Inhoudstafel van Brug 58 (december 2007)

Christus in de etherische wereld
De rabbi die christen werd
Ontmoeting met de Christus
Over het pausdom
Ratzingers boek over Jezus
Kunstmest-economie


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*


Beste Lezer,

"Misschien hebt u ook het reklamespotje gezien dat door Humo (agentschap Mortierbrigade) werd vertoond om de nieuwe formule van het blad aan te kondigen en te promoten (overigens is de nieuwigheid nauwelijks merkbaar). Daar is een katolieke begrafenisplechtigheid op te zien, die het einde van de oude formule moet symboliseren.
Grappig? Niet echt. We zijn wat moegekeken op al die anti-kristelijke spotternijen van verlate pubers die last hebben van hun katolieke opvoeding. Maar menigeen heeft zich ongetwijfeld afgevraagd of de Mortierbrigade van Humo de moed zou hebben gehad om een islamitische begrafenisplechtigheid als decor te gebruiken voor haar reklamespotje. Kristenen hebben geleerd de andere wang te tonen aan wie hen slaat, maar moslims slaan terug.
Spotten met het kristendom maar respekt betonen voor de islam getuigt derhalve van grote persoonlijke lafheid. "

Dit bericht ( Uit het Journaal van Mark Grammens, nr. 512 van 6 december 2007) herinnert ons aan één van de wezenlijke verschillen tussen islam en christendom. En tevens doet het ons stilstaan bij de vraag : hoe ver kunnen we gaan met dit christelijke zichzelf-wegcijferen ? Moeten we de Ander respecteren en tegemoet komen wanneer hij antichristelijk is of wordt?
In een antichristelijke maatschappij blijft alleen de weg van het martelaarschap, maar in een maatschappij die nog niet helemaal antichristelijk is, komt het erop aan om assertief te zijn en luid onze stem te laten horen. Zeker wanneer de katholieke kerk, in het verleden de beheerder van de christelijke erfenis, tegenwoordig bij monde van haar opperhoofd laat blijken dat ze de waarde van haar erfenis niet meer kent.

Daarover gaat het grootste deel van dit nummer.

François De Wit.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Over een voorspelling van Rudolf Steiner

Door François De Wit

Rudolf Steiner heeft op verschillende plaatsen en op verschillende tijdstippen gezegd dat steeds meer mensen de Christus in de etherische wereld zouden waarnemen vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw. We zijn nu goed en wel in de 21ste eeuw, en kunnen we zeggen dat de voorspelling is uitgekomen ? Hebben we iets gehoord of gezien in de periode waarin volgens Rudolf Steiner een cruciaal gebeuren ging plaatsvinden ?
We gaan eerst eens na hoe hij het precies omschreef, bvb. in de eerste voordracht van GA 118 "Het verschijnen van Christus in de etherische wereld" (Karlsruhe, 25 januari 1910).

"Johannes de Doper heeft dit tot de mensen gezegd: "Het rijk der hemelen is nabij gekomen, d.w.z. het is het Ik nabijgekomen. Vroeger was dit rijk buiten de mens, nu moet de mens in zijn eigen wezen, in het Ik, het nabij gekomen rijk der hemelen opnemen. Omdat de mens niet meer in staat was in dit duistere tijdperk, in het Kali Yoega, om uit de zintuiglijke wereld in de geestelijke wereld te komen, daarom moest het goddelijk wezen, Christus, afdalen tot in de fysiek-zintuiglijke wereld. Dat is de reden, waarom Christus in een vleselijk lichaam, in Jezus van Nazareth, moest afdalen, opdat door het aanschouwen van het leven en de daden van Christus op de fysieke aarde, de mensen in het fysieke lichaam in contact konden komen met het rijk der hemelen, met de geestelijke wereld. Zodat we dus in de tijd, dat Christus op aarde was, ons bevinden midden in het Kali Yoega, het duistere tijdperk, waarin de mensen die niet in routine of stompzinnig hun leven verdeden, maar die hun tijd begrepen hebben, konden zeggen:

Het is een noodzakelijkheid dat de Godheid tot de mensen afdaalt, opdat er weer een verbinding tot stand wordt gebracht met de geestelijke wereld, die verloren was.

Als er toen geen mensen waren geweest, die dit begrepen hadden, die een levendige gevoels-verhouding gevonden hadden met Christus, dan zouden de mensen langzamerhand hun contact met de geestelijke wereld verloren hebben, ze zouden in hun Ik de samenhang met het rijk der hemelen niet opgenomen hebben. Het had zeer zeker zo kunnen zijn dat, als alle mensen op zo'n belangrijk tijdstip voor de duisternis zouden kiezen, dat zo'n belangrijke gebeurtenis aan hen zou zijn voorbij gegaan. De mensenzielen zouden dan verdroogd, verdord, te gronde gegaan zijn.
Zonder Christus zouden ze ook nog wel enige tijd reïncarneren, maar ze zouden in hun Ik niet hebben kunnen inplanten datgene, waarmee ze het contact met het rijk der hemelen tot stand hadden kunnen brengen. Het zou gekund hebben, dat de gebeurtenis van het verschijnen van Christus op aarde overal onopgemerkt aan hen voorbij had kunnen gaan, zoals bijvoorbeeld de mensen in Rome het niet bemerkt hebben. Er werd toen immers gesproken over een afgelegen smerige landstreek, waar een bijzondere sekte leefde, verachtelijke mensen waren het, en temidden van hen leefde een even weerzinwekkende geest, die zich Jezus van Nazareth noemde en deze zou van alles tot de mensen gepredikt hebben, zodat zij tot alle mogelijke slechte daden werden aangezet. Slechts zo weinig wist men in Rome in die tijden van Christus ! En u weet misschien ook, dat het de zo belangrijke Romeinse geschiedschrijver Tacitus was, die zo iets dergelijks heeft geschreven, ongeveer honderd jaar na de gebeurtenissen van Palestina.

Het is dus zo dat werkelijk niet alle mensen bemerkt hebben dat zich daar iets belangrijks heeft voltrokken, wat de mensen zou kunnen redden uit het Kali Yoega, wat als het goddelijk licht heeft gestraald in de aardse duisternis. De mogelijkheid tot een verdere ontwikkeling van de mensheid werd alleen daardoor gegeven, dat er toch bepaalde zielen waren die het toenmalige tijdstip aanvoelden, die wisten wat het betekende dat Christus op aarde heeft gewandeld. Als u zich verplaatst in die tijd, dan zou u heel goed kunnen zeggen:
Ja, men kon in die tijd leven en toch niets weten van het verschijnen van Christus op het fysieke vlak. Men zou op aarde kunnen leven, zonder dit allerbelangrijkste in het bewustzijn op te nemen.
Zou het ook vandaag niet mogelijk zijn, dat er iets oneindig belangrijks plaats vindt en de mensen het niet in het bewustzijn opnemen ? Zou het niet mogelijk zijn dat de mensen van onze tijd van het allerbelangrijkste dat er in de wereld gebeurt, nu gebeurt, geen vermoeden hebben ?
Zo is het inderdaad !
Want het allerbelangrijkste vindt nu plaats, alleen gebeurt het voor de geestelijk waarneembare blik. Er wordt zoveel gesproken van overgangstijden; wij leven in zo'n tijd en nog wel in een heel belangrijke. Het belangrijke is dat wij juist in de tijd leven waarin het duistere tijdperk voorbij is en dat er nu juist een tijdperk begint, waarin de mensen nieuwe talenten langzaam en geleidelijk gaan ontwikkelen, waarin de zielen langzamerhand anders gaan worden.

Maar dat de meeste mensen daarvan niets bemerken, hoeft u niet te verwonderen, want de meesten hebben het ook niet bemerkt, toen in het begin van onze jaartelling het Christusgebeuren zich voltrok. Het jaar 1899 is het einde van het Kali Yoega, nu moeten we ons inleven in een nieuw tijdperk. Wat er dan begint, bereidt de mensen langzaam voor op nieuwe kwaliteiten van de ziel."

En nu komt het :

"De eerste voortekenen van deze nieuwe zielekwaliteiten zullen betrekkelijk spoedig bij enkelen bemerkbaar zijn. Ze zullen zich duidelijker voordoen in het midden der dertiger jaren van onze eeuw, ongeveer tussen 1930 en 1940.
De jaren 1933, 1935 en 1937 zullen vooral belangrijk zijn. Dan zullen bij de mens heel bijzondere gaven als een natuurlijke aanleg zich openbaren. In deze tijd zullen er grote veranderingen plaats vinden en profetieën van Bijbelse oorkonden zullen in vervulling gaan". ( ... )

Politiek gezien is 1933 een belangrijk jaar geweest omdat Hitler toen aan de macht kwam. De daaropvolgende jaren zijn politiek allemaal belangrijk omdat ze de tweede wereldoorlog dichterbij brachten. Maar op spiritueel vlak ? Het spirituele lijkt toen al volledig op het achterplan te zijn geraakt. " ... heel bijzondere gaven als een natuurlijke aanleg" ? Zelfs 70 jaar later is daar nog niets van te merken.

"Nu zou het echter heel goed kunnen zijn - en nog meer dan het vroeger ooit het geval is geweest, dat de mensen van onze tijd in 't geheel niet in staat zullen zijn, dit voor de mensheid belangrijkste gebeuren te begrijpen. Het zou kunnen zijn dat de mensen helemaal niet in staat zijn te begrijpen, dat dit een werkelijk waarnemen is in een geestelijke wereld, al is dit nog maar schaduwachtig en vaag. Het zou bijvoorbeeld zo kunnen zijn dat de boosheid, het materialisme zo groot op aarde zou zijn, dat het merendeel van de mensen voor dit waarnemen niet het minste begrip kan opbrengen en dat ze die mensen, die deze helderziendheid hebben, als dwazen zullen betitelen en ze in een krankzinnigen-gesticht zullen opbergen, bij anderen die geestelijk gestoord zijn.
Het zou dus kunnen zijn, dat dit tijdperk onopgemerkt aan de mensen voorbij gaat, hoewel we ook nu de roep laten horen, evenals vroeger Johannes de Doper, de voorloper van Christus en Christus zelf heeft laten weerklinken: Er is een nieuw tijdperk aangebroken, waarin de mensenzielen een schrede voorwaarts moeten maken naar het rijk der hemelen !"

Hier schijnt Rudolf Steiner de antroposofen als de moderne Johannes de Dopers te beschouwen, die "niet het Licht zijn, maar om te getuigen van het Licht."

"Het zou heel goed kunnen zijn, dat het grote gebeuren aan de mensen voorbij gaat zonder dat ze het beseffen. Als dan in de jaren 1930 tot 1940 de materialisten zouden zegevieren en zeggen : Nu ja, het heeft alleen maar een aantal dwazen opgeleverd, maar niets van het verwachte grote gebeuren -, dan zou dit nog helemaal geen bewijs zijn voor het tegendeel, van wat we beweerd hebben. Als ze zouden zegevieren en de mensheid aan deze gebeurtenissen zou voorbijgaan, zou het rampzalig zijn voor de mensheid. Al zouden ze niet in staat zijn, het grote gebeuren op te merken, gebeuren zal het toch.

Wat zich kan voordoen is, dat de mensen de nieuwe gave van het waarnemen in het ethergebied zullen krijgen, aanvankelijk zeker een aantal mensen - en er zullen er steeds meer volgen, - want de mensheid zal 2500 jaar de tijd hebben om deze kwaliteiten steeds verder te ontwikkelen. In deze tijd mogen de mensen de gelegenheid niet voorbij laten gaan. Dit zou een ramp betekenen en de mensheid zou dan moeten wachten op een later tijdstip om het verzuimde in te halen, om de nieuwe gave achteraf toch nog te ontwikkelen. Het zal die gave zijn, waarbij de mensen in hun omgeving iets zullen zien van het etherische dat ze normaal tot nu toe niet konden waarnemen. Nu ziet de mens slechts het fysieke lichaam van de mens, dan zal hij echter in staat zijn, het etherlichaam op z'n minst als een schaduwachtig beeld te zien en allerlei dieperliggende gebeurtenissen die samenhangen met het etherische, te beleven. Ze zullen beelden en voorgevoelens hebben van gebeurtenissen in de geestelijke wereld en beleven, dat dan zulke gebeurtenissen binnen drie of vier dagen op het fysieke vlak in vervulling gaan. Ze zullen bepaalde dingen in etherische beelden zien en dan weten: morgen of binnen enkele dagen gebeurt dit of dat.
Zulke veranderingen in het zieleleven van de mens zijn nakend. Er zal iets komen, wat men kan aanduiden als een etherisch waarnemen. En wat hangt hiermee samen ?
Het Wezen dat we Christus noemen, dat bestond eens in een vleselijk lichaam op aarde in het begin van onze jaartelling. Dit Wezen zal niet meer in een fysiek lichaam komen want dit was een eenmalig gebeuren. Maar Christus zal wederkomen in een etherische gestalte in de genoemde tijden. Dan zullen de mensen leren om Christus waar te nemen omdat ze door dit etherisch waarnemen naar Hem toe zullen groeien, die nu niet meer zal afdalen in een fysiek lichaam, maar alleen in een etherisch lichaam. De mensen zullen dus naar Christus toe moeten groeien om Hem te kunnen waarnemen. Want de uitspraak die Christus gedaan heeft, is waar:
"Ik ben bij u alle dagen, tot aan het einde der aardetijden".
Hij is er, Hij is in onze geestelijke wereld en vooral de begenadigden kunnen Hem altijd waarnemen in deze geestelijk-etherische wereld. ( ... ) Zo vatten we nu de geesteswetenschap op in een heel andere betekenis. We realiseren ons, dat ze iets is, wat ons een buitengewone verantwoording oplegt, want ze is een voorbereiding tot het heel concrete gebeuren van de wederkomst van Christus. Christus zal daarom wederkomen, opdat de mensen zich tot Hem zullen verheffen in het etherisch schouwen. Als we dat begrijpen, dan komt de geesteswetenschap voor ons te staan als de voorbereiding van de mensen op de wederkomst van Christus, opdat het onheil zich niet zou voordoen, dat ze dit grote gebeuren over het hoofd zouden zien, zonder rijp te zijn om het grote moment aan te grijpen, dat men kan omschrijven als de wederkomst van Christus. De mens zal in staat zijn etherlichamen te zien en temidden van deze etherlichamen ook het etherlichaam van Christus, d.w.z. binnen te groeien in een wereld, waarin voor zijn nieuw ontwaakte gaven Christus zal verschijnen.

