Inhoudstafel van Brug 72 (juni 2011)De relatie tussen de vorm van het gebit en de ziel Waarom worden we niet helderziend ? Het Johannes-evangelie als meditatie
+ Groter lettertype * * * * * * * * * * * * * * *
Idealiter zouden in een tijdschrift over antroposofie evenveel bijdragen over deze drie gebieden moeten verschijnen. Tot hiertoe werd De Brug samengesteld met onderwerpen die toevallig op onze weg kwamen en waarvan wij dachten dat ze voor de lezer konden interessant zijn. Achteraf bezien is er een zekere eenzijdigheid opgetreden. Die kunnen we wellicht toeschrijven aan de omstandigheid dat ieder antroposoof een oude of een jonge ziel is en vanuit dat gegeven bepaalde voorkeuren ontwikkelt.
Als jonge ziel wil men graag in de wereld iets zien veranderen, men zal zich tot de sociale driegeleding aangetrokken voelen. Die sociale driegeleding kan er niet komen zolang de mensen niet door hebben hoe de wereld politiek en sociaal bestuurd en gestuurd wordt. Het komt erop aan om hier sluiers weg te nemen, mythes te doorprikken, op een bepaalde manier de mensen te laten ontwaken en te ontnuchteren. Bijdragen die daarover gaan klinken al gauw negatief : Pas op ! Daar is Ahriman weer, met zijn occulte broederschappen !
In deze Brug is er terug een artikel gewijd aan onze maatschappelijke basis, maar daarnaast vindt u ook bijdragen die enerzijds nuttig kunnen zijn voor de esoterische ontwikkeling en die anderzijds ons oog en onze aandacht richten op de schoonheid en de verborgen wijsheid van het middengebied. Voor dat laatste danken we terug maar eens een stokoude ziel.
François De Wit.
* * * * * * * * * * * * * * *
De relatie tussen de vorm van het gebit en de ziel
François De Wit.
Een jonge wijsneus, (te) sterk in het denken herkent men aan de “konijnetanden”.
Het fysieke uiterlijk van de mens vertelt ons al veel over zijn innerlijk en de eerste indruk die we van iemand krijgen is vaak gebaseerd op enkele lichamelijke kenmerken. Karikaturisten weten heel goed dat ze een levensgenieter niet kunnen afbeelden als een magere slungel en een primitieve boef geven ze altijd weer met een geprononceerde onderkaak. Naast deze grove kenmerken kan men ook de fijnere zieleconfiguratie aflezen in het fysieke lichaam. Lang geleden, in De Brug 3, drukten we enkele uittreksels af uit het werk van Norbert Glas waarin een verband gelegd werd tussen de vorm van het gelaat en de ziel en tussen de vorm van het oor en het vorig leven.
„Ik wou u even schetsen wat er allemaal in de menselijke ziel aanwezig is en hoe we moeten rekening houden met Lucifer en Ahriman als we de volledige menselijke natuur willen begrijpen, als we werkelijk met alles rekening houden en wat we zeker niet alleen zo moeten beschouwen dat we zeggen : we moeten Lucifer en Ahriman bestrijden.
• De voortand rechtsboven vertegenwoordigt het mannelijk archetype — de vader, de man, het gezag, God, de animus (het mannelijke deel in de vrouw en in de man).
Een jonge vrouw had twee loszittende voortanden in de bovenkaak. Ze wilde graag een kind, maar haar pogingen daartoe hadden tot dusverre geen succes gehad. Het was noodzakelijk te begrijpen wat er aan de hand was.
Het komt nogal eens voor dat kinderen hun eerste blijvende tand — dus een voortand — breken. Het is een indrukwekkend en veelzeggend feit, dat juist die eerste ‘echte’ rand breekt. Er bestaat een relatie tussen de voortanden boven en de grote kiezen, in het bijzonder in geval van bedplassen. De grote kies correspondeert met ‘de plaats die men wil innemen’ en die plaats, die ruimte, kan het kind dat innerlijk in conflict is met de vader of de moeder niet innemen. ( … ) • De voortanden onder zijn een afspiegeling van de plaats die de ouders innemen en van de wijze waarop die zich in het leven van alledag manifesteren.
Een van mijn patiënten had mooie, regelmatige voortanden boven — dat wil dus zeggen dat hij een goede affectieve relatie met zijn ouders had. Maar tussen de voortanden onder was ruimte. Er was iets wat niet klopte. Uit gesprekken bleek dat hij zeer doelbewust op de sociale ladder was gestegen om zich te ontworstelen aan, of op zijn minst afstand te nemen van het milieu waartoe zijn ouders behoorden. Hij waardeerde zijn ouders, maar had eigenlijk niet meer zoveel met hen uit te wisselen. Het diastema tussen de twee voortanden midden onder was de letterlijke, zichtbare vertaling van de afstand die er tussen hem en zijn familie was ontstaan.
• De voortand rechtsonder is gerelateerd aan de wijze waarop het vrouwelijke archetype, dus de moeder, de anima, wordt beleefd en zich concreet manifesteert in het leven van alledag.
DE ZIJTANDEN OF LATERALE SNIJTANDEN
• Een zijtand aan de rechterkant die naar voren uitsteekt geeft aan, dat het individu zelf naar voren treedt, zijn vrijheid neemt, zich aan de invloedssfeer van de vader onttrekt. Hetzelfde proces aan de linkerkant heeft betrekking op de moeder. Als men met zo iemand spreekt, komt men algauw tot de ontdekking dat hij of zij al heel jong zijn innerlijke vrijheid heeft genomen, zonder overigens het ouderlijk huis de rug toe te keren. Sommige mensen hebben heel kleine zijtanden, die de vorm van kleine rijstkorrels hebben. Dat wijst op een zacht, lief, niet dwars karakter, waaraan welke vorm van agressiviteit dan ook vreemd is. Zulke mensen zijn vaak onderdanig: als het om de rechtertand gaat onderdanig jegens de man, de vader, de broer, als het om de linkertand gaat onderdanig aan de vrouw, de moeder of de zuster. ( … )
DE HOEKTANDEN Ik heb eens een adolescent ontmoet wiens hoektanden boven nog steeds zijn melktanden waren. Hetzelfde was het geval met de tweede grote kies linksonder. Het bleek dat hij een overbeschermende moeder had en dat hij weigerde volwassen te worden als het ware om haar een plezier te doen. Dat kind had al zijn eigen innerlijke wensen en verlangens letterlijk en figuurlijk de mond gesnoerd en leefde nog als een soort kleuter. • De hoektand rechtsboven houdt verband met de wijze waarop ‘ik me naar buiten toe wil manifesteren’. Bij een van mijn patiënten zat de rechter hoektand vast in het verhemelte. Toen ik via gesprekken met haar op zoek ging naar de mogelijke oorzaak daarvan in gebeurtenissen uit haar verleden, vertelde ze me dat ze al op haar achtste jaar borsten had gekregen en ook al zo jong voor het eerst ongesteld was geworden. Ze had die transformatie als zeer traumatisch beleefd, want ze schaamde zich voor haar lichaam dat ineens zo anders was dan dat van haar vriendinnetjes. Die weigering te aanvaarden dat ze vrouw aan het worden was en door de buitenwereld als zodanig te worden gezien, vertaalde zich door een onbewust vasthouden van de hoektand in het verhemelte. • De hoektand linksboven houdt verband met de wijze waarop men innerlijk omgaat met veranderingen. Bij een patiënte van vijftien jaar zat de hoektand linksboven vast in het verhemelte, en bovendien scheef. Ik zou het tandvlees moeten opensnijden om met behulp van een op de tand vastgezet apparaatje en een draad de tand met enige kracht naar beneden te trekken, maar zocht liever eerst naar een ander middel. Ik vroeg haar het een en ander over haar puberteit, hoe ze die beleefde enzovoort, en het bleek dat ze pas heel kort tevoren, een paar weken voor haar bezoek aan mij, voor het eerst in haar leven had gemenstrueerd. Dat vond ze vreselijk, want ze was enig kind — het troetelkindje van papa en mama. Alles ging van een leien dakje en nu was haar leventje ineens verstoord, aan het wankelen gebracht door deze brute verandering die haar duidelijk maakte dat ze niet eeuwig het kleine, verwende kind kon blijven, maar dat ze een vrouw aan het worden was en dat haar lichaam haar dat onverbloemd toonde. De weigering dat te aanvaarden vertaalde zich in een scheve ligging (onjuiste oriëntatie!) van de hoektand, die maar niet door kon (wilde) komen. Ik heb gebruikgemaakt van de bloesemtherapie, omdat het hier heel duidelijk ging om een emotionele blokkade. Drie weken later had de hoektand zijn normale plaats ingenomen zonder dat ik mijn toevlucht hoefde te nemen tot de onaangename, hierboven beschreven, operatieve ingreep. • De hoektand rechtsonder houdt verband met hetgeen men in de buitenwereld wil doen en staat in het bijzonder in relatie tot de lichamelijke groei. Op het moment dat de tand doorbreekt is alle voor deze tand specifieke energie erin aanwezig, maar nog zonder zich op een of andere wijze te hebben uitgedrukt. Als men die energie bewust richt kan dat potentieel een heel bijzonder doel dienen. De energie in die tand is even sterk als die van de explosie bij het ontkurken van een fles champagne die men tevoren flink heeft geschud. Toen de punten die met deze hoektand corresponderen tijdens een acupunctuursessie werden gestimuleerd, betekende dat voor een van mijn patiënten een groei in de lengte van vijf centimeter in de zes weken die op die behandeling volgden. Dit spectaculaire resultaat hield verband met het feit dat deze patiënte zich tot dan toe had verzet tegen de onvermijdelijke veranderingen die zich in haar lichaam aandienden — ze had dus onbewust de energieën vastgehouden die voor haar fysieke transformatie nodig waren.
