Inhoudstafel van Brug 64 (juni 2009)Vreemde wezens in de mens - Ritchie Vreemde wezens in de mens - de Jong
+ Groter lettertype * * * * * * * * * * * * * * *
Beste LezerWaarom besteden wij in deze Brug nogmaals aandacht aan Jakob Lorber ? De verantwoording vinden we bij Rudolf Steiner in "Uit de Akasha-kroniek" (GA 11), op het einde van het voorlaatste hoofdstuk : "We gaan de loop van de wereldontwikkeling nog eens vanuit een andere hoek belichten. We doen dat om een welbepaalde reden. We kunnen namelijk nooit te veel doen wanneer het erom gaat de waarheden over de hogere werelden van de meest verschillende kanten te beschouwen. Het moet voor iedereen duidelijk zijn dat men vanuit een enkel gezichtspunt alleen maar een armzalige schets kan geven. En slechts langzamerhand, wanneer men dezelfde zaak vanuit vele verschillende invalshoeken bekeken heeft, dan komen al die indrukken samen tot een geheel, tot een beeld dat steeds maar levendiger wordt. Alleen dergelijke beelden helpen de mens die in de hogere werelden wil geraken, niet de droge, schematische begrippen. Hoe levendiger de beelden, hoe kleurrijker, des te meer mag men hopen dat men de hogere werelden dichterbij komt. Het lijdt geen twijfel dat het juist die beelden uit de hogere werelden zijn, die tegenwoordig bij vele tijdgenoten wantrouwen tevoorschijn roepen. Wanneer de mens overstelpt wordt met begripsschema's, met indelingen - liefst met vele lijstjes namen - over het devachaan, over de planetenontwikkeling enz., dan laat hij zich dat graag welgevallen. Maar hij begint moeilijk te doen wanneer iemand het waagt om de bovenzinnelijke werelden te beschrijven zoals een reiziger landschappen in Zuid-Amerika zou beschrijven. En toch moet men zich voor ogen houden dat men alleen door levensfrisse beelden werkelijk iets nuttigs verkrijgt, niet door dode schema's en namen." François De Wit. * * * * * * * * * * * * * * * Over het hooggebergteDoor François De Wit In De Brug 61 maakten we kennis met de figuur van Jakob Lorber (1800-1864). We stelden toen vast dat wat bij Rudolf Steiner in enkele alinea's wordt uitgelegd, bij Jakob Lorber tientallen of honderden bladzijden beslaat. We vroegen ons af waarom via deze persoon in Oostenrijk een christelijke theosophie geopenbaard werd, terwijl twee generaties later Rudolf Steiner daar reeds aan zijn taak begon.Onze indruk is ondertussen dat Rudolf Steiner dezelfde informatie verschaft als Jakob Lorber, maar dat deze laatste vooral de gemoeds- en verstandsziel aanspreekt terwijl Rudolf Steiner zich richt tot de bewustzijnsziel. Het is tevens onze indruk dat juist daarom de voordrachten van Rudolf Steiner door veel mensen als te zwaar worden ervaren. Maar ook voor antroposofen die absoluut geen moeite hebben met de benadering van Rudolf Steiner is het een aangename verademing om eens aangesproken te worden op het niveau van de verstands- en gemoedsziel. Een blij gevoel van herkenning overkwam ons bij het lezen van het kleine boekje van Jakob Lorber over de hoogste berg van Oostenrijk, de Grossglockner. Herkenning omdat alles zeer goed vanuit de antroposofie te begrijpen is. We wilden onze lezers in dat gevoel van herkenning laten delen. Het gaat om de rol en de invloed van de hoogste bergen. Ook bij Rudolf Steiner vinden we daarover enkele passages. We drukken er twee af. Het eerste komt uit GA 139 "Het Markus-Evangelie". Rudolf Steiner legt daar uit dat de uitdrukking "op de berg" een occulte betekenis heeft. We drukken hieronder de volledige passage af, uit het begin van de achtste voordracht.
"We weten dat in het Markus-Evangelie na de beschreven grote wereldhistorische monoloog de zgz. verheerlijking volgt. Ik heb al vaker aangeduid, dat voor de drie discipelen, die meegenomen worden naar "de berg", waar deze verheerlijking plaatsvindt, dit een soort hogere inwijding is. Ze moeten als het ware op dit ogenblik nog verder ingewijd worden in de geheimen, die hun achtereenvolgens worden toevertrouwd voor de leiding en zorg van de mensheid. We weten dat deze scŠne - zoals uit verschillende vroegere beschrijvingen al gebleken is - een reeks geheimen bevat. Reeds dat ene geeft aan - in de evangeli‰n en soortgelijke occulte geschriften - dat men met intieme verborgenheden te maken heeft, namelijk dat er van de "berg" gesproken wordt.
De berg als zodanig geeft altijd aan dat, als het om occulte dingen gaat, degenen die op de berg gevoerd worden, zeer bepaalde geheimen van het bestaan zullen horen. In het Markus-evangelie vinden we dat heel sterk - en wel om een bepaalde reden, die bij een juist lezen van dit evangelie moet opvallen. Er moet dan verwezen worden naar het derde hoofdstuk van het 7de tot het 23ste, 24ste vers - ja, men behoeft eigenlijk maar tot het 22ste vers te gaan, strikt genomen, en dan moet men met goed begrip lezen, dan zal iets opvallen. "En Jezus trok zich met Zijn apostelen terug naar het meer" enz. We worden dus eerst gevoerd naar een tafereel aan het meer. Dan lezen we in vers 13: "En Hij ging de berg op en riep tot zich, die Hij wilde." Als derde lezen we dan in vers 20-21: "En Hij ging in een huis. En wederom verzamelde zich een menigte, zodat ze niet eens hun brood konden eten. En toen Zijn naasten dit hoorden, gingen ze heen om Hem te halen, want ze zeiden: "Hij is niet bij zinnen."
We worden dus gewezen op drie plaatsen: aan het meer, op de berg en in het huis. Dat dit ook in het Evangelie bedoeld is, kunt u opmaken uit een bepaalde omstandigheid. Brengt u zich nog maar eens te binnen dat niet alleen in het Markus-evangelie, maar ook in alle evangeli‰n een bijzondere openbaring, een bijzonder gebeuren, juist met "het meer" verbonden is: bv. toen de apostelen over het meer voeren en Christus hun verscheen en zij Hem eerst voor een spook hielden en dan gewaarwerden dat Hij in werkelijkheid op hen toetrad. Ook verder kunt u nagaan, dat er in de Evangeli‰n vaak sprake is van een gebeurtenis, die aan het meer of door het meer plaatsvindt. Op de "berg" kiest Hij om te beginnen de 12 Apostelen, d. w .z. hij deelt hun hun occulte zending mee. We hebben daar te maken met een occulte opvoeding. Het is ook weer op de berg dat de occulte verheerlijking plaatsvindt. "In het huis" verklaren zijn verwanten Hem "van zinnen". Dat is het 3e - alle drie zijn ze van de allergrootste, meest omvangrijke betekenis. Als we begrijpen willen, wat in zo'n verband "aan het meer" betekent, dan moeten we ons iets te binnen brengen, wat al vaak uitgelegd is. We hebben verklaard, hoe aan ons na-Atlantische aarde-bestaan een z.g. Atlantische tijd is voorafgegaan, dat toen de lucht doortrokken was met dichte nevelmassa's, zodat ook het zieleleven van de mensen door het zien daarvan, anders was, omdat ze onder andere geestelijke omstandigheden leefden en dat ze ook een soort helderziendheid bezaten. Dat was echter weer veroorzaakt door de geheel andere gesteldheid van het fysieke lichaam, hetgeen weer samenhing met het ingebed-zijn in de nevelmassa's. Van dit alles is iets als een oud erfstuk in de mensheid achtergebleven. Als door het een of ander in de na-Atlantische tijd iemand in het occultisme wordt ingewijd, met occulte omstandigheden te maken krijgt, zoals dat bij de discipelenvan Jezus het geval was, dan wordt hij veel gevoeliger voor de toestanden in de natuur.