Het zal dan niet meer nodig zijn het bestaan van Christus uit allerlei oorkonden te bewijzen, maar er zullen dan ooggetuigen zijn voor de tegenwoordigheid van de levende Christus, zulke ooggetuigen, die Hem in zijn etherlichaam zullen beleven. En ze zullen uit dit beleven leren dat dit Wezen hetzelfde is dat in het begin van onze jaartelling het Mysterie van Golgotha heeft volbracht, dat dit Wezen de Christus is. Evenals Paulus toen bij Damaskus overtuigd werd: Dit is Christus -, zo zullen er mensen zijn die ervan overtuigd zullen worden door hun beleven in het etherische, dat Christus werkelijk leeft.

Dit is het grootste geheim van ons tijdperk: het geheim van de wederkomst van Christus en zo komt het in zijn ware gedaante tot uitdrukking. Maar het materialisme zal zich op een bepaalde manier meester maken van deze gebeurtenis. Hetgeen nu gezegd is, dat alle werkelijk geestelijke kennis naar dit tijdperk wijst, zal in de volgende jaren nog wel vaak verkondigd worden; maar de materialistische zienswijze richt thans alles te gronde en zo zal het gebeuren, dat deze zienswijze zich niet zal kunnen voorstellen, dat de zielen van de mensen omhoog moeten groeien naar het etherisch schouwen en daarmee naar Christus in het etherlichaam.
De materialistische zienswijze zal deze gebeurtenis zich zo voorstellen, dat gedacht wordt, dat Christus in het vlees zal afdalen, zal incarneren in een vleselijk lichaam. Er zullen altijd mensen zijn, die in hun mateloze hoogmoed hiervan gebruik zullen maken en zich zullen uitgeven voor de geïncarneerde Christus. Daarom zal het volgende tijdperk ons valse Christussen kunnen brengen. Antroposofen echter moeten mensen zijn, die zo rijp zijn voor het geestelijk leven, dat ze niet zullen verwarren de wederkomst van Christus in een geestelijk lichaam, alleen waarneembaar voor een hoger schouwen, met de wederkomst in een vleselijk lichaam.

Dit zal één der ergste verzoekingen zijn, waarvoor de mensheid zal komen te staan. De mensheid over deze verzoeking heen te helpen, dat zal de opgave zijn van hen die door de geesteswetenschap geleerd hebben, zich werkelijk te verheffen tot het aanvatten van de geest, die de geest niet omlaag willen halen in de materie, maar zelf willen opstijgen in de geestelijke wereld. Zo mogen we dus spreken van de wederkomst van Christus en ook van het ons willen verheffen tot Christus in de geestelijke wereld, door ons het etherisch schouwen eigen te maken."

Rudolf Steiner sprak dit uit omdat rond die tijd de theosofen een Indische knaap aan de wereld voorstelden als de gereïncarneerde Christus. Rudolf Steiner wist en zei dat dit niet de waarheid was en dat was de oorzaak van de breuk met de theosofen. De bewuste jongeman, Krishnamoerti, verklaarde later zelf dat hij niet de teruggekeerde Christus was.
Sindsdien is er echter nog maar weinig sprake geweest van valse messiassen, tenzij hier en daar een plaatselijk psychiatrisch geval.

"De Christus is er altijd, maar Hij is in de geestelijke wereld. We kunnen in contact met Hem komen, als we ons tot die wereld verheffen. Elke antroposofische lering moet in ons worden tot een vurige wens, dat dit gebeuren niet onopgemerkt aan de mensheid voorbij zal gaan, maar dat er in de tijd die ons ter beschikking staat, langzamerhand een mensheid wordt gevormd die rijp wordt om deze nieuwe gaven in zich te ontwikkelen, om daardoor opnieuw met Christus verbonden te worden. Want anders zou de mensheid heel, heel lang moeten wachten, tot haar weer zo'n gelegenheid geboden kan worden. Ze zou lang moeten wachten op een wederbelichaming van de Aarde. Als de mensheid voorbij zou gaan aan het gebeuren van Christus' wederkomst, dan zou het waarnemen van Christus in het etherlichaam tot diegenen beperkt blijven, die door een esoterische scholing bereid zijn zich tot zo'n hoogte te verheffen. Het grote echter, dat deze gaven er voor de algehele mensheid, voor alle mensen zouden zijn, dat dit gebeuren begrepen zal worden door de natuurlijk ontwikkelde gaven van alle mensen, zou voor zeer, zeer lange tijd onmogelijk zijn.
Zo zien we dat er in onze tijd reeds iets gaande is wat het bestaan en het werken van de geestes-wetenschap in de wereld rechtvaardigt. Het is niet slechts het bevredigen van theoretische behoeften, van wetenschappelijke nieuwsgierigheid, waar het om gaat. Dat de geesteswetenschap de mensen voorbereidt op deze gebeurtenis, hen voorbereidt om zich op de juiste wijze in de tijd te plaatsen en met een helder verstand en onderscheidingsvermogen in te zien wat er werkelijk gaande is, maar wat aan hen voorbij zou kunnen gaan, zonder dat ze er de vruchten van plukken : daar gaat het om !"

Ook in verschillende andere voordrachten heeft Rudolf Steiner het over het belang van de jaren 1930 tot 1940. Maar kan iemand zeggen dat die belangrijke spirituele veranderingen toen hebben plaatsgevonden ?
Volgens ons is Ahriman erin geslaagd om de aandacht van de mensen af te leiden van dit grote gebeuren : hij heeft de tweede wereldoorlog ontketend ! Gewillige handlangers had hij toen al genoeg, en nu nog veel meer, namelijk een heersende elite, ondertussen een militair-industrieel-academisch bovenlaag, waarvan de leden hun ziel aan de Mammon verkocht hebben. Er is geen beter middel om de mensen te beletten hun innerlijke ontwikkeling ter harte te nemen, dan te zorgen dat de basisbehoeften (voeding, huisvesting, zekerheid) niet bevredigd geraken. Een oorlog is daarvoor een geschikt middel, en als er geen oorlog is, dan is een oorlogseconomie even goed. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is het Westen beginnen te draaien op een oorlogseconomie : zo efficiënt mogelijk produceren om zo efficiënt mogelijk te vernietigen. Dat is tot op heden zo gebleven. Dat is de economie waarover wij niet zelf baas zijn en waarin wij als slaven meedraaien. Ondanks de ontzaglijk toegenomen productiviteit, die logischerwijs tot een steeds kortere werkdag zou moeten leiden, en dus tot een grotere vrijheid en emancipatie, laat het economisch bijgeloof niet toe dat over meer arbeidsduur-vermindering, of loskoppeling van arbeid en inkomen ernstig gediscussieerd wordt.
Zonder een klaar inzicht in het wezen van het geld is geen verandering te brengen in deze moderne vorm van slavernij. ( Zie in dit verband het artikel van Jan Saal )

De antroposofen zijn dus niet in de opdracht geslaagd die tegen 1930 klaar had moeten zijn.
Maar goed, we hebben nog 2500 jaar. Voorlopig zien de vooruitzichten er niet al te schitterend uit. Toch kunnen we hier en daar een sprankeltje hoop ontwaren, bvb. volgend bericht in Israel Today van 30 april 2007. We gaven er zelf een titel aan.

.

De rabbi die christen werd

Uit : Israel Today

Enkele maanden voor hij stierf, schreef een van Israëls meest prominente rabbi's, Yitzhak Kadoeri, op een stukje papier de naam van de Messias. Hij wilde dat de naam slechts een jaar na zijn dood zou bekend gemaakt worden. Op 30 april 2007 was het zover. Toen het briefje openbaar werd gemaakt, onthulde het wat velen al eeuwen lang wisten : Yehoshua, of Yeshua (Jezus) is de Messias.

Met de bijbelse naam van Jezus duidde de rabbi en kabbalist de Messias aan. Hij gebruikte zes woorden en liet verstaan dat de beginletters van de woorden de naam vormden van de Messias. De boodschap luidde aldus :

Betreft de letterafkorting van de naam van de Messias.
Hij zal het volk verheffen en bewijzen dat zijn Woord en Wet geldig zijn.
Dit heb ik ondertekend in de maand van genade.
Yitzhak Kadoeri.

De Hebreeuwse zin (hierboven in vet ) met de verborgen naam van de Messias klinkt aldus :

Yarim Ha'am Veyokhiakh Shedvaro Vetorato Omdim

De beginletters spellen de Hebreeuwse naam van Jezus, Yehoshua.
Yehosha en Yeshua zijn inderdaad dezelfde naam, afgeleid van dezelfde Hebreeuwse wortel van het woord "verlossing", zoals aangegeven in Zechariah 6:11 en Ezra 3:2. In Ezra lezen we "Yeshua, zoon van Yozadak" terwijl in Zechariah geschreven staat : "Yehoshua, zoon van Yehozadak". De schrijver voegt de heilige afkorting van Gods naam, ho, in bij de vadersnaam Yozadak en in de naam Yeshua.

Het is begrijpelijk dat de laatste wens van de rabbi was om deze onthulling, dat de naam van de Messias Jezus is, niet openbaar te maken voor een jaar na zijn dood verstreken was.

De onthulling vond maar weinig weerklank in de Israëlische media. Alleen de Hebreeuwse websites News First Class (Nfc) en Kaduri.net vermeldden het Messiasbriefje, met de toevoeging dat het authentiek was. De Hebreeuwse krant Ma'ariv schreef er een artikel over maar beweerde dat het een vervalsing was.

Joodse lezers reageerden met gemengde gevoelens op de forums van de websites : "Dus dit betekent dat rabbi Kadoeri een christen was ?" of : "De christenen zijn nu aan 't dansen en feesten."

Enkele maanden voor hij stierf op de leeftijd van 108 jaar, verraste Kadoeri zijn volgelingen toen hij hen vertelde dat hij de Messias ontmoet had. Hij gaf de boodschap in zijn synagoge op Jom Kippoer, de Dag van de Verzoening, en hij legde uit hoe men de Messias kon herkennen. Hij vermeldde ook dat de Messias zou verschijnen aan (het volk van) Israël na de dood van Ariël Sharon (de vroegere eerste minister, die nog altijd in coma ligt na een zware beroerte begin 2006).
Andere rabbi's voorspellen hetzelfde : rabbi Chaim Cohen, kabbalist Nir Ben Artzi en de vrouw van rabbi Chaim Kneiveskzy.
Kadoeri's kleinzoon, rabbi Yosef Kadoeri, zei dat zijn grootvader meerdere keren tijdens zijn laatste dagen sprak over de Messias die ging komen en de verlossing door Hem.

Kadoeri's spirituele beschrijvingen van de Messias - in de lijn van de berichten uit het Nieuwe Testament - werden gepubliceerd op de websites Kaduri.net en Nfc :
"Het is moeilijk voor vele goede mensen in de maatschappij om de persoon van de Messias te begrijpen. De leiding en orde van een Messias van vlees en bloed is moeilijk om te aanvaarden voor velen in de natie. Als leider zal de Messias geen ambt bekleden, maar hij zal zich onder het volk bewegen en de media gebruiken om te communiceren. Zijn bewind zal zuiver zijn en zonder persoonlijke of politieke ambitie. Tijdens zijn heerschappij zullen alleen rechtschapenheid en waarheid regeren."

"Zullen allen direct in de Messias geloven ? Nee, in het begin zullen enkelen onder ons geloven in hem en anderen niet. Het zal gemakkelijker zijn voor niet-religieuze mensen om de Messias te volgen dan voor orthodoxen."

"De openbaring van de Messias zal in twee stadia verlopen. Eerst zal hij actief zijn positie als Messias bevestigen zonder dat hij zelf weet dat hij de Messias is. Daarna zal hij zich openbaren aan enkele joden, niet noodzakelijk aan wijze Torah-specialisten. Het kunnen zelfs eenvoudige mensen zijn. Pas dan zal hij zich aan de ganse natie openbaren. Het volk zal verbaasd zijn en vragen : "Wat ? Is dat de Messias ?" Velen zullen zijn naam reeds kennen maar niet geloofd hebben dat het de Messias was."

Rabbi Yitzhak Kadoeri was gekend om zijn fotografisch geheugen en omdat hij de Bijbel, de Talmoed, Rashi en andere Joodse geschriften uit het hoofd kende. Hij kende de Joodse wijzen en beroemdheden van vorige eeuw en de rabbi's die in het Heilig Land leefden en het geloof levend hielden voordat de staat Israël geboren was.
Kadoeri werd niet alleen hooggeacht wegens zijn 108-jarige leeftijd. Hij was charismatisch en wijs en hoofdrabbi's keken naar hem op als een Tsadiek (een rechtschapen man of wijze). Hij gaf advies en zegende iedereen die erom vroeg. Duizenden bezochten hem om raad of genezing te zoeken. Zijn volgelingen spreken van vele mirakelen en zijn leerlingen zeggen dat hij vele rampen voorspelde. Toen hij stierf volgden meer dan 200.000 mensen zijn begrafenisstoet.
"Wanneer de Messias komt, dan zal hij Jeruzalem redden van vreemde religies die de stad willen regeren," zei hij ooit. "Het zal hen niet lukken want ze zullen onder elkaar vechten."