• De hoektand linksonder houdt verband met de wijze waarop innerlijke veranderingen zich naar buiten toe vertalen. Ik heb vaak gezien dat deze tand een draaiende beweging naar binnen maakt. Een dergelijke situatie doet zich voor bij mensen die hun innerlijke veranderingen en zielenroerselen in stilte verwerken. Net als de betreffende tand wringen ze zich in bochten om niet met hun omgeving in conflict te raken.
• De voorste kleine kies rechtsboven houdt verband met de wijze waarop men zich naar buiten wil manifesteren.
Ik heb eens een jongen van twaalf jaar onderzocht die een mooi, regelmatig gebit had met uitzondering van die ene kleine kies die in het verhemelte naar binnen was gegroeid. De vader van die jongen vroeg zich af wat de beste oplossing voor zijn zoon zou zijn: de kies trekken of een orthodontische behandeling. Hij was er zich van bewust dat die behandeling aanzienlijke risico’s met zich mee zou brengen voor de wortels van de andere tanden en kiezen en dat dat niet in verhouding zou staan tot de poging één kies te redden. Dit introverte kind had een zeer expansieve tweelingbroer — een feit waaronder hij duidelijk leed en waardoor het hem moeite kostte zijn eigen plaats te bepalen en zijn eigen wensen te uiten. Om de jongen te helpen zich op emotioneel niveau voor te bereiden op het trekken van de kies — want daartoe hadden we besloten — heb ik hem Centaury voorgeschreven, het bloesemextract dat als indicatie ‘de voetveeg’ heeft. Ik legde de jongen uit dat hij niet alleen het extract maar ook de extractie erna moest zien als een gebeurtenis die hem zou uittillen boven de status van het kind dat gewillig altijd de zin van een ander doet, naar de status van iemand die zelf beslissingen neemt en zekerder is van zichzelf. De operatie slaagde in alle opzichten.
Een andere patiënt, een vrouw, had die kies laten trekken omdat hij haar hinderde ondanks het feit dat hij niet door cariës was aangetast. Ik vraag haar hoe ze emotioneel in haar vel zat ten tijde van de extractie. Ze vertelt dat haar man, terwijl ze nog studeerde, haar gevraagd had de studie op te geven om met hem mee te gaan naar Afrika. Ze heeft dat met tegenzin gedaan en op voorwaarde dat ze dan een kind zou krijgen. Toen ze eenmaal in Afrika waren, werd ze allergisch voor alle witte levensmiddelen: wit brood, rijst, spaghetti en andere pasta’s, eiwit enz. - haar gezicht werd dan helemaal paarsrood. Ze kon het ‘blanke’ niet meer verteren. Toen ze zwanger werd, en gedurende de hele zwangerschap, was de allergie verdwenen om zich na de bevalling weer te manifesteren. De boodschap die haar lichaam haar overbracht was: ‘ik wil iets en het gaat niet zoals ik wil.’
• De voorste kleine kies linksboven houdt verband met de verlangens van onze gevoelige, affectieve, innerlijke kant.
DE ACHTERSTE KLEINE KIEZEN • De achterste kleine kies rechtsboven houdt verband met wat men naar buiten toe wil ontwikkelen. Voornamelijk het kind dat men graag wil hebben of het project dat men graag wil verwezenlijken. Vrouwen die een abortus of een miskraam hebben meegemaakt, of die een kind na de geboorte hebben verloren of problemen hebben met de vruchtbaarheid, hebben een grote kans dat er met deze kies iets misgaat. Bij een gelukkig harmonisch echtpaar kan de man die zich bewust is van de problematiek van zijn vrouw en die daar met compassie op reageert, ook last krijgen van die kies.
• De achterste kleine kies linksboven is een heel speciale kies, omdat die namelijk verbonden is met karma De aanleg en de neigingen van het individu liggen in deze kies opgeslagen als een ingeboren, al ontwaakte of nog sluimerende gave. Die kies is als het ware de handtekening van de persoon, het waarom van zijn bestaan hier.
Bij sommige van mijn patiënten is er bij die kies als hun handtekening uitgekomen het schilderen van iconen, de kalligrafie, dans, groepsanimatie, zang ... Activiteiten die ze vandaag de dag in hun vrije tijd beoefenen en die hun innerlijk evenwicht en plezier geven. Bij een vrouw van een jaar of veertig was die kleine kies al sinds een paar jaar getrokken en ook was de voortand linksboven gebroken. Ze klaagde over pijn in haar schouders waar tot dan toe geen enkele therapeut iets aan had kunnen doen (de betreffende premolaar houdt somatotopisch vooral verband met de schouders). Deze vrouw had een overbeschermende moeder met wie ze heel moeilijk de ‘navelstreng’ kon doorsnijden. Ik heb haar neuraaltherapeutisch behandeld en een paar dagen later was de pijn verdwenen. • De achterste kleine kies rechtsonder staat voor het organiseren op het materiële vlak van projecten, vooral op het gebied van het werk. Het veranderen van richting of het ontwikkelen van een nieuwe beroepsactiviteit kan zijn weerslag hebben op deze kies.
DE EERSTE GROTE KIEZEN Toen ik een jongeman wiens eerste grote kies rechtsboven door cariës was aangetast eens vroeg of hij misschien onlangs een teleurstelling had gehad met betrekking tot een bepaald project, antwoordde hij me dat hij gezakt was voor het examen dat hem in staat zou hebben gesteld apotheker te worden. Hij had moeten afzien van wat hij graag had willen worden. • De eerste grote kies linksboven vertegenwoordigt de plaats die men graag zou innemen bij het uiten van zijn gevoelens. De gemiste apotheker in spe van hierboven, die niet de plaats die hij in zijn hart wilde, kon verwezenlijken, bleek vervolgens ook aan deze kies cariës te hebben. Bij een vrouw van zestig jaar bij wie deze kies heel los zat heb ik aanvankelijk gedacht aan een probleem met de bloedsomloop. Ik heb de parodontitis behandeld om de ontsteking tot staan te brengen. Ook de achterste kleine kies linksonder stond buiten de gebitsboog, richting wang. De kleine kiezen in de onderkaak zijn verbonden met de knieën. Ik vraag haar of ze daar problemen mee heeft. Ze vertelt me dat ze op haar tiende jaar een knieoperatie heeft ondergaan, dus ongeveer op de leeftijd waarop de melkkies wordt in gewisseld voor de kleine kies. Er hadden zich in diezelfde periode trouwens nog twee andere ingrijpende gebeurtenissen voorgedaan, zij het op een heel ander vlak. Ik vraag haar een en ander over de gezinssituatie in die tijd. Ze antwoordt me op boze toon: ‘Mijn ouders zijn toen gescheiden. Mijn vader is opgestapt en als hij nu ineens voor m’n neus zou staan, zou ik de deur voor zijn neus dichtsmijten!’ De gebeurtenis stond niet alleen in haar geheugen, maar ook in haar tand gegrift en op dat moment begreep ik dat de loszittende kies boven niet iets te maken had met een storing in de bloedsomloop, maar met een affectief probleem. Deze vrouw was niet in staat de gebeurtenissen uit een ver verleden achter zich te laten of in een ander daglicht te zien. De enige manier om de kiespijn te verhelpen en in het verlengde daarvan het innerlijke conflict te verzachten was het trekken van de kies.
