Inhoudstafel van Brug 72 (juni 2011)

De relatie tussen de vorm van het gebit en de ziel

Het ontstaan van de staat

Rudolf Steiner en euthanasie

Waarom worden we niet helderziend ?

Het Johannes-evangelie als meditatie

Het gesprek

Roken en drinken

Antichristelijk Europa


+ Groter lettertype
+ Kleiner lettertype


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*



Beste Lezer,


Het is een neiging van de moderne mens om te proberen orde te scheppen in al wat hij waarneemt in de wereld rond zich. Dat ordenen leidt dikwijls tot een schema. Zo kunnen we de ontwikkeling van de antroposofie schematisch in drie periodes indelen. De eerste periode van Rudolf Steiners openbaar actief zijn was voornamelijk gericht op de esoterische ontwikkeling van de leden, de scholing van het denken. Een tweede periode ziet men in de bouw van het Goetheanum, het kunstzinnige, het middengebied van het voelen. Dan, na de wereldoorlog, ziet men de derde periode, die van het handelen, in de pogingen om tot een sociale driegeleding te komen, en in al de impulsen die het praktische leven bevrucht hebben : de pedagogie, de geneeskunde, de euritmie enz.

Idealiter zouden in een tijdschrift over antroposofie evenveel bijdragen over deze drie gebieden moeten verschijnen. Tot hiertoe werd De Brug samengesteld met onderwerpen die toevallig op onze weg kwamen en waarvan wij dachten dat ze voor de lezer konden interessant zijn. Achteraf bezien is er een zekere eenzijdigheid opgetreden. Die kunnen we wellicht toeschrijven aan de omstandigheid dat ieder antroposoof een oude of een jonge ziel is en vanuit dat gegeven bepaalde voorkeuren ontwikkelt.

Als jonge ziel wil men graag in de wereld iets zien veranderen, men zal zich tot de sociale driegeleding aangetrokken voelen. Die sociale driegeleding kan er niet komen zolang de mensen niet door hebben hoe de wereld politiek en sociaal bestuurd en gestuurd wordt. Het komt erop aan om hier sluiers weg te nemen, mythes te doorprikken, op een bepaalde manier de mensen te laten ontwaken en te ontnuchteren. Bijdragen die daarover gaan klinken al gauw negatief : Pas op ! Daar is Ahriman weer, met zijn occulte broederschappen !
Als lezer moet men dat in het juiste perspectief weten te plaatsen. Een vergelijking : een akker waar eens voedzame tarwe zal groeien, heeft op een bepaald moment ook gestonken door de stalmest die erop gegooid werd.
Dat de stalmest stinkt, is onaangenaam, maar dat gaat niemand tegenhouden om zich te voeden met de tarwe.
Zo kunnen we het doorgronden van de feitelijke, historische wereld beschouwen als de noodzakelijke stinkende ondergrond waarop iedere individu zijn eigen ontwikkeling moet zien waar te maken. Het ahrimanische heden en de nog ahrimanischer toekomst zien er onheilspellend uit, maar het leven in het luciferische verleden was voor de meeste mensen ook geen pretje. We hebben allemaal karmisch gezien zoveel op onze kerfstok dat het in feite godlasterlijk is om te verlangen naar een comfortabel hangmatleventje hier op aarde.

In deze Brug is er terug een artikel gewijd aan onze maatschappelijke basis, maar daarnaast vindt u ook bijdragen die enerzijds nuttig kunnen zijn voor de esoterische ontwikkeling en die anderzijds ons oog en onze aandacht richten op de schoonheid en de verborgen wijsheid van het middengebied. Voor dat laatste danken we terug maar eens een stokoude ziel.




François De Wit.

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

De relatie tussen de vorm van het gebit en de ziel

François De Wit.




Een jonge wijsneus, (te) sterk in het denken herkent men aan de “konijnetanden”.

Het fysieke uiterlijk van de mens vertelt ons al veel over zijn innerlijk en de eerste indruk die we van iemand krijgen is vaak gebaseerd op enkele lichamelijke kenmerken. Karikaturisten weten heel goed dat ze een levensgenieter niet kunnen afbeelden als een magere slungel en een primitieve boef geven ze altijd weer met een geprononceerde onderkaak. Naast deze grove kenmerken kan men ook de fijnere zieleconfiguratie aflezen in het fysieke lichaam. Lang geleden, in De Brug 3, drukten we enkele uittreksels af uit het werk van Norbert Glas waarin een verband gelegd werd tussen de vorm van het gelaat en de ziel en tussen de vorm van het oor en het vorig leven.
Onlangs kwam ons het boekje van Michèle Caffin onder ogen : “Als tanden konden kiezen”, uit de bekende Ankertjesserie (nr. 264 – Uitgeverij Ankh-Hermes, Deventer, 2001). De hier gepresenteerde overeenkomsten tussen de tanden en bepaalde zielseigenschappen werden bevestigd door een vluchtig onderzoek in onze directe omgeving en daarom nemen we uit dit boekje enkele fragmenten over.
Als geheugensteuntje kunnen we het volgende onthouden : de kiezen staan voor het willen, de hoektanden voor het voelen, en de snijtanden voor het denken.
Maar eerst luisteren we even naar Rudolf Steiner. Van alle substanties die het menselijk fysieke lichaam bevat zijn de tanden de hardste materie. Het moet dan ook niet verwonderen dat Ahriman langs daar werkt. Kort gezegd : hoe meer tanden we verliezen hoe minder Ahriman vat op ons heeft !
Uit GA 150 “Die Welt des Geistes und ihr Hereinragen in das physische Dasein”, eerste voordracht in Augsburg op 14 maart 1913, blz. 21 :

„Ik wou u even schetsen wat er allemaal in de menselijke ziel aanwezig is en hoe we moeten rekening houden met Lucifer en Ahriman als we de volledige menselijke natuur willen begrijpen, als we werkelijk met alles rekening houden en wat we zeker niet alleen zo moeten beschouwen dat we zeggen : we moeten Lucifer en Ahriman bestrijden.
Als we Lucifer onder alle omstandigheden zouden willen bestrijden, dan kunnen we dat op een efficiënte manier als volgt doen : we moeten alleen maar de mens ervoor behoeden dat hij zijn geheugen ontwikkelt. Want zo waar het is dat in onze aarde-ontwikkeling bepaalde maanwezens een rol spelen, even waar is het dat al wat het geheugen betreft een Luciferische kracht is. Dus moeten we alleen maar ons geheugen niet ontwikkelen als we Lucifer geen kans willen geven! Maar zover gaan we natuurlijk niet, het moet duidelijk zijn dat we dit geheugen op de juiste manier dienen te ontwikkelen. En daarom werd in het boekje “De opvoeding van het kind” gezegd dat het juiste moment voor het ontwikkelen van het geheugen ligt tussen de het 7de en het 14de jaar. Vóór het 7de jaar moeten we niet bepaald het geheugen systematisch ontwikkelen want dan ontwikkelt het zich vanzelf, omdat in die periode het meest van Lucifer in de mens aanwezig is.
Maar dan, na de tandenwisseling, wanneer Ahriman het duidelijkst optreedt in de mens, dan beginnen wij met het vormen van het geheugen. Want dan biedt Ahriman reeds een tegengewicht, dan spelen we Lucifer niet al te veel in de kaart wanneer we het geheugen stimuleren.
Dat we Ahriman zouden willen bestrijden, dat idee mogen we zelfs niet laten opkomen. Want ook daar bestaat een zeer eenvoudig middel om de grofste ahrimanische werkingen te bestrijden, maar het zou de mens niet goed bekomen. Want je zou dan, als de mens zijn tweede tanden krijgt, die tanden moeten uitslaan, want die zijn de allerscherpste ahrimanische werkingen.
Van de goede machten heeft de mens alleen maar zijn zogenaamde melktanden. Dat wat hij als zijn definitief gebit krijgt, dat is zuiver ahrimanische werking. De mensen slagen er zelfs in om dikwijls zeer ontevreden te zijn met wat ze onbewust doen om Ahrimans werking te neutraliseren. De strijd tegen Ahriman is ons namelijk niet zeer welkom telkens wij het verlies van een tand te betreuren hebben. Het is zo dat wij met iedere tand die uitvalt een kracht winnen die wij zeer goed kunnen gebruiken wanneer wij ons tussen dood en een nieuwe geboorte bevinden.
Het spreekt vanzelf dat ik niet pleit tegen het plomberen of tegen valse tanden, want daarmee krijgen we niets extra ahrimanisch, hoogstens met het goud van een eventuele kroon, maar daar komt het niet op aan. Dat wij geleidelijk onze ahrimanische tanden verliezen, dat komt omdat wij in de evolutie ook bepaalde impulsen krijgen die Ahriman overwinnen. En om ’t even of wij een tand laten inzetten of niet, als de echte tand eenmaal verloren is gegaan dan hebben wij daardoor een impuls gekregen die ons helpt om de krachten te ontwikkelen die wij moeten ontwikkelen na onze dood en vóór een nieuwe geboorte.”




DE VOORTANDEN
• Tussen beide voortanden is soms wat ruimte — diastema genaamd. In het algemeen bestaat er bij iemand die zulke tanden heeft een scheiding tussen de mannelijke en de vrouwelijke pool. Voor een man betekent dat een gevoel van tegelijkertijd zich aangetrokken voelen en afwijzing jegens een vrouw. Een vrouw met zulke tanden zal voortdurend alles in twijfel trekken met betrekking tot de man met wie ze leeft. Wie een diastema heeft, zal moeilijker dan de gemiddelde mens innerlijke harmonie weten te verwezenlijken.

• De voortand rechtsboven vertegenwoordigt het mannelijk archetype — de vader, de man, het gezag, God, de animus (het mannelijke deel in de vrouw en in de man).
• De voortand linksboven vertegenwoordigt het vrouwelijk archetype — de moeder, de vrouw, de anima (het vrouwelijke deel in de man en in de vrouw).
Deze voortanden laten de reacties zien van het individu met betrekking tot zijn vader, zijn moeder, archetypen. Wanneer deze beide waarden harmonisch zijn geïntegreerd, kan de innerlijke harmonie worden gerealiseerd: de vereniging van de mannelijke en de vrouwelijke pool die de mens in zich draagt.

Een jonge vrouw had twee loszittende voortanden in de bovenkaak. Ze wilde graag een kind, maar haar pogingen daartoe hadden tot dusverre geen succes gehad. Het was noodzakelijk te begrijpen wat er aan de hand was.
We moesten aan de hand van gebeurtenissen uit haar verleden bezien of dit feit misschien te maken had met de blaas en de nieren (voorouderlijke energie), of dat er op gynaecologisch gebied iets niet in orde was. Het bleek dat ze op haar achttiende een abortus had gehad en daar eigenlijk nog steeds niet overheen was. Het uitspreken daarvan was kennelijk niet voldoende. Vaak zijn de voortanden verbonden met de innesteling van het eitje. In het onderhavige geval was die innesteling moedwillig verstoord en door het onbewuste niet aanvaard.

Het komt nogal eens voor dat kinderen hun eerste blijvende tand — dus een voortand — breken. Het is een indrukwekkend en veelzeggend feit, dat juist die eerste ‘echte’ rand breekt.
Ik heb het meermalen meegemaakt, dat bij een vader dezelfde tand gebroken was als bij zijn oudste zoon. In één geval zei de tweede zoon tegen me dat hij net zo’n gebroken tand als papa en zijn broer wilde hebben. In dat specifieke geval ging het om de voortand linksboven, die dus het vrouwelijke archetype vertegenwoordigt. Het werd me duidelijk. dat in dit gezin de mannen slecht hun plaats wisten te bepalen met betrekking tot de vrouw, de moeder. Ik heb geconstateerd dat er, wanneer de ene voortand gedeeltelijk de andere overlapt, sprake is van de dominantie van de ene ouder over de andere. Als de rechter voortand gedeeltelijk over de linker ligt, duidt dat op dominantie van de kant van de vader; is het de linker die over de rechter ligt, dan domineert de moeder. Als een van de voortanden meer naar binnen staat dan de andere, kan men zeggen dat de positie van de vader of de moeder van minder belang is.

Er bestaat een relatie tussen de voortanden boven en de grote kiezen, in het bijzonder in geval van bedplassen. De grote kies correspondeert met ‘de plaats die men wil innemen’ en die plaats, die ruimte, kan het kind dat innerlijk in conflict is met de vader of de moeder niet innemen. ( … )

• De voortanden onder zijn een afspiegeling van de plaats die de ouders innemen en van de wijze waarop die zich in het leven van alledag manifesteren.

Een van mijn patiënten had mooie, regelmatige voortanden boven — dat wil dus zeggen dat hij een goede affectieve relatie met zijn ouders had. Maar tussen de voortanden onder was ruimte. Er was iets wat niet klopte. Uit gesprekken bleek dat hij zeer doelbewust op de sociale ladder was gestegen om zich te ontworstelen aan, of op zijn minst afstand te nemen van het milieu waartoe zijn ouders behoorden. Hij waardeerde zijn ouders, maar had eigenlijk niet meer zoveel met hen uit te wisselen. Het diastema tussen de twee voortanden midden onder was de letterlijke, zichtbare vertaling van de afstand die er tussen hem en zijn familie was ontstaan.

• De voortand rechtsonder is gerelateerd aan de wijze waarop het vrouwelijke archetype, dus de moeder, de anima, wordt beleefd en zich concreet manifesteert in het leven van alledag.
• De ernaast liggende tand linksonder correspondeert met de wijze waarop het mannelijke archetype zich in het dagelijks leven manifesteert. ( … )

DE ZIJTANDEN OF LATERALE SNIJTANDEN
De zijtanden geven vorm aan de energie van de voortanden. De positie die ze in de mond innemen zegt iets over de dynamiek van het individu en zijn manier van reageren met betrekking tot de archetypen.

• Een zijtand aan de rechterkant die naar voren uitsteekt geeft aan, dat het individu zelf naar voren treedt, zijn vrijheid neemt, zich aan de invloedssfeer van de vader onttrekt. Hetzelfde proces aan de linkerkant heeft betrekking op de moeder. Als men met zo iemand spreekt, komt men algauw tot de ontdekking dat hij of zij al heel jong zijn innerlijke vrijheid heeft genomen, zonder overigens het ouderlijk huis de rug toe te keren.
Wanneer de zijtanden boven voor een deel de voortanden bedekken, is er sprake van ofwel de dominantie van het kind over de ouders, of van ouders die geen wezenlijk belangrijke plaats innemen.
De zijtanden kunnen ook een beetje naar achteren staan. Dat verraadt een onderworpenheid aan het gezag van of de vader of de moeder al naar gelang een dergelijke overlapping zich aan de rechterzijde of aan de linkerzijde voordoet. Cariës bij een linker zijtand doet, als het om een man gaat, een affectief probleem vermoeden, een teleurstelling op het affectieve vlak met betrekking tot vrouwen.
Wanneer men een goede mondhygiëne in acht neemt, het gebit zorgvuldig en op de juiste wijze borstelt, zowel links als rechts, en er ontstaat dan toch cariës op slechts één bepaalde tand of kies, duidt dat op een emotioneel aangetaste sector. Cariës is een verandering van het fysieke lichaam ten gevolge van een emotionele spanning die via dit ziekteproces een uitweg zoekt.

