gras kort en zetten het om in waardevolle mest. En op het einde heb je biologisch vlees

Hij is 23 en laatstejaarsstudent biologisch-dynamische landbouw aan het Groenhorst College in Dronten, Flevoland, in Noord-Nederland. Een unieke opleiding die wel eens wordt omschreven als 'de universiteit van het leven'. Biologisch-dynamisch staat voor een biologische teeltwijze naar Rudolf Steiner, die rekening houdt met de invloeden van de natuur en de kosmos op de landbouw. Centraal staan ook de verbetering van de bodemvruchtbaarheid, diversiteit in gewassen en dieren en de organisatie van het landbouwbedrijf als een organisme.

Arne: 'De opleiding is enorm boeiend met ieder jaar een ander accent: fruitteelt, akkerbouw, veekweek en tuinbouw. Het is mijn droom om ooit een hoeve te runnen op basis van alle kennis die ik heb opgedaan.'

In afwachting nam Arne, in team met de Italiaanse Chalotta Alecci en de Britse Gaia Firth, deel aan de wedstrijd The Great Challenge van The Global Entrepeneurship. Die spoort deelnemers aan om oplossingen te zoeken voor een betere wereld volgens de gedachte 'Think global, act local'.

Arne bedacht het project 'boomgaardkalkoenen', een even eenvoudig als geniaal idee om de bedrijfsvoering van een fruitteler duurzamer te maken.

Hij vertelt: 'Een probleem bij het beheer van een boomgaard is het intensieve onderhoud van het gras. Werkuren, luchtvervuiling, grasafvoer en bemesting maken het fruit duurder. De goedkope oplossing? Kalkoenen. Die houden het gras kort en zetten het om in waardevolle mest. Zo ontstaat een sluitende mineralenkringloop, blijft de grasmaaier op stal, komt er tijd vrij, is er geen import van voeder of andere mest, blijft de investering laag en hou je op het einde van de rit ook biologisch vlees over.' De betrokken fruitteler reageerde alvast enthousiast en, als het drietal zou willen, kunnen ze meteen beginnen met de kweek van biologische kalkoenen. 'Een Duitse afnemer wil er zelfs 4.000 tegelijk kopen. Dat gaan we niet doen, want vleesproductie was niet ons doel.'

Silicon Valley

Met het filmpje dat Arne maakte, won het team eerst de publieksprijs. Daarop volgde een selectie als één van de vijf genomineerden en ten slotte koos de jury, een groep van bekende ondernemers, resoluut voor het project boomgaardkalkoenen als winnaar. De prijs is een reis voor twee personen naar het Amerikaanse Silicon Valley, één van de meest innovatieve plaatsen in de wereld.

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Meditatie en landbouw

Het voordeel van af en toe eens op te ruimen is dat je soms een lang vergeten tijdschrift terugvindt. Je leest het opnieuw en je weet waarom je het destijds opzij hebt gelegd. Met enkele jaren vertraging kunnen de lezers van De Brug er dan van profiteren !
In februari 2006 vond op Warmonderhof in Dronten een driedaags seminar plaats met als thema ‘Het onderzoeken van vormkrachten’, onder leiding van Dorian Schmidt, tuinder en onderzoeker van vormkrachten. Er namen 25 merendeels biologisch-dynamische boeren en tuinders aan deel. Het verslag door Tom van Gelder, docent Warmonderhof/Groenhorstcollege (Dronten) verscheen in Dynamisch Perspectief, het tijdschrift van de Nederlandse bd-vereniging ( april 2006).

In de biologisch-dynamische land- en tuinbouw speelt levenskracht een belangrijke rol. Maar kunnen we een stap verder gaan en kan levenskracht ook worden waargenomen of worden ervaren ?
Lange tijd dacht men van niet en zijn er zogenaamde beeldvormende methoden (zoals stijgbeelden en kristallisaties) ontwikkeld om te proberen levenskracht zichtbaar te maken. Het blijft lastig die beelden te interpreteren. Gelukkig zijn er ook mensen die verder kijken en net zo lang zoeken tot ze levenskrachten zelf direct kunnen ervaren. Zo iemand is Dorian Schmidt, tuinder in Duitsland, die bij zichzelf de vermogens heeft ontwikkeld om levenskrachten of zoals hij ze noemt vormkrachten waar te nemen. Hij heeft dit ontwikkeld met oefeningen die zijn gebaseerd op aanwijzingen van Rudolf Steiner. Hij is van mening dat iedereen die de juiste oefeningen doet het ook kan.

Van levenskracht kunnen we uiterlijke kenmerken waarnemen zoals smaak, geur en kleur. De innerlijke kant ervan kunnen we niet met de gewone zintuigen waarnemen, hiervoor moeten we, zo zegt Dorian Schmidt, het denken, voelen en willen scholen totdat zij onze waarnemingsorganen worden voor het niet-zichtbare gebied. Het denken wordt ontwikkeld tot de imaginatie, het voelen tot de inspiratie en het willen tot de intuïtie. Op het seminar hebben we ons beperkt tot het ontwikkelen van het denken tot de imaginatie en met het voelen is een begin gemaakt.
Een vervolg zal dus noodzakelijk zijn om ook de andere vermogens te ontwikkelen.

De eerste stap is dat we leren ons bewustzijn te richten en daardoor iets kunnen ervaren, wat we anders niet zouden opmerken. Eerste oefeningen hiervoor zijn het richten van de aandacht op een lichaamsdeel. Hierbij komt dat deel van het lichaam groot in het bewustzijn te staan. Je merkt dat die plek warm wordt en de vorm en de krachten worden ervaarbaar. Wanneer men dit met verschillende lichaamsdelen doet (bijvoorbeeld de wreef, de ribben en de neuswortel ) worden er verschillen ervaarbaar die je weer verder helpen. Door deze oefening vaker te doen verdiep je de ervaring. Na de oefening worden de ervaringen verzameld. Interessant is dat er veel ervaringen zijn, die elkaar aanvullen. Sommigen zien het in een beeld, anderen voelen meer de krachten.

Stap twee is het je bewust worden van je voorstellingen. Voorstellingen spelen zich niet in ons hoofd af, maar op een gebogen vlak op ongeveer 30 tot 50 centimeter van ons hoofd. Dat is na te gaan door met je hand door een voorstelling te gaan, zij verdwijnt als je hand ervoor komt. De voorstellingen liggen dus op een min of meer vaste plek. Volgens Dorian Schmidt is dit de grens van ons levenslichaam. Deze grens kunnen we ons ook bewust worden als iemand te dichtbij komt, hij breekt dan in het levenslichaam in.