In een interview met Israel Today, ontkende rabbi David Kadoeri, de 80-jarige zoon van wijlen Yitzhak Kadoeri dat zijn vader een briefje nagelaten had met de naam van Jezus erop. "Het is zijn geschrift niet", antwoordde hij toen we hem een kopie van het briefje toonden. In een poging om te bewijzen dat het Messiasbriefje niet authentiek was, toonde hij ons boeken met het handschrift van Yitzhak Kadoeri van 80 jaar geleden.
Toen we hem erop wezen dat de officiële website van zijn vader melding maakte van het briefje, reageerde hij ontzet : "Oh nee, dat is heiligschennis. De mensen zouden kunnen denken dat mijn vader de Messias van de christenen bedoelde."
Maar toch bevestigde David Kadoeri dat zijn vader in zijn laatste levensjaar bijna uitsluitend sprak en droomde van de Messias en Zijn komst. "Mijn vader ontmoette de Messias in een visioen" zei hij, "en vertelde ons dat Hij spoedig zou komen."

Israel Today mocht veel van de geschriften van de rabbi inkijken, handgeschreven voor het uitsluitend gebruik door zijn leerlingen. Wat het meest opviel waren de symbolen in de vorm van een kruis die de rabbi op de bladzijden had aangebracht. In de Joodse traditie worden kruisen nooit gebruikt. Zelfs het gebruik van het plus-teken wordt vermeden omdat het voor een kruis zou kunnen aanzien worden.
Maar daar stonden ze, getekend door de hand van de rabbi. Toen we vroegen wat die symbolen betekenden, zei rabbi David Kadoeri dat het "tekens van de engel" waren. We drongen verder aan om uitleg over deze "tekens van de engel" en hij zei dat hij geen idee had wat ze betekenden. Hij vervolgde met te zeggen dat alleen zijn vader een spirituele band met God had en dat hij de Messias in zijn dromen ontmoette.
Orthodoxe Joden vertelden Israel Today enkele weken later dat het verhaal van het geheime briefje van rabbi Kadoeri nooit had mogen uitkomen en dat het de naam van de oude wijze had besmeurd.

Tot zover dit bericht. Het is voor ons enerzijds hoopgevend wanneer belijders van andere godsdiensten tot een erkennen van de Christus komen, maar anderzijds zien we hoe ook een wijze rabbi zodanig onder invloed van het materialisme is geraakt dat hij denkt dat de Christus in een fysieke gedaante zal terugkeren.
Het doet ons denken aan de volgende anekdote :

Mephistopheles is op wandel met een leerling-duivel. Ze zien een jongen die een stukje Waarheid opraapt en het in zijn zak steekt. De leerling-duivel zegt :"We moeten iets doen." Maar Mephistopheles haalt zijn schouders op. De jongen wandelt verder en ziet nog een stukje Waarheid. Hij raapt ook dit stukje Waarheid op en steekt het in zijn zak.
De leerling-duivel kijkt vol verwachting naar Mephistopheles. Maar die gebaart van niets. De jongen gaat verder en raapt nog een stukje Waarheid op.
De aspirant-duivel geraakt stilaan in paniek. "Gaan we nu echt niets doen ?" stottert hij. Mephistopheles zegt : "Ja, we wachten tot hij nog wat stukken Waarheid gevonden heeft. En dan gaan we hem helpen om de stukken ineen te passen."
(uit : Ben Mack, Poker without Cards)

Er is dus nog altijd een taak weggelegd voor de antroposofen. Want Ahriman bereikt zijn doel al wanneer hij erin slaagt de Waarheid te vermengen met enkele percenten leugens. En wanneer de mensen ervan overtuigd geraken dat de Christus in een fysiek lichaam gaat terugkomen, dan gaan ze in feite de Antichrist verwelkomen. Het komt erop aan het denken correct te gebruiken om de stukken Waarheid te ordenen !
Enkele mensen die hun denken gebruiken reageerden op het artikel over rabbi Kadoeri. Dergelijke berichten lokken op het internet altijd een stroom van reacties uit. Op bovenstaand bericht bvb. zijn meer dan 400 commentaren binnengekomen. We nemen er enkele van over :

Waarheid en religie zijn niet hetzelfde (Stephen, South Carolina )
Ik vond Kadoeri's boodschap fascinerend, het probleem ligt bij de godsdiensten die vervuilen wat in feite klaar en zuiver is.
Jezus was geen christen en Judaïsme begon pas toen Salomon de tempeldienst invoerde (daarvoor was er alleen het Tabernakel en Zijn Wet).
Paulus heeft het over de ware Jood, die in de geest, innerlijk, besneden is, en niet uiterlijk zoals het in de godsdienst toegepast wordt.
Jezus was de Waarheid, niet een godsdienst. De apostelen getuigden van de Waarheid, niet van een heidense godsdienst.
Ik hoop dat in deze openbaring door een aanbeden spirituele leider ertoe kan bijdragen dat zij die gevangen zitten in hun godsdienst tot Hem zullen komen, tot het spirituele Rijk dat er effectief staat aan te komen. In het Boek van de Openbaring lezen we :
"Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt" (18:4)
"haar" slaat op de godsdienst !

Christenjoden (Miguel Medalha)
Joden moeten zich helemaal niet bekeren tot het christendom. Zij kunnen Yeshua erkennen en aanvaarden als de beloofde Messias van Israël. Ze kunnen op dezelfde manier blijven bidden en met dezelfde kalender als ze nu doen. De huidige christenen moeten zich losmaken van de ballast en leugens die het Romeinse Rijk op hun godsdienst geënt heeft. Ze moeten aanvaarden dat het mogelijk is om Jezus aan te nemen en toch de Joodse ritus te blijven volgen.

De opperrabijn van Rome bekeerde zich ook (Matthew )
De opperrabijn van Rome, Israël Zolli, en zijn vrouw bekeerden zich tot het katholieke christendom in 1945, nadat ook hij visioenen van de Messias had gekregen. Het moet daarom geen verrassing zijn wanneer een rabbijn in Jeruzalem dezelfde ervaring heeft 60 jaar later.

Dat Kadoeri dacht dat de Christus in een fysiek lichaam ging verschijnen, moeten we misschien toeschrijven aan de leeftijd van de rabbi. Wanneer een mens over de 100 jaar oud is, dan is de verbinding tussen de verschillende wezensdelen losser geworden, waardoor men gemakkelijker in het etherisch gebied kan waarnemen. Anderzijds is de fysieke drager dan al zo aangetast dat het moeilijk is om deze etherische waarnemingen te "vertalen" en te interpreteren voor de fysieke wereld. Iemand die een ontmoeting heeft met de Christus op jongere leeftijd geeft wellicht een betere beschrijving van hoe het is om de Christus waar te nemen.

. George Ritchie was 9 minuten klinisch dood in 1943 toen hij een dubbele longontsteking opgelopen had. Hij beleefde bewust zijn "dood-zijn" en schreef achteraf een boek over zijn ervaringen. In het uittreksel hieronder beschrijft hij zijn eerste belevenissen nadat hij "dood" was. Hij ziet en hoort en toch wéét hij dat hij geen fysieke zintuigen meer heeft !

"In een van de kamertjes lag een jongeman te huilen. Heimwee, misschien. Er waren er veel onder ons die huilden, als we meenden dat niemand ons zag, vooral in deze tijd, rond de kerst. In het kamertje ernaast - niemand. Het bed was ontdaan van dekens en lakens. In het laatste kamertje ....
Geschrokken deinsde ik terug. Er lag iemand in het bed, dat wel, maar het laken was helemaal over zijn hoofd getrokken, terwijl alleen zijn armen buiten de dekens staken. Die armen zagen er vreemd star en recht uit, onnatuurlijk, en de handpalmen waren naar de grond gekeerd...
Aan de ringvinger van de linker hand prijkte een zwarte onyx-ring waarin een gouden uiltje was gegraveerd. Langzaam ging ik naar voren, onafgebroken starend naar die hand. De hand had iets dat mij angst aanjoeg, zelfs in het zachte schijnsel van het nachtlampje kon ik zien dat zij veel te glad en te wit was.
Ik trok me terug naar de deur. De man in dat bed was dood ! Ik voelde dezelfde tegenzin als die me had bekropen toen ik voor de eerste maal een vertrek binnenstapte waarin zich een dode bevond. Maar - als dat mijn ring was, dan... dan moest ik het zijn die daar onder dat laken lag, dat deel waarvan ik gescheiden was geraakt ... En dat betekende dat ik ....
Voor de eerste keer in deze hele ervaring kwam het woordje 'dood' in mij op, in verband met wat mij overkwam.
Maar ik was helemaal niet dood! Hoe kon ik dood zijn terwijl ik klaarwakker was? Terwijl ik kon denken? En ervaren? Nee, de dood was iets anders. De dood was - ja, wat wist ik eigenlijk niet. Het ontbreken van bewustzijn. Een niets. Maar ik was mezelf en was volledig bij m'n positieven, ook al had ik geen stoffelijk lichaam waarin ik kon functioneren.
Wanhopig graaide ik naar het laken, proberend om het terug te slaan en zo de gestalte in dat bed zichtbaar te maken. Maar hoe ik me ook inspande, al mijn pogingen veroorzaakten niet eens een luchtwerveling in dat kleine kamertje.
Tenslotte ging ik wanhopig op het bed zitten. In gedachten, althans; mijn ontlichaamde wezen maakte er geen contact mee. Hier, vlak naast me, lag mijn eigen gestalte, mijn eigen concrete lichaam, maar het was niettemin even ver van me verwijderd als het geweest zou zijn als mijn lichaam en ik ons op twee verschillende planeten zouden hebben bevonden. Was deze toestand dan de dood? Deze scheiding tussen twee bestanddelen van iemands wezen ?

Wanneer het licht in dat kamertje begon te veranderen weet ik niet precies, maar plotseling merkte ik dat het er lichter was geworden, véél lichter dan tevoren. Met een 'ruk' draaide ik me om naar de nachtlamp op het nachtkastje. Het was toch zeker onbestaanbaar dat één enkel gloeilampje van vijftien watt zoveel licht verspreidde? Stomverbaasd staarde ik naar het helderder worden van dat licht, dat uit het niets leek te komen en overal tegelijk leek te schijnen. Alle gloeilampen op de afdeling hadden bij elkaar niet zoveel licht kunnen geven. Alle lampen van de hele wereld niet! Het was onmogelijk helder, dat licht - alsof er een miljoen elektrische lasbranders tegelijk licht verspreidden. En temidden van al mijn verbazing kwam er opeens een prozaïsche gedachte in mij op, een gedachte die vermoedelijk een uitvloeisel was van een van de biologie-colleges die ik op de universiteit had bijgewoond. 'Ik ben blij dat ik op dit moment geen fysieke ogen heb,' dacht ik. 'Want dit licht zou mijn netvliezen in een onderdeel van een seconde hebben vernietigd.'
Nee! verbeterde ik mezelf. Niet 'dit licht'!
Hij.
Hij
zou een te verblindend licht hebben uitgestraald. Want nu pas zag ik dat het geen 'licht' was, maar een Man die dat kamertje was binnengekomen; of, beter gezegd, een Man die uit licht bestond, ook al leek me dat al even onmogelijk toe als de ongelooflijke intensiteit van de straling waaruit Zijn gestalte bestond. Zodra ik Hem zag vormde er zich een commando in mijn geest. 'Sta op!' Die woorden kwamen uit mijn binnenste, maar toch sprak er een gezag uit dat geen van mijn eigen gedachten ooit had bezeten. Ik ging staan, en intussen maakte die overweldigende zekerheid zich van mij meester: 'Je bevindt je in de tegenwoordigheid van de Zoon van God.'
Opnieuw leek die gedachte zich in mijn binnenste te vormen, maar niet in de vorm van een speculatieve gedachte, zonder houvast. Het was een soort weten, ogenblikkelijk en volledig. Maar ik wist ook nog andere dingen met betrekking tot Hem. Om te beginnen, dat Hij het volmaaktste mannelijke Wezen was dat ik ooit had ontmoet.
Als Hij de Zoon van God was moest Hij de naam Jezus dragen.
Maar... dit was niet de Jezus die ik op zondagsschool had leren kennen. Die Jezus was zachtmoedig, vriendelijk en begrijpend - en vermoedelijk zelfs een mens die je het beste kon omschrijven als een 'zacht eitje'. Deze Man hier was een en al kracht - ouder dan de tijd zelf en toch moderner dan wie ik ooit had ontmoet.
En vóór alles wist ik, met diezelfde raadselachtige zekerheid van binnenuit, dat deze Man van mij hield. Wat Hij uitstraalde was veel méér dan kracht alleen; Zijn Tegenwoordigheid straalde onvoorwaardelijke liefde uit. Een verbazingwekkende liefde, een liefde die ieder voorstellings-vermogen te boven ging. Liefde die vertrouwd was met alles in mij dat in strijd was met liefde - de ruzies met mijn stiefmoeder, mijn driftige karakter, de gedachten aan seks die ik nooit de baas had kunnen worden; kortom, iedere laag-bij-de-grondse, egoïstische gedachte en daad vanaf de dag van mijn geboorte - en desondanks kon ik zeker zijn van Zijn aanvaarding en liefde. Als ik zeg dat Hij alles omtrent mij wist, heb ik het slechts over een waarneembaar feit. Want op het moment dat Hij dat kamertje met Zijn stralende Tegenwoordigheid binnenkwam, had Hij tegelijkertijd ook toegang gekregen tot iedere afzonderlijke episode van mijn hele leven (hoewel ik, om dit duidelijk te maken, al die episodes een voor een zal moeten vertellen). Alles wat mij ooit was overkomen, was er eenvoudig, in het volle zicht, gelijktijdig en in beweging, zodat het mij voorkwam alsof het allemaal tegelijkertijd gebeurde.
Hoe dat mogelijk was wist ik niet. Nooit eerder had ik het soort ruimte waarin wij ons schenen te bevinden ervaren. De kleine ziekenkamer was nog zichtbaar, maar sloot ons niet meer in. In plaats daarvan waren we aan alle kanten omgeven door een soort gigantisch fresco, maar dan niet met starre afbeeldingen, doch driedimensionale, bewegende en sprekende gestalten.
En een groot aantal van die gestalten scheen ik zèlf te zijn. Als aan de grond genageld staarde ik naar mezelf, staande voor het schoolbord in de derde klas van de middelbare school. Als padvinder voor de troep, om m'n verkennersspeldje in ontvangst te nemen. Duwend achter de rolstoel van papa Dabney, onderweg naar de veranda. Als baby van nauwelijks twee en een half pond, snakkend naar adem in de couveuse ..."