• De eerste grote kies linksonder houdt verband met de wijze waarop men affectief erkend wil worden. Heel vaak denken kinderen bij zichzelf: Ik vraag me af of mijn ouders me niet ergens als vondeling op een vuilnisbelt hebben gevonden. Zijn mijn vader en moeder wel mijn echte vader en moeder, want ze houden niet van me zoals ik zou willen dat ze van me houden, ik herken mezelf niet in de manier waarop ze soms naar me kijken.
Een jonge vrouw bij wie men een brug had geplaatst om die kies te vervangen, herinnerde zich dat ze daar veel pijn had gehad voor, tijdens en na het trekken van de kies. Toen we te rade gingen bij het geheugen van die kies bleek dat haar iets oudere broertje was overleden toen ze een kind was.
Een andere patiënte leed aan multiple sclerose. Ook bij haar maakte ik gebruik van psychopathotactie en ook haar zie ik op de leeftijd van vijf zes jaar voor me: ze staat voor de schors van een kale boom. Ik vraag haar: Bij multiple sclerose wordt alle opstijgende energie in het ruggenmerg onderbroken — het is het fysiek geworden ziektebeeld van het bestaan dat op een of andere wijze niet wordt erkend. • De eerste grote kies rechtsonder houdt verband met het allerconcreetste: het werk. Wanneer men er moeite mee heeft een zaak van de grond te brengen of een belangrijk project te verwezenlijken, is het geen toeval dat zich juist bij deze kies allerhande symptomen voordoen, want zulke belangrijke zaken met betrekking tot het werk zijn als een geboorte. Bij een van mijn patiënten heb ik gezien, hoeveel beweging er in die kies zat in de periode waarin hij een zaak aan het opzetten was. Toen dat eenmaal was gelukt, stabiliseerde de kies zich weer. ( … )
DE TWEEDE GROTE KIEZEN
• De tweede grote kies rechtsboven geeft uiting aan gebeurtenissen die verbonden zijn met de betrekkingen die het individu met de buitenwereld onderhoudt — in het dagelijks leven en in zijn werk. • De tweede grote kies linksboven zegt iets over de betrekkingen die men op affectief gebied met zijn medemensen onderhoudt. Hij weerspiegelt al dan niet de harmonie in de gevoelsrelaties met anderen.
Als er binnen het kader van een vriendschappelijke, affectieve relatie sprake is van een teleurstelling met betrekking tot de houding van de ander, van wie men kennelijk iets anders had verwacht en gehoopt, kan dat conflict zich vertalen naar een aantasting van de hier genoemde kies. Deze tweede grote kies linksonder materialiseert de uitwisseling — of liever het gebrek daaraan.. • De tweede grote kies rechtsonder houdt verband met de relatie die men tot zichzelf heeft en die zich uit in gebaren en de hele manier van doen. Die relatie, waarvan deze kies de weerspiegeling is, berust op het materiële aspect, het aspect dat aanleiding kan geven tot conflicten. ( … )
DE VERSTANDSKIEZEN
• De verstandskies rechtsboven correspondeert met het ontwikkelen van de kracht die nodig is om zowel in de wereld van het fysieke als in die van het spirituele geïntegreerd te raken.
* * * * * * * * * * * * * * *
Het ontstaan van de staat
Eén van de hinderpalen om tot een sociale driegeleding te komen is een gebrek aan inzicht in het wezen van de staat. In de school en de media krijgen we de fictie ingeprent dat we allemaal samen een soort sociaal contract afgesloten hebben waardoor we alle wetgevende en bestuurlijke macht overdragen aan mensen die we zelf gekozen hebben. Wanneer we niet tevreden zijn met wat deze mensen doen, dan kunnen we bij de volgende verkiezingen voor andere stemmen. Iedere generatie heeft meerdere verkiezingsrondes nodig om te beseffen dat de zogenaamde volksvertegenwoordigers in feite niet het volk maar ‘de natie’ vertegenwoordigen, zoals het ook heel eerlijk in de Belgische Grondwet gesteld wordt (art. 33 : “alle machten gaan uit van de Natie”). Wie dan eigenlijk ‘de natie’ is, wordt niet verder omschreven, maar wanneer we onderstaande analyse van Franz Oppenheimer volgen, dan wordt toch al een tipje van de sluier opgelicht.
Het politieke en het economische middel
Staatloze volksstammen (jagers en hakbouwers).
“Waar er geen belangrijke verschillen in vermogen bestaan, ontbreekt één der hoofdvoorwaarden voor het ontstaan van standsverschillen. In het algemeen zijn alle volwassen mannen binnen het stamverband gelijk berechtigd, de ouderen onder hen hebben aan hun rijkere levenservaring een zeker gezag te danken; maar niemand voelt zich tegenover hen verplicht tot gehoorzaamheid. Waar de afzonderlijke stamdelen een zeker persoon als opperhoofd erkennen daar is hun macht buitengewoon klein. Het opperhoofd beschikt niet over machtsmiddelen om zijn wensen tegen de zin der overige stamleden door te zetten. De meeste jagersstammen hebben echter in ‘t geheel geen hoofdmannen. De ganse mannelijke bevolking te zamen vormt nog één homogene ongedifferentieerde massa, waarboven slechts die individuen uitsteken, die men in het bezit waant van magische krachten”. De vormen van samenleving onder de primitieve landbouwers vertonen ternauwernood meer gelijkenis met een ’staat’ dan de jagershorden. Waar men nog in vrijheid met de hak de grond bewerkt, daar is nog geen sprake van een ‘staat’. Men leeft er ver uiteen, her en der verstrooid in afzonderlijk gelegen hofsteden, hoogstens in dorpen, door twisten over gouw of akkergrenzen verdeeld, op zijn best in losse bondgenootschappen, die maar slap worden bijeengehouden door het bewustzijn van gemeenschappelijke afstamming, taal en geloof. Slechts zelden, eens in het jaar misschien, verenigt deze mensen het gemeenschappelijk gevierde feest ter ere van beroemde voorvaderen of van de stamgod. Een algemeen erkend gezag bestaat niet; de afzonderlijke hoofden over een dorp of hoogstens een gouw hebben al naar hun persoonlijke eigenschappen, met name naar gelang van de hun toegeschreven tovermacht, in hun beperkte kring een grotere of kleinere invloed. In een dergelijke maatschappelijk toestand is het bijna ondenkbaar, dat de weerbare manschap zich tot aanvalsdoeleinden aaneensluit, Het valt al moeilijk genoeg de gouw, nog moeilijker de stam ter gemeenschappelijke verdediging te mobiliseren. De boer is nu eenmaal immobiel, vastgeworteld aan de aarde, als de plant die hij verbouwt, Zelfs al is hij rechtens vrij om te gaan waarheen hij wil, toch blijft hij door zijn bedrijf ook dan nog ,,glebae adscriptus” (Middeleeuws Latijn, = aan de aardkluit gebonden). Trouwens, welk nut zou een rooftocht ook hebben in een land, dat zover het oog reikt enkel door boeren bewoond wordt ? De ene boer kan de andere niets ontroven, dat hij zelf niet reeds heeft. Bij de extensieve cultuur op deze trap van de maatschappij, waar men zich in overvloed van bouwland verheugt, komt ieder van hen door middel van luttel arbeid in het bezit van al wat hij behoeft, terwijl al wat daar boven uit gaat, overtollig zou zijn en de inspanning om het te verkrijgen verloren moeite, zelfs al kon men het buitgemaakte koren langer bewaren dan in die eenvoudige levensomstandigheden mogelijk is, waar het spoedig, door het weer aangetast of door mieren aangevreten, teloor gaat. Zo moet volgens Ratzel de Centraal-Afrikaanse boer het overtollige gedeelte van zijn oogst zo snel mogelijk in bier omzetten, om het niet geheel te verliezen. Om al deze redenen ontbreekt de primitieve landbouwer elke begeerte naar offensieve krijgsbedrijven, zoals die als kenmerkend verschijnsel wel aangetroffen wordt bij jagers en nomaden: de oorlog kan de boer geen voordeel opleveren. En deze vredelievende gezindheid wordt nog verstrekt, doordat zijn werkzaamheden de krijgshaftigheid niet juist ten goede komen, Hij is wel sterk van spieren en volhardend, maar langzaam in zijn bewegingen en aarzelend in zijn besluiten, terwijl het leven van de jager en de nomade een leerschool vormt van snelheid, beslistheid en krachtdadig optreden. Vandaar dat de primitieve boeren meestal zachtmoediger van aard zijn dan jagers- of herdersvolken. Kortom: er bestaat geen drang en evenmin enige mogelijkheid tot gewelddadige onderwerping der buurstammen; hier kan derhalve geen ‘staat’ ontstaan en is er ook nimmer een ontstaan, Ware de stoot hiertoe niet van buiten af gegeven, door groepen die een andere leefwijze volgden — dan had de primitieve boer de staat nooit uitgevonden.