Dan is er een groot probleem, namelijk dat we ons normaal slecht op de voorstellingen kunnen concentreren omdat er steeds gedachten en voorstellingen door ons hoofd schieten. Men moet dan het denken onder controle krijgen, zodat de voorstelling beschikbaar blijft voor de beelden die ontstaan van hetgeen men wil onderzoeken. Het voelen en het willen moeten we uit het hoofd omlaag drukken zodat het hoofd vrij wordt.
Door met een liefdevolle hand het willen langs de ruggengraat omlaag te duwen kan dit vrij eenvoudig worden bereikt. Je kunt je een hand voorstellen (bij mij kwam het beeld van de hand van God uit een fresco van Michelangelo op), die door je hoofd, hals en ruggengraat je wil omlaag duwt, dat gaat langzaam. Bij velen was dit succesvol, bij anderen kostte het meer moeite of mislukte dit. Dan moet men thuis verder oefenen. Over het slagen is Dorian optimistisch, hij meent dat iedereen het kan, zo niet nu, dan over een jaar of twee jaar.

Elementenwezens

Wanneer dit is bereikt kunnen vormkrachten worden waargenomen of ervaren. Men moet zich dan op een plant concentreren en zich erin en er buiten verplaatsen door de plant in de voorstelling afwisselend groter en kleiner te maken. Krachten en bewegingen worden dan ervaarbaar. Je kunt ze buiten je zien, bijvoorbeeld doordat je elementenwezens ziet op planten of door de bewegingen van de levenskracht waar te nemen, die ook daadwerkelijk door enkele deelnemers werden gezien.

Maar ook kun je het binnen je zien, door iets eetbaars, zoals een klein stukje van een gewas, op te eten en je te concentreren op de krachten die dat teweegbrengt en waar die werken. Wanneer men dit met een aantal voedingsmiddelen doet, worden er grote verschillen duidelijk die helaas niet direct met het uiterlijk waargenomen gewas in verband kunnen worden gebracht. Zo proefden wij twee rassen raapstelen, waarvan er een beter bij stond dan het andere. De ervaring was echter dat het ras dat er slechter bij stond beter viel en een mooiere krachtenontwikkeling liet zien. Een rasverschil ?
Ook werden er twee rassen veldsla geproefd, opvallend was dat veldsla geheel andere ervaringen opleverde dan raapstelen en ook hier was het verschil tussen de beide rassen aanzienlijk (wervelingen in de borst die naar beneden draaiden en zich centreerden, versus een blok dat valt en daar gaat wervelen). De opgedane ervaringen waren niet bij iedereen gelijk, soms werden beelden gezien en krachten gevoeld, soms werd gevoeld dat het voedsel naar een bepaalde plek in het lichaam ging en daar ruimte gaf. Het is niet zo dat iedereen tot ervaringen kwam, maar er waren er wel zoveel dat er na iedere proeverij en waarnemingsoefening ervaringen konden worden uitgewisseld.

Hybriden

Aan het eind vertelde Dorian Schmidt nog over zijn onderzoekingen. Zo bleek uit zijn onderzoek dat PET (de harde plastic flessen) als verpakking voor bronwater ongeschikt is, kraanwater heeft meer kracht dan bronwater uit plastic flessen, Ook ging hij erop in dat hybriden naar zijn ervaring ongeschikt zijn als voedsel. Het vraagt veel ik-kracht om deze voedingsmiddelen bij elkaar te houden. Dat wat later op het veld gebeurt (namelijk dat een hybride uit elkaar valt in veel verschillende vormen) gebeurt in de mens ook. En om te voorkomen dat de krachten uit elkaar vallen, probeert het Ik ze bij elkaar te houden. Dat verzwakt het Ik weer. Gelukkig is de ontwikkeling van zaadvaste rassen in volle gang. Alweer zo’n ontwikkeling waarin de biologisch-dynamische landbouw voorop loopt.

Een tweede verslag in hetzelfde nummer is van Ton Baars, over een bijzondere studiedag
“Heeft plantenveredeling ook een mensbeeld nodig?”
Op zaterdag 28 januari 2006 was in het antroposofisch Centrum van Kassel een dag georganiseerd, waarin eenieder inzicht kon krijgen in de stand van zaken van de bd-plantenveredeling.

Vormkrachten
Graanveredelaar Karl-Josef Müller uit Darzau hield de openingslezing voor de circa 150 aanwezigen. In de hoedanigheid (kwaliteit) van elk plantenras kom je verschillende niveaus tegen, stelde Karl-Josef. Uiteraard de omgeving waarin en waarvoor het ras geteeld is, maar ook allerlei eisen rond wetgeving bepalen het uiterlijke beeld van de plant. Uniformiteit is een belangrijke eis, wat ertoe leidt dat wij ons voeden met planten die er allemaal hetzelfde uit zien. De teler is hier dol op, hij kan niets met planten die er elke meter weer anders uitzien, op andere tijdstippen afrijpen of die groter of kleiner zijn. Daarom zijn de F1-hybriden zo ‘in’ : homogeniteit bij uitstek.

Een ander beeld, wat je in de plant terug ziet is wat de afnemer aan eisen stelt; bijvoorbeeld veel gluten (tarwe-eiwit)voor een luchtig brood met een hoge kap of de wens, dat bepaalde stoffen aanwezig zijn, met name die stoffen met een hoge geloofwaardigheidsklank qua gezondheid (Seleen, Zink, omega-3).

Een ander element van de hoedanigheid van elke plantensoort of elk ras komt je tegemoet in de zintuiglijke waarneming. Je hebt tarwerassen die niet hoger worden dan 50cm en rassen met kafnaalden op de aartjes, die tot 150 cm hoog kunnen worden. De planten vertonen een totaal verschillend “groeigebaar”, laten een andere kleurcompositie zien tijdens groei en afrijping, kortom geven aanleiding tot een totaal ander (innerlijk) stemmingsbeeld. Vervolgens stelde Karl-Josef de vraag: Waardoor worden wij eigenlijk gevoed ? Vertering en voeding is in eerste instantie het uiteenvallen van de substanties tot de meest basale stoffen, maar ook het afbreken van de vorm van de plant. Toch worden wij geen wortel, als wij wortel eten. Echter de vormkrachten van de plant komen vrij voor de opbouw van onze eigen levenskrachten, namelijk die wij gebruiken voor ons denken, voelen en willen. De biologisch-dynamische plantenveredelaars houden zich bezig met de vraag, hoe de plant veredeld kan worden, zodat bij de vernietiging van de plantensubstanties in ons maagdarmkanaal de krachten van denken, voelen en willen gecoördineerd blijven.
Plat gezegd willen zij voorkomen, dat wij door onze voeding handelingen verrichten die wij eigenlijk niet willen.
Hoe weet je dat een plantje werkelijk kracht schenkt en dat je niet van krachten beroofd wordt, wanneer je verkeerde dingen eet?
Steeds meer voeding is vandaag de dag zodanig samengesteld, behandeld of mishandeld, dat het je niets meer brengt. Op termijn word je ziek of zoals Steiner in zijn Landbouwcursus waarschuwde, dat in de loop van de 20e eeuw planten zo gedegenereerd zijn (door veredeling en door teeltwijze), dat zij niet meer als voeding voor de mens geschikt zijn. De ontwikkeling van ons denken wordt dan door deze futloze voeding geremd. Hierbij gaat het niet uitsluitend om een Big Mac. Ook de moderne plantenrassen schenken ons helaas niet meer de noodzakelijke levenskrachten om ons (geestelijk) te voeden.