Sommige mensen hebben heel kleine zijtanden, die de vorm van kleine rijstkorrels hebben. Dat wijst op een zacht, lief, niet dwars karakter, waaraan welke vorm van agressiviteit dan ook vreemd is. Zulke mensen zijn vaak onderdanig: als het om de rechtertand gaat onderdanig jegens de man, de vader, de broer, als het om de linkertand gaat onderdanig aan de vrouw, de moeder of de zuster. ( … )

DE HOEKTANDEN
De hoektanden verschijnen omstreeks het dertiende â veertiende levensjaar, of aan het einde van de tweede van de drie transformatiecycli van het individu. De eerste cyclus, van 0 tot 7 jaar, die eindigt met de gelijktijdige verschijning van de voortand en de eerste grote kies, voltooit het individu op het fysieke plan.
De tweede cyclus van 7 tot 14 jaar, die eindigt met de verschijning van de hoektanden en het intreden van de puberteit, betekent de voltooiing van het individu op het emotionele plan.
De derde cyclus, die rond het 2lste levensjaar eindigt met het doorbreken van de verstandskiezen, staat voor de integratie op het spirituele plan.
De hoektanden verschijnen in dezelfde tijd waarin de seksuele energie zich van binnen ontwikkelt en zich naar buiten gaat manifesteren. Het is geen toeval dat de hoektand een fallische vorm heeft. Als een man psychisch gefrustreerd is, kan er zich een omkering van de gebruikelijke volgorde voordoen (de hoektand boven gaat achter die in de onderkaak schuil). In zo’ n geval heeft de betreffende persoon er moeite mee zijn plaats als man in te nemen en uiting te geven aan zijn gevoelens. Door de hoektand boven via een kleine ingreep een handje te helpen zijn juiste plaats terug te krijgen, namelijk die boven de hoektand onder, krijgt ook het individu als het ware een duwtje om zijn persoonlijkheid vorm te geven.
De hoektand correspondeert met grote innerlijke veranderingen, evenals met alle veranderingen die met lichamelijke groei en verandering te maken hebben, zoals bijvoorbeeld de puberteit en de menopauze.

Ik heb eens een adolescent ontmoet wiens hoektanden boven nog steeds zijn melktanden waren. Hetzelfde was het geval met de tweede grote kies linksonder. Het bleek dat hij een overbeschermende moeder had en dat hij weigerde volwassen te worden als het ware om haar een plezier te doen. Dat kind had al zijn eigen innerlijke wensen en verlangens letterlijk en figuurlijk de mond gesnoerd en leefde nog als een soort kleuter.

• De hoektand rechtsboven houdt verband met de wijze waarop ‘ik me naar buiten toe wil manifesteren’.

Bij een van mijn patiënten zat de rechter hoektand vast in het verhemelte. Toen ik via gesprekken met haar op zoek ging naar de mogelijke oorzaak daarvan in gebeurtenissen uit haar verleden, vertelde ze me dat ze al op haar achtste jaar borsten had gekregen en ook al zo jong voor het eerst ongesteld was geworden. Ze had die transformatie als zeer traumatisch beleefd, want ze schaamde zich voor haar lichaam dat ineens zo anders was dan dat van haar vriendinnetjes. Die weigering te aanvaarden dat ze vrouw aan het worden was en door de buitenwereld als zodanig te worden gezien, vertaalde zich door een onbewust vasthouden van de hoektand in het verhemelte.

• De hoektand linksboven houdt verband met de wijze waarop men innerlijk omgaat met veranderingen.

Bij een patiënte van vijftien jaar zat de hoektand linksboven vast in het verhemelte, en bovendien scheef. Ik zou het tandvlees moeten opensnijden om met behulp van een op de tand vastgezet apparaatje en een draad de tand met enige kracht naar beneden te trekken, maar zocht liever eerst naar een ander middel. Ik vroeg haar het een en ander over haar puberteit, hoe ze die beleefde enzovoort, en het bleek dat ze pas heel kort tevoren, een paar weken voor haar bezoek aan mij, voor het eerst in haar leven had gemenstrueerd. Dat vond ze vreselijk, want ze was enig kind — het troetelkindje van papa en mama. Alles ging van een leien dakje en nu was haar leventje ineens verstoord, aan het wankelen gebracht door deze brute verandering die haar duidelijk maakte dat ze niet eeuwig het kleine, verwende kind kon blijven, maar dat ze een vrouw aan het worden was en dat haar lichaam haar dat onverbloemd toonde. De weigering dat te aanvaarden vertaalde zich in een scheve ligging (onjuiste oriëntatie!) van de hoektand, die maar niet door kon (wilde) komen. Ik heb gebruikgemaakt van de bloesemtherapie, omdat het hier heel duidelijk ging om een emotionele blokkade. Drie weken later had de hoektand zijn normale plaats ingenomen zonder dat ik mijn toevlucht hoefde te nemen tot de onaangename, hierboven beschreven, operatieve ingreep.

• De hoektand rechtsonder houdt verband met hetgeen men in de buitenwereld wil doen en staat in het bijzonder in relatie tot de lichamelijke groei. Op het moment dat de tand doorbreekt is alle voor deze tand specifieke energie erin aanwezig, maar nog zonder zich op een of andere wijze te hebben uitgedrukt. Als men die energie bewust richt kan dat potentieel een heel bijzonder doel dienen. De energie in die tand is even sterk als die van de explosie bij het ontkurken van een fles champagne die men tevoren flink heeft geschud. Toen de punten die met deze hoektand corresponderen tijdens een acupunctuursessie werden gestimuleerd, betekende dat voor een van mijn patiënten een groei in de lengte van vijf centimeter in de zes weken die op die behandeling volgden. Dit spectaculaire resultaat hield verband met het feit dat deze patiënte zich tot dan toe had verzet tegen de onvermijdelijke veranderingen die zich in haar lichaam aandienden — ze had dus onbewust de energieën vastgehouden die voor haar fysieke transformatie nodig waren.

• De hoektand linksonder houdt verband met de wijze waarop innerlijke veranderingen zich naar buiten toe vertalen. Ik heb vaak gezien dat deze tand een draaiende beweging naar binnen maakt. Een dergelijke situatie doet zich voor bij mensen die hun innerlijke veranderingen en zielenroerselen in stilte verwerken. Net als de betreffende tand wringen ze zich in bochten om niet met hun omgeving in conflict te raken.
De hoektanden zijn heel belangrijke tanden. Zodra men die trekt, vooral die uit de onderkaak, is er een aanzienlijke daling van de vitaliteit waar te nemen. Het zijn de tanden die men het langst moet zien te redden. ( … )






DE VOORSTE KLEINE KIEZEN
De voorste kleine kiezen corresponderen met het ‘ik’, met de plaats waar de wensen en verlangens van het individu liggen opgeslagen. Men kan de betekenis van deze kiezen samenvatten met de woorden ‘ik wil’.
Wanneer men bij kinderen in het kader van een orthodontische behandeling stelselmatig de kleine kiezen weghaalt om meer plaats in te ruimen voor de andere tanden en kiezen, zwakt dat hun ik-kracht enorm af. Zulke kinderen komen in een meer collectief dan individueel systeem terecht, waar ze makkelijker op alles ja en amen zeggen. Die kinderen worden in de loop van deze procedure onderworpen aan een gezag dat ze eigenlijk niet hebben aanvaard. De knie is een van de fysieke correspondentiepunten van de eerste premolaar (kleine kies). Op de knieën gaan is een teken van gehoorzamen. Met dat gebaar stelt men zich vrijwillig ten dienste van iemand of iets boven zichzelf.

• De voorste kleine kies rechtsboven houdt verband met de wijze waarop men zich naar buiten wil manifesteren.

Ik heb eens een jongen van twaalf jaar onderzocht die een mooi, regelmatig gebit had met uitzondering van die ene kleine kies die in het verhemelte naar binnen was gegroeid. De vader van die jongen vroeg zich af wat de beste oplossing voor zijn zoon zou zijn: de kies trekken of een orthodontische behandeling. Hij was er zich van bewust dat die behandeling aanzienlijke risico’s met zich mee zou brengen voor de wortels van de andere tanden en kiezen en dat dat niet in verhouding zou staan tot de poging één kies te redden. Dit introverte kind had een zeer expansieve tweelingbroer — een feit waaronder hij duidelijk leed en waardoor het hem moeite kostte zijn eigen plaats te bepalen en zijn eigen wensen te uiten. Om de jongen te helpen zich op emotioneel niveau voor te bereiden op het trekken van de kies — want daartoe hadden we besloten — heb ik hem Centaury voorgeschreven, het bloesemextract dat als indicatie ‘de voetveeg’ heeft. Ik legde de jongen uit dat hij niet alleen het extract maar ook de extractie erna moest zien als een gebeurtenis die hem zou uittillen boven de status van het kind dat gewillig altijd de zin van een ander doet, naar de status van iemand die zelf beslissingen neemt en zekerder is van zichzelf. De operatie slaagde in alle opzichten.

Bachbloesem Duizendguldenkruid : Ben je volgzaam, gewillig en laat je je snel beïnvloeden door sterkere persoonlijkheden, als een levenspartner, moeder of werkgever? Duld je alles zwijgzaam, ben je te onderdanig en laat je je als een sloof of voetveeg gebruiken? Heb je veel erkenning en bevestiging nodig? Heb je geen uitgesproken wil en zijn anderen in feite baas over jouw leven? Laat je je vaak overhalen dingen te doen, die je feitelijk niet zo graag wilt doen? Bezit je een aangeboren hulpvaardigheid, die gemakkelijk wordt uitgebuit? Neem je te veel hooi op je vork en put je jezelf uit? Laat je je gemakkelijk op dwaalwegen brengen? Zeg je dikwijls: ’ik kan nu eenmaal geen nee zeggen’, of: ‘ik kan een verzoek nu eenmaal niet weigeren’. Heb je last van blaasproblemen, voel je je vaak futloos, moe, flauw of zwak?
De bloesemremedie Centaury laat je opkomen voor jezelf en geeft je de kracht, wanneer nodig, bewust en in eerlijkheid nee te zeggen, zonder schuldgevoel. Geeft vertrouwen in je innerlijke leiding en onderkent je eigen behoeften en belangen. Helpt je bij beslissingen je af te vragen: ‘wat wil ik eigenlijk zelf?’ en ‘wat zijn de eigenlijke motieven van de ander?’. Je weet wanneer wel te geven en wanneer niet. Het weggevallen contact met je eigen wil wordt hersteld. Je gaat op waarachtige wijze je deugden van hulpvaardigheid, dienstbaarheid en toewijding in praktijk brengen. Je kunt je gaan wijden aan je eigenlijke taak.
Bron :http://www.emotie-ehbo.nl/bachbloesems/bachbloesem_Centaury.html

Een andere patiënt, een vrouw, had die kies laten trekken omdat hij haar hinderde ondanks het feit dat hij niet door cariës was aangetast. Ik vraag haar hoe ze emotioneel in haar vel zat ten tijde van de extractie. Ze vertelt dat haar man, terwijl ze nog studeerde, haar gevraagd had de studie op te geven om met hem mee te gaan naar Afrika. Ze heeft dat met tegenzin gedaan en op voorwaarde dat ze dan een kind zou krijgen. Toen ze eenmaal in Afrika waren, werd ze allergisch voor alle witte levensmiddelen: wit brood, rijst, spaghetti en andere pasta’s, eiwit enz. - haar gezicht werd dan helemaal paarsrood. Ze kon het ‘blanke’ niet meer verteren. Toen ze zwanger werd, en gedurende de hele zwangerschap, was de allergie verdwenen om zich na de bevalling weer te manifesteren. De boodschap die haar lichaam haar overbracht was: ‘ik wil iets en het gaat niet zoals ik wil.’

• De voorste kleine kies linksboven houdt verband met de verlangens van onze gevoelige, affectieve, innerlijke kant.
• De voorste kleine kies linksonder houdt verband met de wijze waarop een persoon binnen de context van zijn directe omgeving uitdrukking geeft aan zijn wil. Deze kies hangt samen met iemands wil op het affectieve vlak.
• De voorste kleine kies rechtsonder houdt verband met het vermogen bepaalde plannen, voornemens en concrete projecten te verwezenlijken. De patiënte die haar studie gedwarsboomd zag door de reis naar Afrika had op deze kies een geel-gouden kroon, evenals een amalgaam vulling in de andere kleine kies. Het verwijderen van die twee op elkaar inwerkende metalen heeft ertoe bijgedragen dat haar allergische klachten afnamen. ( … )

DE ACHTERSTE KLEINE KIEZEN
Het sleutelbegrip bij de achterste kleine kiezen is ‘ik wil creëren’. Deze kiezen hangen samen met de uitdrukking en de verwezenlijking van ons vermogen tot scheppen: kinderen, liefdes, artistieke creaties ... Ze zeggen iets over ons vermogen onze verlangens op te pakken om ze te realiseren.

• De achterste kleine kies rechtsboven houdt verband met wat men naar buiten toe wil ontwikkelen. Voornamelijk het kind dat men graag wil hebben of het project dat men graag wil verwezenlijken. Vrouwen die een abortus of een miskraam hebben meegemaakt, of die een kind na de geboorte hebben verloren of problemen hebben met de vruchtbaarheid, hebben een grote kans dat er met deze kies iets misgaat. Bij een gelukkig harmonisch echtpaar kan de man die zich bewust is van de problematiek van zijn vrouw en die daar met compassie op reageert, ook last krijgen van die kies.

• De achterste kleine kies linksboven is een heel speciale kies, omdat die namelijk verbonden is met karma De aanleg en de neigingen van het individu liggen in deze kies opgeslagen als een ingeboren, al ontwaakte of nog sluimerende gave. Die kies is als het ware de handtekening van de persoon, het waarom van zijn bestaan hier. Bij sommige van mijn patiënten is er bij die kies als hun handtekening uitgekomen het schilderen van iconen, de kalligrafie, dans, groepsanimatie, zang ... Activiteiten die ze vandaag de dag in hun vrije tijd beoefenen en die hun innerlijk evenwicht en plezier geven.
Hoe meer men in harmonie leeft met zijn diepste wezen, des te gemakkelijker kan het talent zich ontwikkelen en des te sneller ontdekt men het waarom van zijn bestaan.
• De achterste kleine kies linksonder staat voor de impact op mijn leven van de energieën van moederskant. Als die kies scheef staat en naar de tongzijde overhelt, heeft men in negen van de tien gevallen met een verstikkende moeder te maken. Zoals die van het jongetje bij wie de melkkies niet uitviel (de melkkiezen zijn de toekomstige kleine kiezen).
Wanneer melkkiezen in de kaakboog blijven zitten, betekent dat heel vaak dat men niet volwassen kan of wil worden. In dit speciale geval kon de jongen niet groot worden — hij bleef maar afhankelijk van zijn moeder. Toen ik uiteindelijk de melkkies heb getrokken, bleek de blijvende kies er al onder te zitten. Een maand later was die helemaal doorgebroken en werd de jongen in zijn gedrag jegens z’n moeder opstandig. Hij had de eerste stap gezet op de weg naar onafhankelijkheid.

Bij een vrouw van een jaar of veertig was die kleine kies al sinds een paar jaar getrokken en ook was de voortand linksboven gebroken. Ze klaagde over pijn in haar schouders waar tot dan toe geen enkele therapeut iets aan had kunnen doen (de betreffende premolaar houdt somatotopisch vooral verband met de schouders). Deze vrouw had een overbeschermende moeder met wie ze heel moeilijk de ‘navelstreng’ kon doorsnijden. Ik heb haar neuraaltherapeutisch behandeld en een paar dagen later was de pijn verdwenen.

• De achterste kleine kies rechtsonder staat voor het organiseren op het materiële vlak van projecten, vooral op het gebied van het werk. Het veranderen van richting of het ontwikkelen van een nieuwe beroepsactiviteit kan zijn weerslag hebben op deze kies.

DE EERSTE GROTE KIEZEN
De eerste grote kiezen komen op de leeftijd van zes, zeven jaar tevoorschijn, in de fase waarin het kind zijn plaats aan het bepalen is:
‘Ik wil dit, ik wil dat.’ Het kind doet zich gelden en men vindt dat ‘parmantig’, het kind is ‘pertinent’ in wat het wil. Als het veertien is, in een andere cruciale levensfase, vindt men hetzelfde soort gedrag ‘brutaal’, ‘impertinent’. Men zou kunnen zeggen dat deze kiezen corresponderen met het verlangen erkend te worden op de plaats die men wil innemen.
• De eerste grote kies rechtsboven is de plaats die men wil innemen en die men naar buiten toe wil waarmaken.