Men zou kunnen zeggen: nu de mens in de na-Atlantische tijd wat robuuster in elkaar zit, doet het er niet zoveel toe, of hij over zee vaart, of hij zich bij een meer ophoudt, of hij een berg bestijgt of bij zichzelf thuis zit. Hoe de ogen alles zien, hoe het verstand werkt, dat is niet meer afhankelijk van de plaats waar men zich bevindt.
Op de "berg", in de dunnere lucht, met de andere verhouding van zuurstof en stikstof, kan het helderziende vermogen meer geschikt zijn om inspiraties te beleven en nieuwe kanten aan het helderzien te doen ontstaan. Daarom is de uitdrukking ,,de berg bestijgen" niet slechts symbolisch bedoeld, maar de omstandigheden in de bergen zijn zeer gunstig voor de mens om nieuwe occulte krachten te verwerven." De uitdrukking "naar het meer gaan" is ook niet alleen maar symbolisch bedoeld, maar juist gekozen, omdat het in aanraking komen met het meer het helderzien, het aanwenden van occulte krachten vergemakkelijkt.
Tot daar Rudolf Steiner. De zin die voor ons het uitgangspunt vormt is :
.
Jakob Lorber heeft een klein boekje neergeschreven dat hem gedicteerd werd door de Heer :
Ook in dit boekje vinden we inzichten die op een meer gemoedelijke manier de zaak verduidelijken. Wie zwak van gestel is, die moet geen schrik hebben van de gezegende bergen want hun schedel wordt omgeven door de versterkende uitwaseming van de geesten des levens. Voorwaar, op de bergen en hoogten daar dansen zalige engelscharen en die versieren de heerlijke schedel met gouden bloemen van eeuwige liefde. O ga het maar na : beschamen de bewoners van de bergen niet ook nu nog de ruziemakers uit de dalen, dorpen, markten en steden ? De christelijke gastvrijheid woont alleen nog op de bergen ongeschonden; verdraagzame eendracht die woont niet in de steden in de diepten, in de dalen en valleien. Op de bergen moet je ze zoeken, daar is ze thuis. Zowel bij de planten als de dieren en niet zelden ook bij de mensen."
Na deze inleiding volgt een soort lofzang op de Grossglockner. In het eerste tot vierde hoofdstuk wordt zijn functie in de natuur beschreven.
De Grossglockner
Zoals gezegd wordt in de eerste vijf hoofdstukken van het boekje uit de doeken gedaan waarom er überhaupt bergen bestaan, wat hun functie is in de natuurhuishouding van onze aarde. De hoogste bergen, waarvan de toppen kaal zijn en bedekt met eeuwige sneeuw oefenen een werking uit tot de streken waar zelfs geen enkele berg te vinden is. Zo zou de Grossglockner het grootste deel van Europa en zelfs een deel van Afrika onder zijn hoede hebben en ervoor zorgen dat iedere streek de hoeveelheid water krijgt die haar toekomt. De werking van de berg in de natuur
We hebben gezien van welk groot nut de werking van deze berg is in de natuur. Stel je nu maar eens de vraag : "Zouden dergelijke verrichtingen denkbaar mogelijk zijn indien daar op die berg niet geestelijk- intelligente potenties thuis waren die dit alles sturen ?"
Deze vraag kunnen we met een kort voorbeeld beantwoorden, en wel terug met een wedervraag : wat is bij het zaaien het doel ? Is het zaaien een doel op zich of heeft het zaaien nog een andere bedoeling ?
- toch weten ze door een innerlijke gelijkklank zeer precies waar of in welke streek op aarde ze zich bevinden. En omdat ze als geestelijke wezens met de natuurkrachten in een zichtbaar conflict staan,
daarom verenigen ze zich spoedig met hen om daardoor, waar ook mogelijk, de aarde die hen zo vlug in de steek liet, schade te berokkenen.
Ziet ge, dit fenomeen is al zeer zeker een teken van het bestaan van dergelijke mismoedige en boosaardige geesten, en wel in hun verbinding met de natuurgeestelijke potenties.
Wanneer ge in dit gebied zoudt verblijven en er dagenlang het nevelspel zoudt gadeslaan, dan zou het u zelfs in uw dromen niet opkomen dat het tussen deze luchtpotenties ooit tot een serieuze strijd zou kunnen komen. Maar wie tijd heeft om te wachten, die mag er zeker op rekenen dat hem tijdens die strijd horen en zien zou vergaan van razende angst.
Bij dergelijke gelegenheid is de Grossglockner dan voor korte tijd vrij van wolken en nevel. Want zodra de wachters dergelijke schelmerij van de boze geesten zien, dan trekken ze zich samen en verbergen zich zorgvuldig in de binnenste grote kristaltempels van de berg.
Ziet, dat is het maneuver. Maar wanneer de geesten van de witte wolken gewaar worden dat de onderste vijandige bendes zonder munitie geraken, dan grijpen ze plotseling langs alle kanten de zwarten en persen hen dicht opeen, tot ze zo compact als een steen opeen geprangd zitten en slingeren hen dan met grote heftigheid neerwaarts ter aarde en voor het grootste deel op de uitgestrekte ijsvlakte van de troon zelf, ook wel in de grotere omtrek, maar dan als kleinere brokken, als hagel. De gletsjer van de Grossglockner
Ziet, dit is de eerste geestenscène die zich voornamelijk afspeelt waar zich een echte of vermeende natuurlijke troon bevindt. Maar deze scène is niet de enige, er zijn er nog vele die zich niet openbaren in natuurfenomenen maar die zich op menigvoudige wijze openbaren in het gevoel van diegenen die de gelegenheid hebben om tenminste het onderste deel van zo'n berg te bestijgen.
Nu zullen we eens zien waarheen de geesten gestuurd worden die terug in hun vrijheid werden gelaten.
Ge zult vragen : "Ja, hoe kunnen dan deze geesten in de zee terug goedmaken wat ze de aarde ver van de zee aangedaan hebben of wilden aandoen ?"
Worden dergelijke geesten ook werkelijk beter na de volbrachte reis ?
Een derde soort geesten legt effectief de weg tot aan de zee af maar wanneer ze daar aangekomen zijn, dan verzamelen ze zich volgens de gradatie van hun booswilligheid en leven zich uit in de zee : wee dan de scheepvaarder die in hun luchtige handen geraakt. Wanneer hij het er levend afbrengt, dan zal hij wonderlijke belevenissen van de ergste zeestormen kunnen vertellen. Want als deze kwade patroons een schurkenstreek willen uithalen, dan sturen ze eerst twee flauwe wolkjes uit om over het zeeoppervlak te spioneren - wolkjes die de ervaren schipper maar al te goed herkent. Zo verkennen ze of er iets te zien is van vredesgeesten. Zijn die te bespeuren, dan verdwijnen deze wolkjes even plots als ze gekomen zijn, en dan is het uiterst zeldzaam dat het tot een grote storm komt. Maar wanneer die boosaardige spionnen nergens vijandige troepen kunnen ontdekken, dan stijgen ze hoger en hoger en op enkele minuten is de vrije ruimte boven de zee in de allerdichtste stormwolken gehuld, waaruit zeer spoedig de allerheftigste windstoten beginnen de zee om te woelen, en duizend en duizend bliksems worden neergeslingerd op de geesten die de ernstige weg van verbetering hebben gekozen. Alleen, zoals deze rebellerende geesten overal slecht uitspelen, zo komt ook deze onderneming altijd tot een slecht eind voor hen.
Ziet, aldus eindigt de scène met deze geesten. De erge worden naar de hun bestemde plaatsen gestuurd, de goede woorden opgenomen om allerlei nuttige werkingen uit te oefenen.
De natuurwetenschappers zullen hier evenwel zeggen : wat is dat nu voor belachelijke praat ? Dat is toch gewoon het water dat deze rotsblokken verder stuwt met een kracht die toeneemt naarmate het verval groter is en het water sneller stroomt.