De chaotische F1-hybride
De vraag die vervolgens ontstaat, is uiteraard hoe je nu iets als “levens- of vitale krachten” kunt vaststellen, kunt “meten”?
In het biologisch-dynamische circuit is in de afgelopen 75 jaar veel energie gestoken in het ontwikkelen van de zogenoemde beeldvormende methoden: koperchloridekristallisaties, stijgbeelden en rondfilterbeelden (= chromas). Met deze methoden worden de levenskrachten zichtbaar gemaakt en de beoordelaars van dergelijke tests zijn inmiddels zo geschoold en succesvol, dat zij BD van bio en van gangbaar kunnen onderscheiden. De bd-plantenbeelden zijn vitaler, minder verhard of verstard. Een recente ontwikkeling is de directe (bovenzintuiglijke) waarneming van de levenskrachten met behulp van ons imaginatieve bewustzijn. Dit kun je ontwikkelen met behulp van meditatieoefeningen (Steiners Nebenübungen), door euritmische oefeningen (oefenen van de gebarentaal van de plant) en door af te zien van bepaalde, storende voedingselementen. Er bestaat inmiddels een Vereniging (Verein für Bildekräfteforschung) voor het directe waarnemen van de levenskrachten, waarin mensen elkaar scholen. De mensen uit deze vereniging die ik inmiddels ontmoet heb, hebben allen een grote gevoeligheid ontwikkeld om door het proeven en eten van een plant direct een inzicht te hebben van zijn vormkrachtenspel. Hun inzichten worden onder meer gebruikt bij de verdere selectie van plantenrassen. Hun uitspraken zijn soms schokkend, met name als het over hybridenplanten gaat (F1-hybriden). Ik beleef de uitspraken van deze mensen als veel directer, maar dikwijls ook gedetailleerder dan de uitspraken die onderzoekers doen op basis van bijvoorbeeld het voedingskristallisatieonderzoek.

Zoals boven al is aangegeven is de FI-hybride een eldorado voor elke teler. Homogeniteit tot aan de horizon. Deze homogeniteit is uiterlijke schijn in de ogen van diegene die de levenskrachten direct waarneemt. Innerlijk is de F1 een chaos aan krachten, waardoor wij ons aan dergelijke planten niet meer kunnen opladen. De vertering brengt geen energie, maar kost ons kracht. Dit kan toch niet de bedoeling zijn van een Demeterproduct ! Om dat begrijpelijk te maken, moet je je bedenken hoe een F1-hybride ontstaat.
Twee ouderlijnen worden in verschillende richting ingeteeld. In het lezen van de vormkrachten wordt dan gesproken van verstarring. Deze verstarde lijnen worden gekruist, waardoor tot ieders verbazing een uiterlijk sterk uniforme plant ontstaat. Innerlijk is de plant een chaos, wat zich ook uit als de F1-hybride verder wordt geteeld. In de volgende (F2) generatie vallen de plantenvormen volledig uit elkaar en toont zich de chaos die al in de F1 lag opgesloten: een wirwar aan plantenvormen, waar geen teler meer iets mee kan beginnen.

Na de lezing van Karl-Josef Müller was er gelegenheid om in een van de vijf werkgroepen een en ander te horen over een bepaald veredelingsthema. Ik was aanwezig in de groep van veredelaarster Christina Henatsch en kinderarts Uwe Momsen.
De (ongeoefende) groep werd uitgenodigd een aantal wortels van verschillende veredelingsherkomst te proeven en meditatief te beoordelen. Ook hier vond ik het opvallend dat in zo’n kring van 25 mensen er altijd een groot aantal mensen onmiddellijk allerlei “bovenzintuiglijke” waarnemingen hebben van deze levenskrachten. In de uitwisseling wist Christina de waarnemingen te duiden en gaf zij een beeld hoe de meer ervaren waarnemers de levenskrachten van de verschillende wortelrassen (zaadvaste versus F1-hybride) beleven en beschrijven.
Uwe Momsen beschreef ervaringen uit zijn eigen praktijk met kleine kinderen. Gekookt wordt er vandaag steeds minder. Laat staan dat er aangepaste voeding wordt bereid voor de nieuwe aardebewoner. Waarom willen steeds meer kleine kinderen (intuïtief) de aangeboden voeding niet meer eten, vroeg Momsen zich af ? Waarom nemen de problemen met onverdraaglijkheid en allergie hand over hand toe ? Studies laten zien, dat zaadvaste rassen (intuïtief) wel gegeten worden en bij herhaling ook worden gevraagd, terwijl F1-hybriden niet worden gegeten.
Genoeg stof tot nadenken, vooral ook omdat je altijd denkt “als er maar een Demetermerk op staat, dan zit het wel goed !" Niet dus, want vele plantensoorten worden vrijwel alleen als hybride geteeld. In de Duitse biologische landbouw worden al heel veel zaadvaste rassen aangeboden. De gids die de groep Bingenheimer Saatgut uitbrengt, is indrukwekkend en het boekje ‘Tien jaar Kultursaat’ laat de vele gezichten zien, die achter de verschillende bd-veredelde rassen schuil gaan.