Volkeren op de drempel van de staat (nomaden en vikingen ).
( … )
Maar overigens zijn de in de clan voorhanden kapitaalloze arbeidskrachten niet voldoende om werkelijk grote kudden te hoeden. Toch leidt het bedrijf zelf tot het gebruik van deze arbeidskrachten. Immers, wil men vermijden, op een gedeelte weidegrond al te veel vee te plaatsen, hetgeen niet zonder schade kan geschieden, dan moet men de kudde over verschillende weiden verdelen. Hiermee vermindert men in dezelfde mate de kans, zijn gehele bezit aan vee te verliezen: dan toch zullen ziekten, stormen en dergelijke steeds slechts een deel te gronde richten, terwijl ook de vijand op de grenzen niet alles ineens kan roven. Aldus raakt de herder langzamerhand gewoon aan de oorlog als kostwinning en aan het profijt trekken uit de arbeidsautomaat die hij zich in de onderworpen mens verschaft heeft. En men moet toegeven, dat zijn gehele levenswijze hem wel drijven moet tot het voortdurend meer gebruik maken van het ,,politieke middel”. Even behendig en vastberaden als de primitieve jager, is hij sterker van lichaamsbouw dan deze, wiens voedsel-voorziening te ongeregeld is, dan dat hij tot de hoogste mate van grootte en kracht zou kunnen opgroeien, die voor de soort bereikbaar is. De herder evenwel, wien in de melk zijner kuddedieren een ononderbroken stroom van voedingsmiddelen ten dienste staat, en die vleesvoeding tot zich kan nemen zo vaak hij wenst, groeit haast overal uit tot ,,reus”: de Arische paardnomade zo goed als de runderweidende herder van Azië en Afrika, b.v. de Zoeloe. Ten tweede is het zielental van de herdersstam veel talrijker dan dat van de jagershorde, niet slechts, omdat een bepaald gebied de volwassenen een veel groter opbrengst aan voedingsmiddelen kan leveren, maar vooral ook, omdat de zoogtijd der moeders door de beschikking over dierlijke melk verkort wordt, en dientengevolge een groter aantal kinderen geboren en grootgebracht kan worden, Daardoor zijn de grassteppen der oude wereld geworden tot die onuitputtelijke, periodiek overstromende mensenreservoirs, tot de ,,vaginae gentium”.
Wij vinden hier dus een belangrijk groter aantal van weerbare mannen dan bij de jagers, ieder voor zich sterker, maar toch allen gezamenlijk minstens even vlug in hun bewegingen als de jagershorde —de ruiters onder hen, te paard of op kamelen, zelfs onvergelijkelijk veel vlugger —, en dit grotere aantal tezamen verbonden door een organisatie, zoals slechts onder de schuts van de slavenhoudende, aan heersen gewende patriarch mogelijk is; een organisatie, waarmee de eed van trouw, die de jonge krijgers uit de jagersstam tot een los samenhangend gevolg rondom het opperhoofd verenigt, in ‘t geheel niet kan worden vergeleken.
( … ) Wij leerden zojuist de oorzaken kennen, waardoor de herder de overhand krijgt over de hakbouwer: het betrekkelijk grote zielenaantal der horden, gepaard met een bedrijf, dat de enkeling opvoedt tot moed en beslistheid en de gemeenschap tot strenge tucht, Dit alles geldt ook voor de van visserij levende kustbewoner. Rijke viswaters maken een belangrijke dichtheid van bevolking mogelijk, en daarbij tevens het slavenhouden, daar de slaaf bij de visvangst meer wint, dan zijn onderhoud kost; en zo komt het, dat wij hier een geregelde vorm van slavernij aantreffen, en dientengevolge ook zekere duurzame economische verschillen tussen de vrijen onderling, die de indruk maken van een soort plutocratie, overeenkomstig de toestanden bij de herders, Het bevelen over slaven gewent ook in dit geval aan de heerschappij en ontwikkelt de smaak in het ,,politieke middel”; en hier vindt deze wens evenals ginds steun in de strenge discipline, die het beroep, in dit geval de zeevaart, ontwikkelt, ,,Eén van de grootste voordelen der gemeenschappelijke visvangst is dit, dat de bemanning der vissersboten, die, als de schepen een zekere grootte hebben overgaat tot het kiezen van een aanvoerder, geoefend wordt in een strenge tucht, omdat het welslagen van de tocht volkomen afhankelijk is van de volstrekte gehoorzaamheid aan de aanvoerder. De regering van het schip vergemakkelijkt dan vervolgens die van de staat. ( … )
Het ontstaan van de staat Bij het ontstaan van de staat tengevolge van de onderwerping van een landbouwend volk door een herdersstam of door zeenomaden kan men zes tijdperken onderscheiden. Het eerste stadium is een grensoorlog, waarbij roof en moord aan de orde van de dag zijn; eindeloos woedt de strijd, van vrede noch wapenstilstand is sprake : mannen worden gedood, vrouwen en kinderen meegevoerd, kudden geroofd, hofsteden verbrand, Worden de aanvallers met bebloede koppen teruggejaagd, dan komen zij, vast aaneengesloten door de plicht der bloedwraak, in steeds grotere getale toch weer terug. Soms vermannen zich wel de eedgenoten, roepen de landweer samen, en een enkele maal gelukt het hen misschien ook, de op de vlucht geslagen vijand tot staan te brengen en hem de lust tot terugkeer voor enige tijd te benemen; maar te bezwaarlijk is de mobilisering, te lastig de verzorging van de boerenlandweer, die niet gelijk de vijand zijn kudden, ook harerzijds een bron van voedingsmiddelen met zich mee kan voeren in de woestijn en ten slotte wenkt hen, de boeren, de torenspits van het dorp, en is de drang naar de braakliggende akkers thuis te machtig. Zo wint ook in die gevallen ten slotte de kleine, maar vast aaneengeklonken en toch zo beweeglijke macht het bijna steeds van de grotere maar versnipperde massa: de panter wint het van de buffel. Dit is het eerste stadium van staatsvorming. De ontwikkeling kan eeuwen, ja tientallen van eeuwen op deze trap blijven staan. ( … ) Tot dit eerste stadium moet men ook de uit de gehele geschiedenis der oude wereld bekende volksverhuizingen rekenen, voorzover deze geen verovering maar enkel plundering ten doel hadden; plundertochten, zoals waaronder West-Europa vanaf de landzijde door Kelten, Germanen, Hunnen, Avaren, Arabieren, Magyaren, Tataren, Mongolen en Turken en van de zeezijde uit door de Vikings en de Saracenen te lijden heeft gehad. Ver buiten hun gewone roofgebied uit trekkende, overstroomden zij gehele werelddelen, verdwenen, keerden weder, kwijnden spoorloos weg maar lieten niets dan éen woestenij achter. Niet zelden echter gingen zij in een deel van het overstroomde gebied direct over tot het zesde en laatste stadium van staatsvorming, door een duurzame heerschappij over de boerenbevolking te grondvesten. ( … ) Langzamerhand ontstaat uit dit eerste stadium het tweede, en wel dan, wanneer de boer, door duizenden tegenspoeden murw geworden, zich in zijn lot heeft geschikt en van elke tegenstand afziet. Dan begint het zelfs de barbaarse herder duidelijk te worden dat een doodgeslagen boer niet meer ploegen, en een omgehakte vruchtboom niet meer dragen kan. Als het kan, laat hij nu in zijn eigen belang de boer leven en de boom staan. De ruitersbende komt nog even vaak als vroeger, weliswaar tot de tanden gewapend maar niet meer in de verwachting van eigenlijke strijd en gewelddadige roof. Men brandt en moordt slechts zo veel als nodig is, om het gewenste respect op peil te houden of een enkel geval van weerbarstigheid te breken, Maar in het algemeen neemt de herder, volgens een tot een vast recht geworden gewoonte — gewoonterecht is de eerste kiem van alle recht in de staat! — nog slechts het overschot van de boer. Dat wil zeggen : hij laat hem zijn huis, zijn gereedschappen en voldoende levensmiddelen tot de volgende oogst . Een vergelijking: de herder in het eerste stadium is de beer, die de bijenkorf onder het uitroven tevens vernielt; in het tweede stadium is hij de imker, die de bijen genoeg honing laat houden, om te overwinteren. Welk een geweldige vooruitgang in economisch en politiek opzicht, van het eerste tot dit tweede stadium! Wat het eerste betreft: waar vroeger het middel van bestaan voor de herdersstam de gewelddadige toeëigening zonder meer was, en men ter wille van het genot van het ogenblik de bron van rijkdom voor de toekomst onbruikbaar maakte, daar gaat men thans economisch te werk; want alle economie betekent: zijn huishouding met overleg inrichten, terwille van de toekomst het momenteel genot beperken. De herder heeft het ,,kapitaliseren” geleerd.