Hier volgt dan een uitleg waarom zowel de materiële als de geestelijke verklaring van dit fenomeen correct zijn. De Heer spreekt verder door Jakob Lorber :
Dat tussen haakjes opdat jullie zouden geloven dat er op de ganse aarde zeer zelden iets is of gebeurt dat niet uitgaat van geesten van allerlei soort, zowel goede als slechte.
Geraakt ge dan op hoogten waar de eeuwige sneeuw ligt, waar alles altijd onder het ijs ligt, en waar de reine en frisse lucht al na korte tijd onverdraaglijk wordt, daar begint ook het eerste zalige gebied van de volkomen geesten, of, als ge het wilt aannemen, daar raken hemel en aarde mekaar ; want de aardse koude beduidt juist het totaal gebrek aan eigenliefde en dus de hoogste graad van nuttigheidswerking (dus het verzorgen van het klimaat in een zeer groot gebied - fdw). En zo iemand op de hoogste toppen van onze Grossglockner iets zou oprichten dat de hebzucht al was het maar van één mens zou opwekken, dan zouden de reine geesten er direct voor zorgen dat dergelijke inrichtingen binnen de kortste keren uit het zicht verdwijnen. En zo wordt een dergelijke plaats door zijn eigen reinheid en door de reinheid van zijn geesten afdoende zuiver gehouden.
Boven op de hoogste berg van Duitsland, de Zugspitze (ongeveer 3000 m), bevindt zich een restaurant en een groot platform waarop zich ieder jaar duizenden toeristen verdringen. Blijkbaar doen de geesten hier geen moeite (meer) om de top rein te houden, wie weet hebben ze het opgegeven. En misschien moeten we het afsmelten van de gletsjers hieraan wijten : sinds 1879, nadat ze door Michaël verslagen werden en van de hemel op de aarde werden geworpen, mogen de slechte geesten hun werking uitoefenen op de aarde, ze worden niet meer vastgehouden in het ijs. Waarmee dan tegelijk de klimaatverandering en de morele verslechtering van de huidige mensheid verklaard zou worden !
.
Wat nu de derde soort geesten betreft, zo zijn die op hun beurt in drie verschillende soorten te onderscheiden.
Tot de eerste soort behoren alle geestelijke wezens die het binnenste van de bergen bewonen en daar de metalen en waterbronnen, ook het gesteente en het aarderijk bewaken. Daardoor zijn ze nogmaals onder te verdelen in vuurgeesten, aardegeesten en watergeesten. Al deze geesten zijn noch boosaardig, noch goedaardig, maar ze zijn een louter midden tussen goed en kwaad. Daarom worden ze ook tot dat doel gebruikt : de vuurgeesten om metalen uit te koken, de watergeesten om de vuurgeesten bij hun arbeid te temperen en de aarde- en steengeesten om de vuur- en watergeesten binnen hun grenzen te houden.
Dit soort geesten komt slechts zelden aan de oppervlakte van de aarde; want hun arbeidsveld binnen in de aarde komt hun heerlijker voor dan de volgens hen inhoudsloze buitenwereld. Ge moet niet denken dat de materie hen hindert bij hun over en weer geloop, helemaal niet. Waarheen zo'n geest zich ook wil bewegen, hij gaat door water, vuur of steen en ondervindt daarbij veel minder weerstand dan gij door de lucht ondervindt. Want waar gij materie ziet, daar ziet een geest slechts de overeenkomstige substantie. Die alleen bestaat voor hem. De eigenlijke grove materie is voor hem een niets en bestaat zo goed als niet.
Dat deze geesten nuttig zijn kunt ge uit hun ambt begrijpen. Alleen mogen ze niet door een ongelovige - ook niet door een gelovige trouwens - door veelvuldige lasterpraat en onheuse bejegeningen geprikkeld worden. Want als dat ergens gebeurt, dan zijn ze vlug bereid om zich op de daders bitter te wreken. Wee dan diegene die in hun handen geraakt. Zij die aan hen geloven tuchtigen ze met allerlei middelen waarover ze beschikken; zij die niet aan hen geloven vervullen ze niet zelden met een ondraaglijke angst, of ze jagen hen onverwachts grote schrik aan of ze bezorgen hun een of andere lichamelijke ongeneeslijke kwaal. De zachtmoedigen die in hen geloven daarentegen hebben niets te vrezen, integendeel. Is zo een zachtmoedig gelovige in de onderaardse gangen en grotten zijn weg kwijtgeraakt, dan tonen ze hem bijna altijd een betrouwbare uitweg. Dat kunt ge letterlijk van alle mijnwerkers horen. Ge moogt ze opzoeken in de meest uiteenlopende streken van de aarde, overal zullen hun ervaringen overeenstemmen.
Ze hebben veel te weinig tijd om zich zomaar, zonder enig nut voor de omgeving zichtbaar te maken. Ze willen niets liever dan zich altijd dienstbaar maken, en hun goede wil tot dat doel laat hun geen tijdverlies toe. Maar toch zijn er in de bergen nog vaak eenvoudig vrome herders aan te treffen die ook dergelijke geesten al vaker onder ogen hebben gekregen. Ze zouden u menig verhaaltje kunnen vertellen, hoe zulke geesten niet zelden op één nacht tijd van een magere weide een groeiend-groene maken en hoe ze de koeien en schapen bij sterke onweders behoeden voor ongeluk en ze de dieren verhinderen om in de buurt van rotsen te komen waar ze zouden kunnen afvallen. De derde soort komt uiterst zelden tot zichtbaarheid in de fysieke wereld, noch door zijn werking, noch minder door zijn echte wezenheid. Wat is de werking van deze geesten ? Het is het bestuur van de lucht en de aether, daarom worden ze door de ouden dikwijls luchtgeesten genoemd. ( . ) In dit eerste deel werden meer de re‰el-geestelijke wezens in en rond een hoge berg, in dit geval de Grossglockner, beschreven. In het tweede deel, door de verteller (Jezus) het evangelische deel genoemd, gaat het over de werking die de berg uitoefent op de geestelijke toestand van de mens, welke hulp hij kan zijn bij de geestelijke ontwikkeling van de mens. De geestwekkende invloed van een bergbeklimming
Om goed in 't oog te krijgen over wat het gaat bij het evangelisch deel is het nodig om u een beetje vertrouwd te maken met de vorm van dergelijke bergen. Daartoe is het goed en nuttig om ofwel zelf zover het mogelijk is, dergelijke bergen te bestijgen, of minstens goedgelukte tekeningen (in onze tijd natuurlijk foto's -fdw) met opmerkzame ogen te beschouwen.
Dat dit waar is kunt ge zien aan de drang bij het bestijgen van een berg om altijd zo vlug mogelijk de hoogste top te bereiken en ook aan de drang en de deugdelijke begeerte om, zelfs maar bij het zien van zo'n hoge berg, om zo vlug mogelijk tot de hoogste top te geraken.
Zeg nu zelf waarin de reden daarvan wel kan liggen ?
Denkt ge dat het is om van een of meerdere mooie vérgezichten te kunnen genieten of om te profiteren van de zuivere lucht ?
Ziet ge, dat is de eigenlijke reden waarom een mens zo aangetrokken wordt tot de bergen en hun hoogste toppen, tenminste wanneer hij niet al te werelds gezind is.
Wie zonder de gepaste eerbied een berg wil beklimmen of als gevolg van een weddenschap, die kan best direct nog beneden aan de berg zijn laatste wilsbeschikking opstellen, want zo'n bergbeklimmer zal zijn voeten beneden in de vallei niet meer nodig hebben : dergelijke bergbeklimmers ziet men niet zelden verongelukken, ofwel storten ze naar beneden, ofwel worden ze tot op een hoogte gebracht waar ze voor eeuwig verblijven, tenminste toch hun fysiek lichaam.
Daarmee zijn we bij het tiende hoofdstuk aangekomen : "De bergen als liefdespredikers en wijsheidsprofeten".
Hier worden vele voorbeelden gegeven van dit aspect van de werking der bergen. We kiezen er drie uit.
( ... )
"Hoe spreken de bergen nog verder en wat zeggen ze ?