Vloeken in de neo-Darwinistisch kerk
Tot slot nog iets over de bijzondere ingrepen, die een aantal van de biologisch-dynamische veredelaars onderneemt. Bij deze telers is het bewustzijn aanwezig, dat de planten veranderd kunnen worden door de omgeving te veranderen. Dit denken staat haaks op het neo-Darwinistisch denken, dat ons “voorschrijft”, dat er slechts één weg is in het denken over genetica. Namelijk van het genoom (DNA) naar de eigenschappen.
Het omgekeerde denken is als het vloeken in de Darwinistische kerk dat als dogma ons denken beheerst. De bd-veredelaars doen gekke dingen; zij gebruiken zang, klanken of euritmische gebaren om de plantenvorm in de komende generatie te beïnvloeden. Met succes. In de informatiebrief van het Zaadgoedfonds wordt veredelaarster Ute Kirchgaesser’s werk aangehaald. Ute gebruikt verschillende klankstaven, waarmee zij gedurende twintig minuten of een terts, of een kwart of een kwint (drie verschillende klankintervallen) aanslaat, terwijl het zaad ligt te wellen in een bakje. Na het zaaien werden de planten wekelijks met dezelfde klanken begeleid gedurende twee tot drie minuten. Een jaar later werd de neutrale nateelt van elke behandeling beoordeeld.
Bij bladgroente ziet zij een toename van de vegetatieve groei, weelderiger qua blad door de terts. De kwint geeft een langzamere groei die meer harmonisch is. Te veel kwint maakt de plant ziek. Paardebloemen laten door de tertsbehandelingen een veel sterkere penwortelgroei zien. Ook zijn er ervaringen met experimenten, waar met behulp van euritmische gebaren een duidelijk verschil in levenskrachtenspel waarneembaar wordt bij kropsla.
De resultaten doen denken aan de glorietijden van Maria Thun, die jaar in jaar uit grote verschillen in groei bereikte door bepaalde zaai- en bewerkingstijdstippen te kiezen.
Er zijn een aantal belangrijke verschillen.
De veredelaars communiceren onderling over de levenskrachten die zij waarnemen. Er is sprake van een grote mate van intersubjectieve overeenstemming. Ten tweede zijn de veredelaars bezig met de vraag hoe je de omgeving kunt beïnvloeden, waardoor het genoom van de plant verandert.
Dit is uniek en betreft een nieuw werkterrein van de zogenoemde epi-genetica. Dit werkveld overstijgt heel duidelijk het traditionele denken over het eenrichtingsverkeer van genoom (DNA) naar buiten. Inzicht in deze materie zou een doorbraak betekenen voor de bd. Voor vele wetenschappers een vraagteken, voor de meeste bd-veredelaars echter al bijna gewone werkpraktijk. Zonder het mensbeeld van de antroposofie hadden deze veredelaars niet tot hun inzichten en resultaten kunnen komen, waarmee de vraag van de studiedag uiteindelijk positief beantwoord is.

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Waarom worden we niet helderziend ? – tweede deel

In de vorige Brug lazen we dat zowel Lucifer als Ahriman ons het mediteren en concentreren moeilijk maken. In het onderstaande interview vinden we vele inzichten uit de antroposofie bevestigd en we leren terug iets bij, namelijk welke extra middelen Ahriman heeft om het bewustzijn op hogere gebieden onmogelijk te maken.
Het interview verscheen in het weekblad Humo van 5 april 2011.

In Nederland, waar hij na het faillissement van zijn nachtclub in Glasgow een tweede thuis vond, is Ogilvie (46) een fenomeen. In verschillende tv-programma’s —‘De babyfluisteraar’, ‘Baby’s wil is wet’, ‘The Ghost Whisperer’ — legde hij er de voorbije jaren contact met zuigelingen en geesten van overledenen, maar vooral zijn theatershows, waarin hij voor een groot publiek spontane readings doet, bezorgden hem bij onze noorderburen zowat de status van orakel en goeroe.
Ondertussen schieten sceptici en wetenschappers hem genadeloos af en noemen hem een bedrieger en een oplichter.
‘Onzin,’ schiet Ogilvie terug, ‘Ik heb een gave, en ik gebruik die om mensen te helpen ‘

Toevoeging op 12 januari 2012 :

Op 10 januari 2012 konden we in de kranten lezen :
Gisteravond werd babyfluisteraar Derek Ogilvie het eerste slachtoffer van 'RamBam', de Nederlandse versie van 'Basta'. 'RamBam'-presentatrice Linda Hakeboom liet het medium in een volle zaal geloven dat haar opa dood was. Ogilvie voelde hem aan, maar na de sessie stelde Hakeboom hem doodleuk voor aan de nog levende opa. "Het is erg dat mensen dat geloven", aldus Hakeboom.

Wij hebben de reportage bekeken en waren niet onder de indruk, tenzij van de leugenachtigheid van de programmamakers.
Het is waar dat de presentatrice achteraf haar opa voorstelde aan Ogilvie, maar ... heeft een mens geen twee opa's ? Eén van moederskant en één van vaderskant ? Waar was de andere opa ? Daar werd niets over gezegd. Wat hij zei over de kleur van de auto's, was dat ook niet waar ? Dat horen we niet. En de presentatrice zal zich wel even ongemakkelijk gevoeld toen Ogilvie op het einde zeer nadrukkelijk de volgende boodschap van haar opa (dood of levend) overbracht :
"Laat het meisje doen wat ze wil, let her do what she wants !"


Derek Ogilvie : ik werk voor honderd procent telepathisch: alle gedachten en gevoelens worden overgedragen zonder taal of technische hulpmiddelen.
Nu eens vang ik beelden op: stilstaande, zoals een foto, of bewegende; zoals een film. Dan weer vang ik geluiden of woorden op, en soms zelfs hele conversaties. Voor zover ik weet ben ik de enige in de wereld die op die manier met kinderen kan praten.
Voor alle duidelijkheid: gedachten lezen kan ik niet, want dat zou betekenen dat ik buiten iemands wil om informatie uit zijn brein zou kunnen ontfutselen. Tijdens een reading stel ik de kinderen vragen. Soms komt er geen antwoord: als : de connectie niet sterk genoeg is, bijvoorbeeld. Maar ook mét een sterke connectie kan het moeilijk zijn, omdat alles wat ze vertellen door hun eigen leefwereld gekleurd is. Kinderen hebben een eigen manier van zien, horen, voelen en vertellen, en daarin moet ik me proberen te verplaatsen.

HUMO : U spreekt geen Nederlands— op tv en tijdens theatershows hebt u een tolk. Maar Vlaamse baby’s die via telepathie dingen tegen u zeggen, die verstaat u wel?

Ogilvie : Alle jonge kinderen, overal ter wereld spreken een soort universele taal, met veel symboliek en non-verbale componenten, die ik inderdaad vrij gemakkelijk kan verstaan. Alleen als ze me namen van belangrijke mensen in hun leven proberen door te geven, heb ik het wat moeilijker om hen correct te begrijpen, zeker als die namen in het Engels niet bestaan.

HUMO : Wat vertellen kinderen u zoal tijdens een reading?

Ogilvie : Wat hen dwarszit. Waar ze bang voor zijn. Wat ze graag anders zouden willen.

HUMO : Alleen maar negatieve informatie? Communiceert u nooit met zorgeloze kinderen?

Ogilvie : Als ik in een kamer ben met tien kinderen die een probleem hebben, kan ik met gemiddeld acht van hen een connectie maken. In een kamer met tien willekeurige kinderen — met en zonder problemen — zakt dat aantal naar vijf. Zorgeloze kinderen hebben geen reden om met mij te praten, hè.
Kinderen die met een probleem worstelen hebben een grote behoefte om dat met iemand te delen. Maar omdat ze dat op hun leeftijd nog niet kunnen — toch niet op een normale, verbale manier — blijven ze op hun honger. Voor hen is het een geschenk uit de hemel als er opeens iemand is die hun non-verbale communicatie oppikt die weet wat er in hen omgaat en die ze kunnen vertrouwen.