Toen ik een jongeman wiens eerste grote kies rechtsboven door cariës was aangetast eens vroeg of hij misschien onlangs een teleurstelling had gehad met betrekking tot een bepaald project, antwoordde hij me dat hij gezakt was voor het examen dat hem in staat zou hebben gesteld apotheker te worden. Hij had moeten afzien van wat hij graag had willen worden.

• De eerste grote kies linksboven vertegenwoordigt de plaats die men graag zou innemen bij het uiten van zijn gevoelens. De gemiste apotheker in spe van hierboven, die niet de plaats die hij in zijn hart wilde, kon verwezenlijken, bleek vervolgens ook aan deze kies cariës te hebben.

Bij een vrouw van zestig jaar bij wie deze kies heel los zat heb ik aanvankelijk gedacht aan een probleem met de bloedsomloop. Ik heb de parodontitis behandeld om de ontsteking tot staan te brengen. Ook de achterste kleine kies linksonder stond buiten de gebitsboog, richting wang. De kleine kiezen in de onderkaak zijn verbonden met de knieën. Ik vraag haar of ze daar problemen mee heeft. Ze vertelt me dat ze op haar tiende jaar een knieoperatie heeft ondergaan, dus ongeveer op de leeftijd waarop de melkkies wordt in gewisseld voor de kleine kies. Er hadden zich in diezelfde periode trouwens nog twee andere ingrijpende gebeurtenissen voorgedaan, zij het op een heel ander vlak. Ik vraag haar een en ander over de gezinssituatie in die tijd. Ze antwoordt me op boze toon: ‘Mijn ouders zijn toen gescheiden. Mijn vader is opgestapt en als hij nu ineens voor m’n neus zou staan, zou ik de deur voor zijn neus dichtsmijten!’ De gebeurtenis stond niet alleen in haar geheugen, maar ook in haar tand gegrift en op dat moment begreep ik dat de loszittende kies boven niet iets te maken had met een storing in de bloedsomloop, maar met een affectief probleem. Deze vrouw was niet in staat de gebeurtenissen uit een ver verleden achter zich te laten of in een ander daglicht te zien. De enige manier om de kiespijn te verhelpen en in het verlengde daarvan het innerlijke conflict te verzachten was het trekken van de kies.

• De eerste grote kies linksonder houdt verband met de wijze waarop men affectief erkend wil worden. Heel vaak denken kinderen bij zichzelf: Ik vraag me af of mijn ouders me niet ergens als vondeling op een vuilnisbelt hebben gevonden. Zijn mijn vader en moeder wel mijn echte vader en moeder, want ze houden niet van me zoals ik zou willen dat ze van me houden, ik herken mezelf niet in de manier waarop ze soms naar me kijken.
Het eerste geval van cariës doet zich heel vaak juist bij die eerste grote kies linksonder voor, op een leeftijd waarop zich in het leven van het kind — dat bezig is met zijn emotionele integratie — ook de eerste gevoelsdrama’s aandienen.

Een jonge vrouw bij wie men een brug had geplaatst om die kies te vervangen, herinnerde zich dat ze daar veel pijn had gehad voor, tijdens en na het trekken van de kies. Toen we te rade gingen bij het geheugen van die kies bleek dat haar iets oudere broertje was overleden toen ze een kind was.
Het verdriet dat haar vader daar overduidelijk van had was voor haar zo intens, dat ze had gedacht haar plaats in het hart van haar vader kwijt te zijn.

Een andere patiënte leed aan multiple sclerose. Ook bij haar maakte ik gebruik van psychopathotactie en ook haar zie ik op de leeftijd van vijf zes jaar voor me: ze staat voor de schors van een kale boom. Ik vraag haar:
Hebt u een familielid verloren?’ Ze vertelt me: ‘Een zusje van me is overleden voordat ik geboren werd en mijn ouders hebben me dezelfde voornaam gegeven die zij had.’ Deze vrouw had altijd in de schaduw van haar overleden zusje geleefd. Haar eigen bestaan was nooit als zodanig erkend.

Bij multiple sclerose wordt alle opstijgende energie in het ruggenmerg onderbroken — het is het fysiek geworden ziektebeeld van het bestaan dat op een of andere wijze niet wordt erkend.

• De eerste grote kies rechtsonder houdt verband met het allerconcreetste: het werk. Wanneer men er moeite mee heeft een zaak van de grond te brengen of een belangrijk project te verwezenlijken, is het geen toeval dat zich juist bij deze kies allerhande symptomen voordoen, want zulke belangrijke zaken met betrekking tot het werk zijn als een geboorte. Bij een van mijn patiënten heb ik gezien, hoeveel beweging er in die kies zat in de periode waarin hij een zaak aan het opzetten was. Toen dat eenmaal was gelukt, stabiliseerde de kies zich weer. ( … )

DE TWEEDE GROTE KIEZEN
• De tweede grote kiezen breken op de leeftijd van ongeveer twaalf jaar door. Ze weerspiegelen de relatie van het individu met andere mensen, dus de wijze waarop men zichzelf op de ander projecteert en de terugkaatsing daarop van de ander. Ze houden verband met ‘de reactie van de ander op mij’.

• De tweede grote kies rechtsboven geeft uiting aan gebeurtenissen die verbonden zijn met de betrekkingen die het individu met de buitenwereld onderhoudt — in het dagelijks leven en in zijn werk.
Wanneer men op het gebied van het werk een vechtersmentaliteit bezit, wil men heel vaak dat de ander net zo is. Wanneer men dan te maken krijgt met een futloos iemand ontstaan er spanningen. Dat heeft tot gevolg dat de een zich uit de voeten maakt of dat de ander in woede ontsteekt. Die woede kan zich vertalen in aantasting van de tweede grote kies.

• De tweede grote kies linksboven zegt iets over de betrekkingen die men op affectief gebied met zijn medemensen onderhoudt. Hij weerspiegelt al dan niet de harmonie in de gevoelsrelaties met anderen.

Als er binnen het kader van een vriendschappelijke, affectieve relatie sprake is van een teleurstelling met betrekking tot de houding van de ander, van wie men kennelijk iets anders had verwacht en gehoopt, kan dat conflict zich vertalen naar een aantasting van de hier genoemde kies.
Als een man bijvoorbeeld een flatje op zijn naam wil kopen, zonder daarbij rekening te houden met de wensen van zijn vrouw, kan de last die ze heeft van de houding van haar man jegens haar zich fysiek manifesteren als kiespijn. Als de man zijn plan dan ook echt ten uitvoer brengt, is de kies die bij de vrouw wordt aangetast vrijwel zeker de tweede grote kies linksboven.

Deze tweede grote kies linksonder materialiseert de uitwisseling — of liever het gebrek daaraan..

• De tweede grote kies rechtsonder houdt verband met de relatie die men tot zichzelf heeft en die zich uit in gebaren en de hele manier van doen. Die relatie, waarvan deze kies de weerspiegeling is, berust op het materiële aspect, het aspect dat aanleiding kan geven tot conflicten. ( … )

DE VERSTANDSKIEZEN
De verstandskiezen breken tegen het eenentwintigste levensjaar door, aan het einde van de derde cyclus van zeven jaar die correspondeert met de integratie op het spirituele niveau. Ze kristalliseren de energie van het individu die verbonden is met het collectieve bewustzijn, met het universele bewustzijn. Deze kiezen zeggen iets over het vermogen van het individu één te worden met het mystieke deel van zichzelf. In vergelijking met de andere tanden en kiezen heeft de verstandskies twee betekenissen: de verstandskies houdt enerzijds verband met de mens in de spirituele wereld en anderzijds met de mens in de wereld waarin hij zich ontwikkelt. De spirituele wereld kan men bereiken via de mystieke weg of door middel van esoterische kennis.
Wanneer de verstandskiezen ontbreken kan dat wijzen op een sterkere gerichtheid op kennis dan op mystiek. De mystieke weg is in het algemeen ‘arbeidsintensiever’ en ook vaak verbonden met disciplines als yoga, tai chi, reiki en dergelijke.
Het gebeurt soms dat mensen alleen maar verstandskiezen in de bovenkaak of in de onderkaak hebben. Als er alleen maar in de bovenkaak verstandskiezen zijn, kan men zeggen dat de betreffende persoon de kennis omtrent onzichtbare bestaansniveaus in zich draagt, maar er geen zin in heeft die in het leven van alledag in praktijk te brengen. Als de verstandskiezen zich daarentegen alleen in de onderkaak voordoen betekent dat, dat de betreffende persoon zich buitengewoon veel moeite geeft in de wereld geïntegreerd te raken.
De verstandskiezen zitten in de hoek — het kaakgewricht — waar de horizontale en de verticale ‘tak’ van de kaaklijn, samenkomen. Ze bevatten de energieën van zowel het spirituele als het aardse niveau en verspreiden die via de kaakboog waarin ze zich bevinden. Wanneer de mens zijn potentieel tot het verwezenlijken van een spirituele of een materiële dimensie ontwikkelt, is de verstandskies daar altijd bij betrokken. Als iemand er moeite mee heeft zijn plaats in de wereld te vinden, kan hij of zij problemen krijgen met een of meer verstandskiezen.

• De verstandskies rechtsboven correspondeert met het ontwikkelen van de kracht die nodig is om zowel in de wereld van het fysieke als in die van het spirituele geïntegreerd te raken.
• De verstandskies linksboven houdt verband met het diepgewortelde gevoel van angst, afgewezen te worden door de fysieke en de spirituele wereld waarin de betreffende persoon zich ontwikkelt.
• De verstandskies rechtsonder weerspiegelt de kracht die men ontwikkelt om binnen de omgeving waarin men leeft uiting te geven aan zijn gevoelens.
• De verstandskies linksonder correspondeert met het vermogen tot het ontwikkelen van de fysieke energie die nodig is om zich in te passen in de wereld waarin men leeft.
( … )
Tegenwoordig heeft men de neiging de verstandskiezen stelselmatig te trekken. Daarmee verminkt men als het ware de betreffende persoon op het niveau van zijn benadering van het universum als geheel — men neemt de polariteit weg die hem in staat zou kunnen stellen zich met zijn universele bewustzijn te verbinden.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Het ontstaan van de staat


Eén van de hinderpalen om tot een sociale driegeleding te komen is een gebrek aan inzicht in het wezen van de staat. In de school en de media krijgen we de fictie ingeprent dat we allemaal samen een soort sociaal contract afgesloten hebben waardoor we alle wetgevende en bestuurlijke macht overdragen aan mensen die we zelf gekozen hebben. Wanneer we niet tevreden zijn met wat deze mensen doen, dan kunnen we bij de volgende verkiezingen voor andere stemmen. Iedere generatie heeft meerdere verkiezingsrondes nodig om te beseffen dat de zogenaamde volksvertegenwoordigers in feite niet het volk maar ‘de natie’ vertegenwoordigen, zoals het ook heel eerlijk in de Belgische Grondwet gesteld wordt (art. 33 : “alle machten gaan uit van de Natie”). Wie dan eigenlijk ‘de natie’ is, wordt niet verder omschreven, maar wanneer we onderstaande analyse van Franz Oppenheimer volgen, dan wordt toch al een tipje van de sluier opgelicht.
Franz Oppenheimer (1864 – 1943), een tijdgenoot van Rudolf Steiner, werd geboren in Berlijn en week in 1938 uit naar Californië. “Der Staat” verscheen voor het eerst in 1909 en wij namen onderstaande samenvatting over uit de Nederlandse vertaling van 1932.

Het sociologische staatsbegrip
Wat is de staat volgens sociologische begrippen? De geschiedenis van het woord zegt het ons reeds. Het komt uit het Italiaans van de Renaissance-periode. Daar beduidde het de - meestal door middel van geweld tot heerschappij gekomen- vorst met zijn aanhangers: ,,De heersers en hun partij heten lo stato, en deze naam nam dan vermoedelijk langzamerhand de ruimere betekenis aan van het geheel van een bepaald gebied”. Hij is in oorsprong een maatschappelijke orde die door een overwinnende groep aan een overwonnen groep mensen is opgedrongen met het enig doel, de heerschappij der eerste over de laatste te regelen en te beschermen tegen opstanden binnenslands en aanvallen van buiten af. En deze heerschappij had geen ander einddoel dan de economische uitbuiting van de overwonnenen door de overwinnaars.
Geen enkele primitieve ‘staat’, uit welk tijdperk der wereldgeschiedenis ook, is anders ontstaan. Zelfs het weinigje geschiedkennis, dat onze jeugd bijgebracht wordt, is al voldoende, om deze algemene bewering te staven. Overal dringt een wilde oorlogszuchtige volksstam het land binnen van een minder krijgshaftig volk, vestigt er zich als adel en sticht er zijn staat.

Het politieke en het economische middel
Er zijn twee lijnrecht tegenover elkaar staande middelen, waardoor de mens, die overal door dezelfde drift tot levensbehoud wordt voortgestuwd, in zijn behoeften kan voorzien: arbeid en roof, eigen arbeid of de gewelddadige toeëigening van de vruchten van andermans arbeid.
Ik stel voor om eigen arbeid en de ruil van eigen tegen gelijkwaardige vreemde arbeid het ,,economische middel” te noemen, daarentegen de toeëigening zonder vergoeding van vreemde arbeid het ,,politieke middel”. ( … ) Want tot heden toe bestaat de stof voor de ganse wereldgeschiedenis slechts uit één ding: de strijd tussen het economische en het politieke middel. En dit zal zo blijven, totdat wij mensen het ‘Vrijburgerschap’ veroverd zullen hebben.

Staatloze volksstammen (jagers en hakbouwers).
De staat is de organisatie van het politieke middel. Daarom kan geen enkele staat ontstaan voordat het economische middel een zekere kern van gebruiksgoederen voortgebracht heeft, die door strijd en roof gewonnen kunnen worden. En daarom zijn de primitieve jagersvolken staatloos, terwijl ook de hogere jagers het slechts dan tot staatvorming brengen, als zij in hun naaste omgeving economisch meer ontwikkelde gemeenschappen aantreffen die zij kunnen onderwerpen. De primitieve jagers leven echter feitelijk zonder uitzondering in anarchie. Grosse schrijft over deze primitieve jagers :

“Waar er geen belangrijke verschillen in vermogen bestaan, ontbreekt één der hoofdvoorwaarden voor het ontstaan van standsverschillen. In het algemeen zijn alle volwassen mannen binnen het stamverband gelijk berechtigd, de ouderen onder hen hebben aan hun rijkere levenservaring een zeker gezag te danken; maar niemand voelt zich tegenover hen verplicht tot gehoorzaamheid. Waar de afzonderlijke stamdelen een zeker persoon als opperhoofd erkennen daar is hun macht buitengewoon klein. Het opperhoofd beschikt niet over machtsmiddelen om zijn wensen tegen de zin der overige stamleden door te zetten. De meeste jagersstammen hebben echter in ‘t geheel geen hoofdmannen. De ganse mannelijke bevolking te zamen vormt nog één homogene ongedifferentieerde massa, waarboven slechts die individuen uitsteken, die men in het bezit waant van magische krachten”.
Hier bestaat dus zo goed als niets, wat wijst op enig ‘staatswezen’ in de zin die door de een of andere staatsleer aan het woord ‘staat’ gehecht wordt, laat staan in de juiste sociologische zin.

De vormen van samenleving onder de primitieve landbouwers vertonen ternauwernood meer gelijkenis met een ’staat’ dan de jagershorden. Waar men nog in vrijheid met de hak de grond bewerkt, daar is nog geen sprake van een ‘staat’. Men leeft er ver uiteen, her en der verstrooid in afzonderlijk gelegen hofsteden, hoogstens in dorpen, door twisten over gouw of akkergrenzen verdeeld, op zijn best in losse bondgenootschappen, die maar slap worden bijeengehouden door het bewustzijn van gemeenschappelijke afstamming, taal en geloof. Slechts zelden, eens in het jaar misschien, verenigt deze mensen het gemeenschappelijk gevierde feest ter ere van beroemde voorvaderen of van de stamgod. Een algemeen erkend gezag bestaat niet; de afzonderlijke hoofden over een dorp of hoogstens een gouw hebben al naar hun persoonlijke eigenschappen, met name naar gelang van de hun toegeschreven tovermacht, in hun beperkte kring een grotere of kleinere invloed.