Hoe en wat zeggen de bergen nog ?
Tot daar Jakob Lorber.
De tijd waarin het plaatsvond is rond het jaar 1200. In die tijd was er werkelijk een vrij groot aantal mensen, jonge mensen die de drang in zich bespeurden naar een hoger weten : naar een verbinding met de geestelijke wereld, je kunt wel zeggen naar een ontmoeting met de goden. En het was gezien de situatie van de tijdsomstandigheden volstrekt zo dat het vaak bijna toevallig leek wanneer zo'n strevend mens zijn leraar vond, wat toen immers niet door middel van boeken kon gebeuren, maar wat toen alleen heel persoonlijk kon gebeuren. Daar zat natuurlijk een diepe lotsbeschikking achter en het zag er alleen maar uiterlijk als toeval uit. Over zo'n leerling zou ik willen spreken. Hij vond door zo'n schijnbaar toeval in een bepaalde plaats in Midden-Europa een leraar. Hij ontmoette een oudere mens, tegenover wie hij al spoedig het gevoel ontwikkelde dat deze hem verder kon leiden in het streven dat de diepste drang van zijn ziel vormde. En ik wil allereerst om zo te zeggen een gesprek voor u schetsen. Natuurlijk heeft er niet alleen één zo'n gesprek tussen de leraar en de leerling plaatsgevonden, maar ik vat verscheidene gesprekken in een samen. De leerling sprak tot de leraar dat hij ernaar streefde een blik in de geestelijke wereld te kunnen werpen, maar het was voor hem zo alsof de menselijke natuur inderdaad, zoals die nu eenmaal in die tijd was - het is ongeveer de 12de eeuw waarover ik spreek -, alsof de mensennatuur niet kon doordringen tot de geestelijke werelden. 'Je zou toch', zei de leerling, 'in de natuur iets moeten zien wat het werk, de schepping van de goddelijk-geestelijke wezens is. Je zou uit hoe de natuurdingen in hun diepere zin zijn, uit hoe de natuurprocessen verlopen, te weten moeten kunnen komen hoe achter deze dingen en scheppingen in de natuur het werken van goddelijk-geestelijke wezens staat. Maar het lijkt wel alsof de menselijke natuur in de huidige tijd er niet doorheen kan komen.' En in die leerling, in die jonge mens - ik bedoel jonge mens van 25 of 28 jaar - had zich dit al sterk gevormd tot gevoelens: het huidige mensdom, het fysieke lichaam in zijn bijzondere verbinding met de ziel, kon niet doordringen, had in zichzelf hindernissen. Toen zei allereerst de leraar, om hem op de proef te stellen: 'Nu ja, je hebt toch je ogen, je hebt toch je oren; kijk met je ogen naar de dingen in de natuur, hoor met je oren wat er gebeurt, en je zult door kleur en klank, waarin zich het geestelijke immers openbaart, je zult door hen heen het geestelijke zich moeten voelen openbaren.' Dan zei de leerling: 'Ja, wanneer ik mijn ogen gebruik, wanneer ik rondkijk in de wereld, die kleurrijk is, dan is het voor mij net alsof mijn oog de kleur tegenhield, alsof de kleur bij mijn ogen verstarde. En wanneer ik met mijn ogen naar de klanken luister, is het alsof de klanken in mijn oren verhoornden, en alsof de verstarde kleuren en de vehoornde klanken door mijn zintuigen de geest van de natuur niet doorlieten.' Toen zei de leraar: 'Maar kijk toch, er is toch ook een openbaring; er is de openbaring van het religieuze leven. Daar wordt je verteld hoe goden de wereld hebben gevormd, hoe in de tijdontwikkeling de Christus binnengekomen is, mens geworden is. Dus behalve de natuur is er nog de openbaring. Wat de natuur je niet kan geven, kan de openbaring je dat niet geven?' Toen zei de leerling: 'De openbaring spreekt zeker heel sterk tot mijn hart, maar eigenlijk kan ik die niet vatten, eigenlijk is het mij onmogelijk om dat wat buiten in de natuur is, in verbinding te brengen met wat de openbaring mij zegt. En zo, doordat ik de natuur niet begrijp, doordat de natuur mij niets openbaart, begrijp ik ook de religieuze openbaring niet.' Toen zei de leraar: 'Nu goed, zoals jij nu in de wereld staat, zo zul je in ieder geval - als je zo moet spreken, als het zo met je hart en je ziel gesteld is dat je zo moet spreken, noch de natuur noch de openbaring kunnen begrijpen. Want je leeft nu eenmaal in een mensenlichaam dat aan de zonde ten prooi is gevallen - zo was de manier van spreken destijds -, en dit aan de zonde ten prooi gevallen mensenlichaam past eigenlijk niet bij de aardse omgeving waarin je leeft. De aardse omgeving biedt je er niet de voorwaarden voor om je zintuigen zo te gebruiken en je gemoed zo te gebruiken dat je natuur en openbaring zou kunnen zien als verlichting die van de goden komt. Als je wil, zal ik je wegvoeren uit de natuur van je aardse omgeving, die eenvoudig niet is aangepast aan je wezen, en zal je gelegenheid geven om openbaring en natuur beter te begrijpen.' En er werd afgesproken wanneer de leraar de leerling ging leiden. En hij leidde hem allereerst op zekere dag een hoge berg op, een zeer hoge berg op, een berg van waaruit je het gewone aardoppervlak met zijn bomen, velden enzovoort niet meer kon zien; nee, wanneer de leerling met zijn leraar boven stond, kon je alleen nog - zoals u dat vast wel ook uit de bergen kent - beneden iets zien als een nevelzee die de aarde - zoals die gewoonlijk is - bedekte, en boven was je, enigszins tenminste, als het ware symptomatisch ontrukt aan het aardse gedoe. Je zag uitkijkend slechts het wereldruim met zijn wolkenformaties en beneden iets als een zee, als een golvende zee die uit wolken bestond; ochtendnevel, ochtendstemming. De leraar vertelde verschillende zaken. Hij sprak over wereldwijdten, over kosmische verten; hij sprak erover hoe de wijdte, waarin de blik zich naar buiten richt, in de nachttijd de sterren uit zich laat uitstralen, hij sprak over verschillende dingen waardoor het gemoed van de leerling geheel overgegeven raakte aan de eigen aard van het natuurbestaan, in zekere zin aan de aarde ontrukt werd. De voorbereiding duurde zo lang tot er inderdaad bij de leerling iets van die zielestemming was die je daarmee zou kunnen vergelijken, dat aan de leerling- niet voor een ogenblik, maar voor langere tijd - alles wat hij ooit tijdens zijn aardse leven in deze incarnatie op aarde had beleefd, hem toescheen alsof hij het gedroomd had. En hoe weinig afwisselend eigenlijk datgene ook was wat hij daar overzag - de deinende, golvende nevelzee, wolkenzee, enkele zich in de buurt bevindende toppen, de wereldwijdten, hoogstens hier en daar ook met wolkenformaties bezet, maar nauwelijks, alleen aan het einde -, hoe arm aan inhoud dit alles ook was vergeleken bij de verscheidenheid van wat hij beneden op de aardbodem altijd had beleefd, toch was dit voor hem als de inhoud van zijn waakbewustzijn van overdag.
En alles wat hij ooit op aarde had beleefd, was voor hem alsof hij het zo in de 'naherinnering' van een droom zou hebben. Hij kwam zichzelf als ontwaakt voor. En terwijl hij dus steeds meer ontwaakte in deze situatie, kwam hem uit een rotsspleet, die hij voordien niet had opgemerkt, een jongen van ongeveer tien, elf jaar tegen, die een merkwaardige indruk op hem maakte. Want al spoedig herkende hij in deze jongen zichzelf op zijn tiende, elfde jaar. Wat daar voor hem was verschenen, was de geest van zijn jeugd ! Gabriël en MichaëlEveneens in GA 233a ("De opstanding van de geest") vonden we een aanwijzing die het verschil tussen de manier van mededelen bij Jakob Lorber en Rudolf Steiner kan verklaren :
( . )
"Maar Michaël is een eigenaardige wezenheid. Michaël is een wezenheid die eigenlijk niets openbaart wanneer men hem niet iets dat vanuit onverpoosde arbeid op aarde is verworven tegemoet brengt.