*

*

*

*

*

*

*

*

*

.


Wanneer dergelijke ervaringen van de Christus algemener zouden worden, dan kunnen we niet anders dan besluiten dat de traditionele godsdiensten overbodig worden. Uiteindelijk zijn ze maar een tijdelijk verschijnsel geweest, ontstaan om de verbinding met de geestelijke wereld, die verbroken was tijdens het Kali Yoega, op een gepaste manier te onderhouden. De cultische handelingen die erbij te pas kwamen zijn dikwijls verworden tot een hokuspokus die tegemoet komt aan een al-te-menselijke neiging tot bijgeloof en toverij. In de tijd toen de gewaarwordingsziel en de verstands/gemoedsziel nog ontwikkeld moesten worden, konden zij een plaats vinden, maar sinds de periode van de bewustzijnsziel aangebroken is, hebben zij aan invloed geweldig ingeboet.
Het begon in de 16de eeuw met Luther die openlijk uitsprak wat velen toen dachten : we hebben de paus niet nodig om tot Christus te komen. In de 95 thesen die hij aan de kerkdeur van Wittenberg nagelde leren we veel over de gebruiken die toen te Rome heersten, en waarvoor de katholieke kerk tot op heden gekend is. In de eerste plaats hebzucht. In Luthers tijd kon je voor de gepaste som geld voor ongeveer alles de kerkelijke zegen krijgen: het wettigen van onechtelijke kinderen, bloedschennig huwelijk laten erkennen, zonder problemen uit een kloosterorde treden enz.
Het gezond verstand van Luther doet werkelijk zeer modern aan :

"Het is gruwelijk en verschrikkelijk om aan te zien hoe de Overste van de Christenheid, die zich Christi Vicarius (plaatsvervanger van Christus) en opvolger van de heilige Petrus noemt, zo werelds en pralerig rondloopt dat hem daarin geen koning of keizer kan overtreffen. Hij draagt een drievoudige kroon, waar zelfs de hoogste koningen maar een enkelvoudige dragen ..."

"Het kussen van de voeten van de paus moet ophouden; Het is een onchristelijk, zelfs antichristelijk gebruik dat een arme zondige mens zich de voeten laat kussen door iemand die honderd maal beter is dan hijzelf. Christus waste de voeten van de apostelen en het omgekeerde is zelfs nooit gebeurd."

"Het is ergerlijk en hatelijk dat de paus zich laat dragen bij processies, met ongeziene praal , als een afgod, hoewel hij sterk en gezond is en zelf kan stappen. En dat terwijl Christus te voet ging."

"Welk christenhart kan het aanzien hoe de paus de communie aanneemt, gezeten als een hofjonker, terwijl een knielende kardinaal hem de hostie met een gouden staf aanreikt. Alsof het Heilig Sacrament niet waard is dat een paus, een arme stinkende zondaar, opstaat en zijn God eer bewijst."

En zo gaat het maar verder in "An den christlichen Adel deutscher Nation - von des christlichen Standes Besserung" uit 1520. Wat Luther toen verwoordde leeft nu ook nog, en terecht volgens ons.
In oktober 2007 verscheen dit bericht in de kranten :

Een oude Italiaanse priester heeft deze week in een open brief de dure vakantie van paus Benedictus XVI aangeklaagd. De factuur voor de zomervakantie van de paus wordt op 1 miljoen euro geschat. De priester spreekt in zijn brief van een 'kasten privilege' dat ver staat van de evangelische armoede van Jezus. De priester, Armando Trevisio, is verbonden aan een parochie nabij Venetië en staat bekend om zijn engagement voor de armen. Hij liet zijn brief publiceren in de linkse krant L'Unita.
''Beste paus, dit gaat niet'', schreef de priester. ''Als je in de spiegel kijkt, moet je gezicht dat van Christus op Aarde zijn. Hoe kan je tijdens een dergelijke vakantie lijken op Jezus, mijn meester zoals die van jou, die zelfs geen steen had om zijn hoofd op te rusten?''
'Te veel van je zonen gaan niet op vakantie terwijl jij je een vakantie van twee miljard kan permitteren', voegt de priester eraan toe, die, zoals vele Italianen, in lires rekenen als het om omvangrijke bedragen gaat.
De vakantiekosten van de paus in Lorenzago di Cadore van 9 tot 27 juli zouden opgelopen zijn tot 1 miljoen euro om de plaats aan te passen en te beveiligen, schreef L'Unita

Een lezer reageerde daarop : "Heeft de paus dan geen vertrouwen in God, die Zijn kinderen beschermt door de engelen, Ps. 91. Hij zal Zijn engelen gebieden dat zij op weg u bevrijden, Gij zult hen in gevaren zien voor uw behoudenis strijden.
Waarom heeft dan zo'n persoon nog beveiliging nodig. En dat moet voor een paar weken een miljoen euro kosten. Dit gaat mijn pet te boven."

In de Witte Werf van december 2001 legde Jos Verhulst uit waarom het pausdom een onding is:

"De eigenlijke `ecclesia' is niet één of andere Kerk, maar het onzichtbare weefsel van warmterelaties en betrokkenheid dat tussen de mensen aanwezig is en dat de eigenlijke substantie uitmaakt van de samenleving. Het moge duidelijk zijn dat dit `mystieke lichaam' aan de zwaarste aanvallen blootstaat. Waarop moeten we steunen, om dit onzichtbare warmte-organisme tot ontwikkeling te laten komen? We vinden in het evangelie een éénduidig antwoord. De figuur van Petrus speelt in het evangelie de rol van de feilbare, goedmenende, reëel bestaande mens (Matt.26, 31-35 en 69-75). Petrus zakt bij gebrek aan geloof door het water, zet eerst een grote bek op maar verloochent nadien uit angst driemaal Christus. Hij is geen held. In feite is hij de Lambik van het evangelie. Het is precies van deze feilbare mens, dat Christus zegt:
"Gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal ik mijn Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen en wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn" (Mattheus 16, 18-19).
Deze woorden zijn tot het individu Petrus gericht, en zijn opvolgers zijn wij feilbare maar goedmenende mensen, allemaal.
Het is een absolute corrumpering en omdraaiing van deze woorden, wanneer men beweert dat ze slaan op de installatie van een soort verlicht geestelijk despotisme, waarbij één mens een voorrangsrelatie heeft met het Woord, en waarbij één instituut in de plaats komt van de reële mensengemeenschap.
De uitspraak heeft betrekking op de regels en wetten die de mensen samen maken : Christus zegt dat de aldus gemaakte regels het hemelse zullen weerspiegelen."

Zoals alle wereldse machthebbers zal ook de paus de macht niet vrijwillig afleggen. Het duurt zolang mensen hem als autoriteit beschouwen. Voor ons antroposofen is hij absoluut geen autoriteit en wanneer hij zich op een terrein waagt waar hij beter zou over zwijgen dan dienen wij hem van antwoord.

.

Ratzinger schrijft een antichristelijk boek

door Jan Vermeir

Onlangs hebben wij het boek "Jezus van Nazareth" (uitgeverij Lannoo) gelezen, van de hand van Joseph Ratzinger - Benedictus XVI.
Benedictus zegt in zijn voorwoord: "Dit boek is op generlei wijze een document van het leergezag. Het is enkel en alleen een uitdrukking van mijn persoonlijk zoeken 'naar het gelaat van de Heer'. Iedereen is daarom vrij om mij tegen te spreken". Dat laten wij ons geen twee keer zeggen.

Benedictus komt eigenlijk nooit tot de kern van de zaak, en wil hij iets bewijzen of aantonen, dan doet hij dat, om het met de woorden van Steiner te zeggen, zoals iemand die op de vraag vanwaar de armoede komt, antwoordt dat armoede van "pauvreté" komt. Kortom, dit boek bevat eigenlijk niet veel meer dan een beetje zwetserij. Waarom heeft hij dat trouwens geschreven, als het niet bedoeld is als "een document van leergezag" ? Een paus heeft zijn "persoonlijk zoeken" toch niet aan de wereld te verkondigen ? Heeft hij dan geen andere taken te vervullen, zoals het opstellen van af en toe eens een encycliek zoals zijn voorgangers deden.
Het boek heeft echter ook een positieve kant, want het is voor ons een welgekomen gelegenheid om eens de inzichten van Rudolf Steiner tegenover die van een uitgelezen exegeet als Benedictus te plaatsen. Het boek van Benedictus is niet gemakkelijk te volgen omdat hij zich in allerlei geleerde bochten wringt om zijn gelijk te halen. Toch hebben wij het eerste hoofdstuk over "De doop van Jezus" al goed genoeg bestudeerd om dit te kunnen vergelijken met Steiners' opvatting over Jezus' doop.

Onze kritiek is misschien scherp, maar niettemin gerechtvaardigd, omdat Benedictus vertrekt vanuit een onwaar standpunt, namelijk dat Jezus reeds vanaf zijn geboorte de Zoon van God was. En wat onwaarheid is, is een leugen. Er zijn naar schatting een miljard katholieken op aarde; velen onder hen hebben dit boek gelezen of zullen het nog lezen, en velen van deze lezers zullen de opvattingen van Benedictus voor waar aannemen, alleen al omdat hij de paus is. Zonder dat zij het merken vallen deze mensen dus in de handen van de leugengod Ahriman. Het is aan ons om die leugen voor een stuk recht te zetten. In dit kort bestek kunnen wij evenwel niet alles behandelen over de doop in de Jordaan . Wij moeten ons dus beperken tot de hoofdlijnen. ( Ter vergelijking kan de lezer misschien nog eens de nummers 31 en 38 van "De Brug" inkijken, waarin ook over dit onderwerp gehandeld wordt - respectievelijk onder de titels "Over het Marcus-evangelie" en "Het verschil tussen Jezus en Christus").

De profetie van Jesaja

Benedictus omschrijft de missie van Johannes de Doper als volgt: "In alle vier de evangelies wordt zijn zending beschreven aan de hand van een passage uit Jesaja: 'Luister, iemand roept: Bereid de Heer een weg in de woestijn, in het dorre land, een rechte baan voor onze God' (Js. 40:3)".
Benedictus zegt dat het hier gaat "om een reddend ingrijpen van God. God treedt tevoorschijn uit zijn verborgenheid om te oordelen en redding te brengen. De Doper moet de deur opendoen, de weg bereiden".

Inderdaad beroepen alle vier de evangelisten zich op de woorden van Jesaja om de opdracht van Johannes de Doper aan te kondigen. Wij citeren deze van Johannes de Evangelist:
"Hij [Johannes de Doper] sprak: Ik ben, zoals de profeet Jesaja het uitdrukt, de stem van iemand die roept in de woestijn: Maakt de weg recht voor de Heer!".

Het valt ons op dat Benedictus niet ingaat op "de stem van iemand die roept in de woestijn". Wij mogen daaruit besluiten dat deze woorden voor Benedictus ofwel niet belangrijk zijn, ofwel kan hij er geen verklaring voor geven. Dat hij er geen verklaring voor vindt kunnen wij begrijpen, want die woorden kunnen alleen met behulp van de geesteswetenschap uitgelegd worden. Wat zegt de geesteswetenschap er dan over ? In vroegere tijden was het astraal lichaam machtig ontwikkeld. Het beschikte over helderziende krachten die de mens kon activeren om in de geestelijke werelden te schouwen. Het Ik daarentegen was weinig ontwikkeld en werd enkel aangewend om in de buitenwereld waar te nemen. Maar naarmate het Ik-bewustzijn sterker werd, begonnen de krachten van het astraal lichaam geleidelijk af te nemen. En toen de tijd van het mysterie van Golgotha naderbij kwam, moest de mens erkennen: mijn astraal lichaam is niet krachtig genoeg meer om nog te kunnen doordringen tot in de bovenzinnelijke werelden, terwijl mijn Ik de krachten daartoe nog ontbeert. Vooral mensen als Johannes de Doper voelden dit aan als een leegte in hun ziel.
In Steiners' voordracht van 06/12/1910 uit GA 124 lezen wij:
"En de allerbeste helderzienden voelden het meest van al iets woest, iets eenzaams in hun ziel. Dat was het Ik, waaraan nog geen impuls gegeven was. En daarnaast ondervonden zij de onmogelijkheid om door middel van hun Ik in de geestelijke wereld te geraken. Daaruit kon men de stemming opmaken, waarin iemand verkeerde die ten tijde van de naderende Christus-impuls een blik wilde werpen in de geestelijke wereld. Zo iemand moest vaststellen: in mijn astraal lichaam kan ik niet meer oproepen wat ik vroeger kon; en mijn Ik kan nog geen impuls opnemen; dat is nog iets woest in mijn ziel, dat kan niet naar boven in de geestelijke wereld (...).
Zo was de gemoedsstemming van iemand die in de tijd van de nakende Christus-impuls de inwijding zocht. En elkeen die de inwijding zocht, moest erkennen: met betrekking tot mijn astraal lichaam moet ik er van afzien om in de geestelijke wereld te komen, want die tijd is voorbij. En het Ik is daartoe nog niet voorbereid. Maar precies aan hetgeen naar buiten wil en binnendringen wil in de geestelijke wereld, waar het de impuls opnemen wil, kan ik zien - meer dan zien kan ik niet -, dat daar iets is, dat met alle kracht en macht naar de geestelijke impuls streeft !
Deze ziele-ervaring van iedereen die in die tijd de weg naar het geesteslicht zocht, noemde men de weg van de eenzaamheid in de ziel, of ook wel de weg in de eenzaamheid. Wat diende de boodschapper die moest voorbereiden op het Christus-gebeuren dus te doen ? Hij moest de mensen, die iets wilden weten over de naderende impuls, duidelijk maken, hoe de weg is in de eenzaamheid. Hij moest het gevoel van de eenzaamheid door en door kennen. Hij moest een verkondiger zijn van de eenzaamheid van de ziel (...).
Waar dan weerklinkt de stem van de bode ? In datgene, wat ik u zonet gekarakteriseerd heb als de eenzaamheid van de ziel. We kunnen lezen dat er in het Marcus-evangelie staat: 'Hoort het roepen in de zielen-eenzaamheid'. Het Griekse 'En tij erijmo' mogen wij niet simpelweg vertalen, alsof het louter uiterlijk bedoeld zou zijn, met het beeld van de woestijn; maar er is daar een beeld neergezet, waardoor wij de ganse geestelijke wereld moeten waarnemen. En tij erijmo betekent feitelijk: in de eenzaamheid."