In een dergelijke maatschappelijk toestand is het bijna ondenkbaar, dat de weerbare manschap zich tot aanvalsdoeleinden aaneensluit, Het valt al moeilijk genoeg de gouw, nog moeilijker de stam ter gemeenschappelijke verdediging te mobiliseren. De boer is nu eenmaal immobiel, vastgeworteld aan de aarde, als de plant die hij verbouwt, Zelfs al is hij rechtens vrij om te gaan waarheen hij wil, toch blijft hij door zijn bedrijf ook dan nog ,,glebae adscriptus” (Middeleeuws Latijn, = aan de aardkluit gebonden). Trouwens, welk nut zou een rooftocht ook hebben in een land, dat zover het oog reikt enkel door boeren bewoond wordt ? De ene boer kan de andere niets ontroven, dat hij zelf niet reeds heeft. Bij de extensieve cultuur op deze trap van de maatschappij, waar men zich in overvloed van bouwland verheugt, komt ieder van hen door middel van luttel arbeid in het bezit van al wat hij behoeft, terwijl al wat daar boven uit gaat, overtollig zou zijn en de inspanning om het te verkrijgen verloren moeite, zelfs al kon men het buitgemaakte koren langer bewaren dan in die eenvoudige levensomstandigheden mogelijk is, waar het spoedig, door het weer aangetast of door mieren aangevreten, teloor gaat. Zo moet volgens Ratzel de Centraal-Afrikaanse boer het overtollige gedeelte van zijn oogst zo snel mogelijk in bier omzetten, om het niet geheel te verliezen.

Om al deze redenen ontbreekt de primitieve landbouwer elke begeerte naar offensieve krijgsbedrijven, zoals die als kenmerkend verschijnsel wel aangetroffen wordt bij jagers en nomaden: de oorlog kan de boer geen voordeel opleveren. En deze vredelievende gezindheid wordt nog verstrekt, doordat zijn werkzaamheden de krijgshaftigheid niet juist ten goede komen, Hij is wel sterk van spieren en volhardend, maar langzaam in zijn bewegingen en aarzelend in zijn besluiten, terwijl het leven van de jager en de nomade een leerschool vormt van snelheid, beslistheid en krachtdadig optreden. Vandaar dat de primitieve boeren meestal zachtmoediger van aard zijn dan jagers- of herdersvolken. Kortom: er bestaat geen drang en evenmin enige mogelijkheid tot gewelddadige onderwerping der buurstammen; hier kan derhalve geen ‘staat’ ontstaan en is er ook nimmer een ontstaan, Ware de stoot hiertoe niet van buiten af gegeven, door groepen die een andere leefwijze volgden — dan had de primitieve boer de staat nooit uitgevonden.

Volkeren op de drempel van de staat (nomaden en vikingen ).
Daarentegen vinden wij bij de herdersstam een ganse reeks staatvormende factoren aanwezig; en in overeenstemming daarmede is de staatsvorming bij de meer ontwikkelde herders reeds bijna afgewerkt, namelijk tot op het laatste kenmerk, dat naar onze moderne zienswijze nodig is om het begrip staat volledig te maken: de duurzame vestiging in een bepaald vastbegrensd gebied.
De eerste factor is een economische. In het leven van de herder kan zich namelijk ook zonder ingrijpen van gewelddadige niet-economische invloeden, toch een niet onbelangrijke differentiëring in vermogen en inkomen ontwikkelen. Zelfs indien wij uitgaan van een ondersteld volkomen gelijk bezit aan kudden in het begin, dan nog kan en zal binnen korte tijd de een rijker, de ander armer zijn. De fokker van bijzondere bekwaamheid zal zijn kudde snel zien aangroeien, terwijl een stoutmoedig jager en hij die het vee met bijzondere zorg bewaakt dit beter tegen de decimering door roofdieren zullen kunnen beschermen. Het geluk doet er ook iets toe : de één vindt extra goede weidegronden en gezond drinkwater, de ander ziet zich door een besmettelijke veeziekte of een sneeuwstorm van zijn gehele vermogen beroofd.
Vermogensverschillen nu hebben overal klasse-verschillen ten gevolge. De verarmde herder moet zich verhuren bij de rijkgebleven stamgenoot en daalt als afhankelijke beneden hem in aanzien. Dit is een verschijnsel, dat ons vanuit alle werelddelen vermeld wordt. Meitzen over de nomadische Lappen uit Noorwegen: ,,300 stuks vee per familie is voldoende; wie er nog slechts honderd heeft, moet in dienst treden bij een der rijken, wier kudden tot 1000 stuks vee tellen”. ( … )
Laveleye, die hetzelfde vermeldt van zekere streken van Ierland, leidt zelfs oorsprong en naam van het feudale stelsel (leenstelsel) af van de gebruikelijke leningen van vee door rijke aan arme stamgenoten: volgens hem was een feod (van od = goed en fee = vee, later = beloning) het eerste leen, waarmee de grote de kleine man als cliënt aan zich bond, totdat hij zijn schuld zou hebben afgelost.

( … )
Kunde en bekwaamheid zijn niet noodzakelijk erfelijk, de grootste veestapel valt uiteen, als in één tent vele erfgenamen tezamen opgroeien, en het geluk is wisselvallig, In onze dagen nog is de rijkste man onder de Zweedse Lappen in korte tijd zo totaal verarmd, dat hij vanwege de regering moest worden onderhouden. Al deze factoren hebben de strekking, de toestand steeds weer tot die van de oorspronkelijke economische en sociale gelijkheid te doen naderen. ( … )
Een duurzame en belangrijke verstoring van dit evenwicht brengt pas het politieke middel teweeg: ,,Waar strijd gevoerd wordt en buit veroverd, daar bestaan grotere verschillen, tot uitdrukking komende in het bezit van slaven, vrouwen, wapens en kostbare rijdieren”
Het bezit van s l a v e n ! De nomade is het die de slavernij heeft uitgevonden en daarmee de kiem gelegd voor de staat, in zoverre hier voor het eerst de ene mens systematisch de arbeidskracht van de andere tot eigen voordeel aanwendt.
Ook de jager voert oorlog en maakt gevangenen. Doch hij maakt deze niet tot slaven, maar doodt ze of neemt ze op in zijn stam. Wat zou hij met slaven moeten beginnen? Jachtbuit kan men nog veel minder opstapelen, ,,kapitaliseren”, dan koren. De gedachte, een mens te maken tot een arbeidsautomaat, is pas kunnen opkomen in een fase van de economische ontwikkeling, waarin een vermogen, een stamkapitaal, gevormd is, dat slechts door de hulp van afhankelijke arbeidskrachten voordeel afwerpen kan.
Deze toestand wordt pas bereikt in het herdersstadium. Zonder vreemde hulp schieten de krachten van één familie tekort om een kudde van enigszins grotere omvang bijeen te houden en tegen aanvallen van mensen of dieren te beschermen. Vóór het politieke middel zich doet gelden, zijn zulke hulpkrachten slechts schaars : de genoemde arme clangenoten en vluchtelingen uit vreemde stammen, die wij overal als beschermelingen in het gevolg en de afhankelijkheid van de grote herdersvorsten aantreffen.

Maar overigens zijn de in de clan voorhanden kapitaalloze arbeidskrachten niet voldoende om werkelijk grote kudden te hoeden. Toch leidt het bedrijf zelf tot het gebruik van deze arbeidskrachten. Immers, wil men vermijden, op een gedeelte weidegrond al te veel vee te plaatsen, hetgeen niet zonder schade kan geschieden, dan moet men de kudde over verschillende weiden verdelen. Hiermee vermindert men in dezelfde mate de kans, zijn gehele bezit aan vee te verliezen: dan toch zullen ziekten, stormen en dergelijke steeds slechts een deel te gronde richten, terwijl ook de vijand op de grenzen niet alles ineens kan roven.
Dit is de reden, waarom de ontwikkelde nomade de gevangen genomen vijand spaart: hij kan hem gebruiken als weide-slaaf. De overgang van doden tot knechten kunnen wij nog waarnemen in een religieus gebruik hij de Scythen: bij hun gouw-heiligdommen werd van elke honderd krijgsgevangenen er altijd één geofferd. Lippert, die dit feit mededeelt ziet hierin ,,het optreden van een beperking, welker oorzaak klaarblijkelijk gelegen is in de waarde, die de gevangen vijand als knecht voor een herdersvolk gekregen had”.
Met de inlijving van de slaven in de herdersstam is de staat — enkel op het gezeten leven in een vastbegrensd gebied na — naar zijn essentiële elementen gereed. Zijn v o r m is overheersing en zijn inhoud uitbuiting van menselijke arbeidskrachten voor economische doeleinden. En nu kan de economische differentiatie en de sociale klassenvorming in een heel ander tempo vorderen.
De kudden der groten, verstandig verdeeld en door tal van gewapende knechten beter bewaakt dan die van de kleine gewone vrijen, blijven in de regel op hun oude getalsterkte of groeien door het grotere aandeel in de buit, dat de rijke ontvangt — groter al naarmate hij meer (onvrije) krijgslieden in het veld brengt —, sneller aan dan de andere. Het opperpriesterambt werkt verder mede, om een steeds bredere kloof tussen de te voren gelijke clangenoten te doen ontstaan, totdat een echte adel, de rijke nakomelingen van de rijke patriarchen, tegenover de kleine gemeenvrije staat. ( … )
Bij alle ontwikkelde herdersvolken vinden wij dan ook de sociale splitsing in drie klassen: adel, vrijen en slaven.

Aldus raakt de herder langzamerhand gewoon aan de oorlog als kostwinning en aan het profijt trekken uit de arbeidsautomaat die hij zich in de onderworpen mens verschaft heeft. En men moet toegeven, dat zijn gehele levenswijze hem wel drijven moet tot het voortdurend meer gebruik maken van het ,,politieke middel”. Even behendig en vastberaden als de primitieve jager, is hij sterker van lichaamsbouw dan deze, wiens voedsel-voorziening te ongeregeld is, dan dat hij tot de hoogste mate van grootte en kracht zou kunnen opgroeien, die voor de soort bereikbaar is. De herder evenwel, wien in de melk zijner kuddedieren een ononderbroken stroom van voedingsmiddelen ten dienste staat, en die vleesvoeding tot zich kan nemen zo vaak hij wenst, groeit haast overal uit tot ,,reus”: de Arische paardnomade zo goed als de runderweidende herder van Azië en Afrika, b.v. de Zoeloe. Ten tweede is het zielental van de herdersstam veel talrijker dan dat van de jagershorde, niet slechts, omdat een bepaald gebied de volwassenen een veel groter opbrengst aan voedingsmiddelen kan leveren, maar vooral ook, omdat de zoogtijd der moeders door de beschikking over dierlijke melk verkort wordt, en dientengevolge een groter aantal kinderen geboren en grootgebracht kan worden, Daardoor zijn de grassteppen der oude wereld geworden tot die onuitputtelijke, periodiek overstromende mensenreservoirs, tot de ,,vaginae gentium”.

Wij vinden hier dus een belangrijk groter aantal van weerbare mannen dan bij de jagers, ieder voor zich sterker, maar toch allen gezamenlijk minstens even vlug in hun bewegingen als de jagershorde —de ruiters onder hen, te paard of op kamelen, zelfs onvergelijkelijk veel vlugger —, en dit grotere aantal tezamen verbonden door een organisatie, zoals slechts onder de schuts van de slavenhoudende, aan heersen gewende patriarch mogelijk is; een organisatie, waarmee de eed van trouw, die de jonge krijgers uit de jagersstam tot een los samenhangend gevolg rondom het opperhoofd verenigt, in ‘t geheel niet kan worden vergeleken.
Voor de jager toch is het het voordeligst, alleen of in kleine groepen op jacht te gaan, terwijl de herder zich het best voortbeweegt in de grote stoet, waarin de enkeling het best beveiligd is, en die in ieder opzicht een legerstoet vormt, zoals de rustplaats met het volste recht een kamp genoemd mag worden. Zo ontstaan vanzelf door dagelijkse oefening de handigheid in het manoeuvreren, de strenge orde en de krachtige discipline. “Men zal wel niet ver mistasten”, zegt Ratzel, “als men tot de krachten die de discipline in het leven van de nomade hebben veroorzaakt, mede de sinds onheuglijke tijden gelijk gebleven tentorde rekent. Ieder mens en ieder ding heeft zijn vaste, van ouds bepaalde plaats in de tent; vandaar de snelheid en orde, waarmee men oppakt en afbreekt, opslaat en nieuw inricht. Iets ongehoords ware het, zo iemand van plaats verandert zonder bevel of dringende noodzaak. Dank zij deze vaste orde alleen kan de tent met haar gehele inboedel binnen de tijd van één uur worden ingepakt en opgeladen”. Deze zelfde oeroude, in jachtbedrijf en oorlog en op vreedzame zwerftochten beproefde orde bij de herdersstam heerst nu evenzeer als deze op mars is tegen de vijand. En dit maakt hen tot de beroepsstrijders, die zij zijn, onweerstaanbaar zolang althans de ,,staat” geen nog hoger georganiseerde en machtiger verbanden schept. De begrippen herder en strijder worden identiek.

( … ) Wij leerden zojuist de oorzaken kennen, waardoor de herder de overhand krijgt over de hakbouwer: het betrekkelijk grote zielenaantal der horden, gepaard met een bedrijf, dat de enkeling opvoedt tot moed en beslistheid en de gemeenschap tot strenge tucht, Dit alles geldt ook voor de van visserij levende kustbewoner. Rijke viswaters maken een belangrijke dichtheid van bevolking mogelijk, en daarbij tevens het slavenhouden, daar de slaaf bij de visvangst meer wint, dan zijn onderhoud kost; en zo komt het, dat wij hier een geregelde vorm van slavernij aantreffen, en dientengevolge ook zekere duurzame economische verschillen tussen de vrijen onderling, die de indruk maken van een soort plutocratie, overeenkomstig de toestanden bij de herders, Het bevelen over slaven gewent ook in dit geval aan de heerschappij en ontwikkelt de smaak in het ,,politieke middel”; en hier vindt deze wens evenals ginds steun in de strenge discipline, die het beroep, in dit geval de zeevaart, ontwikkelt, ,,Eén van de grootste voordelen der gemeenschappelijke visvangst is dit, dat de bemanning der vissersboten, die, als de schepen een zekere grootte hebben overgaat tot het kiezen van een aanvoerder, geoefend wordt in een strenge tucht, omdat het welslagen van de tocht volkomen afhankelijk is van de volstrekte gehoorzaamheid aan de aanvoerder. De regering van het schip vergemakkelijkt dan vervolgens die van de staat. ( … )
Tengevolge van deze omstandigheden bezitten de ,,Vikings” evenzeer de geschiktheid, het politieke middel tot basis van hun economisch bestaan te verkiezen als de herders; zij zijn dan ook, evenals deze, in groten getale tot statenstichters geworden.