We zeiden vroeger al dat Jakob Lorber meer tot de gemoeds- en verstandsziel spreekt en Rudolf Steiner meer tot de bewustijnsziel. Maar misschien is het dichter bij de waarheid om te stellen dat doorheen Jakob Lorber de aartsengel spreekt die vóór Michaël als tijdgeest werkte, namelijk Gabriël, één van de aartsengelen die veel mededeelzamer zijn dan Michaël.
.
Uit "Die Heilkraft des Sonnenlichts" : Natuurwezens
Op verschillende plaatsen kunnen we bij Rudolf Steiner over de natuurwezens lezen. Hij noemt meestal de vier grote groepen en gaat zelden in op de concrete details van hun werkzaamheid. Hij onderscheidt
In de aarde : gnomen (kabouters, kobolden, wortelgeesten .)
Uit GA 93a "Grundelemente der Esoterik" :
"Er kunnen bewustzijnen bestaan in de vier vormen van het fysieke plan (aarde, lucht, vuur, water - fdw), terwijl het lichaam van zo'n wezen in het astrale ligt. Men stelle zich het bewustzijn voor in de vaste aarde, het lichaam in het astrale; of een wezen dat in het water zijn bewustzijn heeft, en zijn lichaam in het astrale; dan een met zijn bewustzijn in de lucht en het lichaam in het astrale, en een met zijn bewustzijn in het vuur en het lichaam in het astrale.
"Wanneer je een hand geeft is de duim normaal gezien naar boven gericht.
De mens doet dat alles natuurlijk ook voortdurend in het gewone leven, maar daar doet hij het onsystematisch, hij creëert tegenstrijdige wezens. De kunst bestaat erin vanuit het fysieke plan harmonisch op de hogere werelden te werken.
In de cultusceremonie is het de bedoeling dat door bepaalde handelingen niet tegenstrijdige maar harmonische wezens worden geschapen. De mens is vooralsnog niet in staat deze dingen in harmonie te volbrengen. Nu zult u ook de samenhang begrijpen met de vuurgodsdienst die in de geschiedenis van de religie bekend is. De aanhangers van Zarathoestra probeerden door het vuuroffer der priesters daadwerkelijk bepaalde gedaanten op het astrale plan te cre‰ren. Op de aarde gebeurt tegenwoordig alles op het fysieke plan, maar uit het voorgaande kan men afleiden dat onder invloed van onze daden voortdurend astrale wezens gevormd worden. Al onze handelingen worden begeleid door astrale wezens. Dat zijn onze skandhas, die ons karma voltrekken.
.
Maar ook laten alle fysieke voorwerpen wezens achter in het astrale. Zo bvb. komt een zeer specifiek wezen op het astrale plan overeen met de Dom in Keulen. Werd de Dom van Keulen beschermd door een astraal wezen tijdens de bombardementen in WO II ?
"Wie gelooft aan wezens wier bestaan aan de lucht gebonden is, of die in water hun lichaam hebben ? Wanneer bvb. iemand zegt : onze voorouders geloofden aan bepaalde wezens, aan gnomen, undinen, sylfen, salamanders, dat is toch je reinste onzin ! - dan zou men kunnen repliceren : vraag het aan de bijen ! En konden de bijen spreken, dan zouden ze antwoorden : voor ons zijn sylfen geen bijgeloof want wij weten heel goed wat wij van de sylfen hebben ! En de mens bij wie de geestelijke ogen geopend zijn die kan te weten komen welke kracht het is die het bijtje naar de bloem brengt. "Instinct", "natuurlijke aantrekkingskracht", zoals de mens antwoordt, dat zijn lege woorden. Wezens zijn het die de bijen geleiden naar de bloesemkelk om daar voeding te zoeken, en in de hele bijenzwerm die uitvliegt op zoek naar voedsel, zijn wezens actief die onze voorouders sylfen noemden. Overal waar verschillende natuurrijken met elkaar in aanraking komen is een gelegenheid voor bepaalde wezens om zich te openbaren. In het binnenste van de aarde bvb. waar gesteente met metaalerts in aanraking komt, daar houden zich bijzondere wezens op. Aan de bron, waar het mos de steen bedekt en dus het plantenrijk het minerale rijk raakt, daar houden zich ook wezens op. Waar dier en plant raken, in de bloesemkelk, bij de aanraking van bij en bloesem, daar belichamen zich bepaalde wezens. Dat is niet het geval bij een gewone aanraking : als bvb. de slager het dier slacht of de mens het vlees van het dier eet, dan is dat niet het geval, niet in het normale verloop van het leven dus. Maar waar in het buiten-normale verloop, zoals bij bloemen en bijen, als door een levensoverschot de natuurrijken met elkaar in aanraking komen, daar belichamen zich wezens.
En vooral daar waar het menselijk gemoed, de menselijke geest, in de omgang met dieren bijzonder betrokken is, bij de verhouding zoals bvb. de herder die met zijn schapen heeft, een gemoedsrelatie, daar belichamen die wezens zich.
Een vraag die niet geldt voor wie de geestelijke wereld verstaat is : waarom zijn juist dan die wezens daar en anders niet ?
Dit laatste is voor de mens belangrijk om weten. In het tijdperk van de bewustzijnsziel moeten wij gewoon onder ogen zien dat onze ziel-geest-lichaam door bepaalde wezens als voertuig kan gebruikt worden, niet alleen door de geesten van mensen die dood zijn en dus onstoffelijk leven, maar ook door elementenwezens. Niet vooor niets zegt Rudolf Steiner in GA 94 :
.
We illustreren vreemde invloeden in het innerlijk van de mens met de getuigenissen van twee auteurs.
" Langzamerhand begon ik iets anders op te merken. Alle levende mensen die we gadesloegen waren omgeven door een zwak lichtschijnsel, bijna alsof hun hele lichaam gehuld was in een soort elektrisch krachtveld. Dit schijnsel verplaatste zich als zij zich verplaatsten, als een soort 'tweede huid', bestaande uit een bleek, nauwelijks zichtbaar lichtschijnsel. Aanvankelijk dacht ik dat het de weerspiegeling moest zijn van het Licht van de Man naast mij. Maar de gebouwen die we binnengingen weerkaatsten dat Licht niet, noch werd het door onbezielde voorwerpen weerspiegeld. En toen drong het tot me door dat ook de ontlichaamde wezens het niet weerkaatsten. Nu ook zag ik dat mijn eigen onstoffelijk lichaam ontdaan was van dit lichtende omhulsel. Op dat moment voerde het Licht mij een smoezelige kroeg binnen, gelegen in de buurt van wat er uitzag als een grote marinehaven. Rond de tapkast verdrong zich een mensenmassa van drie rijen dik, terwijl ook de houten zithoeken langs de muren stampvol waren. De meeste mensen in de kroeg schenen matrozen en zeelui te zijn, en hoewel sommigen bier dronken, sloegen de overigen de ene whisky na de and ere achterover, zo snel als de beide transpirerende barkeepers ze konden inschenken.
