Over de Judaskus

Jezus Christus verkondigde drie jaar lang in alle openbaarheid Zijn boodschap. We mogen ervan uitgaan dat zowel vriend als vijand wist hoe hij eruit zag. Is het dan niet vreemd dat Judas tegen de grote schare handlangers van de hogepriesters (bvb. in Mat. 26:48) zegt: "Dien ik zal kussen, die is het" ? Rudolf Steiner legt uit wat de helderziende schouwt wanneer hij in de Akasha-kroniek de gebeurtenissen in Palestina nagaat zoals die zich tweeduizend jaar geleden afspeelden.

[ ... ] "Men ziet daar rondtrekken de schare der apostelen, dikwijls is men zich bij een bepaalde indruk ten stelligste bewust: nu is ook het fysieke lichaam van Jezus van Nazareth tussen de apostelen. Dat is vooral het geval wanneer de Christus Jezus met Zijn leerlingen langs eenzame wegen gaat. Maar even vaak heeft men de indruk: nu is de lichamelijke persoonlijkheid van Jezus van Nazareth ver weg, en toch hebben de leerlingen het gevoel dat ze daar lopen met de Christus-wezenheid in hun midden. Maar deze kan -en dat is het merkwaardige- door ieder van de leerlingen spreken, afwisselend door de ene en dan door een andere. En terwijl de een of andere apostel spreekt, verandert voor de toehoorders uit het volk het gezicht van de spreker, het is als geheiligd, alles is anders. Het is alsof telkens één onder hen getransfigureerd is, en op het laatst altijd een andere. Op de meest verschillende manieren was er een bewustzijn ontstaan: daar is iemand die het volk opruit, die iets verspreidt wat de leidende Joden van die tijd niet wilden hebben. Maar men wist niet wie het was. Nu eens kwamen de woorden uit deze, dan weer uit gene. Daarom, zo verhaalt ons de Akasha-kroniek, was het verraad van Judas noodzakelijk.

Ik moet toegeven: de vraag waarom het verraad van Judas noodzakelijk was, waarom in alle ernst nodig was dat iemand van de apostelen die het kon weten, door de Judaskus, als met de vinger moest wijzen: "Die is het!", dat scheen mij eigenlijk altijd een zonderlinge mededeling, tot ik te weten kwam, dat men werkelijk niet kon weten wie van hen het was, om wie het ging, omdat Hij door iedereen kon spreken; zodat men, ook wanneer Hij lichamelijk tussen hen vertoefde, men het aan het fysieke lichaam niet kon zien. Want men kon iedereen voor de Christus houden aangezien Hij nu eens uit die, dan weer uit gene sprak. En ze spraken allen ! Pas als één die het wist wanneer de Christus werkelijk onder hen verbleef, het de joden zegde :"Deze is het !" - pas dan kon men Hem vastnemen." [ ... ]

Zo sprak Rudolf Steiner in Berlijn op 18 november 1913. Een maand later, op 18 december, sprak hij over hetzelfde onderwerp, en daar voegde hij er nog een detail aan toe:

"De Christus sprak door een van de apostelen. En met zo'n geweld leefde Hij zich in Zijn leerlingen in dat de gelaatsuitdrukking van de leerling door wie Hij sprak zodanig veranderde dat wie uit het volk toehoorde het gevoel kreeg dat dit de Meester was. De andere, de Christus zelf, verloor iedere verheven aanblik zodat hij er als een doodgewone mens uitzag. ( "Der andere aber, welcher der Christus war, fiel so in sich zusammen, daß er gleichsam wie gewöhnlich aussah.")"

In Oslo, op 6 oktober 1913, had hij een concreet voorbeeld gegeven, namelijk het gesprek met de Sadduceeën (Marcus 12:18):

"Ik moet toegeven dat ik ten zeerste verwonderd was toen ik gewaar werd dat bvb. het gesprek met de Sadduceeën waar het Marcus-evangelie over vertelt, helemaal niet door Christus vanuit het Jezuslichaam gesproken werd, maar door één van de apostelen. Het was natuurlijk de Christus die sprak, want dit deed zich vaak voor dat, wanneer Christus Jezus Zijn schare verliet - Hij maakte zich af en toe los van hen- Hij toch onder hen was. Ofwel liep Hij geestelijk met hen mee terwijl Hij ver weg was, ofwel was Hij slechts in zijn etherisch lichaam bij hen. Zijn etherlichaam was onder hen, Zijn etherlichaam trok ook samen met hen door het land, en men kon dikwijls niet uitmaken of Hij zo te zeggen Zijn fysiek lichaam meehad, of dat het alleen de verschijning van het etherlichaam was."