Het ontstaan van de staat
De met de herders noch in aantal noch in individuele strijdwaarde te vergelijken jagershorden kunnen dezen bij de botsingen die van tijd tot tijd voorkomen, natuurlijk niet weerstaan, Zij wijken uit naar steppen en berglanden, waar de herders hen niet willen of kunnen volgen, omdat het vee daar geen weideplaatsen vindt; of zij gaan met hen een soort cliënten-overeenkomst aan: een verschijnsel, dat men vooral in Afrika dikwijls en reeds sinds oeroude tijden aantreft. Uit dergelijke botsingen is echter nimmer een ,,staat” ontstaan. Want al mag de jager misschien een geringe schatting in de vorm van jachtbuit betalen in ruil voor de verleende bescherming, en al maakt hij zich verdienstelijk als verkenner of schildwacht, toch zal hij, de ,,anarchist van de praktijk”, de dood verkiezen boven regelmatige arbeid in gedwongen dienstbaarheid.
Ook de boer met zijn ongedisciplineerde landweer, bestaande uit ongeoefende en op zichzelf staande strijdkrachten, kan de stoot der bereden herders op den duur niet weerstaan, zelfs niet al is hij sterk in de meerderheid wat het aantal aangaat. Maar de boer wijkt niet uit, want hij is vastgeworteld aan zijn land; en hij is aan regelmatige arbeid reeds gewend. Hij blijft, laat zich onderwerpen, en betaalt de overwinnaar schatting: dat is de oorsprong van de landstaat in de oude wereld. ( … ) Waar hij de kans schoon ziet en er de macht toe bezit, geeft de mens de voorkeur aan het politieke boven het economische middel. Ja, misschien staat hij hierin niet alleen: volgens Maeterlinck in “Het leven der bijen” is een bijenvolk, als het eenmaal de ondervinding heeft opgedaan dat de honing in plaats van door moeitevolle verzameling ook door roof uit een vreemde korf is te verkrijgen, voorgoed voor het ,,economische middel” bedorven. Uit werkbijen zijn roofbijen ontstaan. ( … )

Bij het ontstaan van de staat tengevolge van de onderwerping van een landbouwend volk door een herdersstam of door zeenomaden kan men zes tijdperken onderscheiden.

Het eerste stadium is een grensoorlog, waarbij roof en moord aan de orde van de dag zijn; eindeloos woedt de strijd, van vrede noch wapenstilstand is sprake : mannen worden gedood, vrouwen en kinderen meegevoerd, kudden geroofd, hofsteden verbrand, Worden de aanvallers met bebloede koppen teruggejaagd, dan komen zij, vast aaneengesloten door de plicht der bloedwraak, in steeds grotere getale toch weer terug. Soms vermannen zich wel de eedgenoten, roepen de landweer samen, en een enkele maal gelukt het hen misschien ook, de op de vlucht geslagen vijand tot staan te brengen en hem de lust tot terugkeer voor enige tijd te benemen; maar te bezwaarlijk is de mobilisering, te lastig de verzorging van de boerenlandweer, die niet gelijk de vijand zijn kudden, ook harerzijds een bron van voedingsmiddelen met zich mee kan voeren in de woestijn en ten slotte wenkt hen, de boeren, de torenspits van het dorp, en is de drang naar de braakliggende akkers thuis te machtig. Zo wint ook in die gevallen ten slotte de kleine, maar vast aaneengeklonken en toch zo beweeglijke macht het bijna steeds van de grotere maar versnipperde massa: de panter wint het van de buffel. Dit is het eerste stadium van staatsvorming. De ontwikkeling kan eeuwen, ja tientallen van eeuwen op deze trap blijven staan. ( … )

Tot dit eerste stadium moet men ook de uit de gehele geschiedenis der oude wereld bekende volksverhuizingen rekenen, voorzover deze geen verovering maar enkel plundering ten doel hadden; plundertochten, zoals waaronder West-Europa vanaf de landzijde door Kelten, Germanen, Hunnen, Avaren, Arabieren, Magyaren, Tataren, Mongolen en Turken en van de zeezijde uit door de Vikings en de Saracenen te lijden heeft gehad. Ver buiten hun gewone roofgebied uit trekkende, overstroomden zij gehele werelddelen, verdwenen, keerden weder, kwijnden spoorloos weg maar lieten niets dan éen woestenij achter. Niet zelden echter gingen zij in een deel van het overstroomde gebied direct over tot het zesde en laatste stadium van staatsvorming, door een duurzame heerschappij over de boerenbevolking te grondvesten. ( … )

Langzamerhand ontstaat uit dit eerste stadium het tweede, en wel dan, wanneer de boer, door duizenden tegenspoeden murw geworden, zich in zijn lot heeft geschikt en van elke tegenstand afziet. Dan begint het zelfs de barbaarse herder duidelijk te worden dat een doodgeslagen boer niet meer ploegen, en een omgehakte vruchtboom niet meer dragen kan. Als het kan, laat hij nu in zijn eigen belang de boer leven en de boom staan. De ruitersbende komt nog even vaak als vroeger, weliswaar tot de tanden gewapend maar niet meer in de verwachting van eigenlijke strijd en gewelddadige roof. Men brandt en moordt slechts zo veel als nodig is, om het gewenste respect op peil te houden of een enkel geval van weerbarstigheid te breken, Maar in het algemeen neemt de herder, volgens een tot een vast recht geworden gewoonte — gewoonterecht is de eerste kiem van alle recht in de staat! — nog slechts het overschot van de boer. Dat wil zeggen : hij laat hem zijn huis, zijn gereedschappen en voldoende levensmiddelen tot de volgende oogst . Een vergelijking: de herder in het eerste stadium is de beer, die de bijenkorf onder het uitroven tevens vernielt; in het tweede stadium is hij de imker, die de bijen genoeg honing laat houden, om te overwinteren. Welk een geweldige vooruitgang in economisch en politiek opzicht, van het eerste tot dit tweede stadium! Wat het eerste betreft: waar vroeger het middel van bestaan voor de herdersstam de gewelddadige toeëigening zonder meer was, en men ter wille van het genot van het ogenblik de bron van rijkdom voor de toekomst onbruikbaar maakte, daar gaat men thans economisch te werk; want alle economie betekent: zijn huishouding met overleg inrichten, terwille van de toekomst het momenteel genot beperken. De herder heeft het ,,kapitaliseren” geleerd.

Een even grote stap vooruit in politiek opzicht: de niet-bloedverwant, tot nog toe vogelvrij en slechts als een soort jachtbuit beschouwd, verkrijgt een waarde doordat men hem als bron van rijkdom heeft leren kennen; dit is weliswaar het begin van alle dienstbaarheid, onderdrukking en uitbuiting, maar ook van een de grenzen der bloedverwantschap te buiten gaande hogere samenlevingsvorm; en, zoals wij zagen, worden reeds in dit stadium de eerste draden van een rechtsbetrekking gesponnen tussen rovers en beroofden, om de kloof, die tot dusverre gaapte tussen wie elkaar slechts als doodsvijanden beschouwden, te overbruggen. De boer krijgt een soort r e c h t op het noodzakelijk levensonderhoud; het wordt tot o n r e c h t, hem, indien hij geen verzet pleegt, te doden of volkomen uit te plunderen, En meer dan dat ! Zachtzinniger gevoelens, betrekkingen die menselijker en minder brutaal zijn dan het vroegere gewoonterecht, worden langzamerhand dooreen geweven tot een nog zwak netwerk van fijne draden, hetgeen later tot algehele samensmelting en éénwording zal leiden, Nu de herders niet meer blakend van toom en razend van strijdlust op de boeren aanvallen, vinden dezen ook wel eens gehoor voor een gegronde klacht of wordt een nederig verzoek vervuld. Voor het eerst, zij het nog zeer schuchter en zacht, begint zich de kategorische imperatief der billijkheid, het ,,wat gij niet wilt dat u geschiedt”, welke regel door de herder voor zover het zijn bloed- en stamverwanten betreft, reeds streng in acht genomen wordt, ook in het verkeer met niet-bloedverwanten te doen horen. Hier vindt men de kiem tot die uiterlijke samensmelting, waarbij uit de kleine horden volkeren en volkerenbonden groeien en eenmaal het begrip ,mensheid” tot een levende werkelijkheid zal worden; en evenzeer tot die innerlijke éénwording van de eens zo verbrokkelde mensenziel, waarbij men van haat tegen de barbaroi tot alomvattende mensenliefde komt in het Christendom en Boeddhisme.
( … )

Het net van gevoelsdraden waarvan wij gesproken hebben, wordt spoedig nog door iets anders versterkt. Behalve onze Bruin, die zich thans in een imker getransformeerd heeft, leven er in de woestijn nog andere beren die wel honing lusten. Onze herdersstam sluit de wildbaan voor hen af, en beschermt ,,zijn” bijenkorf gewapenderhand. De boeren raken er aan gewend, de herders te hulp te roepen als hun gevaar dreigt; zodoende zijn zij in hun oog niet meer rovers en moordenaars, maar redders en beschermers. Men stelle zich het gejuich der boeren voor, als de op wraak uitgetogen schare der heren de geroofde vrouwen en kinderen en bovendien de afgehouwen hoofden of afgetrokken scalpen der rovers mee terugbrengt in het dorp. Hier zijn het geen draden meer die de partijen verbinden, hier wordt een band geknoopt van grote vastheid en taaiheid. Hier — in gemeenschappelijk gedragen leed en nood, gemeenschappelijke overwinning en nederlaag, gemeenschappelijke feestvreugde en dodenklacht — wordt de zeer belangrijke kracht der ,,integratie” openbaar, die in de verdere loop der ontwikkeling uit de beide oorspronkelijk elkaar vreemde, in afkomst en veelal ook in taal en ras verschillende ethnische groepen ten slotte één volk met één taal en nationaliteitsgevoel en gemeenschappelijke zeden en gebruiken zal smeden. Er heeft zich een geweldig nieuw gebied geopend, waarop heren en knechten samenwerken voor dezelfde belangen; hieruit ontstaat een stroom van sympathie en saamhorigheidsgevoel. Elk der beide volksdelen leert, flauw eerst en daarna helderder, in het andere het menselijke zien; men bevroedt thans de gelijke aanleg, terwijl men voorheen slechts door het verschil in uiterlijk voorkomen en dracht, in taal en godsdienst tot haat en afkeer werd geprikkeld. Men leert elkaar begrijpen, eerst in de eigenlijke betekenis van elkaars taal te verstaan, later ook innerlijk; het net der gevoels-betrekkingen wordt voortdurend dichter.
In dit tweede stadium is al het essentiële van de vorming van de staat in kiem reeds besloten. Geen verdere stap haalt in betekenis bij die welke van het beren- tot het imkerstadium voert. Derhalve kunnen wij hier met een kort overzicht volstaan.

Het derde stadium bestaat daarin, dat het ,,overschot” van hun productie door de boeren zelf geregeld aan het tentenkamp der herders wordt afgeleverd als ,,schatting”, een regeling die klaarblijkelijk voor beide partijen belangrijke voordelen meebrengt, Voor de boeren, omdat de kleine wanordelijkheden, die met de tot dusverre geldende vorm van belastingheffing verbonden waren — een paar doodgeslagen mannen, verkrachte vrouwen, platgebrande hoeven — nu geheel wegvallen; voor de herders, omdat hun ,,affaire” om in handelstermen te spreken, voortaan geen onkosten noch arbeid meer vereist, en zij de vrijgekomen tijd en kracht voor ,,uitbreiding van het bedrijf’ kunnen besteden, of met andere woorden nieuwe massa’s boeren kunnen onderwerpen Met deze vorm van schatting zijn wij door de geschiedenis reeds zeer bekend: Hunnen, Magyaren, Tataren en Turken trokken uit de schatplichtige landen van Europa hun grootste inkomsten. In bepaalde omstandigheden kan de betaling reeds op deze trap haar karakter als schatting van onderworpenen aan hun meesters min of meer verliezen, en het voorkomen krijgen van een beschermgeld of zelfs van een vrijwillige bijdrage. Bekend is het verhaal, dat Attila in opdracht van de zwakzinnige keizer van Byzantium afgeschilderd werd als diens leenman, daar de opgelegde schatting de keizer voorkwam als een steunbijdrage.

Het vierde stadium betekent weer een zeer gewichtige schrede vooruit, daar het aan de bestaande elementen van de staat de beslissende factor toevoegt, waardoor alleen de ons bekende uiterlijke vorm van ‘staat’ tot stand komt : de plaatselijke vereniging van de beide ethnische groepen op één gebied. Van nu af aan worden de oorspronkelijk inter-nationale betrekkingen tussen beide groepen steeds meer tot intra-nationale.
Deze plaatselijke vereniging kan uitwendige oorzaken hebben: mogelijk zijn de herders door sterkere horden voorwaarts gedrongen; misschien is de bevolking in de steppe zodanig gegroeid, dat de weidegronden geen voedsel in voldoende mate meer opleveren; of een veeziekte, die een slachting onder de kudden heeft aangericht, heeft de herders gedwongen, de onafzienbare vlakte te verlaten voor het eng begrensde stroomdal. In het algemeen echter kan men zeggen dat de verhouding tot de boeren zelf reeds de herders noopt, in hun buurt te gaan wonen. De plicht der bescherming tegen de ,,beren” dwingt hen, op zijn minst een lichting van jonge strijders in de buurt van de bijenkorf te houden, en dit is tegelijkertijd een goede voorzorgsmaatregel, om de bijen af te schrikken van oproerige bewegingen of van eventuele neigingen, een andere beer als imker boven zich te plaatsen, Want ook dit is niets zeldzaams: zo zijn als men de overlevering vertrouwen mag, de zonen van Rurik naar Rusland gekomen. Voorlopig leidt de plaatselijke samenwoning als buren nog niet tot staatkundige gemeenschap in de engere zin, d.w.z. tot een samenhangende eenheid.

Waar het land voor veeteelt in het groot niet geschikt is, zoals bvb. haast overal in West-Europa, of waar men van een minder onkrijgshaftige bevolking pogingen tot opstand moet verwachten, daar komen de heren min of meer tot een gezeten leven, en vestigen zij zich, natuurlijk op versterkte of strategisch belangrijke punten, in tentenkampen, burchten of steden. Vandaar uit heersen zij over hun ‘onderdanen’, om wie zij zich overigens niet meer bekommeren dan het cijnsrecht eist. Zelfbestuur en rechtspraak, godsdienstige en economische aangelegenheden laat men geheel over aan de onderworpen bevolking; ja, zelfs haar oorspronkelijke bestuursregeling blijft onveranderd, zodat zij haar plaatselijke overheden kan behouden.

Maar van dit vierde stadium voert de ontwikkeling logisch en snel naar het vijfde, dat de staat in reeds bijna volledig ontplooide vorm toont.
Er ontstaan onenigheden tussen naburige dorpen of gouwen, waarvan een gewelddadige beslissing door de herengroep niet toegelaten kan worden, omdat daardoor het ,,prestatie-vermogen” der boeren noodwendig achteruit zou gaan; zij werpt zich op als scheidsrechter en dwingt desnoods met geweld haar uitspraak af. Ten slotte heeft zij overal aan het ,,hof” van een dorpskoning of gouwhoofd haar ambtelijke vertegenwoordiger, die de macht uitoefent, terwijl in schijn deze macht blijft aan de vroegere heer. ( … )

De noodzakelijkheid, de onderdanen in ordelijke banen en op volle productiekracht te houden, leidt stap voor stap van het vijfde naar het zesde stadium, namelijk tot de voltooiing van de staat in de volledige zin van het woord, tot algehele intranationaliteit en tot ontwikkeling van de ,,nationaliteit”. Steeds veelvuldiger komt het voor, dat men genoopt is in te grijpen, te beslechten, te straffen en te dwingen; het heersen wordt een gewoonte en de regels van het regeren ontwikkelen zich.
De beide groepen, eerst plaatselijk gescheiden, daarna op één gebied tezamen wonend, maar nog steeds slechts naast elkaar gelegd, worden vervolgens door elkaar geschud tot een ,,mengsel” in de zin der chemie, om ten slotte meer en meer te worden tot een ,,chemische verbinding”. Zij doordringen elkander, vermengen zich, smelten, wat zeden en gebruiken, taal en godsdienst betreft, samen tot een eenheid, en welhaast ontstaan ook banden van bloed-verwantschap tussen boven- en onderlaag. Want overal kiest het herenvolk de schoonste jonkvrouwen uit het onderworpen volk tot bijvrouwen voor zich uit, en er groeit een geslacht op van bastaarden, die nu eens in de kringen der heren ingelijfd, dan weer door dezen verworpen worden, in welk laatste geval zij uit kracht van het door hun aderen vloeiende herenbloed de geboren leiders der overheersten zijn. De primitieve staat is klaar, naar vorm en inhoud.