Toen zag ik iets opmerkelijks. Een aantal van de mannen aan de tapkast scheen niet in staat te zijn het glas whisky dat voor hen stond op te pakken. Telkens opnieuw zag ik hoe hun hand zich om zo'n glas sloot - en er dwars doorheen ging, of door de massief houten tapkast of de armen en lichamen van de dorstigen om hen heen En al die vergeefs grijpende mannen misten stuk voor stuk dat lichtende aureool dat de andere bezoekers omhulde. Maar in dat geval moest die cocon van licht een exclusieve eigenschap van stoffelijke lichamen zijn. De doden - wij, degenen die niet langer over een stoffelijk, vast lichaam beschikten - hadden daarmee ook die 'tweede huid' verloren. En het was duidelijk dat de levende mensen, wier lichaam een lichtend omhulsel bezat, de mensen die wel dronken en met elkaar praatten en elkaar verdrongen, de dorstige, ontlichaamde wezens om hen heen niet konden zien, noch konden voelen hoe zij probeerden de levenden opzij te duwen om bij hun glazen te komen. (Ofschoon het me al kijkende ook duidelijk werd, dat de ontlichaamde mens en elkaar wel konden zien en horen. Om de haverklap brak er ruzie onder hen uit over de glazen die ze geen van allen naar hun lippen konden brengen.) Ik dacht dat ik op de fuifjes van onze broederschap in Richmond wel eens getuige was geweest van onmatig drankgebruik, maar de wijze waarop de burgers en marinemensen in deze kroeg zich aan drank te buiten gingen sloeg werkelijk alles wat ik ooit had meegemaakt. Ik zag hoe een jonge matroos zich zwaaiend van zijn barkruk liet glijden, waarna hij wankelend twee, drie stappen deed en krachteloos ineenzakte op de grond. Twee van zijn maats bukten zich, tilden hem op en sleepten hem uit het gedrang. Maar dat was niet waarnaar mijn aandacht uitging. Vol verbazing staarde ik naar de lichtende cocon rondom de bewusteloze zeeman, die langzaam open ging. Er ontstond een opening in ter hoogte van zijn kruin, waarna de 'cocon' zich als het ware van zijn hoofd en schouders af leek te pellen. Op hetzelfde moment, sneller dan ik ooit een levend mens had zien bewegen, schoot een van de ontlichaamde schepsels die vlakbij hem aan de tapkast had den rondgehangen op hem af. Hij had voortdurend als een dorstige schaduw naast die jonge matroos gestaan en gretig naar iedere slok gestaard die de jongeman had genomen. Nu leek het alsof hij hem besprong, als een jakhals zijn prooi. Een moment later was de springende gedaante tot mijn stomme verbazing verdwenen. Het was al gebeurd voordat de beide matrozen hun bewusteloze maat uit het gedrang van de menigte rond de tapkast hadden kunnen bevrijden. Zojuist had ik nog duidelijk twee afzonderlijke individuen gezien, maar tegen de tijd dat ze de bewusteloze matroos overeind trokken om hem tegen de muur te laten leunen zag ik er nog maar een. . 2. Nicolaas de Jong, in een artikel dat verscheen in Bruisvat nr. 9 (2003) "Techniek en toekomst" (ook te vinden op www.runework.com ) : We leven in een tijd waarin we haast niet meer om techniek heen kunnen. Een hutje op de hei is een van de weinige plekken waar je je eraan kunt onttrekken (mits je je mobieltje thuis laat). Daarom is het zinvol om eens dieper in het wezen van techniek door te dringen.
Techniek als gedachte en wil
Kijk je naar een eenvoudig stuk techniek zoals een bril, dan is daar al een samenstel van toegepaste ideeën in terug te vinden. De naam komt van Beryl, een wat groenige, transparante steen. Die werd vroeger bol geslepen, zoals een platte waterdruppel, waardoor de eerste lens ontstond. Idee 1.
Nu is een gedachte die leeft in de natuur en in de verschijnselen voorkomt, niet zomaar een abstract 'ding'. Het is een elementwezen, die bestaat omdat een engel uit één van de hemelse hiërarchieën hem eens heeft uitgedacht en daarop in de natuur heeft gebannen. Het wezen komt ook niet zomaar voor in de verschijnselen, maar brengt deze juist teweeg, samen met andere gedachtenwezens. Zij hebben hun plaats gekregen in de levenswerelden, dat zijn de werelden die achter de elementen staan en deze vormen en onderhouden; en gezamenlijk, onder leiding van hogere elementwezens en van de engelenorden, bewegen en vormen ze de vier elementen die onze gemanifesteerde natuur bewerkstelligen. Wanneer we de natuur in haar verschijnselen en werkingen waarnemen, nemen we die gedachten-elementwezens via de zintuigen in ons op. Gaan we over het ontstaan van verschijnselen in hun verloop nadenken, of over een specifiek probleem, dan komen die wezens weer omhoog uit ons geheugen (huizend in het levenslichaam) en dan kunnen we met ons actieve denken iets met hen doen. We kunnen hen met elkaar associëren en ook via de actieve processen van ons denken veranderen, vervormen, en wanneer we onze denkbeelden over verschijnselen aan anderen doorgeven, zijn de gedachten-elementwezens veranderd, gekleurd door onze ziel en specifieke wijze van denken. Gaan we nadenken over verschijnselen en werkingen in verband met een specifiek probleem en deze toepassen in een stuk techniek, dan gaan we zo'n elementwezen, of een combinatie van hen, op nieuwe wijze bannen in het 'ding' dat we dan maken. En iedereen kan na de uitvinding en samenstelling van het stuk techniek, deze gebruiken naar eigen goeddunken. Legio zijn de uitvindingen die hun inspiratie ontlenen aan de natuur. Als we het stuk natuurvervreemding, dat iedereen kan beleven als hij dat toelaat, buiten beschouwing laten (je kunt natuurlijk het bestaan van die wezens ontkennen, omdat je ze niet direct ziet; ze werken echter toch), dan kom je er toch niet omheen dat hier een stuk verantwoordelijkheid van zowel de maker als de gebruiker ligt voor de toepassingen van het gebruik ervan. Hoe reageren bijvoorbeeld de gebannen natuurwezens hierop? Enige ervaringen Wanneer ik een nieuwe computer koop, ofwel ook wanneer ik er nieuwe onderdelen in bouw, kost het vaker veel meer tijd dan ik gepland heb om alles goed draaiende te krijgen. Het apparaat vraagt aandacht. Ook komt het voor dat wanneer ik er lang achtereen mee heb gewerkt, er ineens eenvoudige functies zoals opslaan of uitdrukken niet meer goed werken. Het kost dan veel aandacht, geduld en bewustzijn om het toch voor elkaar te krijgen. Als ik me op mijn apparaat concentreer, merk ik dat het wezen dat erin is gebannen, eigenlijk om aandacht vraagt. Wanneer ik een innerlijke dialoog met hem aanga, kan ik vernemen wat er hem aan schort, en helpt hij me ook vaker naar de oplossing ervan. Ik heb me daarom aangeleerd om door mijn intenties bij aanvang in hem in te toetsen als tekst en zo een bewustere en op gevoel gebaseerde verbinding te scheppen, wakker te blijven voor wat hij eigenlijk wil. Iets dergelijks is me ook overkomen met een Italiaans strak ontworpen grijs en zwart uitgevoerd cappucino-koffiezetapparaat. Door mijn antipathie tegen het apparaat ging er telkens iets anders mis. Tot ik mijn antipathie onder ogen zag, waarbij ik een aantal onheldere gevoelens in mezelf waarnam en rechtzette. Daarna kon ik er beter mee omgaan, vanuit een meer evenwichtige verstandhouding van wederzijds respect.
Na landschapswerk in midden Zwitserland, op een terrein dat karmisch en ook chemisch was vervuild (karmisch omdat er in naam van de kerk in de late Middeleeuwen mensen waren vermoord, chemisch omdat het op een voormalige vuilstortplaats lag) en waarbij we getracht hadden om de ingeslapen landschapsdeva weer te wekken en met het landschap te verbinden, kwam er een hoop warmte en inzicht vrij. Dit werd teruggegeven door de elementwezens die dit landschap bevolkten en dienden te onderhouden. Deze waren zeer blij met het metamorfoserende werk dat we hadden verricht.