HUMO : Hoe weten ze dat ze u kunnen vertrouwen?

Ogilvie : Omdat ik hen onmiddellijk op hun gemak stel en hun duidelijk maak dat ze hun problemen aan mij kunnen vertellen. Alles hangt natuurlijk van hun karakter af. Sommige kinderen zijn heel gesloten of angstig en vertrouwen niemand. Met hen kan ik wel een connectie maken, maar ze zullen me niets vertellen. Voor ‘De babyfluisteraar’ ga ik als volgt te werk: ik stap een kamer binnen met tien kinderen die mijn productieteam voor mij heeft geselecteerd, en ik voel meteen wie wil communiceren en wie niet. Vervolgens stap ik naar het kind met wie ik de sterkste connectie voel, daarna naar het kind met de tweede sterkste connectie enzovoort. Je kan het vergelijken met tien telefoons die rinkelen met een verschillend volume: ik neem eerst de luidste op en eindig met de stilste.
Meestal is er met één of twee kinderen weinig of geen connectie: die komen niet in aanmerking voor het programma.

HUMO : Kinderen vertellen u vaak verrassende dingen, maar vaak hebben die helemaal niets met hun problemen te maken.

Ogilvie : Dat komt omdat ze geen onderscheid maken tussen belangrijke dingen en faits divers. Dat zijn vader met een blauwe auto rijdt, dat hij pijn heeft als hij plast, dat er thuis een grote oranje vaas op de kast staat, dat hij bang is om te gaan slapen, dat de buren een grote hond hebben, dat hij van zijn oma een rode ballon heeft gekregen: voor zo’n dreumes is dat allemaal hetzelfde.
Mensen die beweren over een zesde zintuig te beschikken krijgen van sceptici weleens het — terechte — verwijt dat de informatie die ze via een reading verkrijgen niet specifiek genoeg is. Daarom probeer ik zo gedetailleerd mogelijk te zijn. Ik zal nooit alleen zeggen: thuis bij dit kind staat een vaas op de kast — dat kan tenslotte iedereen. Ik zeg ook op welke kast in welke kamer die vaas staat, welke kleur en vorm ze heeft, en welke en hoeveel bloemen erin staan.

HUMO : Via de kinderen komt u ook details over hun ouders te weten. Vaak zijn die heel persoonlijk - van relatieproblemen tot medische kwesties.

Ogilvie : En toch is dat relevant. Als ik tegen een moeder kan zeggen dat zij tien jaar geleden, op een zondagmiddag tijdens de zomervakantie, van een paard is gevallen en twee bovenste snijtanden heeft gebroken, heb ik bewezen dat ik geen bedrieger ben. Dan zal ze me ook geloven als ik daarna over de problemen van haar kind begin.

HUMO Hoe kan een één- of tweejarige zoiets weten?

Ogilvie : De meest voor de hand liggende verklaring is dat kinderen gesprekken van hun ouders over het verleden opvangen en sommige details onthouden. Maar soms weten ze zelfs dingen die hun ouders nooit hebben uitgesproken. Dat zijn moeder twintig jaar geleden verkracht is, of dat ze ooit een abortus ondergaan heeft Of dat zijn vader ooit met de politie in aanraking is geweest, of dat hij op zijn vijftiende zelfmoord heeft proberen te plegen. Al die informatie hebben ze in de baarmoeder gekregen. Als foetus ben je negen maanden met je moeder verbonden: is het dan niet logisch dat je dan — naast alle voedingsstoffen — ook haar herinneringen, emoties en trauma’s meekrijgt? En is het ook niet logisch dat je een stuk van het verleden van je vader erft, aangezien je voor de helft uit zijn genetisch materiaal bestaat?

HUMO Kinderen vertellen u ook weleens dingen die niet kloppen: hebt u daar een verklaring voor?

Ogilvie : Zij kunnen me de verkeerde informatie doorgeven, maar ik kan hen ook verkeerd begrijpen. Een kind kan me bijvoorbeeld een vrouw met pijn aan haar knie laten zien: ik kan denken dat het zijn moeder is, terwijl het zijn oma is. De kunst is om alle info stapsgewijs bij de ouders te verifiëren, om zo tot het juiste verhaal te komen.

HUMO Kunt u via telepathie alleen met baby’s en peuters communiceren, of lukt het ook met oudere kinderen en volwassenen?

Ogilvie : Met kinderen tussen één en drie, die nog niet echt kunnen spreken, kan ik in tachtig à negentig procent van de gevallen communiceren. Bij kinderen tussen drie en zes zakt dat percentage tot vijftig procent. Kinderen jonger dan één jaar zijn nog niet voldoende ontwikkeld om via telepathie te communiceren en vanaf drie jaar hebben ze steeds minder de behoefte om non-verbaal te communiceren. Zo verliezen ze langzaam maar zeker hun zesde zintuig. Bij sommige mensen gebeurt dat niet: dat zijn de zogenoemde helderzienden.

HUMO : En verstandelijk gehandicapte kinderen, kunt u daarmee contact leggen ?

Ogilvie : Voor de nieuwe reeks van ‘De babyfluisteraar’ heb ik gewerkt met Joey, een zwaar autistische jongen. In het dagelijkse leven kan je nauwelijks met hem communiceren, maar via telepathie lukte het mij even gemakkelijk als bij andere kinderen. Hij vertelde me veel details, zoals de naam van zijn juf, welke knuffel hij enkele dagen eerder van zijn moeder had gekregen, en dat hij graag door het raam naar de tuin van de buren kijkt.
In de laatste reeks van ‘De babyfluisteraar’ op de Nederlandse tv ben ik in contact gekomen met een jonge vrouw van negenentwintig die niet kon spreken en in een instelling voor mensen met een verstandelijke handicap verbleef. Toen ik een reading met haar deed, vertelde ze me een aantal dingen die volgens haar familie en verzorgers allemaal klopten: welk cadeau ze voor haar elfde verjaardag had gekregen, waar ze op vakantie was geweest toen ze twaalf was ...
Voor haar ouders was het belangrijk dat ik die feiten juist had, omdat ze mij dan ook konden geloven als ik zei dat hun dochter gelukkig was. Want daar draait het bij alle ouders om die aan ‘De babyfluisteraar’ deelnemen: ze willen weten of hun kind gelukkig is — en als het ongelukkig is: wat ze daaraan kunnen doen.