Wij vestigen nu onze aandacht op het andere deel van Jesaja's profetie: "Bereid de Heer een weg ..., een rechte baan voor onze God". Volgens Benedictus betekent dit dat "God tevoorschijn treedt uit zijn verborgenheid om te oordelen en redding te brengen". Wat een armtierige uitleg.
Rudolf Steiner verklaart wat er moet verstaan worden onder "de Heer".

Uit de voordracht van 12/12/1910 uit GA 124: "Nu gaan we naar de derde zin [Baant de weg van de Heer, maakt zijn paden recht]. Wat betekent deze ? Hier moet men zich eens de ganse wereldhistorische situatie voor de geest halen. Hoe zou het dan geworden zijn in het mensengemoed, daar het astraal lichaam geleidelijk aan het vermogen verloren had, zijn krachten als vangarmen uit te strekken en helderziend in de goddelijk-geestelijke wereld binnen te schouwen ? Vroeger, toen het astraal lichaam in werking gebracht werd, kon het binnenschouwen in de goddelijk-geestelijke wereld. Nu verzwond stilaan steeds meer en meer deze mogelijkheid, en het werd donker in de mens. De mens kon vroeger zijn astraal lichaam uitstrekken over alle wezens van de goddelijk-geestelijke wereld. Nu was hij eenzaam in zichzelf - eenzaam is zoals erijmos. In de eenzaamheid leefde nu dat wat de mensenziel was. Dat staat er ook nog in de Griekse tekst: zie, hoe het eruitziet, hoe het daarbinnen spreekt in de eenzaamheid van de ziel - mijnentwege mag men zeggen, in de woestheid van de ziel -, toen het astraal lichaam zich niet meer kon uitspreiden tot de goddelijk-geestelijke wereld. Luistert, hoe het roept in uw zielewoestheid, in uw ziele-eenzaamheid.

Maar wat verkondigt zich vooruit ? Hier moet het ons nu duidelijk worden, wat een heel bepaald woord betekende, wanneer men het in het Hebreeuws gebruikte voor alle dingen met betrekking tot zieleverschijnselen, en zeker ook tot geestelijke verschijnselen, maar ook nog in het Grieks: het woord Kyrios. Wanneer men dit vertaalt met "de Heer", dan vertaalt men waarachtig pure onzin. Wat wordt er dan mee bedoeld ? Iedereen in de oude tijden, die zulk een uitspraak in de mond nam, wist, dat daarmee iets bedoeld is, dat samenhangt met de zielevooruitgang van het mensengeslacht. Daarom wist hij ook, dat het woord Kyrios verwees naar zielegeheimen. Wanneer wij op het astraal lichaam blikken, zien wij in de ziel verschillende krachten. De ziel denkt, voelt, wil. Dat zijn de drie krachten die in de ziel werken. Maar het zijn de dienende krachten van de ziel. Terwijl de mens voortschrijdt in de ontwikkeling, worden deze krachten, die vroeger de Heren waren, die aan de mens gegeven werden - want de mens moest wachten tot zijn denken, voelen, willen geroepen werd -, worden deze afzonderlijke zielekrachten geplaatst onder de Kyrios, de Heer van de zielekrachten, het Ik. En onder dat woord, wanneer het betrekking had op de ziel, werd niets anders verstaan dan het Ik, dat nu niet meer aan het oude beginsel vasthield: het goddelijk-geestelijke denkt, voelt, wil in mij, maar: Ik denk, Ik voel, Ik wil - de Heer maakt zich geldend in de zielekrachten. Bereidt u voor, gij mensenzielen, zulke zielewegen te gaan, dat gij in uw ziel laat opwekken het sterke Ik, Kyrios, de Heer van uw ziel. Hoort, hoe het roept in de zieleneenzaamheid. Bereidt de kracht of de weg van de zieleheer, het Ik. Ontsluit zijn krachten ! - Zo ongeveer moet men vertalen: maakt open, dat het binnenkomen kan, dat het niet de slaaf van denken, voelen en willen wordt, maakt open zijn krachten ! En wanneer u deze woorden vertaalt: zie, dat, wat het Ik is, zendt aan u vooruit zijn engel, die u de mogelijkheid moet geven om te begrijpen, hoe het roept in de eenzaamheid van de astrale ziel; bereidt de wegen van het Ik, maakt open voor het Ik, de krachten ! - zo worden deze beduidende woorden van de profeet Jesaja zinvol; zo hebt u de verwijzing naar de grootste gebeurtenis uit de mensheidsontwikkeling; zo verstaat u daaruit, hoe Jesaja over Johannes de Doper spreekt, hoe hij daarnaar verwijst, dat de mensenzieleneenzaamheid hunkert naar de intrede van de Heer in de ziel, van het Ik.
En eerst dan worden deze woorden van ijzer en staal, en zo ook moeten we zulke woorden opvatten".

Ergens anders merkt Steiner nog op dat "de weg recht maken voor de Heer" niet echt een behoorlijke vertaling is:

"Maar wij moeten ook het woord 'eutheias' niet vertalen als 'effen', zoals het gewoonlijk abstract vertaald wordt, maar als 'open', niet alleen 'recht', maar 'open', zodat ze begaanbaar worden, de wegen. Dus de Kyrios komt eraan en kiest richting naar de menselijke ziel. Maar de mens moet er iets voor doen, opdat de Heer de menselijke ziel werkelijk kan aangrijpen. De weg moet vrij gemaakt worden, moet open gemaakt worden. Kortom, wanneer wij de betreffende tekst zo vertalen dat daarmee iets kan aangevangen worden, dan moet dat op de volgende manier gebeuren: '... Bereidt de richting van de zieleheerser; zorgt ervoor, dat open is de weg voor hem'".

De betekenis van de waterdoop

Benedictus zegt over de betekenis van de doop door Johannes: "Bij de doop door Johannes hoort de biecht, de belijdenis van zonden. Het Jodendom van die tijd kende algemene en formele belijdenissen, maar ook het heel persoonlijk bekennen van iedere afzonderlijke zonde. Het gaat echt om het zondige bestaan tot dan toe te overwinnen en een nieuw en ander leven te beginnen. In de doop vindt dat symbolisch plaats ..." (blz. 36) en "Bij de doop hoorde de belijdenis van zonden. De doop op zich was een belijdenis van zonden, een poging om zondig leven achter zich te laten en nieuw leven te beginnen" (blz.37).

Benedictus beweert hier met stellige zekerheid dat bij de doop door Johannes de biecht hoort, dat de doop op zich een belijdenis van zonden was. Met andere woorden: hij pretendeert dat de biecht, het belijden van de zonden, een noodzakelijke voorwaarde was voor het ontvangen van de doop. Maar het is toch absurd om te zeggen dat "de doop op zich een belijdenis van zonden was" ? Dan zou men evengoed van de biecht kunnen zeggen: de biecht op zich was een opnemen in de geloofsgemeenschap door de onderdompeling in water.
En waar haalt hij dat ? Uit de evangeliën ? Laat ons daar eens gaan kijken. Johannes vermeldt niets over de belijdenis van zonden, de drie andere evangelisten doen dat wel.
Bij Mattheüs (3:6) - en ook nog bij Marcus (1:5): zij ontvingen door hem de doop en bekenden hun zonden.
Bij Marcus (1:4) en bij Lucas (3:4): hij verkondigde de doop der ommekeer tot bevrijding van de zonden.
Als men de evangeliën op een oppervlakkige manier leest, dan zou men Benedictus gelijk kunnen geven. Maar het is duidelijk dat Benedictus de subjectieve, individuele zonden bedoelt, net zoals wij onze persoonlijke zonden in de biechtstoel zouden opbiechten. Hij weet hoegenaamd niet dat er hier iets heel anders bedoeld wordt, want wat gebeurde er in werkelijkheid bij de doop in de Jordaan ?
De dopelingen werden volledig ondergedompeld in het water, totdat zij net niet de verdrinkingsdood stierven. Van de geesteswetenschap weten wij dat het etherlichaam zich op het stervensmoment losmaakt van het fysiek lichaam, en dat heeft zich ook voorgedaan - althans bijna - op het ogenblik dat de dopelingen dreigden te verdrinken in het water van de Jordaan. Wij weten ook dat het ganse menselijk geheugen - met inbegrip van de voor het gewone bewustzijn onopgemerkt gebleven belevenissen - in het etherlichaam geborgen zit. Wanneer de mens sterft, dan komt het geheugen vrij omdat het etherlichaam dan niet meer gebonden is aan het fysieke lichaam, en alle gebeurtenissen van het voorbije leven verschijnen dan gelijktijdig in één groot tableau voor het geestesoog van de mens. Iets dergelijks gebeurde ook bij de doop in de Jordaan.
Bovendien zagen de dopelingen dat de oude tijd van de bloedverwantschap, de tijd waarin de Joden zich beriepen op hun aartsvader Abraham, in wiens schoot zij zich geborgen voelden, ten einde kwam en dat er een nieuwe tijd ging aanbreken. Zij zagen door hun vrijgekomen etherlichaam dat er een totaal nieuwe impuls in de mensheid ging komen. Johannes de Doper zei:
"Komt tot inkeer ! Want het rijk der hemelen is nabij gekomen" (Mt. 3:11), waarmee hij bedoelde dat de oude groepsziel-verbondenheid op haar einde liep en dat men zich moest voorbereiden op iets anders, op de God, die zich in het individuele Ik ging openbaren.
Door de doop werd zelfs tot stand gebracht dat de dopeling zijn bestaan kon overschouwen tot vóór de erfzonde, tot vóór de Zondeval, toen hij nog in onschuldige toestand verkeerde. En zo werd de dopeling er zich van bewust dat hij sedert de Zondeval op een dwaalweg was geraakt. Daardoor kwam hij tot inkeer, en erkende hij, of als men het zo wil, bekende hij zijn zonden.

Rudolf Steiner verduidelijkt verder (10/04/1917 uit GA 175):
"Wat is dat eigenlijk tenslotte voor water, waarmee Johannes doopt ? Zeker, uiterlijk is dat het water van de Jordaan. Maar wij weten toch: de betreffende dopelingen werden helemaal ondergedompeld, zodat gedurende de onderdompeling het etherlichaam in zekere zin loskwam van het fysieke lichaam, waardoor zij zichzelf voor een ogenblik helderziend konden waarnemen. Dat is de werkelijke bedoeling van de Johannesdoop en gelijkaardige dopen geweest. Maar Johannes heeft niet alleen dat op het oog, wanneer hij over de waterdoop spreekt, maar vooral wil hij verwijzen naar de passage in het Oude Testament waar gezegd wordt: 'De geest van God zweefde over de wateren.' [Genesis 1:2]. Want welk doel wordt er beoogd met de waterdoop in de Jordaan ? Door de waterdoop in de Jordaan moet er bereikt worden dat de dopelingen in hun bewustzijn ten gevolge van het loskomen van hun etherlichaam, ten gevolge van alles wat er daardoor bij hen optreedt, zich terugverplaatst voelen in de tijd vóór wat men de Zondeval noemt. In zekere zin moet alles wat er sedert de Zondeval gebeurd is, helemaal uit hun bewustzijn gewist worden; zij moeten in de onschuld-oertoestand terugverplaatst worden, opdat zij zien, hoe de mens vóór de Zondeval geweest is. In zekere zin moet het de dopelingen duidelijk worden: de mens is door de Zondeval een dwaalweg ingeslagen, en wanneer hij op die dwaalweg verder gaat, dan kan het met hem niet goed aflopen. Hij moet terugkeren tot bij de aanvang, in zeker opzicht moet hij uit zijn ziel alles bannen wat door de dwaalweg in deze ziel is binnengeslopen".

Maar sommigen beleefden nog iets anders tijdens de doop.

"De mens had na de doop niet alleen het bewustzijn: ik ben verbonden met de geestelijke wereld - maar hij zag tevens in, welke geestelijke wereld naar de aarde afdaalt. Zo een mens wist: wat zich aan Mozes verkondigd heeft als 'ehjeh asher ehjeh' [Exodus 3:14] in de brandende doornstruik en in het vuur op de Sinaï [Exodus 19:18], dat trekt door de aarde, en met het woord Jahweh of Jehovah, of 'ehjeh asher ehjeh' of 'Ik ben de Ik-ben', wordt deze geestelijke wereld op de juiste manier uitgesproken. Door de Johannesdoop wist de mens niet alleen dat hij verbonden was met de geestelijke wereld, maar hij wist ook: in deze geestelijke wereld leeft het Ik-ben, waaruit ik naar de geest geboren ben. - Zo had Johannes door de doop zijn dopelingen voorbereid. Dit gevoel, deze gewaarwording had hij in hen opgewekt. Er konden natuurlijk slechts weinigen die ervaring hebben. De meesten waren immers onrijp, om dit bij de onderdompeling te beleven. Maar enkelen zagen in, dat de Geest, die later de Christus genoemd geworden is, naderbij aan het komen was". (29/06/1909 uit GA 112)


De doop van Jezus in de Jordaan

De cruciale vraag is: waarom heeft Jezus zich laten dopen ? Zoals wij kunnen opmaken uit de tekst van Benedictus meent deze het volgende: "Jezus had de schuldenlast van heel de mensheid op zijn schouders geladen. Hij dompelde ze onder in de Jordaan" (blz. 38). Dat de Christus Jezus, en niet Jezus, de schuldenlast van de wereld (en niet van de mensheid) op zich neemt, is inderdaad waar, maar die daad is een uitvloeisel van de doop, niet de reden ervan. Hierop zullen wij ingaan in het volgend hoofdstuk.