DE RICHTING WAARIN DE STAAT ZICH ONTWIKKELT
( … )
Is het mogelijk een prognose te stellen aangaande de toekomstige ontwikkeling van de staat? Ik geloof het wel. De tendens die de ontwikkeling van de staat beheerst, is onmiskenbaar deze, dat de staat naar zijn eigenlijk wezen meer en meer afsterft: eenmaal zal hij ophouden, het “ontplooide politieke middel” te zijn, en “vrijburgerschap” worden. Dit wil zeggen, dat zijn uiterlijke v o r m in hoofdtrekken gelijk zal blijven aan die welke door de constitutionele staat is geschapen, nl. een bestuur door een ambtenaarskorps; maar dat de i n ho u d daarvan, het staatsleven, zoals dat tot nu toe geleefd is, nl. de economische uitbuiting van de ene klasse door de andere, verdwenen zal zijn. Het ideaal, waartoe de huidige bureaucratie moeizaam tracht te naderen, het onpartijdig handhaven van het algemeen belang, zal in de toekomststaat, waar volgens het bovenstaande geen klassen noch klasse-belangen meer te verwachten zijn, werkelijkheid worden.
Overigens echter telt onze prognose weinig of geen aanhangers …
( … )

Als men nu aan een doelbewuste leiding in de geschiedenis gelooft, kan men zeggen: de mensheid moest nog een nieuwe school van lijden doorlopen, voordat zij verlost kon worden.
De middeleeuwen hadden het stelsel van de vrije arbeid ontdekt, maar nog niet tot zijn volle vermogen ontwikkeld. De nieuwe vorm van slavernij in het kapitalisme moest eerst nog het veel en veel doelmatiger stelsel van de arbeid in samenwerking, de arbeidsverdeling in de fabriek dus, ontdekken en tot ontwikkeling brengen, om de mens meester te doen worden over de natuurkrachten en tot koning van deze planeet te kronen. Nu pas kan men de slavenarbeid missen. De kapitalistische slavernij is dus noodzakelijk geweest evengoed als de antieke. De cultuur van de eeuw van Perikles in Athene was slechts mogelijk in een maatschappij, waar nevens iedere vrije burger vijf menselijke slaven stonden. Wij echter hebben naast elke burger van onze maatschappij zonder uitzondering reeds een veelvoud van slaven geplaatst wel te verstaan: slaven van staal, die niet lijden onder het werk —, en zijn daardoor thans, maar ook thans eerst, rijp geworden voor een cultuur, die zo ver verheven zal zijn boven die van de periode van Perikles, als onze rijken het kleine politiek onbeduidende Attika overtreffen in bevolking, macht èn rijkdom. Athene moest te gronde gaan — ten gevolge van de slavenhuishouding, dus van het politieke middel: er stond maar één weg naar de toekomt open, namelijk de weg naar de volkerendood. Onze weg echter leidt ten leven ! Dit is de lijdens- en verlossingsweg der mensheid, haar Golgotha en haar opstanding tot het eeuwige leven: van oorlog tot vrede, van de verdeeldheid tussen elkaar vijandig gezinde horden tot de eenheid van een in vrede levende mensheid, van dierlijke instincten tot humaniteit, van roofstaat tot vrijburgerschap.





Kunnen wij 100 jaar later het optimisme van Oppenheimer nog delen of is realistischer wat een schrijver uit de tweede helft van de 20ste eeuw zijn personage laat bedenken :

"Zo gaat het altijd. Altijd zijn er de overwinnaars en de wreedaards die de aarde vertrappelen om haar kneedbaarder te maken, en zijn er de anderen, de slachtoffers van roof, onderdrukking en tirannie wier knoken de aarde vruchtbaar maken. Dat is waarschijnlijk de lotsbestemming van de mensen, en niet zijzelf kiezen dit lot, maar een bovengeschikte macht die de geschiedenis ordent en volgens wiens oordelen de enen heerser en de anderen onderdaan zijn.
Onze vijanden spreken van democratie. In de naam van democratie willen ze het (Derde) Rijk overwinnen. Dwaasheid ! Zelfs de Romeinse republiek had haar slaven. En de beroemde Atheense democratie steunde van het eerste tot het laatste moment van haar bestaan op slavernij. Zo was het altijd. Nooit was het anders, zo was het altijd."

Uit : Andrzej Szczypiorski, "Poczatek", 1986, (in het Duits verschenen onder de titel : Die schöne Frau Seidenman). In de volgende Brug iets meer over en van deze schrijver - fdw

En zo zal het nog een tijdje blijven verdergaan, vermoeden wij, want zolang de nieuwe ideeën van de geesteswetenschap, de driegeleding, niet doordringen, zolang de mensheid niet de moeite doet om zich bewust te worden van de propaganda en de misleiding, zolang zal zij de bestaande onsociale orde slikken. Ook letterlijk :

Alle Belgen samen hebben in 2010 8,4 miljard pillen geslikt. Er zijn bijna 260 miljoen pillen meer over de toonbank gegaan, een stijging van 3,2 procent tegenover 2009. Dat blijkt uit cijfers van IMS Health, dat aan farmaceutisch onderzoek doet. De populairste zijn antidepressiva . . .
(HLN van 14 mei 2010).

Kijk dan nog eens naar de zelfmoordcijfers en het drankverbruik en je hebt een mooi beeld van hoe het gesteld is met de werkbijen.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Rudolf Steiner en euthanasie

Door François De Wit

Meer en meer krijgt men de indruk dat er een sluipende campagne aan de gang is om de mensen ertoe aan te zetten om vrijwillig uit het leven te stappen op het moment dat het leven niet meer ‘menswaardig’ zou zijn. In de media wordt in lovende bewoordingen gesproken over de moedige beslissing van bvb. Hugo Claus om te kiezen voor euthanasie, of over de jonge ongeneeslijke kankerpatiënt die hetzelfde deed. Deze gevallen worden allemaal in ’t lang en in ’t breed behandeld en voor vele mensen is het al een vanzelfsprekende optie om uit het leven te stappen eens het fysieke lichaam hen niet meer toelaat om voor 100% van het leven te genieten.
Ook in antroposofische kringen begint dit idee meer aanhangers te krijgen.
In het weekblad ’Des Goetheanum’ van 5 maart 2010 werd bericht over twee wetsvoorstellen in de (Zwitserse) Bundesrat (parlement). Het ging om een verbod op georganiseerde stervenshulp. Veertien antroposofische instituten namen stelling tégen een dergelijk verbod op basis van “de principiële vrijheid en het zelfbestemmingsrecht van het individu”.
In hetzelfde weekblad kon men in de daaropvolgende weken commentaren lezen, o.m. van de Lukas-kliniek in Arlesheim, waarvan de artsen een tegenovergesteld standpunt innamen en stelling namen vóór een verbod op actieve stervenshulp.
Ook de Zwitserse Orde van Geneesheren verklaarde naar aanleiding van dit debat dat hulp bij zelfmoord op geen enkele manier als geneeskundige behandeling kon beschouwd worden of gesteund kon worden. Peter Selg van het Ita Wegmaninstituut bekeek eens wat Rudolf Steiner daarover gezegd had in de cursussen voor artsen en welke uitspraken van hem relevant konden zijn in deze discussie.
De redactie van Das Goetheanum weigerde zijn bijdrage.
Die verscheen dan in het tijdschrift ‘Der Europäer’ van juni 2010 en wij vertaalden het grootste deel daarvan.





Rudolf Steiner zei in april 1924 tot antroposofische artsen :

“Het is het allerergste wanneer men bij een zieke, ook al is hij nog zo zwaar ziek, en die men wil genezen, aan de dood denkt. Men zou het zichzelf als arts moeten verbieden om aan de dood van een patiënt te denken als een mogelijkheid. Dat is iets wat zeer sterk werkt. Het is een ongelooflijk sterkende kracht als u onder alle omstandigheden tot op het laatste de gedachte aan de dood – tot het einde - niet laat opkomen en alleen maar denkt : wat kan ik doen om te redden aan levenskracht wat er nog te redden is. Met een dergelijke ingesteldheid zullen veel meer mensen gered worden dan wanneer de andere ingesteldheid overheerst die vanuit een of ander opzicht de dood als prognose beschouwt. Dat mag men nooit doen. Met zo’n zaken moet men zeer ernstig rekening houden. Pas dan heeft men het recht de moed tot genezen te hebben.”

Rudolf Steiners uiteenzettingen over de ethiek van artsen waren ‘radicaal’. Ze stonden aan het begin van een nieuwe geneeskunst die het moderne therapeutisch “nihilisme” afwees en de therapiekrachten methodisch toepaste. Volgens Rudolf Steiner moet centraal in het bewustzijn van de arts steeds het absoluut begunstigen van levensprocessen staan, bij iedere geneeskundige handeling, ook in schijnbaar uitzichtloze situaties waar alle therapieën gefaald hebben. Zelfs wanneer reeds tekenen van een beginnende loskoppeling van het etherlichaam van het fysieke lichaam waar te nemen zijn, die wijzen op een naderende dood, dan nog moet de arts zijn denken sturen in de richting van het leven, van het incarnatiegebeuren, van de ‘genezing’ van de betreffende.

“Men mag niet zeggen dat men een mens bij wie men dagen voor zijn dood al ziet dat hij zou kunnen sterven, niet meer moet proberen om hem te genezen; wat zich losgekoppeld heeft (het etherlichaam van het fysiek lichaam ) kan terug samengevoegd worden. Men moet altijd, zolang de mens leeft, onder alle omstandigheden, proberen om hem te genezen.”

Zoals bekend mochten de geneesheren in het Oude Griekenland geen doodzieke mens behandelen, enerzijds om hun eigen naam te beschermen bij een falende therapie, maar mogelijkerwijze ook uit schrik voor de reële confrontatie met de krachten van de afgrond en de vernietiging. Paracelsus, die door Rudolf Steiner zeer hoog geschat werd, maakte met deze houding komaf, bij het begin van de nieuwe tijd en ging voor een onvoorwaardelijke toepassing van therapie en hulpverlening, in de geest van het christendom.
Driehonderd jaar na hem schreef Hufeland, de behandelende geneesheer van Goethe en Schiller : “Wie niet meer hoopt, denkt ook niet meer, en de zieke moet noodzakelijkerwijze sterven omdat de helper reeds gestorven is.

Rudolf Steiner gaf voor de antroposofische artsen niet alleen talrijke cursussen over de basisvraagstukken van de geneeskundige theorie en praktijk, maar hij ondersteunde de artsen ook uit alle macht bij hun therapieën. De eerste kankerpatiënten van Ita Wegman in Zürich die zij met het door Steiner aanbevolen maretakpreparaat behandelde, waren allemaal door de universiteitskliniek opgegeven : ‘uitgetherapeutiseerd’ en ‘uitzichtloze prognose’
Rudolf Steiner nam deel aan de besprekingen met Ita Wegman over deze gevallen en hij vocht ook voor het leven van vele van zijn medewerkers met een volledige geneeskundige inzet tot op het einde.
Altijd benadrukte hij dat alle pogingen om te genezen steeds de patiënt ten goede komen en vanuit een absolute genezingswil moeten voortspruiten : iedere graad van beterschap die we kunnen bereiken, is voor de zieke mens winst. Wij mogen er ons nooit mee troosten : dat is nu eenmaal het karma en daarom loopt het op deze manier af. Al wat gedaan wordt om de levenskracht te behouden, de genezingswil van de arts en de handelingen die daaruit voortvloeien, leiden het karma in een gunstige richting, aldus Steiner.
Toen de jonge Zeylmans van Emmichhoven met Pasen 1921 in Dornach met Rudolf Steiner de toestand van zijn zwaarste psychosegevallen kon bespreken, kreeg hij voor iedere zieke precieze therapie-aanwijzingen hoewel Steiner hem ook zei dat voor de betreffende gevallen naar menselijke maatstaf geen verbetering kon bereikt worden. Zeylmans was verrast “want in de gewone geneeskunde bestaat deze ingesteldheid niet dat men probeert te genezen ook als er niets kan bereikt worden.”
In de cursus voor jonge geneesheren, drie jaar later, in april 1924, hoorde Zeylmans Steiner zeggen :
“Deze wil tot genezing mag nooit verminderen. Hij moet therapeutisch zodanig actief werken dat men kan zeggen : we doen alles, ook als we van mening zijn dat de zieke ongeneeslijk is.”

Wat men doet voor de genezing van de mens, wordt ingeschreven in diens levenslot. Daarenboven kan de lijdensgeschiedenis van vele zwaar zieke mensen, ondanks de stempel “uitzichtloos”, zich toch tot de laatste ademtocht nog wenden, en het is volgens Rudolf Steiner de opdracht van de arts om ertoe bij te dragen dat dit mogelijk blijft.
De beslissing over een dergelijke wending ligt niet in de hand van de therapeut, maar in het bereik van de menselijke individualiteit. De geneeskunde behandelt niet het menselijk Ik maar staat helpend bij de incarnatie ervan in de aardse sfeer doordat zij de moeilijkheden in het fysiek-etherische, maar ook die in de ziel verhelpt en daardoor hindernissen bij de Ik-ontplooiing afbouwt.
We moeten de vrijheid en de zelfbestemming van het Ik aldus begrijpen. Ditzelfde Ik kan een nieuw begin, ook vanuit een onwaarschijnlijke ongunstige situatie tevoorschijn brengen.
Het is de opdracht van de arts, aldus Steiner, om genezende krachten in moeilijke situaties aan te wakkeren en te stimuleren. Aan de ‘wil tot genezen’ van de arts kan de gebroken levens- en genezingswil van de patiënt zich omhoogtrekken en opnieuw ontplooien. Niet door prekende woorden maar door tegenwoordigheid en wakkerheid, in de dialoog tussen twee menselijke individualiteiten.

Tot vandaag worden therapieën die geen resultaat opleveren – vooral in de psychotherapie – in verband gebracht met een te weinig gemotiveerd zijn voor de therapie vanwege de patiënt. Rudolf Steiner was realist en kende het probleem. Hij legde de grootste verantwoordelijkheid voor de therapie meer bij de arts. Die moet staan voor de wil tot genezing en het principe van het leven omdat de wil van de patiënt juist door zijn ziekte al kan aangetast zijn.

“Als de zieke gewoon al door de individualiteit van de arts ertoe gebracht kan worden dat hij gewaarwordt hoe de arts volledig doordrongen is van een wil tot genezen, dan lokt dat bij de zieke een reflex uit van gezond-willen-worden. Dit samenkomen van willen-genezen en het gezond-willen-worden, speelt een ongemeen grote rol in de therapie.”

De doodswens of de gedachte aan levensbeëindiging is in de zin van Rudolf Steiners ziektebegrip te verstaan als een uitdrukking of een gevolg van een zware ziekte. Deze wens is vanuit de levens- en lijdenssituatie van de patiënt te begrijpen. In talrijke gevallen is deze wens niet absoluut, hij kan psychologisch nog te benaderen zijn. Maar dat neemt niet weg dat het beschikken over het leven niet aan de mens toekomt, hij is noch de schepper, noch de beëindiger. Zijn leven is niet zijn eigendom en behoort hem niet persoonlijk toe – hoezeer dit ook in tegenspraak is met het moderne autonomiegevoel. Het is een geleend goed en het is een arts ten strengste verboden om mee te werken aan de vernietiging of het opgeven ervan.
In de tweede helft van de 20ste eeuw kwam de opvatting in zwang dat de patiënt aan een dokter een soort opdracht geeft om hem te behandelen; dat is op zich zinvol maar mag ons niet laten vergeten dat de arts binnen de geneeskundige ethiek van Rudolf Steiner niet (uitsluitend) in dienst staat van het persoonlijk bewustzijn van de patiënt, maar in dienst van de werkelijke individualiteit van de zieke. Het bewustzijn van de patiënt kan de dood wensen en ernaar streven. Maar dit bewustzijn valt niet altijd en volledig samen met het eigenlijke Ik van de mens. Er zijn vele situaties waarin het bewustzijn van de patiënt gewoon de uitdrukking is van een tijdelijke nood. De vrijheid en zelfbestemming van het individu is het doel van het leven, maar het is niet iets dat gegeven is. Vooral het gebied van de geneeskunde heeft te maken met mensen die niet hun eigen leven vorm geven, maar wiens leven door het lijden bepaald wordt. In die omstandigheden spiegelt hun bewustzijn vaak hun desolate bestaan en de levens- en incarnatiewil van de individualiteit trekt zich terug. De geneesheer heeft een verplichting t.o.v. deze basiswil tot bestaan, een wil die tijdelijk kan beneveld zijn, maar zonder dewelke geen enkele aardse biografie kan beginnen; en ook t.o.v. de goddelijk-geestelijke wereld die het aardeleven draagt en ordent en waaruit het eigenlijke Ik-wezen van de mens stamt.