HUMO : Met welke problemen kampen de baby’s en peuters in ‘De babyfluisteraar’ zoal?

Ogilvie : Tot dusver hadden de meesten problemen om naar bed te gaan of in te slapen. Anderen weigerden te eten of konden hun eten niet binnenhouden. Nog anderen hadden problemen om zich te ontlasten. En veel kinderen waren bang van de wereld door de confrontatie met de angsten en onzekerheden van hun ouders.

HUMO : In veel gevallen ligt de oorzaak van een probleem bij de ouders, en daar confronteert u hen ook mee.

Ogilvie : Ik houd hun een spiegel voor: ik vertel hoe hun kind zich voelt, en leg uit welke impact hun manier van opvoeden heeft gehad. Als ze dat begrijpen, vraag ik of ze bereid zijn een aantal dingen te veranderen. Vervolgens stellen we samen een actieplan op om de angst of stress van hun kind te verminderen. Soms is dat eenvoudig: de slaapkamer van hun kind in een ander kleurtje schilderen, bijvoorbeeld, omdat het onrustig wordt van blauw of rood. Soms is het ingewikkelder, bijvoorbeeld als een kind niet wil gaan slapen omdat het na de geboorte om medische redenen een tijdje in het ziekenhuis heeft gelegen. Gevolg is dat het zich jaren later nog steeds angstig en verlaten voelt als het in bed wordt gelegd. Met zo’n kind ga ik het liefst terug naar dat ziekenhuis, samen met de ouders om uit te leggen waarom ze hem daar destijds hebben achtergelaten.
Je kan veel problemen bij jonge kinderen oplossen door de dingen gewoon uit te leggen. Veel ouders beseffen dat niet. Ze denken dat hun baby’s of peuters zich niet bewust zijn van wat er om hen heen gebeurt, maar ze vangen net heel veel op, zeker als het hen persoonlijk aanbelangt. Je kan hun slaapkamer niet zomaar anders gaan inrichten, of ze in een ander bedje leggen, zonder eerst uit te leggen waaróm je dat wilt doen. Een kind heeft daar recht op, anders voelt het zich buitengesloten.
In ‘De babyfluisteraar’ zeg ik nooit tegen ouders dat ze slechte ouders zijn, maar ze moeten wel bereid zijn zich aan het karakter en de gevoeligheden van hun kind aan te passen. Een goede ouder is bereid zijn ego opzij te schuiven en tot nieuwe inzichten te komen. Met ouders die dat beseffen boek ik de beste resultaten.

HUMO : In Nederland bent u vooral bekend omdat u ook met doden zou kunnen communiceren, maar daar wordt in ‘De babyfluisteraar’ met geen woord over gerept. Waarom niet?

Ogilvie : Omdat vtm wil dat ik in Vlaanderen eerst geloofwaardigheid opbouw met ‘De babyfluisteraar’. Later kan ik dan eventueel een ander tv-programma maken, met geesten, zoals ‘The Ghost Whisperer’.

HUMO : Hoe doet u dat, met geesten communiceren?

Ogilvie : Op dezelfde manier als met baby’s : ik activeer een bepaald deel van mijn hersenen, waardoor ik de energie en non-verbale signalen kan opvangen. Mijn hersenen functioneren anders dan de jouwe. Ik heb ze een paar jaar geleden laten onderzoeken door Gerald Gluck, een hersenspecialist in Florida. Hij stelde vast dat de activiteit in mijn rechter prefrontale cortex — het gebied dat verantwoordelijk is voor non-verbale communicatie — extreem hoog is als ik met baby’s of geesten praat. Die hoge activiteit komt maar bij 0,3 procent van alle mensen voor, vertelde hij me. Hij had dat alleen nog maar vastgesteld bij twee boeddhistische monniken, maar die moesten daarvoor wel eerst intensief mediteren. Ik bereik die toestand in een fractie van een seconde, zonder te mediteren. Ik kan een luikje in mijn frontale kwab openen en de rest van mijn hersenen afsluiten, waardoor ik non-verbale signalen opvang van levenden en doden.

HUMO : Wat zou er gebeuren als u dat luikje nu zou openen?

Ogilvie : Dan zou ik waarschijnlijk een paar geesten zien: mensen die jij hebt gekend en mensen die ik heb gekend. Maar waarom zou ik dat doen? Ik zoek alleen contact met geesten als iemand mijn hulp nodig heeft. En ik vang ook alleen signalen van geesten op als zij met mij willen communiceren — ook wat dat betreft is er geen verschil met kinderen.

HUMO : Sinds wanneer weet u dat u met geesten kunt communiceren?

Ogilvie : Toen ik negen was, zag ik op een avond de geest van mijn overleden buurman in mijn slaapkamer verschijnen. Vanaf dat moment wist ik: ik ben ánders.

HUMO : Hebt u dat tegen uw ouders gezegd?

Oglivie : Nee, ik heb mijn gave vijfentwintig jaar voor iedereen verborgen gehouden. Ik was bang dat niemand me zou geloven. Pas toen in 2000 mijn nachtclub in Glasgow failliet ging, besefte ik dat ik een zinvoller leven wou: ik wou mensen helpen.

HUMO : Worden we allemaal geesten als we sterven?

Ogilvie : Ik vermoed van wel. Iedere mens is energie, en energie gaat niet verloren.

HUMO : Hoe zien geesten eruit?

Ogilvie : Dat hangt af van de sterkte van het signaal. Soms heb ik een vrij accuraat beeld van iemand - dat bevestigen de nabestaanden me. Soms zie ik alleen maar contouren, een soort energieveld. Maar meestal is het gezicht wel duidelijk genoeg om het geslacht en de leeftijd te bepalen.

HUMO : Hoe kunnen geesten hun nabestaanden helpen of gelukkiger maken? Ogilvie : Hoe vaak hoor je mensen niet zeggen: ‘Ik wou dat ik op een goede manier afscheid had kunnen nemen van mijn vader.’ of: ‘Ik zou graag willen weten wat mijn moeder met haar laatste woorden bedoelde.’ Op die vragen, die vaak een leven lang aan je blijven knagen, hebben alleen de geesten een antwoord. Tijdens mijn theatershows kom ik gemiddeld met twintig geesten in contact. Als ik met hen communiceer, probeer ik — opnieuw: net als bij kinderen — zo veel mogelijk details te ontdekken. Ze vertellen me wanneer en hoe ze gestorven zijn, wat voor leven ze hebben geleid, wie hun nabestaanden zijn. Iedereen kan zeggen: ‘Je overleden moeder of vader houdt van je.’ Maar bij mij weten de nabestaanden dat er echt contact is geweest, en dan geloven ze me ook als ik hun zeg dat hun dierbaren het goed maken.

HUMO : Is het niet angstaanjagend om overal geesten te zien?