Als men uitgaat van het gegeven dat Jezus reeds vanaf zijn geboorte de Zoon van God, de Christus was, zoals de katholieke kerk doet, dan zit men op het verkeerde spoor, dan kan men nooit ofte nimmer enig inzicht verkrijgen in wat er destijds bij de doop in de Jordaan gebeurd is, dan kan men niet eens iets weten over het ware leven van de Christus; en wil men er desondanks toch over uitleggen, dan verkondigt men de leugen, zoals wij hierboven zegden.
De geesteswetenschap gaat helemaal in tegen de opvatting van de katholieke kerk. Rudolf Steiner stelt namelijk dat er twee Jezuskinderen geboren werden in Bethlehem (zie "De Brug" nr. 37 voor een gedetailleerde uitleg over de twee Jezuskinderen). Het ene kind noemde hij de "Salomonische Jezus" (het kind uit het Mattheüs-evangelie) en het andere de "Nathanische Jezus" (het kind uit het Lucas-evangelie). Toen ze twaalf jaar oud waren, vond er een soort zielsverhuizing plaats tussen de beide kinderen. Het Ik van de Nathanische Jezus week uit zijn fysiek lichaam en ging terug naar de geestelijke wereld, terwijl het Ik van de Salomonische Jezus zich verbond met de fysieke organisatie van de Nathanische Jezus. Het kind dat de Salomonische Jezus genoemd wordt, had aldus geen Ik meer, kwijnde weg en stierf korte tijd later. Zo zijn de twee Jezuskinderen als het ware één en dezelfde persoon geworden. De overgebleven Jezus nu leidde vanaf zijn twaalfde tot zijn dertigste jaar een leven op de achtergrond. Op dertig jaar waren het astrale lichaam, etherlichaam en fysiek lichaam van deze Jezus zo machtig en veredeld geworden door de kracht van zijn Ik - dat in feite het Ik van de wedergeboren Zarathoestra was, dat de Christus daarin Zijn intrek kon nemen. Zo had het Ik van Jezus zijn rol vervuld en verliet het nu ook op zijn beurt diens lichaam. Dit lichaam, dat dus geen Ik meer had, begaf zich toen als vanuit een innerlijk noodzaak naar Johannes de Doper om de doop te ontvangen.
Aanvankelijk was Johannes niet geneigd om Jezus te dopen, want in het evangelie volgens Mattheüs staat er: "Johannes echter trachtte hem hiervan af te houden en zeide: Ik zou door u de doop moeten ontvangen, en komt gij tot mij ? Jezus gaf hem ten antwoord: Laat het nu geschieden, het is goed, dat wij alles volbrengen zoals de gerechtigheid het ordent. Daarop gaf hij toe." (Mt. 3:14-15).

Benedictus lijkt nogal veel aandacht te schenken aan het woordje nu, en ook aan het woord gerechtigheid. Over het woordje nu schrijft Benedictus (blz. 38): "In ieder geval horen we iets van een voorbehoud in het woordje arti - nu, op dit moment. De huidige situatie is voorlopig niet anders, daarin moet je op een bepaalde manier te werk gaan."
Wat is dat nu voor een uitleg ? Dat is toch regelrechte onzin ?
In werkelijkheid betekent nu het volgende: Jezus stond daar zonder Ik, en zijn drie wezensdelen waren op dat moment volkomen rijp om de Christus op te nemen; had die situatie nog een beetje langer geduurd, dan zou het lichaam van Jezus -zonder zijn Ik- ten onder gegaan zijn. Daarom moest de doop op dat ogenblik - ogenblikkelijk - voltrokken worden worden. Op het moment dat tijdens de onderdompeling in het water van de Jordaan het etherlichaam van Jezus los kwam van het fysieke lichaam, kon het Christuswezen zich verbinden met en bezit nemen van het lichaam van Jezus (voor een goed begrip bedoelen wij met het lichaam van Jezus: diens fysiek lichaam, etherlichaam en astraal lichaam).
Het evangelie is volkomen duidelijk waar het er over gaat wanneer de Christus neerdaalde uit de hemel. Op het ogenblik van de doop klonk een stem uit de hemel die sprak: "Mijn Zoon zijt gij, ik heb u heden verwekt". Dat staat er in de vroegere Griekse tekst bij Lucas hfdst. 3, vers 22, maar later hebben mala fide bijbelvertalers dat in de Latijnse versie veranderd in zoiets als "Gij zijt mijn zoon, de welbeminde, in U heb ik mijn welbehagen gesteld". En in de oorspronkelijke tekst van het Mattheüs-evangelie (in het Aramees) stond er eveneens "Mijn Zoon zijt gij, heden heb ik U verwekt". Die opmerking heeft de Manichese bisschop Faustus, die zich beriep op die oorspronkelijke tekst, nog gemaakt aan de kerkvader Augustinus (uit "Contra Faustum Manichaeum"), maar daar had die laatste natuurlijk geen oren naar. In de brief van Paulus aan de Hebreeuwen (1: 4-5) staat er trouwens nog altijd, dat God zegt, doelend op de doop in de Jordaan: "Mijn zoon zijt gij, ik heb u heden verwekt". Blijkbaar hebben de bijbelvertalers die zin dan toch over het hoofd gezien.


En dan is er nog het getuigenis van Johannes de Evangelist: Johannes de Doper spreekt in de verleden tijd, waaruit wij kunnen opmaken dat hij Jezus al gedoopt had toen hij de volgende woorden sprak:
"De Geest daalde neer uit de hemel ... en hij bleef op hem ... en daarom getuig ik: deze is de Zoon Gods" (Joh. 1:32-34).
De Geest daalde dus pas tijdens de doop van Jezus op hem neer, en daaruit besluit Johannes, zoals hem door degene die hem gezonden heeft (dat is de engel die als de inspirator van Johannes optrad), dat Jezus de Zoon van God (geworden) is.

De letterlijke tekst van Johannes de Evangelist luidt: "En Johannes getuigde met de woorden: Ik heb aanschouwd dat de Geest nederdaalde uit de hemel gelijk een duif; en hij bleef op hem. Ook ik wist niet van hem. Maar die mij gezonden heeft om te dopen met water, die heeft mij gezegd: op wie gij de Geest zult zien nederdalen en op hem blijven, deze is het die met heilige Geest doopt. Ikzelf heb het gezien en daarom getuig ik: deze is de Zoon Gods" (Joh. 1:32-34).

Voor ons lijdt het geen twijfel dat Johannes met die woorden wil duidelijk maken dat Jezus de Zoon Gods werd op het moment dat hij gedoopt werd, maar de exegeet Benedictus meent het anders. Op blz. 46 beweert hij namelijk dat "het neerdalen van de Geest op Jezus zoiets betekent als een formele ambtsbevestiging, dat de kerkvaders in die gebeurtenis daarom niet ten onrechte een analogie gezien hebben met de zalving, waarmee koningen en priesters in Israël in hun ambt bevestigd werden ..." enz.

Maar Johannes zegt tevens dat hij "hem niet kende" (vers 31) en dat hij "niet wist van hem" (vers 33). Wie kende hij niet ? Jezus ? Dat is zeer onwaarschijnlijk, want Jezus was een achterneef van Johannes de Doper.
Benedictus oppert zelfs de mogelijkheid dat Johannes de Doper en misschien ook Jezus affiniteit hadden met de gemeenschap der Essenen (blz. 35). Dat wordt door Rudolf Steiner expliciet bevestigd in het "Vijfde evangelie" (dat is het verborgen evangelie dat door de ingewijde kan gelezen worden in de Akasha-kroniek), waarin hij beweert dat zowel Jezus als Johannes zeer goed bekend waren met de Essener-orde, en dat zij bij gelegenheid elkaar daar dikwijls gezien en gesproken hebben.
Johannes kende Jezus dus wel degelijk zeer goed, maar wie kende hij dan niet ? Dat was de Christus, die tijdens de doop op Jezus nederdaalde en op hem bleef.

En er is nog meer. Men moet alleen maar de evangeliën aandachtig lezen.
De engel die Johannes de Doper inspireerde, was de oud-testamentische profeet Elia. De Christus zegt het zelf: "Jezus zei tot het volk ... En - indien gij het wilt aannemen - hij is Elia wiens komst men verwacht" (Jh. 9:15). De hoofdopdracht van de Doper was vervuld toen de geest van Christus tijdens de doop was afgedaald in het lichaam van Jezus. Daarom is het aannemelijk dat zijn inspirator, de profeet Elia, na de doop langzaam aan begon te wijken uit de ziel van Johannes, waardoor deze - en zeker nadat hij door Herodes Antipas in de kerker was geworpen - opnieuw, net zoals vóór de doop van Jezus, ten prooi viel aan twijfels omtrent het ware wezen van de Christus. Want hoe kan men anders de volgende woorden uit het evangelie interpreteren ? "Johannes nu hoorde in de kerker van de daden van de Christus en zond zijn leerlingen tot hem met de vraag: Zijt gij de komende of moeten wij een ander verwachten ? " (Mt. 11:2).
En Mattheüs laat Christus bij dezelfde gebeurtenis zeggen: "Of wat hebt gij willen zien ? Een profeet ? Ja, ik zeg u: een die meer dan een profeet is ! Hij is het van wie de schrift zegt: 'Zie, ik zend mijn engel voor uw aangezicht uit, hij zal voor u de weg banen'. Amen, ik zeg u: onder allen, die uit vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan groter dan Johannes de Doper ..." (Mt. 9:10-11).
Maar er staat toch ook in het evangelie dat Jezus geboren is uit een vrouw, uit Maria. Christus zegt hier zelf dat niet hijzelf, maar Johannes de Doper de grootste was. Dus kan Jezus niet de Messias, of de Christus geweest zijn, op het ogenblik dat hij geboren werd.


Zie het Lam Gods, dat de zondelast van de wereld op zich neemt

( Over dit onderwerp kan men ook lezen in "De Brug" nr. 33 onder de titel "Karma en vergeving van zonden").


Benedictus vraagt zich dus af wat het betekent dat het 'lam' de zonden van de wereld wegdraagt, ze ongedaan en onbestaande maakt. Zijn antwoord luidt daarop: "... Door de verzoenende kracht van zijn onschuldig sterven heeft Hij de schuld gedelgd van heel de mensheid" (blz. 42). Opnieuw een verklaring zoals "armoede komt van pauvreté".
Hij gebruikt hier de uitdrukking "de zonden van de wereld", en zo staat het ook in de traditionele bijbelvertalingen. Maar de wereld als zodanig kan toch geen zonden begaan ? Natuurlijk weten wij ook wel dat hij doelt op de zonden van de mensen. Maar als Christus de zonden der mensen wegdraagt, ze ongedaan en onbestaande maakt, dan kan men evengoed de begrippen schuld, boete, straf afschaffen, want dan hebben die geen bestaansrecht meer. Dan kunnen wij evengoed naar willekeur zondigen en misdaden bedrijven, de Christus neemt toch alles op zich.
In de oorspronkelijke Griekse tekst staat er echter: "Zie het lam Gods, dat op zich neemt de zondelast van de wereld" (Jh. 1:29). Als men van die woorden uitgaat, dan dient dit men thema toch wel vanuit een heel ander perspectief te bekijken. De zaak is namelijk dat wij een onderscheid moeten maken tussen subjectieve schuld en objectieve schuld.

Wanneer wij iets misdaan hebben, dan moeten wij, ten gevolge van de onverbiddelijke wet van het karma, de schuld die daardoor ontstaan is, vroeg of laat tot de laatste cent afbetalen; geen enkel ander wezen, ook de Christus niet, kan deze schuld voor ons delgen; dat is de subjectieve schuld.
Maar de geest van de aarde (ook de aarde heeft een geest) neemt alles in zich op wat wij aan morele daden en gedachten voortbrengen. Begaan wij een zonde, dan verbindt die zonde zich met de geest der aarde; de aarde moet de gevolgen ervan dragen, zij kwijnt weg onder de last van de zonden die door de mensen begaan zijn. En van die last kan de aarde zichzelf niet bevrijden. Ook wij kunnen het niet, en ooit zullen wij onder ogen moeten zien - en gebeuren zal dit hoe dan ook - dat wij door onze schuld de toekomstige aardeontwikkeling schade hebben berokkend. Maar hier komt de Christus ter hulp:

"Stellen wij ons eens voor wat het voor de mensenziel betekent, wanneer zij inziet: ja, ik heb een of andere wandaad begaan. Dat belemmert mijn verdere ontwikkeling niet, want ik blijf niet zo onvolmaakt als ik was toen ik die daad begaan heb. Ik kan mijn volkomenheid opnieuw verwerven in het verdere verloop van mijn karma. Maar ongedaan kan ik die daad niet maken voor de aardeontwikkeling. - Ontzaglijk leed zou men moeten meedragen, wanneer er zich niet een wezen met de aarde verbonden had, die dat, wat door ons niet meer veranderd worden kan, voor de aarde ongedaan maakt. Dit wezen is de Christus. Niet het subjectieve karma, maar de geestelijke objectieve werkingen van onze daden, van de schuld, die neemt Hij van ons weg. En het is dat gevoel, dat zich in ons gemoed moet ontwikkelen. Dan pas kunnen wij begrijpen, dat de Christus eigenlijk dat wezen is, dat zich met de ganse mensheid verbindt, met de ganse aardemensheid; want de aarde is er om der wille van de mensheid. Dus met de ganse aarde staat de Christus in verbinding. En ten gevolge van de Luciferische verzoeking is het de zwakheid van de mens, dat hij weliswaar in staat is om zichzelf te verlossen door zijn karma, maar dat hij de aarde niet mede kan verlossen. Dat volbrengt het kosmische wezen, de Christus (...).
De mens zou een zuiver Luciferisch wezen zijn, wanneer hij enkel aan zichzelf zou denken. De mens is een lid van de ganse wereld, en hij moet met toewijding aan deze wereld denken. Zo moet hij eraan denken, dat hij weliswaar zijn eigen verlossing kan verwerven door zijn karma, maar dat hij niet het ganse aardebestaan kan mede verlossen. Daar treedt de Christus op. En op het ogenblik dat we besluiten niet alleen aan ons eigen Ik te denken, dan moeten wij nog aan iets anders denken dan aan ons Ik. Waaraan moeten wij dan denken ? Aan de Christus in mij, zoals Paulus zegt. Dan zijn wij met Hem met het aardebestaan verbonden, dan denken wij niet aan onze zelfverlossing, maar zeggen wij: Niet ik en mijn zelfverlossing - niet ik, maar de Christus in mij en de aardeverlossing". ( uit GA 155 - 15/07/1914 ).