Een even grote stap vooruit in politiek opzicht: de niet-bloedverwant, tot nog toe vogelvrij en slechts als een soort jachtbuit beschouwd, verkrijgt een waarde doordat men hem als bron van rijkdom heeft leren kennen; dit is weliswaar het begin van alle dienstbaarheid, onderdrukking en uitbuiting, maar ook van een de grenzen der bloedverwantschap te buiten gaande hogere samenlevingsvorm; en, zoals wij zagen, worden reeds in dit stadium de eerste draden van een rechtsbetrekking gesponnen tussen rovers en beroofden, om de kloof, die tot dusverre gaapte tussen wie elkaar slechts als doodsvijanden beschouwden, te overbruggen. De boer krijgt een soort r e c h t op het noodzakelijk levensonderhoud; het wordt tot o n r e c h t, hem, indien hij geen verzet pleegt, te doden of volkomen uit te plunderen, En meer dan dat ! Zachtzinniger gevoelens, betrekkingen die menselijker en minder brutaal zijn dan het vroegere gewoonterecht, worden langzamerhand dooreen geweven tot een nog zwak netwerk van fijne draden, hetgeen later tot algehele samensmelting en éénwording zal leiden, Nu de herders niet meer blakend van toom en razend van strijdlust op de boeren aanvallen, vinden dezen ook wel eens gehoor voor een gegronde klacht of wordt een nederig verzoek vervuld. Voor het eerst, zij het nog zeer schuchter en zacht, begint zich de kategorische imperatief der billijkheid, het ,,wat gij niet wilt dat u geschiedt”, welke regel door de herder voor zover het zijn bloed- en stamverwanten betreft, reeds streng in acht genomen wordt, ook in het verkeer met niet-bloedverwanten te doen horen. Hier vindt men de kiem tot die uiterlijke samensmelting, waarbij uit de kleine horden volkeren en volkerenbonden groeien en eenmaal het begrip ,mensheid” tot een levende werkelijkheid zal worden; en evenzeer tot die innerlijke éénwording van de eens zo verbrokkelde mensenziel, waarbij men van haat tegen de barbaroi tot alomvattende mensenliefde komt in het Christendom en Boeddhisme.
Het net van gevoelsdraden waarvan wij gesproken hebben, wordt spoedig nog door iets anders versterkt. Behalve onze Bruin, die zich thans in een imker getransformeerd heeft, leven er in de woestijn nog andere beren die wel honing lusten. Onze herdersstam sluit de wildbaan voor hen af, en beschermt ,,zijn” bijenkorf gewapenderhand. De boeren raken er aan gewend, de herders te hulp te roepen als hun gevaar dreigt; zodoende zijn zij in hun oog niet meer rovers en moordenaars, maar redders en beschermers. Men stelle zich het gejuich der boeren voor, als de op wraak uitgetogen schare der heren de geroofde vrouwen en kinderen en bovendien de afgehouwen hoofden of afgetrokken scalpen der rovers mee terugbrengt in het dorp. Hier zijn het geen draden meer die de partijen verbinden, hier wordt een band geknoopt van grote vastheid en taaiheid. Hier — in gemeenschappelijk gedragen leed en nood, gemeenschappelijke overwinning en nederlaag, gemeenschappelijke feestvreugde en dodenklacht — wordt de zeer belangrijke kracht der ,,integratie” openbaar, die in de verdere loop der ontwikkeling uit de beide oorspronkelijk elkaar vreemde, in afkomst en veelal ook in taal en ras verschillende ethnische groepen ten slotte één volk met één taal en nationaliteitsgevoel en gemeenschappelijke zeden en gebruiken zal smeden. Er heeft zich een geweldig nieuw gebied geopend, waarop heren en knechten samenwerken voor dezelfde belangen; hieruit ontstaat een stroom van sympathie en saamhorigheidsgevoel. Elk der beide volksdelen leert, flauw eerst en daarna helderder, in het andere het menselijke zien; men bevroedt thans de gelijke aanleg, terwijl men voorheen slechts door het verschil in uiterlijk voorkomen en dracht, in taal en godsdienst tot haat en afkeer werd geprikkeld. Men leert elkaar begrijpen, eerst in de eigenlijke betekenis van elkaars taal te verstaan, later ook innerlijk; het net der gevoels-betrekkingen wordt voortdurend dichter. Het derde stadium bestaat daarin, dat het ,,overschot” van hun productie door de boeren zelf geregeld aan het tentenkamp der herders wordt afgeleverd als ,,schatting”, een regeling die klaarblijkelijk voor beide partijen belangrijke voordelen meebrengt, Voor de boeren, omdat de kleine wanordelijkheden, die met de tot dusverre geldende vorm van belastingheffing verbonden waren — een paar doodgeslagen mannen, verkrachte vrouwen, platgebrande hoeven — nu geheel wegvallen; voor de herders, omdat hun ,,affaire” om in handelstermen te spreken, voortaan geen onkosten noch arbeid meer vereist, en zij de vrijgekomen tijd en kracht voor ,,uitbreiding van het bedrijf’ kunnen besteden, of met andere woorden nieuwe massa’s boeren kunnen onderwerpen Met deze vorm van schatting zijn wij door de geschiedenis reeds zeer bekend: Hunnen, Magyaren, Tataren en Turken trokken uit de schatplichtige landen van Europa hun grootste inkomsten. In bepaalde omstandigheden kan de betaling reeds op deze trap haar karakter als schatting van onderworpenen aan hun meesters min of meer verliezen, en het voorkomen krijgen van een beschermgeld of zelfs van een vrijwillige bijdrage. Bekend is het verhaal, dat Attila in opdracht van de zwakzinnige keizer van Byzantium afgeschilderd werd als diens leenman, daar de opgelegde schatting de keizer voorkwam als een steunbijdrage.