Ogilvie : Waarom? Wat ik zie heeft niets met griezelfilms of zo te maken. Geesten hebben het beste met ons voor; er is geen enkele reden om bang van hen te zijn.

HUMO : En poltergeisten?

Ogilvie : Die hebben evenmin slechte bedoelingen, maar zij kunnen niet tot rust komen. Het zijn de geesten van mensen die in slechte omstandigheden aan hun einde zijn gekomen, of die zelfmoord hebben gepleegd en daar spijt van hebben.
Geesten zijn net als mensen: allemaal hebben ze hun eigen karakter en emoties.

HUMO : Zoekt u weleens contact met overleden vrienden of familieleden?

Ogilvie : Ja, met mijn grootmoeder. Kort na het faillissement van mijn nachtclub is ze gestorven, maar ze is nog altijd heel belangrijk voor me. Enkele weken na haar dood heeft ze contact met me opgenomen — sommige geesten zijn zo sterk dat ze mijn prefrontale cortex zélf kunnen activeren. Ze raadde me aan om meteen radioprogramma in Schotland te beginnen en readings via de telefoon te doen. Zo is mijn carrière als medium begonnen.

HUMO : Moet u bepaalde regels in acht nemen om uw gave niet kwijt te raken?

Ogilvie : Ik mag niet te veel in de buurt van microgolf ovens en gsm-masten komen: mijn kortetermijn-geheugen lijdt onder de straling en mijn gevoeligheid voor non-verbale communicatie neemt af. Daarom heb ik mijn huis met stralingwerende verf laten schilderen, en op reis kies ik voor hotels zonder wifi. Merk ik dat er toch straling is, dan wikkel ik mijn hoofd in een speciaal deken dat die tegenhoudt. Anders doe ik geen oog dicht.

HUMO Hoe gaat u om met de kritiek dat u — zoals zo veel helderzienden — ofwel een gek ofwel een oplichter bent?

Ogilvie : Ik heb leren aanvaarden dat sommigen totaal niet snappen waar ik mee bezig ben —ik leef nu eenmaal in een wereld vol ongelovige thomassen — maar dat geeft hun nog niet het recht om mij een leugenaar te noemen. Dat vind ik vreselijk; mijn ouders hebben me geleerd om noóit te liegen, ik ben geen charlatan. Het is toch niet omdat een paar helderzienden dat wél zijn, dat alles wat met het paranormale te maken heeft niet deugt?

HUMO : In 2007 hebt u in Miami een test afgelegd bij James Randi, de scepticus die een miljoen dollar uitlooft aan wie onder gecontroleerde omstandigheden om het even welke paranormale gave kan bewijzen. U faalde.

Ogilvie : Channel 5 had mij voorgesteld om de uitdaging aan te gaan, en ik ging meteen akkoord. We hadden afgesproken dat ik één week met tien kinderen kon voorbereiden, en dat ik er dan een paar kon kiezen met wie ik de test wou doen. Maar omdat Randi’s ploeg geen geschikte kandidaten vond, heb ik de test maar met één kind, een jongen van twee — kunnen doen, zonder enige voorbereiding, de dag voor ik weer naar Engeland vloog. Ik had kunnen weigeren, maar ik was speciaal naar de States gekomen om te laten zien wat ik kon, en ik wou niet onverrichter zake weer naar huis.
Ook tijdens die ene test werden onze afspraken niet nagekomen. Ik zat me in een kamer te concentreren; in de kamer ernaast zat die jongen samen met zijn moeder. Een medewerker van Randi zou hem achtereenvolgens tien voorwerpen geven, en ik moest zeggen welke het waren, in de juiste volgorde. Omdat ik geen duidelijke informatie binnenkreeg, ben ik de kamer van de jongen binnengegaan.
Daar zag ik waarom het niet lukte: zijn moeder had een lijst met alle voorwerpen gekregen en had tegen hem gezegd: ‘Kijk eens, je gaat straks een bal krijgen. En een trein. En een gitaar.’ Daardoor kon hij zich niet meer op één voorwerp tegelijk concentreren, en kon ik geen signalen oppikken. Randi stelde voor om de test opnieuw te doen, maar intussen was de jongen te moe om nog mee te werken. Tja.

Ik geloof niet meer in de intellectuele eerlijkheid van sceptici. Zelfs al slaag ik voor tien wetenschappelijk verantwoorde tests, dan nog zullen ze zeggen: ‘Hij heeft gewoon geluk gehad.’ Of: ‘Het was doorgestoken kaart.’ Na mijn debacle bij Randi heb ik beslist om die tests voortaan te laten voor wat ze zijn. Non-believers zullen altijd non-believers blijven.

HUMO Als u echt mensen wilt helpen, waarom gebruikt u uw gave dan niet ver weg van het entertainmentcircuit, zonder dat u daar geld voor vraagt? U zou — ik zeg maar wat — moordzaken kunnen oplossen of verdwenen personen kunnen opsporen.

Ogilvie : Voor de vele duizenden mensen die ik al via radio en televisie en in het theater heb geholpen, is dat verre van entertainment: in hun leven heb ik wel degelijk een verschil gemaakt.
Ik zou graag aan politieonderzoeken meewerken, maar ook in die wereld is het scepticisme groot.
Eén keer heeft iemand in naam van de familie van Madeleine McCann contact met me opgenomen, kort na haar verdwijning in 2007. Ik stelde voor om een reading van de tweeling van de McCanns (Sean en Amelie, red.) te doen, omdat zij erbij waren toen Maddie verdween. Maar sindsdien heb ik niets meer gehoord. Een gemiste kans.

HUMO : Bedankt voor het gesprek.

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Michael

Uit Emil Bocks “Reisetagebücher” (Urachhaus, 1960, 2de druk) namen we een kort fragment over. Hij heeft het hier over een idee dat bij hem opkwam tijdens een korte reis naar Noord-Italië in de herfst van 1938. De foto’s plukten we zelf hier en daar van het internet.

De derde dag van mijn verblijf in Italië kwam ik aan in Pavia.
Pavia was naast Verona en Ravenna een residentie van Diederik van Bern, de Oostgotenkoning. Maar belangrijker is de rol die Pavia na de ondergang van het Oostgotenrijk speelde als hoofdstad van de Langobarden en, na het instellen van het Duitse keizerrijk door Karel de Grote, als residentie en kroningsstad van de Duitse keizers, voor zover ze tegelijk koningen van Italië waren.
De Ticino, die even buiten de stad in de Po uitmondt, maakt het uitzicht van de stad levendig, geeft haar een mooier karakter. Daarom daalde ik vlug af naar de stroom en wandelde over de schilderachtige overdekte brug.