Het verschil tussen de waterdoop en de doop met de heilige Geest en het vuur

Alle vier de evangelisten berichten dat Christus doopt in heilige Geest en in vuur, terwijl Johannes doopt in water. Het onderscheid tussen deze twee dopen is nog het belangrijkste in dit hoofdstuk van de evangeliën, maar Benedictus raakt dit thema niet aan. En het is maar goed ook dat hij daarover zwijgt, want hij zou er nooit een zinnige uitleg voor kunnen vinden. Wij geven toe dat het inderdaad niet gemakkelijk is om zich daaromtrent iets concreets voor te stellen. Wij laten het daarom aan Steiner om het uit te leggen.

"Johannes doopte met water, en dat had tot gevolg, dat het etherlichaam voor een korte tijd gescheiden werd van het fysiek lichaam. Maar Johannes de Doper wilde de voorloper zijn van degene 'die doopt met het vuur en met de geest'. De doop met het vuur en met de geest kwam door de Christus op aarde. Wat is nu het onderscheid tussen de waterdoop van Johannes en de doop van de Christus met het vuur en de geest ? Dat kan men enkel begrijpen, indien men vanuit de elementairste beginselen zoiets leert verstaan. Want met betrekking tot het Christus-inzicht verkeren wij tegenwoordig werkelijk nog in het beginstadium. Steeds dieper en dieper zal dit inzicht worden, maar op dit moment kan de mens zich daarover slechts de allereerste beginselen eigen maken (...). Allereerst moeten wij beseffen dat er zich achter werkelijk elk fysiek gebeuren iets geestelijks afspeelt, ook achter alle menselijke fysieke gebeurtenissen. (...)

Op tweeërlei vestig ik dan gewoonlijk de aandacht: op het schaamtegevoel en op het angst- of schrikgevoel (...). Over het schaamtegevoel kunnen wij zeggen: wanneer de mens zich schaamt, is het alsof hij zou willen bewerkstelligen dat zijn omgeving iets niet ziet wat er in hem gebeurt; het is zoals iets willen verbergen, wat er uit het schaamtegevoel spreekt. En wat veroorzaakt deze gemoedsaandoening op de fysieke toestand van de mens ? Het schaamrood stijgt hem naar het hoofd, het bloed stroomt in het gezicht. Wat geschiedt er dus onder de invloed van een ziele-geestelijke gebeurtenis zoals het schaamtegevoel ? Een verandering, een andere circulatie van het bloed ! Het bloed wordt van binnenuit naar de periferie, naar buiten gedreven. Het bloed wordt in zijn circulatie - dat is een fysiek feit - gewijzigd door een gemoedsaandoening !
Wanneer de mens schrikt, dan wil hij zich beschermen tegen iets dat hem als gevaarlijk voorkomt: hij verbleekt, het bloed trekt zich terug uit de periferie. Weer hebben wij een uiterlijke gebeurtenis, teweeggebracht door iets ziele-geestelijks, door vrees en angst.

U herinnert zich, dat het bloed de uitdrukking van het Ik is. Wat doet men, wanneer men iets dreigends ziet naderbij komen ? Men zal juist zijn krachten samentrekken en versterken in het middelpunt van zijn wezen. Het Ik, dat zich wil samentrekken, trekt ook het bloed naar het middelpunt van zijn wezen terug (...).
Beschouwen wij een mens, die er helemaal geen vermoeden van heeft dat achter al het fysieke in de mens iets ziele-geestelijks schuilt, die ook niet begrijpt, dat bijvoorbeeld bij de vergroting van een fysieke lever een geestelijk proces actief is. Een ander mens accepteert gewillig, mijnentwil geïnspireerd door de geesteswetenschap, dat men zich door te concentreren op het geestelijke eerst tot een vermoeden, dan tot een geloof en tenslotte tot kennis en waarneming van het geestelijke komt. Dus twee mensen hebben wij voor ons: de ene wijst het geestelijke af en is tevreden met de zintuiglijke waarneming van de dingen; de andere neemt op wat men kan noemen de wil tot kennis van het geestelijke. De mens, die niet bereid is de spirituele kennis in zich op te nemen, wordt almaar zwakker, want doordat hij zijn geest niet het nodige voedsel verschaft - en dat is enkel en alleen de kennis - zal hij deze laten verhongeren, verdorren en verderven. Dan wordt de geest zwak, kan niet sterk worden, en dan krijgt dat wat onafhankelijk is van de geest, de overhand en overweldigt het de mens. De mens wordt zwak tegenover hetgeen er buiten zijn toedoen in zijn fysiek lichaam en etherlichaam gebeurt. Maar de andere, die de wil heeft om tot kennis te komen, geeft zijn geest voedsel; zijn geest wordt sterk en verkrijgt de heerschappij over hetgeen zich onafhankelijk van hem afspeelt in zijn etherlichaam en fysiek lichaam. Dat is het wezenlijke (...).

Omdat de mens nu eenmaal zijn huidig overgeërfd lichaam heeft, kunnen tegenwoordig slechts zulke verschijnselen optreden als schaamrood, verbleken, lachen en wenen. Maar later zal hij over zulke processen meer macht krijgen, en vanuit zijn ziel zal hij de werkingen van zijn lichaam vergeestelijken en zich aldus in de buitenwereld manifesteren als een machtig heerser over de ziel en de geest. Dat zal dan de Christus-kracht zijn. Dat is de Christus-impuls die in de mensheid werkt. Dat is de impuls, die echter nu al, als ze maar genoeg versterkt wordt, kan leiden tot wat door de oude inwijding werd bewerkstelligd.
De oude inwijding verliep als volgt: de mens maakte zich eerst alles eigen wat wij tegenwoordig door de antroposofie leren. Dat was de voorbereiding tot de oude inwijding. Daarna werd dit alles naar een zekere afsluiting geleid. Die bestond erin dat de betrokkene drie en een halve dag in een toestand gebracht werd alsof hij dood was. Wanneer hij dan in zijn losgekomen etherlichaam de geestelijke wereld doorkruiste, werd hij een getuige van die geestelijke wereld. Voor die vroegere tijd was het noodzakelijk, dat bij de inwijding het etherlichaam uit het fysiek lichaam getild werd, opdat de mens binnen in de krachten van zijn etherlichaam de geestelijke wereld zou kunnen schouwen. De mens moest in een abnormale toestand gebracht worden, omdat hij die krachten vroeger niet ter beschikking had in een normaal dagbewustzijn. Ook voor de inwijding heeft de Christus deze kracht op de aarde gebracht, want heden is het mogelijk om zonder het uittreden van het etherlichaam tot helderziendheid te komen. Wanneer iemand zo ver gevorderd is dat hij een zodanig sterke impuls van de Christus ontvangt, dat deze Christus-impuls, al was het slechts voor korte tijd, in hem zijn bloedsomloop beïnvloeden kan, dan is hij geschikt om ingewijd te worden binnenin zijn fysiek lichaam. Daartoe is de Christus-impuls in staat. Wie zich werkelijk kan verdiepen in het mysterie van Golgotha en in hetgeen destijds in Palestina geschied is, wie zich zo sterk kan verdiepen dat hij zich daarin volkomen inleeft en in hem zo waarachtig wordt dat hij dat levendig voor zich ziet, dat het werkt als een kracht die zelfs tot in zijn bloedsomloop reikt, verwezenlijkt hetzelfde als wat vroeger bewerkstelligd werd door het uittreden van het etherlichaam.

Zo ziet u, dat door de Christus-impuls iets in de wereld gekomen is, waardoor de mens vermag te werken op dat wat innerlijk zijn bloed doet stromen. Geen abnormale toestand, geen onderdompeling in het water, maar enkel en alleen de machtige invloed van de Christus-invidualiteit is het, die hier werkzaam is. Er wordt niet gedoopt met een of andere uiterlijke materie, maar er wordt gedoopt met geestelijke invloed, zonder dat het gewone dagbewustzijn een verandering ondergaat. Door de geest, die als de Christus-impuls uitgestroomd is, stroomt in het lichaam iets binnen, dat anders slechts door middel van een fysiek-fysiologisch proces kan teweeggebracht worden: door vuur, innerlijk vuur, dat tot uiting komt in de bloedcirculatie. Johannes dompelde de mensen nog onder; dan trad het etherlichaam naar buiten, en de mens kon binnenschouwen in de geestelijke wereld. Maar als de mens de Christus-impuls in zich opneemt, dan werkt deze Christus-impuls zodanig, dat de belevenissen van het astraal lichaam zich in het etherlichaam afdrukken en de mens helderziend wordt.
Hier hebt u de verklaring voor de uitdrukking 'dopen door de geest en door vuur'. En hier ziet u het onderscheid tussen de Johannesdoop en de Christusdoop, zoals het met de feiten overeenstemt, voor u neergezet." ( Uit GA 112 - 30/06/1909)

Bronnen:
GA 112 Das Johannes-Evangelium im Verhältnis zu den drei anderen Evangelien
GA 124 Exkurse in das Gebiet des Markus-Evangeliums
GA 155 Christus und die menschliche Seele
GA 175 Bausteine zu einer Erkenntnis des Mysteriums von Golgatha
.

Nawoord

Door François De Wit

De conclusie van Jan Vermeirs bespreking zou kunnen zijn : Ratzinger-Benedictus slaat de bal volledig mis. Maar er is meer aan de hand.
In het tijdschrift "Der Europäer" van juni 2007 bespreekt Thomas Meyer eveneens dit pauselijk boek en hij concludeert dat Ratzinger de bal niet zomaar mis slaat : hij doet het doelbewust. Gans het werk is opgevat om het ware wezen van de Christus met zijn kosmische en geestelijke werkelijkheid te versluieren en de Christus te reduceren tot Jezus, de "eenvoudige man uit Nazareth".
Dat wordt volledig duidelijk in het laatste hoofdstuk. Ratzinger stelt dat de mensen van toen het verschijnsel Jezus nog tijdens Zijn leven probeerden te vatten in een categorie die hun vertrouwd was. Zo vroegen ze zich af of Hij Johannes de Doper niet was, of de teruggekeerde Elia, of een profeet. Petrus noemt hem Messias. En zo, zegt Ratzinger, ging dat verder na het Paasgebeuren en bleven er eigenlijk drie titels over : Christus (Messias), Kyrios (Heer), en "Zoon van God". Wat de eerste titel betreft, die is al vlug weggevallen, volgens Ratzinger, en versmolten met de naam Jezus tot "Jezus Christus".
Voilà, zo eenvoudig is het, allemaal titels !
Thomas Meyer :
"De opbouw van dit boek verraadt raffinement : als het lukt om de lezer voorbij de doop in de Jordaan te leiden, met alleen de blik op Jezus gericht, en niet op de reële Christus, dan komt de rest vanzelf. Dan kan in de laatste zin van dit Jezus-boek zelfs over Christus gesproken worden. Daartussen echter wordt er zorgvuldig over gewaakt dat geen enkele lezer in het woord Christus iets anders dan alleen maar een titel ziet, een gewone naam, iets zonder realiteit.
Dit boek moet daarom niet alleen als een onchristelijk, maar als een antichristelijk boek beschouwd worden. Want het is een drieste poging om de reële Christus in het gebeuren van de Jordaan tot Golgotha overbodig te maken. Het boek is geschreven om de drie Christusjaren, van de Jordaandoop tot aan de Opstanding, voor het bewustzijn van de lezer uit te wissen.
Het valt te hopen dat geen enkele mens met een basiskennis van de geesteswetenschap zich iets laat wijsmaken over de ware bedoeling van dit werk."

Thomas Meyer wijst ons nog op Rudolf Steiners beschrijving van het Jezuïtisme in de voordracht van 19 augustus 1918 ( in GA 183) :

"De stroming in de cultuurontwikkeling die zich tot taak gesteld heeft om absoluut geen begrip te laten ontstaan voor de Christus, om het begrip van Christus volledig te ondergraven, dat is het jezuïtisme.
Het jezuïtisme streeft ernaar om geleidelijk iedere mogelijkheid om de Christus te kunnen begrijpen, uit te roeien. ( ... )
Jezus is de mens waar de Christus in gewoond heeft. Christus is het kosmische dat op Aarde is gekomen en in deze Jezus een woning genomen heeft. Jezus staat voor het aardse en de ganse aardse toekomst. Wil men de mens afsnoeren van het geestelijke, dan ontneemt men hem de Christus. Dan heeft men de mogelijkheid om de Jezus zo te gebruiken dat de focus alleen op de aarde in haar aardse aspect gericht wordt.
De geesteswetenschap is een middel om dergelijke dingen te leren inzien en om de mensen de ogen te openen."