Bron: GA 148 "Aus der Akasha-Forschung - das fünfte Evangelium".

Het gesprek met de Sadduceeën
"En er kwamen Sadduceeën tot Hem, die beweren dat er geen opstanding is, en zij ondervroegen Hem en zeiden: Meester, Mozes heeft ons voorgeschreven, indien iemands broeder sterft en een vrouw nalaat doch geen kind achterlaat, dat dan zijn broeder de vrouw moet nemen en voor zijn broeder nakomelingschap verwekken. Nu waren er zeven broeders. En de eerste nam een vrouw en liet bij zijn sterven geen nakomelingschap achter. En de tweede nam haar en stierf zonder nakomelingschap na te laten. En de derde evenzo. En geen van die zeven liet nakomelingschap achter. Het laatst van allen stierf ook de vrouw. In de opstanding, wanneer zij opstaan, van wien van hen zal zij dan de vrouw zijn ? Want alle zeven hebben haar tot vrouw gehad. Jezus sprak tot hen: Dwaalt gij niet daarom dat gij de Schriften niet kent noch de kracht Gods ? Want wanneer zij uit de doden opstaan, huwen zij niet, en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemelen. Wat nu de doden betreft, dat zij opgewekt worden, hebt gij niet gelezen in het boek van Mozes, bij de braamstruik, hoe God tot hem sprak, zeggende: Ik ben de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jacob ? Hij is niet een God van doden maar van levenden. Gij dwaalt wel zeer."

Wie was Judas Iskarioth ?

Over deze figuur, die voor de christenen al tweeduizend jaar de verpersoonlijking van het Kwade voorstelt, heeft Rudolf Steiner het in de cyclus over het Marcus-Evangelie. Judas Iskarioth was niet zomaar een slechterik, hij was één van de twaalf apostelen, en als dusdanig blijft hij een uitzonderlijke individualiteit. Deze twaalf persoonlijkheden namelijk waren de eersten die zich moesten losmaken uit de groepsziel van hun volk en psychisch op eigen benen moesten staan. De meeste Westerse mensen van vandaag hebben daar weinig moeite mee, maar daardoor kunnen ze zich niet meer voorstellen wat het betekende voor een mens van tweeduizend jaar geleden om daar als het ware met een naakte ziel te staan.

" De mens moet zich eerst inleven in het individuele. In dat element vindt hij maar moeilijk zijn weg wanneer hij verplaatst wordt van het element dat wortelt in de volksaard naar het op-zichzelf-aangewezen-zijn. Zo was dat bij de twaalf. Ze wortelden diep in een volksgeest die zich juist weer herpakt had op een grandioze wijze. En ze stonden daar met een naakte ziel, met een eenvoudige ziel toen Christus hen terugvond. De tussentijden met hun vorige incarnatie waren uitzonderlijk. De blik van Christus kon zich richten op die twaalf: daar verschenen terug de zielen die in de zeven broeders en in de vijf zonen van Mattathias belichaamd waren."

Zie het eerste en tweede boek Makkabeeën. Deze geschriften zijn voor de protestanten apocrief, maar volgens de katholieken behoren ze tot het Oud-Testament. Ze handelen over de strijd van de Joden tegen de Syrische overheersing. Het verzet begon met Mattathias en werd voortgezet door zijn zonen (Johannes, Simeon, Judas Maccabeus, Eleazar en Jonathan). Een grote opstand tegen Antiochus IV Epiphanes in 168 v.C. werd geleid door Judas. In het tweede boek lezen we over de marteldood van een moeder en haar zeven zonen.