Vanaf de andere oever ziet men de rijke stadssilhouetten met hun torens. Het wordt meteen duidelijk : hier was ooit het brandpunt van vele gebeurtenissen.
Een tocht door de stad zelf kan op het eerste zicht zeer ontgoochelend zijn. De dom is brutaal gigantisch met zijn bijna 100 meter hoge vieringskoepel waarmee men overduidelijk de koepel van Sint-Pieter wilde evenaren. De buitenkant van de langs binnen met pronk en praal overladen barokbouw is onafgewerkt en onverzorgd. Des te groter was mijn aangename verrassing toen ik, van de kathedraal komend, opeens voor een kerk stond die wezenlijk kleiner maar wel een van de wonderbaarlijkste kleinodiën van de oude bouwkunst is : San Michele.
In de afgelegen straat was op dat uur geen mens te bekennen. Iets van de stoffige stilte van Ravenna omhulde mij. Ik keek verbluft langs de groengele zandsteengevel omhoog. Boven ieder van de drie portalen staat in plechtige waardigheid de gestalte van de aartsengel Michaël, de voeten op de overwonnen draak, scepter en rijksappel in de hand.

Maar deze figuren zijn slechts het middelpunt van een schier overstromende bron van beelden, horizontaal langs de gevel aangebracht, in de lichte steen gehouwen : het hele gamma van mythische dier- en elementenwezens is daar bijeengebracht als een raadselachtig heidense versiering van een christelijk godshuis. In de hoogte wordt de gevel een vlakke driehoekige puntgevel die echter een zekere beweging verkrijgt door de romaanse zuilen en rondbogen.

Het ogenblik dat ik deze Michaëlskerk voor het eerst zag betekende voor mij een van de zeldzame momenten dat men zich als door een bliksem getroffen voelt die de ziel onmiddellijk tot bewondering en verering doet overgaan. Ik had reeds vroeger mooie voorbeelden van romaans dierbeeldhouwwerk gezien, zoals dat, blijkbaar van de Langobarden stammend, in dienst van de bouwkunst gesteld is, in Duitsland en ook in Italië : aan de Johanniskerk in Schwäbisch Gmünd, in Quedlinburg, in Schwarzloch, een vroeger klooster bij Tübingen, en dan vooral aan de San’Ambrogio in Milaan. Hier zag ik nu het hoogtepunt en de voleinding van de geestelijke stroming die zo onbekommerd groots het heidens-germaans schouwen van de elementenwereld in dienst van de christelijke kerkbouw stelt.
En ik had tegelijk het gevoel dat ik hier de bron en het geheim van deze stroming zou vinden. Wat mij eerst duidelijk werd is dat al het mythologisch dierengewemel gewoon een oneindige variatie is van de drakengestalte uit het beeld van de strijdende aartsengel. Michaël staat boven de draak en diens wereld : zo moet de mens boven het dierenrijk staan. Een fiere michaëlische opvatting van de mens, uit het germaanse noorden komend, vloeit hier samen met de christelijke impuls. Dat geeft direct al een houding die precies het tegenovergestelde is van het alleen maar boetedoende zonde-christendom. Nu voelde ik mij wezenlijk voor de vraag gesteld : wat is dat voor een michaëlsimpuls waarvan men hier het hart ziet, op muren die stammen uit de eeuwen vóór de kruistochten, die dus eigenlijk niet gebouwd zijn in het Michaël-tijdperk ?

De vraag klaar te formuleren betekende tegelijkertijd ook het antwoord vinden. Ik stootte op een historisch sleutelbegrip van vérreikende betekenis, dat nochtans zo voor de hand liggend en eenvoudig is dat ik mij erover verbaasde om het al niet vroeger op het spoor te zijn gekomen. Ik zag een historische wet voor mij die betrekking heeft op de verhouding tussen aartsengelgeschiedenis en mensheidsgeschiedenis. Altijd wanneer Michaël zich opmaakt om opnieuw regent te worden van een tijdperk, bereidt hij zich op deze opdracht voor door de vorming en leiding van een bepaald volk op zich te nemen. Het vorige michaëlische tijdvak, dat van de Griekse filosofen, van de profeten in Israël, van de oorlogen met de Perzen en de tochten van Alexander de Grote, werd voorafgegaan door een periode waarin Michaël de aartsengel van het oudtestamentische volk was.
En aldus werd het michaëlische tijdvak dat begon in 1879 voorafgegaan door de michaëlische geschiedenis van het Duitse volk. En de vorming van het Duitse volk, dat uit de golven van de volksverhuizing ontstond als een kristallisatieproces, vond niet plaats in het huidige Duitsland, maar in de eerste plaats in Noord-Italië, vooral in Pavia, de plaats die als geen ander de overgang van de Oostgotentijd naar de Karolingische en keizertijd zag. Hier krijgt men het gevoel aan de wieg van de Duitse volksgeschiedenis te staan.
San Michele in Pavia is een wonderlijk stenen monument voor de wording van een volk, wat zich voltrok doordat de aartsengel Michaël als een lichaam de germaans-duitse stammen overschaduwde. Dat maakte het zendingsbewustzijn uit in dat vroege uur van de wording van het Duitse volk, dat de Duitse vorsten, ridders en stammen zich onder leiding van Michaël wisten. De aartsengel was de eigenlijke keizer, van wie de aardse keizer maar een weerschijn kon zijn. Daarom stelde men Michaël ook voor met scepter en rijksappel.
De paus daarentegen ervoer men, als hij niet door de keizer ingesteld was, als de representant van een vreemde, on-michaëlische stroming, wat onvermijdelijk al die spanningen en conflicten tussen keizer en paus met zich meebracht.
De paus van zijn kant kon natuurlijk, als hij zijn opdracht als herder van alle christelijke volkeren wilde trouw zijn, niet eenvoudig het michaelische aspect tot het zijne maken toen dat in die tijd uit de bloedgebonden geestelijkheid van een afzonderlijk, zij het dan ook machtig en heersend opkomend volk, opsteeg.

Wat Emil Bock toen blijkbaar niet wist, is dat er in deze kerk een merkwaardig labyrint te vinden is dat eveneens de brug slaat tussen het heidendom en het christendom. Voor hem was het duidelijk dat al die vreemde diervormen op de buitenkant van de kerk slechts variaties waren van de draak, maar anderen vonden de tegenstelling Michaël-draak terug binnen in de kerk, namelijk in het labyrint op de muur dat het motief van David- Goliath resp. Theseus-minotaurus bijeen zet, allemaal beelden die hetzelfde illustreren : de strijd van het hogere Ik van de mens tegen zijn eigen dierlijke natuuraspecten.

De afbeelding hierboven komt uit het tijdschrift van de abdij Frauenwörth, waar de Benedictinessen ook een mooi labyrint aangelegd hebben.



Terug naar het thuisblad

*

*

*

*

*