De katholieke gelovige kan nu de vraag stellen : welk belang heeft de paus of hebben de jezuïeten erbij om de Waarheid omtrent de Christus te verdoezelen ?
Om daarop een antwoord te geven moeten wij een groter perspectief schetsen.
Ons vijfde na-Atlantische tijdvak is een spiegeling van het derde, Assyrisch-Babylonisch-Egyptische. Toen was het maatschappelijk leven georganiseerd als een piramide met aan het hoofd een ingewijde priester-koning, met daaronder telkens een bredere laag van spiritueel minder vergevorderde zielen, en een brede basis van het gewone volk. Dat was een goede orde om het Kali-Yoega mee door te komen. In de vijfde cultuurperiode is deze piramidale maatschappijstructuur niet meer gepast.
Het is Ahriman die deze structuur wil behouden omdat hij past in zijn eigen mensheidsideaal : alle mensen identiek, heel rechtvaardig allemaal gelijk, georganiseerd in een termietenstaat, ononderbroken in de weer met materiële beslommeringen. Een dergelijke superstaat moet ook bestuurd worden en het zijn Ahrimans handlangers, alle mensen die zich daartoe geroepen voelen.

Op de allerhoogste niveau's mogen we zelfs vermoeden dat er in feite lege mensenhulzen functioneren waar een zuiver ahrimanische geest in woont.


De Rooms-katholieke Kerk is van oudsher een machtsstructuur. Toen de normale evolutie van de mensheidsontwikkeling niet meer toeliet om openlijk deze macht te gebruiken, vanaf de 16de eeuw, toen begon deze macht ondergronds te werken : het jezuïtisme ontstond.

We herinneren eraan dat een jezuïet pas in tweede instantie zijn doen laat bepalen door zijn geweten, in de eerste plaats is daar de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. De enige "kwaliteit" trouwens die men absoluut moet bezitten om in iedere grotere organisatie de weg naar de top te kunnen aanvatten.

De Jezuïeten, en de hoogste hiërarchie van de katholieke kerk zijn in feite nooit christelijk geweest. Met geestelijke middelen bemachtigen en bestendigen zij wereldse macht en invloed.
Het pauselijk Jezus-boek past volledig in dit streven, het is een suggestief, bijna hypnotisch werkend boek dat de lezer ongemerkt van de Waarheid wegleidt.
Welk idee zal zich uiteindelijk in de geesten van de lezers vastzetten ? Dat het christendom een godsdienst is als een andere, op dezelfde voet als bvb. islam en jodendom en hindoeïsme. En dat terwijl deze laatste als basis en uitgangspunt een leer hebben, terwijl aan de basis van het christendom een feit ligt : het Mysterie van Golgotha, waar een goddelijk Wezen zich met de Aardesfeer verbonden heeft, een feit dat iedere occultist kent.
Is er sprake van individuele vrijheid en liefde in de andere godsdiensten ? Daar staat de gemeenschap, de traditie en de erfelijkheid centraal, en daaraan is het individu ondergeschikt. In het tijdperk van de bewustzijnsziel geraken deze godsdiensten in de stroming van de tegenmachten. Want de Ahrimaanse wereldorde gaan zij niet in gevaar brengen. Ahriman zorgt ervoor dat iedere mens zijn eigen godsdienst kan aanhangen, als een zuivere persoonlijke zaak, een onschuldige liefhebberij voor de "achtergeblevenen" die nog niet zo ver zijn dat ze zich de wetenschappelijke, atheïstische wereldbeschouwing kunnen eigen maken.
En wanneer het hoofd van de katholieke kerk de Christus - het Woord dat iédere mens verlicht - opgeeft en kiest voor Jezus, dan wordt hij de actieve dienaar van Ahriman.


Ratzinger, als de rattenvanger van Hamelen,
die argeloze zielen wegvoert van hun Thuis ?


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Kunstmest-economie

Dit artikel van Jan Saal verscheen in "Perspectief", het tijdschrift van de biologisch-dynamische beweging in Nederland (nr. 4 -2007). We nemen het over met toestemming van de redactie.

Inleiding
Zowel in de landbouw als in de economie worden we geconfronteerd met processen die vrijwel ongrijpbaar lijken te zijn. Kwaliteit van producten gaat omlaag, terwijl steeds meer en goedkoper geproduceerd wordt. In het belang van de consument zegt men, maar het is de vraag of die grotere hoeveelheden lagere prijzen en mindere kwaliteit echt in het belang van de consumenten zijn. In dit stukje probeer ik een dieperliggende samenhang tussen landbouw en economie te beschrijven.

Er zijn parallellen te trekken tussen de huidige kunstmestlandbouw methode en de huidige wijze van economie bedrijven. In beide gevallen wordt de geestelijke achtergrond van mens en wereld volledig genegeerd en wordt de zaak alleen vanuit de materiële hoek bekeken.
Daarom kunnen de inzichten vanuit de bd-landbouw ook een positieve werking hebben op de inzichten die de economie betreffen.

Landbouwcursus
Rudolf Steiner geeft in de landbouwcursus aan dat de stikstof inderdaad belangrijk is bij de plantengroei. In de vierde voordracht geeft hij aan dat het juist zijn bedoeling is om die stikstof zo efficiënt mogelijk naar de planten toe te brengen. Tegelijkertijd maakt hij duidelijk dat de stikstof dan wel afkomstig moet zijn uit levensprocessen en niet uit chemische processen. Stikstof uit chemische processen heeft alleen invloed op de waterhuishouding en geeft daardoor geen voedingskwaliteit.

Wanneer de stikstof kunstmatig wordt vastgelegd en als kunstmest wordt toegevoegd, heeft de stikstof niet de juiste invloed op de krachten die daar werkzaam zijn. Het gevolg is dat de plant te waterig wordt. We kunnen dat proeven in de producten die uit de gangbare landbouw voortkomen.

Geld en economische krachten
Geld heeft een soortgelijke werking in de economie als de stikstof in de landbouw. Geld is drager van waarden en brengt die waarden in het economisch proces naar de plaatsen waar dat nodig is. Ook in organisaties heersen krachten. Aan de ene kant bestaat de neiging om te veel vanuit eigen idealen en impulsen te werken (gevolg : te veel kosten) en aan de andere kant bestaat de neiging om te veel de wilsimpulsen van de klanten te volgen (gevolg : te lage prijzen). Door de prijzen die voor producten en diensten betaald moeten worden, worden de beslissingen binnen een organisatie in evenwicht gebracht. Kosten en baten moeten in een redelijke verhouding tot elkaar staan, wil een organisatie gezond kunnen functioneren.

Nu is het nog niet zo eenvoudig te doorzien langs welke wegen het geld zijn waarde eigenlijk krijgt Aan de ene kant natuurlijk door wettelijke maatregelen en bepalingen, maar aan de andere kant krijgt het geld zijn waarde uit het economische proces zelf. Zolang het geld zijn waarde ontleent aan het economische proces zelf, blijft het gezond en kan het zijn werking in de economie goed uitoefenen. Zodra echter te veel geld in omloop wordt gebracht, gaat de kwaliteit van de waarde omlaag en loopt de werkzaamheid van het geld in de economie terug. Wij noemen dat dan inflatie. Je zou ook kunnen zeggen dat het economische proces in dat geval te waterig wordt. Er is steeds meer geld nodig om dezelfde processen tot stand te kunnen brengen.
Normaal gesproken treedt inflatie (geldontwaarding) of deflatie (het geld wordt meer waard) op wanneer de verhouding tussen de hoeveelheid geld in omloop en de waarde van de producten in omloop verandert. Meer geldwaarde dan productwaarde brengt inflatie en minder geldwaarde dan productwaarde brengt deflatie.

Mensen besturen geld
Wanneer er te veel geld in de economie beschikbaar komt, staat dat proces niet los van mensen. Bepaalde mensen krijgen immers de beschikking over dat extra geld en anderen niet. Wanneer bijvoorbeeld de regering extra geld laat drukken en daarmee de ambtenaren betaalt, dan wordt het geld anders de economie binnengebracht dan wanneer de banken extra geld scheppen en dat aan bepaalde ondernemers ter beschikking stellen. Nog weer heel anders verloopt het proces wanneer te veel geld in omloop komt doordat bijvoorbeeld de productie in een gebied sterk terugloopt (bijvoorbeeld wanneer een oorlog uitbreekt of een watersnoodramp optreedt).

Schijnwaarden
Tenslotte kan extra geld in omloop komen doordat schijnwaarden kunnen ontstaan in de handel in aandelen en andere rechten De waarden van dergelijke zaken komen niet echt uit het economische leven zelf tevoorschijn, maar uit de speculatieve handel in winstrechten. De waarden die uit dergelijke processen voortkomen hebben dezelfde werking in de economie als kunstmest in de landbouw Op korte termijn kun je het verschil in werking nauwelijks waarnemen, maar op langere termijn verstoren dergelijke waarden het economische proces dusdanig, dat de kwaliteit van het economische proces wordt aangetast. Het gevolg is dat de producten die er uit voortkomen de kwaliteiten missen die wij als mens eigenlijk nodig hebben. Omdat dit al langere tijd gebeurt worden we ook geconfronteerd met tal van producten die elke kwaliteit missen. Bovendien worden we geconfronteerd met enorme onevenwichtigheden in prijzen van producten waardoor armoede en rijkdom zo extreem naast elkaar kunnen bestaan.

Beelden uit de bd-landbouw
De beelden uit de bd-landbouw kunnen ons helpen om deze vraagstukken te doorzien en om remedies te vinden waarmee we de vraagstukken te lijf kunnen gaan.
Bijvoorbeeld : "het bedrijf als levend organisme".
Wanneer we een landbouwbedrijf als levend organisme kunnen zien, kunnen we gevoel ontwikkelen voor de samenhang binnen het geheel. Het groeien en bloeien van plant en dier staan dan niet op zichzelf, maar zijn verweven met het geheel. Er bestaat samenhang tussen tal van zaken. Er zijn kringlopen te ontdekken tussen plant en dier. Wanneer het beter gaat met de dieren, wordt de kwaliteit van de mest beter en worden ook de mogelijkheden van planten om te groeien beter. Daardoor neemt hun voedingskwaliteit toe, waardoor de gezondheid van de dieren ook weer toeneemt.
In deze (bio)logische redenering komt de kwaliteit van de stikstof eigenlijk niet voor. Toch speelt deze kwaliteit er een centrale rol in. Juist door het toevoegen van kunstmest komt de kringloop in gevaar en verdwijnt langzaam maar zeker de kwaliteit.

Organismen in de economie
Ook in de economie kunnen we organismen ontdekken. Niet alleen bestaan er bedrijfsorganismen, maar ook de economie in een regio kan als organisme worden opgevat. Ook dan kunnen we ons voorstellen dat gezonde bedrijven met een goede productkwaliteit positief inwerken op de economie van de regio. Mensen verdienen hun inkomen in dergelijke bedrijven en geven het ook weer uit aan de producten die de bedrijven voortbrengen. Wanneer vreemd geld en/of vreemde producten de regio worden binnengebracht wordt de kringloop verstoord. Ondernemers binnen de regio zijn minder winstgevend, lonen lopen terug en de bestedingen binnen de regio nemen af. We zien eenzelfde negatieve spiraal ontstaan als bij de toepassing van kunstmest.

Overeenkomsten tussen landbouw en economie
Zoals de stikstof gebonden moet blijven aan het leven, zo moet bij de economie het geld gebonden blijven aan wilsimpulsen van mensen. De stikstof komt op drievoudige wijze gebonden aan levensprocessen de landbouw binnen. Door toevoeging van mest! door het composteren van organisch materiaal en doordat bacteriën de stikstof uit de lucht kunnen binden. Ook bij het geld kunnen we een drievoudige binding ontdekken. Het geld moet namelijk gebonden zijn aan de wilsimpulsen van mensen. Deze binding wordt geaccentueerd door de begrippen: koopgeld, leengeld en schenkgeld. Bij koopgeld is de wil gericht op de eigen behoeften. Bij leengeld is de wil gericht op capaciteiten van mensen en bij schenkgeld op het streven van mensen.

We kunnen daarmee concluderen dat we in de economie met gelijksoortige vraagstukken te maken hebben als in de landbouw. Het toepassen van niet-bedrijfseigen stikstof, anders dan als medicijn, heeft op de lange termijn gelijksoortige negatieve consequenties als gebruik van niet-wilsgebonden waardedragers in het economische proces, anders dan als medicijn. Zowel in de economie als in de landbouw bestaan er samenhangen tussen alle facetten, die niet willekeurig zijn, maar door een geestelijk wezen tot stand worden gebracht. Omgang met deze wezens vraagt niet alleen verstand, maar ook een zekere wijsheid en respect voor het wezen. Op dat vlak kan de bd-landbouw een rol spelen in de vernieuwing van de economie.

We zien daarvoor dan ook al aanzetten binnen de bd-beweging. Bijvoorbeeld de groente-abonnementen en de pergola-initiatieven. Door deze initiatieven worden de klanten meer betrokken bij de producenten, waardoor ook de besteding van hun geld in dit verband meer wilsgebonden zal zijn. Ook het samenwerken van producenten in een regio werkt die kant op, maar ook een initiatief als de Estafette-associatie kan in dit licht worden gezien. De afstemming over producten, kwaliteit en prijs verbindt de producenten beter met het geld. Maar we kunnen ook kijken naar bijvoorbeeld de Triodosbank. Door dit initiatief kunnen spaarders en leners hun wil beter met het leengeld verbinden. Tenslotte bestaan er talloze initiatieven op het gebied van schenkgeld. We kunnen denken aan Stichting BD-Grondbeheer en Stichting Loverendale, maar ook aan bijvoorbeeld het Willy Schilthuisfonds en het Studiefonds BD-Landbouw (gelieerd aan de Warmonderhofopleiding).

Er zal nog veel moeten gebeuren maar het begin van een vernieuwing van de economie door de bd-landbouw is wel degelijk zichtbaar.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*



Terug naar het thuisblad

*

*

*

*

*