" Uit deze mensen was het apostolaat samengesteld. Ze waren beland in het volkselement van vissers en eenvoudige mensen. Maar ze waren, in een tijd dat het Joodse element een culminatiepunt bereikt had, doordrongen van het bewustzijn dat dit element in deze tijd weliswaar hoogste kracht was, maar slechts kracht, terwijl het in hen geïndividualiseerd optrad toen het zich rond de Christus verzamelde. Men zou zich kunnen voorstellen dat iemand totaal ongelovig is en alleen eens kunstzinnig beschouwt hoe aan het einde van het Oude Testament Zeven en Vijf optreden en hoe Twaalf terug verschijnt in het begin van het Nieuwe Testament. Zelfs wanner men dit zuiver van een kunstzinnig-copmpositiestandpunt bekijkt, dan kan men al aangegrepen worden door de eenvoud en de kunstzinnige grootsheid van het Bijbelboek. Men zal moeten leren om de Bijbel ook als kunstwerk op te vatten, pas dan zal het gevoel voor de grootsheid ontluiken dat in de Bijbel verborgen zit. En men zal dan een gevoel krijgen voor dat waarop hetgeen kunstzinnig uitgewerkt is, betrekking heeft. Nu moeten we misschien toch nog op iets de aandacht vestigen. Onder de vijf zonen van Mattathias is er een die reeds in het Oude Testament Judas heet. Hij is diegene die het krachtigst strijdt voor zijn volk, die met hart en ziel toegewijd is aan zijn volk, en die er ook in slaagt een verbond te sluiten met de Romeinen tegen koning Antiochus van Syrië. Deze Judas is dezelfde die later de beproeving van het verraad plegen moet doormaken omdat hij, die het allerinnigst verbonden was met het specifiek Hebreeuwse element, niet onmiddellijk de overgang naar het Christelijke element kan vinden en daarvoor eerst de harde beproeving van het verraad moet doormaken. Zeer wonderbaar staat daar, vanuit het kunstzinnig en compositiestandpunt, de grandioze figuur van Judas in de laatste kapitels van het Oud Testament en de figuur van Judas in het Nieuwe Testament. En merkwaardig in dit symptomatisch gebeuren is dat de Judas van het Oud Testament een verbond met de Romeinen sluit, alles aanlegt wat dan later gebeurd is, namelijk de weg die het Christendom genomen heeft via het Romeinse element, om in de wereld op te treden. Men zou kunnen zeggen: dat is de verdere vormgeving. En ik zou iets kunnen toevoegen, dat nu al bekend is, maar wat nog niet in een voordracht voor zo'n groot aantal mensen mag gezegd worden; u zou dan zien hoe eigenlijk precies door de latere incarnatie van Judas de versmelting gebeurt van het Romeinse met het Christelijke element, en hoe de gereïncarneerde Judas de eerste is die om zo te zeggen een groot succes heeft in het verspreiden van het geromaniseerde christendom. Het verbond van de Judas uit het Oude Testament is het profetische voor-gebeuren van wat een latere doet, die aan de occultist verschijnt als de teruggekeerde Judas, degene die de harde zielebeproeving van het verraad moest meemaken. En wat zich dan door zijn later handelen toont als christendom in een Romeins kleed en tegelijk als Rome in een christelijk kleed, dat verschijnt als een in het geestelijk omgezette hernieuwing van het verbond van de Oudtestamentische Judas met de Romeinen."

Zou Rudolf Steiner hier doelen op keizer Constantinus (274-337) die in 313 het christendom tot staatsgodsdienst uitriep ? Enkele uitspraken die hij vijf jaar later over deze keizer deed doen toch dit vermoeden ontstaan.

" Constantijn heeft alles ondernomen om het christendom een exoterische heerschappij te geven." "Nietwaar, als men zijn oren openhoudt, dan hoort men in de Romeinse keizergeschiedenis dat die Constantijn over wie we het hadden, niet bepaald een zeer goed mens was. Want over 't algemeen kunnen we niet zeggen dat iemand een zeer goed mens is die onterecht zijn eigen stiefzoon ervan beschuldigt een verhouding te hebben met zijn moeder - het was onterecht, het was verzonnen om een voorwendsel te hebben om hem te vermoorden. Die dan onder dit voorwendsel zijn stiefzoon liet vermoorden en dan ook de moeder liet ombrengen, de stiefmoeder. Dat is zo maar een staaltje van wat voor deze Constantijn zeer gangbaar was."