Rudolf Steiner in “Openbaringen van het karma” :

“Met ons gewone bewustzijn moeten wij ons beperken tot de wereld tussen geboorte en dood. Met ons hoger bewustzijn mogen wij ons op een standpunt stellen dat zelfs de dood beschouwt als een geschenk van hogere geestelijke machten. Maar met het bewustzijn dat wil helpen en ingrijpen in het leven mogen wij ons niet aanmatigen om op dit hoger standpunt te gaan staan. Want daar zouden we gemakkelijk kunnen dwalen en dan zouden we op een ontoelaatbare wijze ingrijpen in iets waar we nooit mogen ingrijpen : in de menselijke vrijheidssfeer. Als wij een mens kunnen helpen zodat hij zelfgenezende krachten ontwikkelt of doordat wij zelf de natuur een handje toesteken opdat de genezing zou intreden, dan moeten wij dat doen. En als er een beslissing moet vallen of de mens moet verder leven of dat hij meer gebaat is met zijn levenseinde, dan kan die beslissing nooit anders uitvallen dan dat onze hulp een hulp tot genezing moet zijn. Aldus laten we het over aan de eigen individualiteit van de mens om zijn krachten aan te wenden, en de hulp van de arts kan er alleen maar op gericht zijn om hem daarbij te helpen. Dan wordt de menselijke individualiteit niet tekort gedaan. Helemaal anders zou het zijn als wij de ongeneeslijkheid van een mens zo zouden aanpakken dat hij zijn heil in een andere wereld zoekt. Dan hebben wij ingegrepen in zijn individualiteit. Maar die beslissing moeten wij aan de individualiteit zelf overlaten. Dat wil met andere woorden zeggen : wij moeten zoveel mogelijk doen opdat een genezing optreedt. Want alle overwegingen die tot een genezing bijdragen komen uit het bewustzijn dat voor onze aarde gerechtvaardigd is; alle andere maatregelen zouden buiten onze aardesfeer reiken. Maar daar moeten andere krachten ingrijpen dan diegene die binnen ons gewone bewustzijn vallen.”

In 1909 zei Rudolf Steiner in Boedapest in een voordracht :
“Als de geneeskunde zich zo materialistisch verder ontwikkelt dan zult u binnen 40 jaar eens zien op welk een brutale wijze deze geneeskunde zal te werk gaan, u zult verschieten tot welke manieren van sterven de mensen door deze geneeskunde zullen gebracht worden.”

Dat was een tussenbemerking in een voordracht over een ander thema en was niet gemakkelijk te begrijpen voor de toehoorders, ook nu kunnen we deze uitspraak op verschillende manieren interpreteren. ( … )
De intensief-geneeskundige mogelijkheden van de 21ste eeuw zijn menigvoudig, ze laten een prenatale diagnostiek toe, de ‘zwangerschapsonderbreking’ maar ook de extreme vroeggeboorte. Ze maken mogelijk dat de lichaamsfuncties gedeeltelijk overgenomen worden door machines en zo kan het leven gerekt worden onder omstandigheden die in vroegere tijden zeker de dood zouden betekend hebben. Sprak Rudolf Steiner van dergelijke situaties die ethisch nauwelijks op te lossen zijn omdat daar geen sprake is van de therapeutisch na te streven begunstiging van de levenskrachten door machinale beademing e.d. ?
Doelde hij op de “levens”-toestanden waarbij het “leven” alleen in stand wordt gehouden doordat men de mens belet te sterven, zonder dat er een kans op een genezing of incarnerende impuls bestaat ? Of had hij nog andere vormen van sterven voor ogen waarmee de tegenwoordige geneeskunde moet omgaan ? Rudolf Steiner wist ongetwijfeld hoe dicht de geneeskunde bij vernietigingskrachten zou komen hoewel in eerste instantie gemotiveerd door een therapeutisch doel : het opkomen van de kankerbehandelingen. Ita Wegman begon in 1917 met haar maretaktherapie. Dat betekende een nieuwe impuls op etherisch niveau die het leven en de vormgevende kracht versterkte in tegenstelling tot de geneeskundige praktijk die haar “heil” zoekt in de maximale vernietiging van het tumorproces, vaak genoeg tot de laatste ademtocht van de patiënt die midden in de allernieuwste chemotherapiereeks – zijn laatste hoop na talloze ander gelijkaardige pogingen – compleet verrast en onvoorbereid sterft.
Rudolf Steiners zo duidelijk benadrukte wil-tot-genezen moet samen gezien worden met de door hem voorgestelde methodes : de behandeling met genezende substanties die de activiteit van de menselijke wezensdelen aanwakkeren en versterken, ondersteund door warmte, licht, klank, beweging en kleur, aanraking en massage. Maar de overheersende academische geneeskunde ging een andere weg en boekte op haar manier successen. Maar ze leefde in een eeuw waar de discussie over het ‘menswaardig leven’, het opgeven van’mensonwaardig leven’, over het recht op de eigen dood, het zachte sterven, euthanasie, sociaal-darwinisme en geneeskundige kostenbesparing overging van de theorie naar de praktijk. Reeds in 1806 schreef Hufeland manend : “De arts moet en mag niet anders doen dan het leven in stand houden, of het een geluk of een ongeluk is, of het waarde heeft of niet, dat gaat hem niet aan en als hij zich eenmaal aanmatigt dit gezichtspunt op te nemen in zijn overwegingen, dan zijn de gevolgen niet te overzien, de arts wordt dan de gevaarlijkste man in de staat. Want als eenmaal die grens overschreden is, als de arts denkt dat hij het recht heeft om over de noodzakelijkheid van een leven te beslissen, dan zijn er maar kleine trappen nodig om het begrip van on-waarde en on-noodzakelijkheid van het leven ook uit te breiden tot andere gevallen." ( … )


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Waarom worden we niet helderziend ?

Door François De Wit





Een esoterisch uur in Stuttgart op 23 november 1913 ( in GA 266c, blz. 211). Twee deelnemers maakten achteraf een verslag. Hier het eerste :

Hoe komt het dat de esotericus, ook als hij jarenlang concentratie- en meditatieoefeningen heeft gedaan, toch niet tot een schouwen van de hogere wereld geraakt ?
Om deze vraag duidelijk te beantwoorden moeten we ons eigenlijk eens voorstellen wat mediteren eigenlijk is. Als we willen mediteren, dan willen wij ons afwenden van de uiterlijke wereld, wij zouden willen dat die geen invloed meer uitoefent op onze gedachten, de uiterlijke dingen zouden ons niet mogen storen bij ons gericht zijn op het geestelijke. Maar voortdurend floepen uiterlijke gebeurtenissen en de gedachten daaraan onze mediterende ziel binnen. Ze leiden ons af van onze meditatie, ze verzetten zich tegen onze inspanningen zodat wij er met uiterste wilskracht moeten tegen vechten.
Als wij nu willen weten wie het is die zich daar voortdurend teweer stelt tegen onze wil, dan kan het volgende voorbeeld daar misschien wat opheldering over geven.
Stelt u zich voor dat er iemand op u toe stapt en u zou zeggen : “U bent een oppervlakkige mens !”
In 99 gevallen op 100 zou dit ons ten zeerste ergeren, want wij denken altijd dat wij een goede esotericus zijn die zijn eigen innerlijk, wat zijn tekortkomingen betreft, ernstig doorzocht heeft, en nu komt daar een vreemde en beweert het tegendeel. Juist zoals die vreemde voor ons staat, zo treedt in alle gedachten die onze meditatie storen, ook iets vóór ons waarvan we denken : het is iets vreemds, we kennen het niet – en toch is het ons eigen Zelf dat zich in al die gedachten openbaart en dat ons toont hoe oppervlakkig we eigenlijk zijn en hoe weinig we ons kunnen losmaken van onze dagelijkse beslommeringen en begeerten. Want wat daar voortdurend binnendringt tijdens onze meditatie – waar we toch de wens koesteren ons af te schermen van de uiterlijke zaken en ons verbinden met het geestelijke – dat is ons stromend begeerteleven. In de beelden van ons dagelijks leven stroomt het onophoudelijk in ons denken binnen en stelt zich te weer als wij ons met het geestelijke gebied in verbinding willen zetten.
Dat dit zo is kan ons een voordeel zijn omdat wij onszelf in al deze beelden en gedachten leren kennen in dit voortdurend instromend begeerteleven; het moet ons tot de zelfkennis brengen die wij tot hiertoe maar vluchtig beoefend hebben. Maar meestal zullen we toch nog naar allerlei verontschuldigingen zoeken want we willen onszelf niet aanklagen, en dat is de reden waarom het schouwen in de geestelijke wereld nog altijd tegengehouden wordt : ons begeerteleven trekt er een sluier voor. Zouden wij erin slagen om onze opmerkzaamheid meer af te wenden van de gebeurtenissen en ervaringen van ons begeerteleven, en tevens ons Ik tot het geestelijke richten en onze volledige aandacht daarvoor gebruiken, dan zouden wij al lang succes hebben gehad. Om een triviaal voorbeeld te gebruiken : Zouden wij even veel opmerkzaamheid aan onze meditatie besteden zoals wij die besteden aan gesprekken allerhande zoals men die in gezelschap voert, of die men besteedt aan nieuwtjes over onze medemensen, dan zouden wij snelle vorderingen maken in onze kennis van de hogere werelden, wij zouden dan ons zich teweer stellende Ik terugstoten. Wat zijn onze gedachten anders dan herinneringen aan vroegere gebeurtenissen en deze gebeurtenissen zijn niets anders dan onze begeerten die wij gewaarwerden. Zouden ze ons geen genot bezorgd hebben, dan zouden ze niet in onze herinnering bewaard zijn gebleven. Onderzoekt u maar uw geheugen, u zult vinden dat alles wat men het meest als een genot, een goed gevoel, heeft ervaren, bewaard is gebleven. Alles wat ons onverschillig liet, wat ons niet bijzonder interesseerde, waar wij om zo te zeggen niet van genoten hebben, dat is uit ons geheugen verdwenen, juist zoals het scholgaande kind zich in latere jaren niet meer herinnert aan de kleine details van de leerstof omdat wij ons in onze schooltijd meestal niet zo zeer voor de leerstof interesseren, en daarom wordt het ook niet zo diep ingeprent in het geheugen.

Wat wij ook noodzakelijkerwijze moeten aanwenden bij onze esoterische ontwikkeling is toewijding (Hingabe). Niet de methode die wij voor de meditatie gebruiken moet het zijn, ook moet niet de wens ons motiveren om veel te mediteren opdat wij vele ervaringen in de geestelijke wereld zouden kunnen hebben. Dat alles mag het niet zijn want anders zouden wij alleen maar onze eigen wensen zien, hier zou Lucifer over ons meester worden. Want zo gemakkelijk geraken wij niet af van Lucifer en Ahriman. Als wij geloven dat wij grondige zelfkennis bezitten en toch naar verontschuldigingen zoeken, iets willen goedpraten in ons karakter, dan is dat Ahriman die naast ons staat. Het is ook Ahriman als wij ons verdedigen als iemand ons zegt : dit of dat heb je slecht gedaan. Wij hebben Lucifer en Ahriman te lief, ze begeleiden ons doorheen ons ganse leven, juist omdat we ze zo zeer lief hebben. En waarom hebben we ze zo lief ?
Met een voorbeeld gaan we proberen om dit duidelijk te maken .
Hoe kalmeert een moeder haar wenend kind ? Doordat ze het liefkoost en zijn gezichtje streelt, wat in ieder geval een aangename lichamelijke gewaarwording bij het kind veroorzaakt. Nu moeten we weten waardoor Ahriman en Lucifer zich aan de mens openbaren en geliefd maken, namelijk omdat ze ons met de dingen van de wereld rond ons in aanraking brengen, de wereld waarin wij ons genot zoeken en die ons een aangename bevrediging schenkt. Door de lichtstralen die zij op de objecten laten vallen en die door de dingen naar ons teruggekaatst worden, door dit beroerd worden door die stralen voelen wij een aangename prikkel, net zoals het wenende kind die voelt bij de liefkozende aanraking door zijn moeder. Lucifer en Ahriman strelen ons door het tevoorschijn toveren van lichtstralen over de dingen van de wereld en onze ogen worden door het contact met die stralen de dingen gewaar.
( … )
Het is nodig dat we met open ogen alles inzien wat in ons doen en laten van Lucifer en Ahriman komt, en vooral daar waar deze beide machten zich voor onze meditatie willen stellen om ons de blik in de geestelijke wereld te beletten. Want nu is het ogenblik aangebroken dat wij er moeten naar streven om onszelf te ontwikkelen tot inzicht in de geestelijke wereld, door het vormen van de geestelijke organen van het helderzien in ons opdat deze organen niet verdrogen en teniet gaan. Langzaam en geleidelijk moeten wij in het geestelijke groeien van waaruit wij geboren zijn : Ex Deo nascimur.
In het begin van ons leven, dat zijn oorsprong heeft in de godheid, waren we nog doordrongen door goddelijk-geestelijke krachten. Ze werken nog in het kind tot de tandenwisseling, in de melktanden werken ze nog. Met het zevende jaar is de tandenwisseling afgelopen en treden de definitieve voor dit leven bestemde tanden tevoorschijn. Zo vernieuwt zich alles bij de mens, het oude wordt door het nieuwe afgestoten, het haar valt uit en er komen nieuwe in de plaats, de nagels worden afgeknipt en worden terug langer. Met het uitvallen van de melktanden hebben de geestelijke krachten die aan de opbouw, aan de groei van het kind gewerkt hebben, hun einde bereikt en nu beginnen andere krachten of wezens aan de opbouw voor de huidige incarnatie te werken; maar met de opbouw begint tegelijk het verval, het afsterven van de organen. Ze gaan geleidelijk hun vernietiging tegemoet want zelfs iedere gedachte die de mens denkt veroorzaakt een vernietiging van hersencellen : in Christo morimur.
Langzaam groeien wij naar het geestelijke toe. Onze haren worden wit, al onze organen gaan langzaam naar het geestelijke over, gans ons lichaam streeft naar vergeestelijking, het zal in het geestelijke opnieuw opstaan : per Spiritum Sanctum reviviscimus.

In een tweede verslag over ditzelfde uur worden andere accenten benadrukt. Zo zien we dat iedere toehoorder in feite maar hoort wat overeenkomt met zijn voorkeuren, eenzijdigheden en speciale interesses, want objectief klonken Rudolf Steiners woorden identiek voor beide verslaggevers !

.