( ... )
Het is daarbij belangrijk hoe wij ons organiseren en gedragen. Het was me al bekend, onder andere uit onderzoekingen van het NPI binnen bedrijven, dat werknemers van een bedrijf (in een geval was dat DSM) de hen leidende geest vaker waarnemen als een draak of reptielachtig wezen. Ook kende ik de uitspraak van een Shell manager dat het weinig uitmaakt wat hij doet als beleidsmaker, omdat hij zich voelt als op de rug van een traag maar gestaag doorstappende brontosaurus. Fossiele reptielen komen voor in de tijd dat de aardolie werd aangemaakt, geologisch het Jura (het 6e Lemurische cultuurtijdperk); deze is een uitwerking in het fysieke van de 2e onderaardse laag, genaamd de water-aarde, welke de Mercuriussfeer in de aarde ompoolt en spiegelt. Vanuit de eigenlijke Mercuriussfeer werken de aartsengelen inspirerend op groepen van mensen; in bedrijven dus een spiegeling van deze gevallen aartsengelen die zich in het bewustzijn voordoen als reptielachtige wezens. Het plan van mens- en wereldwording
Wij mensen dienen langzaamaan op individuele wijze onze orgaanprocessen te gaan besturen, zodat de Beschermengel zich hieruit terug kan trekken. De ademhaling kunnen we al deels zelf regelen, sommige mensen kunnen hun hartslag al bewust be‹nvloeden, maar veel verder komt het op dit moment nog niet. In onze vertering is Ahriman nu nog de baas(2) ; die verlossen we door zelf de weg te leren gaan hierin. We worden dan zoals nu de mieren, termieten of bijen zijn georganiseerd; elke groep van aparte diertjes hierin (bv. werksters, soldaten, darren, koningin) vormt een orgaan van het geestelijk ik-wezen dat het bijenvolk bestuurt; de groepen van dieren vormen zo zijn onderling los samenhangende organen. Mieren bijvoorbeeld hebben vaker ook nog bladluizen als 'vee', die zij melken (zoals wij ook verschillende soorten wezensvreemde elementalen in ons op kunnen nemen). Wij dienen ons uiteindelijk meer van het fysieke terug te trekken en onze orgaanprocessen door andere wezens te laten bevolken, welke wij dan in het fysiek-etherische vanuit onze bewustgeworden orgaanprocessen kunnen sturen (ons bewustzijn leeft in het astraal- ofwel zielelichaam). Nu al wanneer we uitademen, vormt dat een wezen, dat nog weinig is gevormd, maar dat op een volgende wordingsronde van onze gehele kosmos (genaamd de Vulcanus-toestand van de aarde(3) ) een ontwikkeling zal kunnen gaan zoals wij mensen nu doen. Rudolf Steiner noemt deze in warmte uitgeademde wezenskiemen mensenfantomen. Wanneer wij de natuur en de techniek waarnemen of ermee werkzaam zijn, nemen we de hierin levende elementwezens in ons op en verwerken die tot onze gedachten en voorstellingen. Wanneer we uitademen, verbinden deze zich met de mensenfantomen-in-kiem die we nu al vormgeven: de in de verschijnselen waargenomen elementwezens laten we dus in deze toekomstige mensen uitstromen. Het zijn nu deze wezens, welke we door onze denkactiviteiten om kunnen vormen, die onze orgaanprocessen kunnen gaan bevolken; wij vormen voor hen het overkoepelende ik-wezen, de geest. Dus als we ons met natuur en techniek verbinden, kunnen we met deze een ontwikkeling doormaken. Doet een deel dat niet, dan gaan voor hen en voor ons de ontwikkelingsmogelijkheden voorbij, wat zich dan in de cultuur als een soort kankergezwel zal uiten, hetgeen een laatste verharde verschijning is, waarna de mogelijkheid niet meer terug komt. Ver weg? Onze gehele cultuur is al doordrongen van die sclerotische gezwelachtige tendenzen. Een voorbeeld zijn de molochs die multinationals van zichzelf maken. Een ander voorbeeld de politieke besluitvorming die als een tank veelal vele jaren achter de feiten aanhobbelt. Daarnaast, en er nauw mee verbonden, is het een belangrijk feit dat sinds Christus' ompoling in de levenswereld in 1942 Hij nieuwe warmte-elementwezens over de aarde heeft uitgestort. Omdat Christus zonder karma in de wereld was, hebben deze elementwezens een stuk vrijheid. Deze zijn naar willekeur door ons mensen te vormen. De andere elementwezens kunnen deze nog niet verteren, omzetten, en wachten tot wij iets met hen doen(4) . Wanneer wij vanuit medelijden of offerkracht iets doen, dan kunnen daarna de gewone elementenwezens met deze nieuwe wezens iets aanvangen. Ze zijn de basis voor bewuste warmtekrachten, ofwel liefde, wat het 5e element, de quintessence is. Hiermee bouwen we het Nieuwe Jeruzalem, de kiem voor de volgende wordingsronde van de aarde vanuit de mens, ook wel genoemd de Jupiter-toestand van de aarde. Bij landschapswerk of werk in de onderaardse sferen zijn er hordes elementwezens die ons geofferde en omgevormde werk, dus nieuwe warmtewezens, in zich op nemen en er verder op doorborduren. Nog een belangrijk issue is dat ufo-wezens en de menselijke dubbelganger nauw samenhangen. Beide werken namelijk met gevallen, onderaardse krachten. Onze dubbelganger wordt beheerd door een ahrimanisch elementwezen dat zich bij de geboorte met ons verbindt, en dat werkt via electromagnetische velden. Het is het wezen dat wordt gemeten in EEG- en ECG-onderzoeken. Deze gevallen krachten verbinden onze constitutie via de zenuwbanen (die electrische potentialen voortbrengen) met de wereld van de machines, welke ook voornamelijk op electromagnetisme werken ofwel erdoor worden gestuurd: de gehele informatica bestaat uit imitaties van ons zenuw-zintuigstelsel; chips werken op basis van het aan-uit principe, de stroomdraden imiteren de zenuwuitlopers. Typisch is ook dat er de gehele techniek op is gebaseerd deze te veruiterlijken, uit de mens te plaatsen en dan te overheersen. Net als de ufo-wezens die zeggen dat zij van buitenaardse oorsprong zijn (wat zij niet zijn) en die we graag als zwarte piet-achtige monsters vormgeven in films etc., geven zij een weggedrukte kant in onszelf weer, die met onze eigen dubbelganger samenhangt. Deze in de ogen zien en omvormen is een proces dat parallel kan lopen met het omvormen van de wezens in en achter techniek. Kortom: bewust doen in en met techniek is enkel op goede wijze mogelijk wanneer we onszelf in onze tekortkomingen ook in de ogen durven te zien. Het werd me keer op keer duidelijk dat ik mijn eigen wensen, aandriften tot overheersing, en mijn antipathiegevoelens in de ogen diende te zien om er achter te komen wat ik nu eigenlijk zelf verwachtte van het verschijnsel of het stuk techniek. Ik diende aspecten van mijn dubbelganger onder ogen te zien en er ook actief iets mee doen, om achter de werkelijke idealen te zullen komen van wat het bij mij teweeg bracht. Het buiten zich plaatsen van de eigen duistere, ondoorwerkte kanten is wat met name de Amerikaanse cultuur neigt te doen; de zwarte piet is altijd ergens anders, zoals in enge buitenaardsen, in terroristische organisaties, en voorheen het communisme te vinden. Typisch is dat ufo-wezens vaker voorkomen daar waar het aardmagnetische veld wordt versterkt, waar sterke electrische of electromagnetische stralen zijn, zoals in Nevada en Californië in de VS(6) . Dit wijst op een samengaan ofwel communiceren in de toekomst tussen mens en wezens die in of achter de techniek staan. Daarnaast komen ook veel gevallen elementalen voor in de buurt van kernreactors; kernenergie is de derde onderaardse kracht. Deze hebben meer een sprinkhaanachtig uiterlijk. Mogelijkheden om iets met natuur- en techniekwezens te kunnen doen Voor natuurwezens in landschapstempels kunnen weer nieuwe aangrijpingspunten worden gegrondvest waarin zij zich kunnen ankeren. Dat wil zeggen