Wanneer we dit laatste bekijken in het licht van wat de legende verhaalt over het leven van Judas Iskarioth, dan valt toch een overeenkomst op. Rudolf vat deze legende samen in een voordracht op 29 augustus 1909, maar wij geven de originele versie zoals die te vinden is in de Legenda Aurea, het bekendste middeleeuwse religieuze volksboek. Dit boek werd tussen 1263 en 1273 samengesteld door Jacobus de Voragine. Een hoofdstuk is gewijd aan de Heilige Mathias en daarin komt een levensbeschrijving van Judas Iskarioth voor. Waarom precies in dat hoofdstuk ? Mathias is de leerling van Jezus Christus die na de dood van Judas als apostel werd aangenomen om het twaalftal weer compleet te maken.

" Er was een man in Jeruzalem, die heette Ruben en ook Simon; en was van de stam Dan. Deze Ruben had een vrouw, die heette Cyborea. Het gebeurde op een nacht dat ze elkander hadden bekend, dat de vrouw droomde een zware droom; en ze werd wakker en begon bitter te wenen en ze vertelde haar man de droom en sprak: "Ik droomde dat ik een kind baarde dat zo slecht was dat gans ons volk eraan ten onder ging". Ruben sprak: "Gij zegt een kwalijk iets, dat moogt ge nooit zeggen, een boze geest heeft u misschien misleid". Zij antwoordde: "Als het zo is dat ik zwanger ben en een zoon baar, dan zult ge wel zien dat geen boze geest mij bedrogen heeft, maar dat het de zekere waarheid is geweest". Toen haar tijd kwam, baarde zij een zoon. Toen schrokken zij beiden bovenmate en bedachten wat ze met het kind gingen doen; want ze wilden hun eigen bloed niet doden en wilden ook niet de verderver van hun geslacht grootbrengen. Daarom legden zij het kind in een korfje gemaakt van biezen en zetten het uit op de zee. De golven wierpen het op een eiland, dat heette Skarioth. Van dit eiland ontving Judas zijn latere naam Skariothes. Nu gebeurde het dat de koningin van dat land op het strand wandelde; die zag het korfje op de baren dansen; ze liet het halen en openmaken. Daarin zag zij een schoon en levendig kindje. Toen zuchtte zij zeer en sprak: "Mocht God toch geven dat ik zo'n kind kreeg zodat mijn rijk na mijn dood niet zonder erfgenaam zou zijn". Ze nam het kind mee en liet het heimelijk grootbrengen; en deed zich voor alsof zij zwanger was. Er ging een gerucht door het koninkrijk dat de koningin een zoon geboren had; daarover was de koning en gans het volk zeer verheugd. Het kind werd in rijkdom grootgebracht zoals het de koninklijke adel betaamt. Niet lang daarna werd de koningin echt zwanger en baarde een zoon. Toen nu de kinderen groter werden, speelden ze veel met elkaar; Judas maakte het koningskind dikwijls bedroefd door zijn woorden en daden, en deed het dikwijls wenen. Dat verdroot de koningin, want ze wist wel dat Judas niet van haar geslacht was, en dikwijls sloeg ze hem zeer; maar Judas liet niet af van zijn boosheid. Uiteindelijk werd het bekend dat Judas een vondeling was, en niet de echte zoon van de koningin. Toen Judas dat vernam, schaamde hij zich diep, ging heen en doodde heimelijk zijn vermeende broeder, het kind van de koning. Dan bedacht hij: "Als ze mij grijpen, dan slaan ze mij het hoofd af". Dus maakt hij zich uit de voeten en vluchtte en ging in 't geniep naar Jeruzalem met de mensen die de cijns van de koning daar naartoe brachten. Hij vervoegde het hof van Pilatus die daar landvoogd was. En aangezien soort soort zoekt, ontdekte Pilatus al vlug in hem een gelijke. Hij kreeg hem lief boven al zijn knechten en maakte hem tot zijn opperste hofmeester naar wiens wenken en willen alles moest geschieden.