Het vierde stadium betekent weer een zeer gewichtige schrede vooruit, daar het aan de bestaande elementen van de staat de beslissende factor toevoegt, waardoor alleen de ons bekende uiterlijke vorm van ‘staat’ tot stand komt : de plaatselijke vereniging van de beide ethnische groepen op één gebied. Van nu af aan worden de oorspronkelijk inter-nationale betrekkingen tussen beide groepen steeds meer tot intra-nationale. Waar het land voor veeteelt in het groot niet geschikt is, zoals bvb. haast overal in West-Europa, of waar men van een minder onkrijgshaftige bevolking pogingen tot opstand moet verwachten, daar komen de heren min of meer tot een gezeten leven, en vestigen zij zich, natuurlijk op versterkte of strategisch belangrijke punten, in tentenkampen, burchten of steden. Vandaar uit heersen zij over hun ‘onderdanen’, om wie zij zich overigens niet meer bekommeren dan het cijnsrecht eist. Zelfbestuur en rechtspraak, godsdienstige en economische aangelegenheden laat men geheel over aan de onderworpen bevolking; ja, zelfs haar oorspronkelijke bestuursregeling blijft onveranderd, zodat zij haar plaatselijke overheden kan behouden.
Maar van dit vierde stadium voert de ontwikkeling logisch en snel naar het vijfde, dat de staat in reeds bijna volledig ontplooide vorm toont.
De noodzakelijkheid, de onderdanen in ordelijke banen en op volle productiekracht te houden, leidt stap voor stap van het vijfde naar het zesde stadium, namelijk tot de voltooiing van de staat in de volledige zin van het woord, tot algehele intranationaliteit en tot ontwikkeling van de ,,nationaliteit”. Steeds veelvuldiger komt het voor, dat men genoopt is in te grijpen, te beslechten, te straffen en te dwingen; het heersen wordt een gewoonte en de regels van het regeren ontwikkelen zich.
DE RICHTING WAARIN DE STAAT ZICH ONTWIKKELT
Als men nu aan een doelbewuste leiding in de geschiedenis gelooft, kan men zeggen: de mensheid moest nog een nieuwe school van lijden doorlopen, voordat zij verlost kon worden.
En zo zal het nog een tijdje blijven verdergaan, vermoeden wij, want zolang de nieuwe ideeën van de geesteswetenschap, de driegeleding, niet doordringen, zolang de mensheid niet de moeite doet om zich bewust te worden van de propaganda en de misleiding, zolang zal zij de bestaande onsociale orde slikken. Ook letterlijk :
Kijk dan nog eens naar de zelfmoordcijfers en het drankverbruik en je hebt een mooi beeld van hoe het gesteld is met de werkbijen. * * * * * * * * * * * * * * *
Rudolf Steiner en euthanasieDoor François De Wit
Meer en meer krijgt men de indruk dat er een sluipende campagne aan de gang is om de mensen ertoe aan te zetten om vrijwillig uit het leven te stappen op het moment dat het leven niet meer ‘menswaardig’ zou zijn. In de media wordt in lovende bewoordingen gesproken over de moedige beslissing van bvb. Hugo Claus om te kiezen voor euthanasie, of over de jonge ongeneeslijke kankerpatiënt die hetzelfde deed. Deze gevallen worden allemaal in ’t lang en in ’t breed behandeld en voor vele mensen is het al een vanzelfsprekende optie om uit het leven te stappen eens het fysieke lichaam hen niet meer toelaat om voor 100% van het leven te genieten.
“Het is het allerergste wanneer men bij een zieke, ook al is hij nog zo zwaar ziek, en die men wil genezen, aan de dood denkt. Men zou het zichzelf als arts moeten verbieden om aan de dood van een patiënt te denken als een mogelijkheid. Dat is iets wat zeer sterk werkt. Het is een ongelooflijk sterkende kracht als u onder alle omstandigheden tot op het laatste de gedachte aan de dood – tot het einde - niet laat opkomen en alleen maar denkt : wat kan ik doen om te redden aan levenskracht wat er nog te redden is. Met een dergelijke ingesteldheid zullen veel meer mensen gered worden dan wanneer de andere ingesteldheid overheerst die vanuit een of ander opzicht de dood als prognose beschouwt. Dat mag men nooit doen. Met zo’n zaken moet men zeer ernstig rekening houden. Pas dan heeft men het recht de moed tot genezen te hebben.” Rudolf Steiners uiteenzettingen over de ethiek van artsen waren ‘radicaal’. Ze stonden aan het begin van een nieuwe geneeskunst die het moderne therapeutisch “nihilisme” afwees en de therapiekrachten methodisch toepaste. Volgens Rudolf Steiner moet centraal in het bewustzijn van de arts steeds het absoluut begunstigen van levensprocessen staan, bij iedere geneeskundige handeling, ook in schijnbaar uitzichtloze situaties waar alle therapieën gefaald hebben. Zelfs wanneer reeds tekenen van een beginnende loskoppeling van het etherlichaam van het fysieke lichaam waar te nemen zijn, die wijzen op een naderende dood, dan nog moet de arts zijn denken sturen in de richting van het leven, van het incarnatiegebeuren, van de ‘genezing’ van de betreffende.
“Men mag niet zeggen dat men een mens bij wie men dagen voor zijn dood al ziet dat hij zou kunnen sterven, niet meer moet proberen om hem te genezen; wat zich losgekoppeld heeft (het etherlichaam van het fysiek lichaam ) kan terug samengevoegd worden. Men moet altijd, zolang de mens leeft, onder alle omstandigheden, proberen om hem te genezen.”
Zoals bekend mochten de geneesheren in het Oude Griekenland geen doodzieke mens behandelen, enerzijds om hun eigen naam te beschermen bij een falende therapie, maar mogelijkerwijze ook uit schrik voor de reële confrontatie met de krachten van de afgrond en de vernietiging.
Paracelsus, die door Rudolf Steiner zeer hoog geschat werd, maakte met deze houding komaf, bij het begin van de nieuwe tijd en ging voor een onvoorwaardelijke toepassing van therapie en hulpverlening, in de geest van het christendom.
Rudolf Steiner gaf voor de antroposofische artsen niet alleen talrijke cursussen over de basisvraagstukken van de geneeskundige theorie en praktijk, maar hij ondersteunde de artsen ook uit alle macht bij hun therapieën.
De eerste kankerpatiënten van Ita Wegman in Zürich die zij met het door Steiner aanbevolen maretakpreparaat behandelde, waren allemaal door de universiteitskliniek opgegeven : ‘uitgetherapeutiseerd’ en ‘uitzichtloze prognose’
“Deze wil tot genezing mag nooit verminderen. Hij moet therapeutisch zodanig actief werken dat men kan zeggen : we doen alles, ook als we van mening zijn dat de zieke ongeneeslijk is.”
Wat men doet voor de genezing van de mens, wordt ingeschreven in diens levenslot. Daarenboven kan de lijdensgeschiedenis van vele zwaar zieke mensen, ondanks de stempel “uitzichtloos”, zich toch tot de laatste ademtocht nog wenden, en het is volgens Rudolf Steiner de opdracht van de arts om ertoe bij te dragen dat dit mogelijk blijft. Tot vandaag worden therapieën die geen resultaat opleveren – vooral in de psychotherapie – in verband gebracht met een te weinig gemotiveerd zijn voor de therapie vanwege de patiënt. Rudolf Steiner was realist en kende het probleem. Hij legde de grootste verantwoordelijkheid voor de therapie meer bij de arts. Die moet staan voor de wil tot genezing en het principe van het leven omdat de wil van de patiënt juist door zijn ziekte al kan aangetast zijn.
“Als de zieke gewoon al door de individualiteit van de arts ertoe gebracht kan worden dat hij gewaarwordt hoe de arts volledig doordrongen is van een wil tot genezen, dan lokt dat bij de zieke een reflex uit van gezond-willen-worden. Dit samenkomen van willen-genezen en het gezond-willen-worden, speelt een ongemeen grote rol in de therapie.”