er kunnen nieuwe landschapstempels worden gegrond met hun drie aangrijpingspunten , waarbij zo mogelijk wordt uitgegaan van resten van de oorspronkelijke landschapstempels. Hierin kunnen zij zich spiegelen aan de nieuwe situatie, waarbij naast dat hun oorspronkelijke landschapstempels door de menselijke cultuur zijn gehavend, verwoest ofwel verplaatst, er ook vele nieuwe elementalen uit de onderaardse lagen zijn vrijgekomen. Dit is het gevolg van dat Christus de onderaardse sferen één voor een doorloopt en zich er meester van maakt. Deze wezens komen daarbij vrij(8) . Een wijze van aanpak, zoals die o.a. door mij is uitgewerkt, is het gronden van de landschapspunten door ritualen i.v.m. de onderaardse sferen en de uitwerkingen daarvan ten goede. Dit gebeurt door beeldvorming, het maken van kleibeeldjes waarin we iets toewensen aan het landschap dat we missen, door beweging en gebaar en door muziek en toegemeten woorden. Er zijn mensen nodig die dit weer op hernieuwde wijze met eerbied onderhouden. Elementalen hebben veel aan onze bewegingen, want die zijn door-ikt, dragen bewuste warmte in zich, door de inlevings- en offerkrachten die we erin leggen (dat is de kiem tot de quintessence, de 5e ethersoort). Verder is het gronden van deze landschapstempels een wezenlijke aanpak momenteel om de elementenwezens die ongelimiteerd zich uitleven in het weer, een houvast te geven. Naast dat het de moraliteit van de mensen op iets zinvols richt; deze is nl. de hoofdoorzaak van de losgeslagenheid. Als de mensen niet meer luisteren naar wat de Beschermengel hen aan mogelijkheden tot ontwikkeling aanbiedt, kunnen zij en de andere engelen, welke de elementenkoningen leiding dienen te geven, geen goede verstandhouding met deze elementalen onderhouden, waarop zij een eigen leven gaan leiden en zich dan in het genoemde noodweer kunnen uitleven. Wezens in technieken kunnen we trachten te begrijpen door ons met hen en hun dienende werk te willen verbinden. Daarbij dienen we onzelf bewust te worden wat zij in ons teweegbrengen als gevoelens, en ook welke idealen zij in ons wakker roepen. Het uitboetseren hiervan in 7 stappen die werken van de bewuste verbinding vanuit onze ziel naar het in ons gewekte ideaal toe, alsook het deugdgebaar dat we dienen te ontwikkelen om dit ideaal te kunnen realiseren, kan onze ontwikkeling van de lotusbloembladen helpen helder krijgen en versterken, waardoor we in ons sluimerende scheppende krachten met betrekking tot dat ideaal kunnen wekken(9) . Wij kunnen dan intu‹ties ontvangen van wat het betreffende stuk techniek voor ontwikkelingskiem in zich bergt, ofwel kunnen een eigen stuk techniek op grond van het opgewekte ideaal hier tegenover zetten. Dit kun je dan morele techniek noemen. Zo groeien wij samen met de in techniek ingevangen wezens, en zij met ons mee. Ufowezens zijn in een vroeg ontwikkelingsstadium (onder andere Atlantis) door Sorat en Ahriman verleid tot een eigen ontwikkeling, en kwamen er gaandeweg achter dat er voor hen geen plaats in de gehele ontwikkeling meer was (ongeaccepteerde wilswarmte die niet meer oploste, en daardoor donker werd); hen is de reguliere ontwikkeling ontzegd. Dit gebeurt nu nog steeds. Dit Goddelijke is hen nu weer voor te houden, zodat zij kunnen kiezen; of weer meewerken en in reguliere ontwikkeling met de mensen meekomen, waarbij hun zelfverworven bewustzijn en technische inzichten (die op de onze vooruitlopen) zich weer op zelfstandige wijze kunnen voegen in het geheel, ofwel hun eigen planeet, maar met beëindiging van een gemeenschappelijke ontwikkeling, waarbij hun eigen sfeer uiteindelijk na een mogelijke bloeiperiode zal worden opgelost, alsmede hun eigen bestaan. Ze hebben geen reguliere zieleontwikkeling meegemaakt en nemen graag onze nog ongelouterde gevoelens als voedsel tot zich. Wanneer we oprecht en zonder wensen en begeerten vanuit onze ziel iets doen, kunnen zij geen vat op ons krijgen (hiervan zijn meerdere verslagen). Truc is dus om de ziel af te kunnen sluiten en hen een waarachtig op de kosmos geënt plan voor de ontwikkeling voor te houden, op grond waarvan zij kunnen besluiten zich hier al of niet bij aan te zullen sluiten, en daarmee de hogere wezens die hen gecorrumpeerd hebben (Ahriman en Sorat), de rug toe te keren en daarmee te verlossen. Als alternatief is hen de weg te wijzen hoe zij wel voor zichzelf een ziel kunnen veroveren; niet door uiterlijke technieken die op lichtkracht en radio-activiteit werken, maar door innerlijkheid te ontwikkelen. De kleuren, objectivaties van onze gevoelens, kunnen hen dan als innerlijke voeding gaan dienen. Zingen van hun oorsprong, wijzend op valse en betere beloften naar de toekomstige ontwikkelingen, verwarringen en ontwikkelingsmogelijkheden, is een goede mogelijkheid tot herverbinden en genezen. Zo kunnen zij leren in te leven en van hieruit meebewegen. Zang is sowieso een machtig genezingsmiddel bij uitstek, verbindt de ziel met de wereld. Aartsengelen achter menselijke organisaties (reptielen) kunnen we trachten terug in de geplande ontwikkeling te krijgen door onze gemeenschapsvorming binnen die organisaties, welke dienen te worden gebaseerd op de principes van vrijheid in het geestelijke en culturele leven, gelijkheid in het sociale, en broederlijkheid in het economische. Dat wil op organisatorisch niveau zeggen vrijheid van onderzoek en richtlijnen/onderwijs, gelijkheid van behandeling, wat op organisatorisch vlak inhoudt inzichtelijk management en administratie, goede omgangsvormen en een besluitvorming binnen een medezeggenschapsraad op basis van gelijkwaardigheid; en broederlijkheid in de wijze van beheer en uitwisseling van goederen, wat kan gebeuren door de vorming van associaties en stromen van 'warm geld' binnen consumptie/productie eenheden . Dan kunnen zij naast hun ontwikkeling binnen die organisatie (zij ontwikkelen de vaardigheid van inspireren) ook de liefde/bewuste warmte als basisprincipe in zich opnemen, en zo zich van Ahriman - en Ahriman van zichzelf - verlossen. Zij kunnen dan ook weer meekomen in de reguliere stroom. Noten: 1. Techniek is ieder ding dat we als verlengstuk van ons lichaam gebruiken om gewenste dingen beter voor elkaar te zullen krijgen. Dat begint al bij een stokje of een steen. 2. Toen Christus in de woestijn vertoefde, kon Hij Lucifer (de duivel) die Hem de wereldrijken toonde, overwinnen. Ahriman (de satan), die de mensen met voedsel aan het fysieke bestaan had gebonden, kon Hij nog niet overwinnen omdat Hij nog nooit als mens ge‹ncarneerd was geweest en onze omstandigheden niet kende. Onder de naam van Ba„l is Ahriman ook bekend als de god die heerst over de darmen van de mensen.
3. Onze kosmische ontwikkeling bestaat uit 7 grotere wordingsronden: 4. Mensen zijn de enige wezens die warmte-elementalen kunnen scheppen en ook omvormen. 6. De Rocky Mountains vormen de ruggegraat van de tegenmacht die Ahriman of satan wordt genoemd; de electromagnetische en radio-actieve stralingen zijn hier sterker dan elders. 8. Wij kennen dit als het verhaal van de draak die door Michaël (het aangezicht van Christus) op de aarde wordt gegooid, alwaar de mens zich met hem uiteen heeft te zetten. 9. Deze idealen zijn de krachten van de sterrenbeelden, welke we in ons warmtehulsel met ons meenemen. Wat we op aarde tegenkomen, is ook een uitwerking van die sterrenbeelden, welke toch de ideeën van het Goddelijke plan vertegenwoordigen. * * * * * * * * * * * * * * * |
Terug naar het thuisblad
*
*
*
*
*