Nu stond Pilatus op een dag in zijn paleis en keek uit over een mooie boomgaard, daarin stonden volgeladen appelbomen. Hij kreeg zo'n goesting op die appelen dat het hem scheen dat hij niet langer kon leven als hij niet zo'n appelen zou bekomen. De boomgaard echter was eigendom van Ruben, de vader van Judas. Doch Judas kende zijn vader niet, noch wist Ruben iets van zijn zoon; want hij dacht dat die in de zee verdronken was. Judas wist in 't geheel niet wie zijn vader was, noch in welk land hij geboren was. Pilatus dan riep Judas tot zich en sprak: "Ik heb nu zo'n groot verlangen naar de appelen van die boomgaard en als ik die moet ontberen dan is dat mijn dood". Terstond sprong Judas in de boomgaard en plukte de appelen. Ondertussen kwam Ruben daar voorbij en zag hoe Judas zijn appelen plukte. Alzo kregen zij het met mekaar aan de stok en het kwam al gauw van woorden tot slagen; uiteindelijk raakte Judas Ruben met een steen in de nek zodat hij dood neerzeeg. Daarna nam hij de appelen en bracht ze naar Pilatus en zei hem hoe het gegaan was. Toen het nacht was vond men Ruben in zijn tuin en men dacht dat hij plots gestorven was. Toen gaf Pilatus aan Judas al het goed dat van Ruben was geweest en gaf hem ook Cyborea tot vrouw. Op een dag zuchtte Cyborea zeer diep en Judas, haar man, vroeg wat er haar scheelde. Daar sprak zij: "Ik ben de onzaligste onder alle vrouwen; ik droeg een kind onder mijn hart, dat heeft men op de zee uitgezet; mijn man heb ik onverwacht dood gevonden; bij al dit leed heeft Pilatus er nog een nieuw toegevoegd, en heeft mij doen huwelijken in mijn rouw, en mij tegen mijn zin u als vrouw gegeven." En zij vertelde alles wat haar met het kind geschied was; toen vertelde ook Judas haar de loop van zijn leven; toen werd duidelijk dat Judas zijn vader gedood had en zijn moeder tot vrouw had genomen. Toen kwam er grote wroeging in zijn hart. Op raad van Cyborea wendde hij zich tot Onze Heer Jezus Christus en vroeg om vergeving zijner zonden. Tot hier is het verhaal overgenomen uit de apocriefe geschiedenis; wat men ervan mag geloven, laat ik over aan het oordeel van de lezer; hoewel het eerder te verwerpen dan te geloven schijnt. De Heer echter maakte Judas tot apostel. En hij was Hem zo lief en vertrouwd dat Hij hem tot penningmeester maakte die later Zijn verrader zou zijn. En dus droeg Judas de beurs en stal van Onze Heer wat hem gegeven werd. Nu geschiedde het in de tijd dat het lijden van Onze Heer naderde dat de kostelijke zalf niet verkocht werd, die was driehonderd zilverlingen waard. ( Zie bvb. Marcus 14:3. In Bethanië, terwijl Jezus in het huis van Simon de melaatse was, goot een vrouw kostbare nardusmirre over Zijn hoofd. Sommigen vonden dat verkwisting: men had dat bedrag aan de armen kunnen geven. Zoals sommigen katholieker dan de paus zijn, zo waren er toen blijkbaar ook al mensen die christelijker dan de Christus waren. - fdw) Het misnoegde Judas dat hem dat goed uit de handen was geglipt; en om de schade goed te maken, ging hij heen en verkocht Christus voor dertig zilverlingen. [ ... ] Men zegt dat Judas altijd het tiende deel gestolen had van wat aan Christus gegeven werd; en daar hij bij de zalf die driehonderd zilverlingen waard was, het tiende deel, dat zijn dertig zilverlingen, verloren was, zo verkocht hij de Heer voor deze prijs. Achteraf gaf hij dat geld terug, gekweld door wroeging, ging heen en hing zich op en zijn lichaam barstte uiteen in het midden zodat zijn ingewanden eruit vielen. Zo bleef zijn mond gespaard, doordat zijn ziel niet langs zijn mond uitvlood; want het was onmogelijk dat de mond zo smadelijk verontreinigd werd die de lippen van Christus had beroerd. Maar het was recht dat zijn ingewanden, waaruit het plan tot het verraad was opgestegen, eruit barstten, en dat de keel, waaruit het verraderlijk woord was ontsnapt, toegesnoerd werd. Hij stierf in de lucht, want hij had de engelen in de hemel en de mensen op aarde bedroefd, dus werd hij van hen gescheiden en werd in de lucht door de duivelen vergezeld."