Voor de occultist moet duidelijk zijn dat de wereld gecompliceerd is.
Als de mens het fysieke niveau betreedt, dan speelt zich in zijn eerste levensjaar iets af dat we kunnen vergelijken met de strijd die vóór Saturnus werd gevoerd door wezenheden, opdat Saturnus überhaupt zou kunnen ontstaan, namelijk de strijd tussen de Geesten van de Persoonlijkheid, die van binnenuit werken, met de Geesten van de Wil, die van buitenaf werken. In het eerste jaar van zijn leven op het fysieke niveau moet de mens strijd leveren met en overwinnen wat hij aan erfelijkheid in zich heeft, hij moet dus strijden met zijn Persoonlijkheid tegen de Geesten van de Wil. Deze strijd speelt zich af rond de mens in zijn eerste levensjaar. Bekijken wij het kind dan begint het pas op zijn ouders te lijken op latere leeftijd, en wel in die mate als het erfelijke, dus hetgeen van de Geesten van de Wil komt, de bovenhand haalt op het individuele, op wat van de Geesten van de Persoonlijkheid komt.
Een streling, onszelf gewaarworden, daar houden wij van. Ahriman aait ons zoals wij een kind aaien, dat doet het kind goed. Ahriman is het die verontschuldigt wat wij doen, hij fluistert : je kon nu eenmaal niet anders, het is jouw fout niet enz.
Lucifer, die versterkt ons egoïsme. Er komt iemand op ons af, een onbekende, en die zegt : je bent een oppervlakkig mens. – dat ergert ons. Wat wij in onze meditatie als storende gedachten ervaren, dat is juist die onbekende, en die onbekende, dat zijn wij zelf. Maar dat is natuurlijk vervelend, moeten inzien hoe wij in feite zijn !
De mensen gaan naar de kerk en bidden tot de wezenheden die ze liefhebben. Wij nemen vaak de naam van Christus in de mond, maar wij bedoelen Ahriman …


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Het Johannes-evangelie als meditatie




Detail van de foto lager op de pagina:
Het begin van het Johannes-evangelie in ‘t Engels




Uit GA 95 “Vor dem Tore der Theosophie”, blz. 132.

“Nu zullen we, voor zover dat mogelijk is, over de christelijke scholingsweg spreken en het zal duidelijk worden hoe die verschilt van de oosterse weg.
De christelijke scholingsweg kan gebeuren volgens de aanwijzingen van een leraar die weet wat er te doen valt en die bij iedere stap kan corrigeren wat verkeerd is.Maar de grote goeroe is Christus zelf.
Vandaar dat een streng geloof nodig is in het reële bestaan en het werkelijk geleefd hebben van de Christus Jezus. Zonder dit geloof is een zich-verbonden-voelen met Hem onmogelijk. Verder moet u begrijpen dat van deze grote goeroe een document stamt dat zelf de aanwijzing bevat voor een scholing en dat is het Johannes-evangelie. Dat kan men ook innerlijk ervaren, niet alleen maar gewoon innerlijk geloven. Voor wie het op de juiste manier in zich heeft opgenomen, voor die is het niet meer nodig om het bestaan van de Christus Jezus te bewijzen want hij heeft Hem gevonden.
Deze scholing bestaat er niet in dat men altijd maar weer het Johannes-evangelie leest, men moet erover mediteren. Het Johannes-evangelie begint met de woorden :
“In het oerbegin was het Woord en het Woord was bij God en God was het Woord.”
Deze verzen zijn, op de juiste manier opgevat, een meditatieve stof en ze moeten in een Dhyanam-achtige toestand opgenomen worden.

Dhyanam : zevende stadium van de oosterse inwijdingsweg.
Mediteren over voorstellingen die geen zintuiglijke pendant hebben, noemt men Dhyanam. Zo bvb. de vorm van een hexagram of een pentagram, of een zin als “Vooraleer het oog kan zien moet het zich de tranen ontwennen”.

Wie ’s morgens vroeg, vooraleer er andere indrukken zijn ziel bereiken, alles uit zijn denken uitbant en vijf minuten uitsluitend en alleen met deze zinnen leeft, en dat voortdurend, jarenlang, met een absoluut geduld en volharding, die ervaart dat deze woorden niet alleen maar iets zijn wat men moet verstaan, hij ervaart dat ze een occulte kracht hebben, ja hij ervaart daardoor een innerlijke occulte verandering in zijn ziel. Men wordt op een bepaalde manier helderziend door deze woorden, zodat men astraal alles kan zien wat in het Johannes-evangelie staat. Volgens de aanwijzing van de leraar laat de leerling eerst zeven dagen lang de eerste vijf zinnen van het eerste hoofdstuk door zijn ziel opnemen. De volgende week doet hij hetzelfde met het tweede hoofdstuk, en zo verder tot het twaalfde hoofdstuk. Dan zult u al zien wat voor indrukwekkends, wat geweldigs men daar ervaart, hoe men binnengeleid wordt in de gebeurtenissen in Palestina, waar Christus Jezus geleefd heeft, hoe de gebeurtenissen in de Akasha-kroniek opgetekend zijn, en hoe men dan daadwerkelijk alles wat toentertijd gebeurd is ervaart. En dan, als men aan het dertiende hoofdstuk is aangekomen, dan beleeft men de stadia van de christelijke inwijding.”




Dat is dan achtereenvolgens :
Voetwassing – Geseling – Doornenkroning – Kruisiging - Mystieke dood - Graflegging - Opstanding




Foto uit een reportage ( in DM magazine van 20 september 2008) over de fotograaf Jan Banning die ambtenaren portretteert in hun eigen bureau. We zien majoor Adolph Dalaney van de verkeerspolitie in Monrovia (Liberia). Op het bord achter hem rechts een situatieschets van een verkeersongeval, links de ‘spreuk van de dag’.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Het gesprek

Sinds april kunnen de Vlaamse antroposofen deelnemen aan een gesprek op het internet via mail naar

gesprek@antroposofie.nu

Deze gespreksgroep is een initiatief van Lieven Debrouwere van wie we hier de eerste bijdragen afdrukken. Vraag om opgenomen te worden in de groep aan info@antroposofie.nu

Beste gesprekspartners,

Het is vandaag de 13de van the cruellest month, goed moment dus om de spits af te bijten. Ik doe dat met iets wat ik onlangs toevallig (geprezen zij het toeval) gelezen heb. De door Rudolf Steiner hooggeprezen Alanus ab Insulis, de beroemde leraar uit de school van Chartres en de 'laatste der grote platonici', was namelijk een ... Vlaming. Hij was afkomstig uit Rijsel, toen (12de eeuw) nog deel van Vlaanderen. Vandaar in 't Frans: Alain de Lille.

Wat ik me nu afvraag, is of het lot van Vlaanderen - dat in de Middeleeuwen aan de top van de beschaving stond en daarna helemaal weggezakt is tot het in de 19de eeuw op sterven na dood was - misschien iets te maken heeft met de 'aflossing van de wacht' tussen de platonici en de aristotelici. De school van Chartres was een laatste opleving van het oude platonisme, dat plaats moest maken voor de aristotelici en hun wetenschappelijke denken. Dat het boegbeeld van (dat laatste opleven van) het platonisme een Vlaming was, wijst misschien op een nauwe band van de Vlaamse volksziel met het platonisme.

Met het verdwijnen van het platonische denken lijkt Vlaanderen zijn 'hoofd' verloren te hebben. Dat werd als het ware (fysiek) bezegeld in 1585, met de 'val van Antwerpen', toen de Vlaamse intelligentsia massaal emigreerde en (vooral) in Nederland het goede weer ging maken. Rik Torfs heeft daarover eens een veelzeggend grapje gemaakt: 'ik weet niet of de intellectuelen in 1585 het land verlaten hebben, maar ik weet wel dat ze nooit zijn teruggekeerd.' Er zijn inderdaad nauwelijks Vlaamse intellectuelen, en daarmee bedoel ik: intellectuelen die verbonden zijn met de Vlaamse volksziel. Er zijn natuurlijk wel Vlamingen die intellectuelen zijn (zelfs van wereldformaat), maar ze staan vrijwel allemaal onverschillig of vijandig tegenover 'Vlaanderen'. In die zin zijn het 'vreemde' intellectuelen, iets wat we herkennen in onze hoofd-stad die eigenlijk een soort buitenland is, vol vreemdelingen (letterlijk en figuurlijk).

Dit niet-volksgebonden denken is tegelijk de grote kracht en de grote zwakheid van de Vlamingen. Als geen ander volk kunnen ze tegenover zichzelf gaan staan en zich relativeren. En in die zin staat Vlaanderen vandaag opnieuw 'aan de top', want in het bewustzijnszieletijdperk moet de mens zich losmaken van alles wat volksgebonden is. Maar na deze 'doodservaring' - die Vlaanderen wel heel diep heeft doorgemaakt - moet hij zich weer verbinden met zijn volk, zoals een kind zich weer verbindt met de moeder nadat het zich daar bij de geboorte heeft van losgemaakt.

Ik denk dan ook dat de toekomst van Vlaanderen ervan afhangt of het Vlaamse denken (dat helemaal aristotelisch is geworden) er zal in slagen om weer contact te maken met de Vlaamse ziel (die platonisch van aard is). Ik denk ook dat de antroposofie daarbij een cruciale rol zal spelen, want ik zie niet in hoe de - immense - kloof tussen beide anders zou kunnen overbrugd worden. En ik denk ten slotte dat ook het omgekeerde waar is: wat er in Vlaanderen gebeurt, zou wel eens cruciaal kunnen zijn voor de antroposofie. Want die herverbinding van platonisch en aristotelisch, die volgens Steiner beslissend zou zijn voor het voortbestaan van de menselijke beschaving, heeft bij ons een zeer dwingend en existentieel karakter. Hier kun je bijna voelen dat het een zaak op leven en dood is.

We moeten als Vlamingen, en zeker als Vlaamse antroposofen, dus niet te veel naar elders kijken (bijvoorbeeld naar Dornach). We moeten wat meer naar onszelf leren kijken, want we bevinden ons in het midden van de geestelijke strijd die losgebarsten is. En daarbij geldt wat Nelson Mandela zei: we zijn niet zozeer bang voor het duister in ons, maar voor het licht.

Het bovenstaande is bedoeld als opkikkertje. Laten we niet denken dat het er niet veel toe doet wat we als Vlamingen, als Vlaamse antroposofen doen, want het doet er wel toe, het doet er zelfs zoveel toe dat we er bang voor zijn. Laten we proberen die angst te overwinnen. Ik denk dat het de moeite loont.

.

***

Ik wil er nog even op wijzen dat 'het gesprek' veel facetten heeft: het kan gaan van een beetje kletsen tot diepzinnige beschouwingen. Een goeie mop, een berichtje uit de krant, een uitspraak van je (klein)kind, een verslag over een dagje Dornach, een citaat van Steiner, eigen overdenkingen: het kan allemaal.

Om de daad bij het woord te voegen: gisteren fietste ik langs de Schelde en zag langs de kant al die bloeiende paardebloemen ('pisbloemen' in 't Westvlaams) staan. Een vertrouwd beeld in de lente. Ik zag ook heel wat paardebloemen die al in zaad waren geschoten, van die pluizenbollen dus. Opnieuw een vertrouwd beeld. Maar toen vroeg ik me opeens af: hoe verandert zo'n geel-bloeiende paardebloem in een witte pluizenbol? Ik zocht ijverig naar overgangsstadia, maar ik vond ze niet. Hoe is dat nu mogelijk? dacht ik. Het leek wel toverij. Ik zag maar twee soorten paardebloemen: van die stralend gele en van die witte pluizige. En niks daartussenin. Mysterie!

Gelukkig staan er langs de Schelde in Destelbergen véél paardebloemen en kreeg ik dus de kans om te zoeken. En toen vond ik opeens the missing link. Hier en daar tussen al die gele en witte bloemen, zag ik 'gesloten' bloemen: een beetje een triestig zicht, je merkt ze nauwelijks op. In die kleurloze, wat verfomfaaide knoppen, vond waarschijnlijk de metamorfose plaats van geel bloemblad tot wit 'parapluutje'. Dàt moest het zijn: op een dag ging de gele bloem (voor de laatste keer) dicht en de volgende keer ging ze weer open als een pluizenbol. Raadsel opgelost.

Ik vond het straf. Ik kijk al meer dan een halve eeuw naar paardebloemen en nooit heb ik mij de vraag gesteld hoe de gele bloem verandert in een witte pluizenbol. Is het toeval dat ik mij die vraag stel aan het begin van de Lijdensweek? Er bestaat nauwelijks een 'zonniger' bloem als de paardebloem, met haar uitbundige geel. Ze is als een beeld van Christus op Palmzondag: vlak voor het einde straalt zijn zonnewezen nog eens naar buiten en ontstaat er onder de mensen een lente-jubel. Maar dan gaat de Christus-zon als het ware dicht: ze keert zich helemaal naar binnen. De metamorfose begint. Christus sterft en verrijst in een heel andere gedaante. Het is natuurlijk een beetje oneerbiedig om te zeggen dat hij verrijst als een 'pluizenbol', maar is die concrete pluizenbol van de paardenbloem geen mooi beeld van hoe Christus door te sterven zichzelf vermenigvuldigt in ontelbare zaadjes die zich vervolgens over de hele wereld verspreiden?

Om maar te zeggen dat 'christelijke esoterie' overal is, ook - en misschien zelfs vooral - in een zo nederige, 'boerse' bloem als de paardenbloem.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Roken en drinken

Uit GA 94 Kosmogonie blz. 304:

Vraag over de invloed van voeding op de occulte scholing :
Heeft de voedingswijze een invloed op het zieleleven ?

Er hangt inderdaad een en ander van af hoe de mens zich voedt. Een voorbeeld : op een bepaald stadium van de occulte ontwikkeling beschouwt de mens de leer van reïncarnatie niet meer als een theorie, maar ervaart hij die aan zichzelf. Hij ziet dit helderziend bij zichzelf en bij andere mensen. Geen mens kan tot dit rechtstreeks weten komen zolang hij nog maar een druppel alcohol tot zich neemt. Andere krachten kan men door scholing bereiken, maar deze nooit (alleen maar door scholing - fdw).

Herbert Hahn in “Begegnungen mit Rudolf Steiner” :

Toen men hem vroeg over de werking van het tabakroken, antwoordde hij dat dit een onbetamelijkheid ( Unfug) was waartegen de occultist als dusdanig niet veel bezwaar kan hebben.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Wie inspireert de Europese supra-staat ?

“In december 2010 heeft de Franse Christelijke Democratische Partij (PCD) de publieke opinie geattendeerd op een tot dan toe onopgemerkt gebleven feit: de verspreiding van meer dan 3,2 miljoenen agenda’s bestemd voor de scholieren van de Europese Unie. Deze agenda vermeldt de religieuze feestdagen : joodse, islamitische, sikh en zelf Chinese - maar geen enkele christelijke feestdag ! Weloverwogen keuze van de Europese Commissie (die deze agenda financiert) of zeer ongelukkige blunder? In elk geval benadrukt deze weglating een tendens van onze instellingen om de diepe wortels en waarden van Europa, voortkomend onder andere uit haar christelijke erfenis, te negeren.
De PCD heeft zich dus zeer sterk ingezet voor deze zaak. Voorzitster Christine Boutin heeft José Barroso, President van de Europese Commissie, John Dalli, Europese Commissaris verantwoordelijk voor de agenda en Laurent Wauquiez, Franse Minister voor Europese Zaken hierover aangesproken. Andere politieke persoonlijkheden hebben ook gereageerd. Gelijktijdig heeft de PCD een grote petitie gestart, open voor alle Europese burgers om massaal tegen deze weglating te protesteren. Binnen enkele weken hebben meer dan 50 000 van jullie deze tekst ondertekend. Alle grote nationale en internationale media hebben deze zaak behandeld.
In een brief aan Christine Boutin heeft de commissie beloofd haar fout recht te zetten.”

Aldus het bericht van de PCD op http://www.agendaeurope.fr
De PCD, als partij, dus in wezen antidemocratisch, gelooft natuurlijk in de Europese constructie en laat nog de mogelijkheid van een blunder open.
Het persbericht van Belga van 25 april 2011 werd in geen enkele Vlaamse krant opgenomen …

(BELGA) = De christelijke feesten zullen voortaan opgenomen worden in de agenda die uitgegeven wordt door de Europese Unie. Europees commissaris John Dalli heeft zich daartoe geëngageerd bij de ontvangst van een petitie van de christen-democraten, die in heel Europa werd gehouden en 54.000 handtekeningen opleverde. Dat heeft het katholieke persagentschap Apic zondag gemeld.

In de agenda die dit jaar op 3 miljoen exemplaren werd verspreid werden tal van religieuze feesten opgenomen, behalve de christelijke.



Terug naar het thuisblad

*

*

*

*

*