De doodswens of de gedachte aan levensbeëindiging is in de zin van Rudolf Steiners ziektebegrip te verstaan als een uitdrukking of een gevolg van een zware ziekte. Deze wens is vanuit de levens- en lijdenssituatie van de patiënt te begrijpen. In talrijke gevallen is deze wens niet absoluut, hij kan psychologisch nog te benaderen zijn. Maar dat neemt niet weg dat het beschikken over het leven niet aan de mens toekomt, hij is noch de schepper, noch de beëindiger. Zijn leven is niet zijn eigendom en behoort hem niet persoonlijk toe – hoezeer dit ook in tegenspraak is met het moderne autonomiegevoel. Het is een geleend goed en het is een arts ten strengste verboden om mee te werken aan de vernietiging of het opgeven ervan. Rudolf Steiner in “Openbaringen van het karma” :
“Met ons gewone bewustzijn moeten wij ons beperken tot de wereld tussen geboorte en dood. Met ons hoger bewustzijn mogen wij ons op een standpunt stellen dat zelfs de dood beschouwt als een geschenk van hogere geestelijke machten. Maar met het bewustzijn dat wil helpen en ingrijpen in het leven mogen wij ons niet aanmatigen om op dit hoger standpunt te gaan staan. Want daar zouden we gemakkelijk kunnen dwalen en dan zouden we op een ontoelaatbare wijze ingrijpen in iets waar we nooit mogen ingrijpen : in de menselijke vrijheidssfeer. Als wij een mens kunnen helpen zodat hij zelfgenezende krachten ontwikkelt of doordat wij zelf de natuur een handje toesteken opdat de genezing zou intreden, dan moeten wij dat doen. En als er een beslissing moet vallen of de mens moet verder leven of dat hij meer gebaat is met zijn levenseinde, dan kan die beslissing nooit anders uitvallen dan dat onze hulp een hulp tot genezing moet zijn. Aldus laten we het over aan de eigen individualiteit van de mens om zijn krachten aan te wenden, en de hulp van de arts kan er alleen maar op gericht zijn om hem daarbij te helpen. Dan wordt de menselijke individualiteit niet tekort gedaan. Helemaal anders zou het zijn als wij de ongeneeslijkheid van een mens zo zouden aanpakken dat hij zijn heil in een andere wereld zoekt. Dan hebben wij ingegrepen in zijn individualiteit. Maar die beslissing moeten wij aan de individualiteit zelf overlaten. Dat wil met andere woorden zeggen : wij moeten zoveel mogelijk doen opdat een genezing optreedt. Want alle overwegingen die tot een genezing bijdragen komen uit het bewustzijn dat voor onze aarde gerechtvaardigd is; alle andere maatregelen zouden buiten onze aardesfeer reiken. Maar daar moeten andere krachten ingrijpen dan diegene die binnen ons gewone bewustzijn vallen.”
In 1909 zei Rudolf Steiner in Boedapest in een voordracht : “Als de geneeskunde zich zo materialistisch verder ontwikkelt dan zult u binnen 40 jaar eens zien op welk een brutale wijze deze geneeskunde zal te werk gaan, u zult verschieten tot welke manieren van sterven de mensen door deze geneeskunde zullen gebracht worden.”
Dat was een tussenbemerking in een voordracht over een ander thema en was niet gemakkelijk te begrijpen voor de toehoorders, ook nu kunnen we deze uitspraak op verschillende manieren interpreteren. ( … )
* * * * * * * * * * * * * * *
Waarom worden we niet helderziend ?Door François De Wit
Hoe komt het dat de esotericus, ook als hij jarenlang concentratie- en meditatieoefeningen heeft gedaan, toch niet tot een schouwen van de hogere wereld geraakt ?
Wat wij ook noodzakelijkerwijze moeten aanwenden bij onze esoterische ontwikkeling is toewijding (Hingabe). Niet de methode die wij voor de meditatie gebruiken moet het zijn, ook moet niet de wens ons motiveren om veel te mediteren opdat wij vele ervaringen in de geestelijke wereld zouden kunnen hebben. Dat alles mag het niet zijn want anders zouden wij alleen maar onze eigen wensen zien, hier zou Lucifer over ons meester worden.
Want zo gemakkelijk geraken wij niet af van Lucifer en Ahriman. Als wij geloven dat wij grondige zelfkennis bezitten en toch naar verontschuldigingen zoeken, iets willen goedpraten in ons karakter, dan is dat Ahriman die naast ons staat. Het is ook Ahriman als wij ons verdedigen als iemand ons zegt : dit of dat heb je slecht gedaan. Wij hebben Lucifer en Ahriman te lief, ze begeleiden ons doorheen ons ganse leven, juist omdat we ze zo zeer lief hebben. En waarom hebben we ze zo lief ? In een tweede verslag over ditzelfde uur worden andere accenten benadrukt. Zo zien we dat iedere toehoorder in feite maar hoort wat overeenkomt met zijn voorkeuren, eenzijdigheden en speciale interesses, want objectief klonken Rudolf Steiners woorden identiek voor beide verslaggevers !
Voor de occultist moet duidelijk zijn dat de wereld gecompliceerd is.
* * * * * * * * * * * * * * *
Het Johannes-evangelie als meditatie
Detail van de foto lager op de pagina:
Uit GA 95 “Vor dem Tore der Theosophie”, blz. 132.
“Nu zullen we, voor zover dat mogelijk is, over de christelijke scholingsweg spreken en het zal duidelijk worden hoe die verschilt van de oosterse weg.
Wie ’s morgens vroeg, vooraleer er andere indrukken zijn ziel bereiken, alles uit zijn denken uitbant en vijf minuten uitsluitend en alleen met deze zinnen leeft, en dat voortdurend, jarenlang, met een absoluut geduld en volharding, die ervaart dat deze woorden niet alleen maar iets zijn wat men moet verstaan, hij ervaart dat ze een occulte kracht hebben, ja hij ervaart daardoor een innerlijke occulte verandering in zijn ziel. Men wordt op een bepaalde manier helderziend door deze woorden, zodat men astraal alles kan zien wat in het Johannes-evangelie staat. Volgens de aanwijzing van de leraar laat de leerling eerst zeven dagen lang de eerste vijf zinnen van het eerste hoofdstuk door zijn ziel opnemen. De volgende week doet hij hetzelfde met het tweede hoofdstuk, en zo verder tot het twaalfde hoofdstuk. Dan zult u al zien wat voor indrukwekkends, wat geweldigs men daar ervaart, hoe men binnengeleid wordt in de gebeurtenissen in Palestina, waar Christus Jezus geleefd heeft, hoe de gebeurtenissen in de Akasha-kroniek opgetekend zijn, en hoe men dan daadwerkelijk alles wat toentertijd gebeurd is ervaart. En dan, als men aan het dertiende hoofdstuk is aangekomen, dan beleeft men de stadia van de christelijke inwijding.”
Dat is dan achtereenvolgens :
Foto uit een reportage ( in DM magazine van 20 september 2008) over de fotograaf Jan Banning die ambtenaren portretteert in hun eigen bureau. We zien majoor Adolph Dalaney van de verkeerspolitie in Monrovia (Liberia). Op het bord achter hem rechts een situatieschets van een verkeersongeval, links de ‘spreuk van de dag’.