Zonder het verraad van Judas had het Mysterie van Golgotha niet kunnen plaats vinden. Moeten we Judas dan niet eigenlijk dankbaar zijn ? Rudolf Steiner legt uit dat twee waarheden gerust naast elkaar kunnen bestaan:
1) Het verraad door Judas was noodzakelijk.
2) De daad van Judas is verwerpelijk.
We kunnen niet kiezen voor één van beide waarheden, afhankelijk van de sympathie of antipathie die we voor één van beide voelen.

" Ik wil u een voorbeeld geven van hoe men zich kan verwikkelen in een ernstige tegenstrijdigheid wanneer men niet de levendige samenhang verstaat van de tegenstrijdigheden met de ganse, volle werkelijkheid. Binnen onze antroposofische georiënteerde geesteswetenschap noemen wij christendom datgene wat doordrongen is van de betekenis van het Mysterie van Golgotha, wat doordrongen is van het feit dat Christus veroordeeld is, gestorven is, begraven werd, maar ook in de echte ware zin opgestaan is en als verrezene verder leeft. Dat noemen wij het Mysterie van Golgotha, en wij kunnen niemand het recht toestaan zich een christen te noemen die dit niet erkent. Wat was echter noodzakelijk opdat de Christus voor de mensheidsontwikkeling doormaakte wat ik daar beschreef ? Daartoe was noodzakelijk dat Judas hem verried en dat Christus aan het kruis werd genageld; en hadden diegenen die hem aan het kruis nagelden, hem niet aan het kruis genageld, dan had het Mysterie van Golgotha tot heil van de mensheid niet plaatsgevonden. Hier hebt u een schrikbarende, reële, een tegenspraak -ik zou zeggen- van groots, van gigantisch formaat ! Kan men zich een mens indenken die zegt: jullie christenen hebben het Judas te danken dat jullie Mysterie van Golgotha tot stand is gekomen ? Jullie christenen hebben het te danken aan de beulsknechten die Christus aan het kruis hebben genageld, dat jullie Mysterie van Golgotha zich afgespeeld heeft ! Zou daarom iemand het recht hebben om Judas en de beulsknechten te verdedigen, hoewel het waar is dat de zin van de wereldgeschiedenis aan hen te danken is ? Kan een dergelijke vraag zo simpelweg beantwoord worden ? Komt men niet op tegenstrijdigheden, die daar staan en een vreselijk fatum zijn ? Denkt u eens na over wat ik u hier voor ogen stel ! We zullen morgen met deze beschouwingen verder gaan. Dit laatste heb ik slechts uitgesproken opdat u er zou kunnen over nadenken, dat het niet zo simpel is om te zeggen: van twee dingen die elkaar tegenspreken, neem ik het ene aan, het andere wijs ik af. De werkelijkheid is dieper dan wat de mens vaak met zijn denken wil vatten, en het is niet zonder reden wanneer Nietzsche vanuit een bijna waanzinnig geworden kop het gezegde uitsprak:

'De wereld is diep, en dieper dan de dag gedacht.'

*

*

*

Bronnen:
GA 113, Der Orient im Lichte des Okzidents.
GA 139, Das Markus-Evangelium.
GA 173, Das Karma der Unwahrhaftigkeit.
GA 175, Bausteine zu einer Erkenntnis des Mysteriums von Golgatha.
Die Legenda Aurea, Verlag Lambert Schneider, 1984.

*

*

*

*

Friedrich Nietzsche, Also sprach Zarathustra, IV, Das Nachtwandler-lied:

Oh Mensch ! Gieb Acht !
Was spricht die tiefe Mitternacht ?
"Ich schlief, ich schlief -
"Aus tiefem Traum bin ich erwacht: -
"Die Welt ist tief,
"Und tiefer als der Tag gedacht."

*

*

*

*

Terug naar de inhoudstafel.

Terug naar de gedichten.



Terug naar het thuisblad

*

*

*

*

*