* * * * * * * * * * * * * * *
Het gesprek
Sinds april kunnen de Vlaamse antroposofen deelnemen aan een gesprek op het internet via mail naar Beste gesprekspartners, Het is vandaag de 13de van the cruellest month, goed moment dus om de spits af te bijten. Ik doe dat met iets wat ik onlangs toevallig (geprezen zij het toeval) gelezen heb. De door Rudolf Steiner hooggeprezen Alanus ab Insulis, de beroemde leraar uit de school van Chartres en de 'laatste der grote platonici', was namelijk een ... Vlaming. Hij was afkomstig uit Rijsel, toen (12de eeuw) nog deel van Vlaanderen. Vandaar in 't Frans: Alain de Lille. Wat ik me nu afvraag, is of het lot van Vlaanderen - dat in de Middeleeuwen aan de top van de beschaving stond en daarna helemaal weggezakt is tot het in de 19de eeuw op sterven na dood was - misschien iets te maken heeft met de 'aflossing van de wacht' tussen de platonici en de aristotelici. De school van Chartres was een laatste opleving van het oude platonisme, dat plaats moest maken voor de aristotelici en hun wetenschappelijke denken. Dat het boegbeeld van (dat laatste opleven van) het platonisme een Vlaming was, wijst misschien op een nauwe band van de Vlaamse volksziel met het platonisme. Met het verdwijnen van het platonische denken lijkt Vlaanderen zijn 'hoofd' verloren te hebben. Dat werd als het ware (fysiek) bezegeld in 1585, met de 'val van Antwerpen', toen de Vlaamse intelligentsia massaal emigreerde en (vooral) in Nederland het goede weer ging maken. Rik Torfs heeft daarover eens een veelzeggend grapje gemaakt: 'ik weet niet of de intellectuelen in 1585 het land verlaten hebben, maar ik weet wel dat ze nooit zijn teruggekeerd.' Er zijn inderdaad nauwelijks Vlaamse intellectuelen, en daarmee bedoel ik: intellectuelen die verbonden zijn met de Vlaamse volksziel. Er zijn natuurlijk wel Vlamingen die intellectuelen zijn (zelfs van wereldformaat), maar ze staan vrijwel allemaal onverschillig of vijandig tegenover 'Vlaanderen'. In die zin zijn het 'vreemde' intellectuelen, iets wat we herkennen in onze hoofd-stad die eigenlijk een soort buitenland is, vol vreemdelingen (letterlijk en figuurlijk). Dit niet-volksgebonden denken is tegelijk de grote kracht en de grote zwakheid van de Vlamingen. Als geen ander volk kunnen ze tegenover zichzelf gaan staan en zich relativeren. En in die zin staat Vlaanderen vandaag opnieuw 'aan de top', want in het bewustzijnszieletijdperk moet de mens zich losmaken van alles wat volksgebonden is. Maar na deze 'doodservaring' - die Vlaanderen wel heel diep heeft doorgemaakt - moet hij zich weer verbinden met zijn volk, zoals een kind zich weer verbindt met de moeder nadat het zich daar bij de geboorte heeft van losgemaakt. Ik denk dan ook dat de toekomst van Vlaanderen ervan afhangt of het Vlaamse denken (dat helemaal aristotelisch is geworden) er zal in slagen om weer contact te maken met de Vlaamse ziel (die platonisch van aard is). Ik denk ook dat de antroposofie daarbij een cruciale rol zal spelen, want ik zie niet in hoe de - immense - kloof tussen beide anders zou kunnen overbrugd worden. En ik denk ten slotte dat ook het omgekeerde waar is: wat er in Vlaanderen gebeurt, zou wel eens cruciaal kunnen zijn voor de antroposofie. Want die herverbinding van platonisch en aristotelisch, die volgens Steiner beslissend zou zijn voor het voortbestaan van de menselijke beschaving, heeft bij ons een zeer dwingend en existentieel karakter. Hier kun je bijna voelen dat het een zaak op leven en dood is. We moeten als Vlamingen, en zeker als Vlaamse antroposofen, dus niet te veel naar elders kijken (bijvoorbeeld naar Dornach). We moeten wat meer naar onszelf leren kijken, want we bevinden ons in het midden van de geestelijke strijd die losgebarsten is. En daarbij geldt wat Nelson Mandela zei: we zijn niet zozeer bang voor het duister in ons, maar voor het licht. Het bovenstaande is bedoeld als opkikkertje. Laten we niet denken dat het er niet veel toe doet wat we als Vlamingen, als Vlaamse antroposofen doen, want het doet er wel toe, het doet er zelfs zoveel toe dat we er bang voor zijn. Laten we proberen die angst te overwinnen. Ik denk dat het de moeite loont. *** Om de daad bij het woord te voegen: gisteren fietste ik langs de Schelde en zag langs de kant al die bloeiende paardebloemen ('pisbloemen' in 't Westvlaams) staan. Een vertrouwd beeld in de lente. Ik zag ook heel wat paardebloemen die al in zaad waren geschoten, van die pluizenbollen dus. Opnieuw een vertrouwd beeld. Maar toen vroeg ik me opeens af: hoe verandert zo'n geel-bloeiende paardebloem in een witte pluizenbol? Ik zocht ijverig naar overgangsstadia, maar ik vond ze niet. Hoe is dat nu mogelijk? dacht ik. Het leek wel toverij. Ik zag maar twee soorten paardebloemen: van die stralend gele en van die witte pluizige. En niks daartussenin. Mysterie! Gelukkig staan er langs de Schelde in Destelbergen véél paardebloemen en kreeg ik dus de kans om te zoeken. En toen vond ik opeens the missing link. Hier en daar tussen al die gele en witte bloemen, zag ik 'gesloten' bloemen: een beetje een triestig zicht, je merkt ze nauwelijks op. In die kleurloze, wat verfomfaaide knoppen, vond waarschijnlijk de metamorfose plaats van geel bloemblad tot wit 'parapluutje'. Dàt moest het zijn: op een dag ging de gele bloem (voor de laatste keer) dicht en de volgende keer ging ze weer open als een pluizenbol. Raadsel opgelost. Ik vond het straf. Ik kijk al meer dan een halve eeuw naar paardebloemen en nooit heb ik mij de vraag gesteld hoe de gele bloem verandert in een witte pluizenbol. Is het toeval dat ik mij die vraag stel aan het begin van de Lijdensweek? Er bestaat nauwelijks een 'zonniger' bloem als de paardebloem, met haar uitbundige geel. Ze is als een beeld van Christus op Palmzondag: vlak voor het einde straalt zijn zonnewezen nog eens naar buiten en ontstaat er onder de mensen een lente-jubel. Maar dan gaat de Christus-zon als het ware dicht: ze keert zich helemaal naar binnen. De metamorfose begint. Christus sterft en verrijst in een heel andere gedaante. Het is natuurlijk een beetje oneerbiedig om te zeggen dat hij verrijst als een 'pluizenbol', maar is die concrete pluizenbol van de paardenbloem geen mooi beeld van hoe Christus door te sterven zichzelf vermenigvuldigt in ontelbare zaadjes die zich vervolgens over de hele wereld verspreiden? Om maar te zeggen dat 'christelijke esoterie' overal is, ook - en misschien zelfs vooral - in een zo nederige, 'boerse' bloem als de paardenbloem.
* * * * * * * * * * * * * * *
Roken en drinkenUit GA 94 Kosmogonie blz. 304:
Vraag over de invloed van voeding op de occulte scholing : Er hangt inderdaad een en ander van af hoe de mens zich voedt. Een voorbeeld : op een bepaald stadium van de occulte ontwikkeling beschouwt de mens de leer van reïncarnatie niet meer als een theorie, maar ervaart hij die aan zichzelf. Hij ziet dit helderziend bij zichzelf en bij andere mensen. Geen mens kan tot dit rechtstreeks weten komen zolang hij nog maar een druppel alcohol tot zich neemt. Andere krachten kan men door scholing bereiken, maar deze nooit (alleen maar door scholing - fdw). Herbert Hahn in “Begegnungen mit Rudolf Steiner” : Toen men hem vroeg over de werking van het tabakroken, antwoordde hij dat dit een onbetamelijkheid ( Unfug) was waartegen de occultist als dusdanig niet veel bezwaar kan hebben.
* * * * * * * * * * * * * * *
Wie inspireert de Europese supra-staat ?
“In december 2010 heeft de Franse Christelijke Democratische Partij (PCD) de publieke opinie geattendeerd op een tot dan toe onopgemerkt gebleven feit: de verspreiding van meer dan 3,2 miljoenen agenda’s bestemd voor de scholieren van de Europese Unie. Deze agenda vermeldt de religieuze feestdagen : joodse, islamitische, sikh en zelf Chinese - maar geen enkele christelijke feestdag !
Weloverwogen keuze van de Europese Commissie (die deze agenda financiert) of zeer ongelukkige blunder? In elk geval benadrukt deze weglating een tendens van onze instellingen om de diepe wortels en waarden van Europa, voortkomend onder andere uit haar christelijke erfenis, te negeren.
Aldus het bericht van de PCD op http://www.agendaeurope.fr
(BELGA) = De christelijke feesten zullen voortaan opgenomen worden in de agenda die uitgegeven wordt door de Europese Unie. Europees commissaris John Dalli heeft zich daartoe geëngageerd bij de ontvangst van een petitie van de christen-democraten, die in heel Europa werd gehouden en 54.000 handtekeningen opleverde. Dat heeft het katholieke persagentschap Apic zondag gemeld.
In de agenda die dit jaar op 3 miljoen exemplaren werd verspreid werden tal van religieuze feesten opgenomen, behalve de christelijke.
|
Terug naar het thuisblad
*
*
*
*
*