Inhoudstafel van Brug 64 (juni 2009)

Wat betekent : "op de berg" ?

De Grossglockner

Natuurgeesten

Gabriël en Michaël

Natuurwezens

Vreemde wezens in de mens - Ritchie

Vreemde wezens in de mens - de Jong


+ Groter lettertype
+ Kleiner lettertype


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*



Beste Lezer

Waarom besteden wij in deze Brug nogmaals aandacht aan Jakob Lorber ? De verantwoording vinden we bij Rudolf Steiner in "Uit de Akasha-kroniek" (GA 11), op het einde van het voorlaatste hoofdstuk :

"We gaan de loop van de wereldontwikkeling nog eens vanuit een andere hoek belichten. We doen dat om een welbepaalde reden. We kunnen namelijk nooit te veel doen wanneer het erom gaat de waarheden over de hogere werelden van de meest verschillende kanten te beschouwen. Het moet voor iedereen duidelijk zijn dat men vanuit een enkel gezichtspunt alleen maar een armzalige schets kan geven. En slechts langzamerhand, wanneer men dezelfde zaak vanuit vele verschillende invalshoeken bekeken heeft, dan komen al die indrukken samen tot een geheel, tot een beeld dat steeds maar levendiger wordt. Alleen dergelijke beelden helpen de mens die in de hogere werelden wil geraken, niet de droge, schematische begrippen. Hoe levendiger de beelden, hoe kleurrijker, des te meer mag men hopen dat men de hogere werelden dichterbij komt. Het lijdt geen twijfel dat het juist die beelden uit de hogere werelden zijn, die tegenwoordig bij vele tijdgenoten wantrouwen tevoorschijn roepen. Wanneer de mens overstelpt wordt met begripsschema's, met indelingen - liefst met vele lijstjes namen - over het devachaan, over de planetenontwikkeling enz., dan laat hij zich dat graag welgevallen. Maar hij begint moeilijk te doen wanneer iemand het waagt om de bovenzinnelijke werelden te beschrijven zoals een reiziger landschappen in Zuid-Amerika zou beschrijven. En toch moet men zich voor ogen houden dat men alleen door levensfrisse beelden werkelijk iets nuttigs verkrijgt, niet door dode schema's en namen."

François De Wit.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Over het hooggebergte

Door François De Wit

In De Brug 61 maakten we kennis met de figuur van Jakob Lorber (1800-1864). We stelden toen vast dat wat bij Rudolf Steiner in enkele alinea's wordt uitgelegd, bij Jakob Lorber tientallen of honderden bladzijden beslaat. We vroegen ons af waarom via deze persoon in Oostenrijk een christelijke theosophie geopenbaard werd, terwijl twee generaties later Rudolf Steiner daar reeds aan zijn taak begon.
Onze indruk is ondertussen dat Rudolf Steiner dezelfde informatie verschaft als Jakob Lorber, maar dat deze laatste vooral de gemoeds- en verstandsziel aanspreekt terwijl Rudolf Steiner zich richt tot de bewustzijnsziel. Het is tevens onze indruk dat juist daarom de voordrachten van Rudolf Steiner door veel mensen als te zwaar worden ervaren. Maar ook voor antroposofen die absoluut geen moeite hebben met de benadering van Rudolf Steiner is het een aangename verademing om eens aangesproken te worden op het niveau van de verstands- en gemoedsziel. Een blij gevoel van herkenning overkwam ons bij het lezen van het kleine boekje van Jakob Lorber over de hoogste berg van Oostenrijk, de Grossglockner. Herkenning omdat alles zeer goed vanuit de antroposofie te begrijpen is. We wilden onze lezers in dat gevoel van herkenning laten delen.
Het gaat om de rol en de invloed van de hoogste bergen. Ook bij Rudolf Steiner vinden we daarover enkele passages. We drukken er twee af. Het eerste komt uit GA 139 "Het Markus-Evangelie".
Rudolf Steiner legt daar uit dat de uitdrukking "op de berg" een occulte betekenis heeft. We drukken hieronder de volledige passage af, uit het begin van de achtste voordracht.

"We weten dat in het Markus-Evangelie na de beschreven grote wereldhistorische monoloog de zgz. verheerlijking volgt. Ik heb al vaker aangeduid, dat voor de drie discipelen, die meegenomen worden naar "de berg", waar deze verheerlijking plaatsvindt, dit een soort hogere inwijding is. Ze moeten als het ware op dit ogenblik nog verder ingewijd worden in de geheimen, die hun achtereenvolgens worden toevertrouwd voor de leiding en zorg van de mensheid. We weten dat deze scŠne - zoals uit verschillende vroegere beschrijvingen al gebleken is - een reeks geheimen bevat. Reeds dat ene geeft aan - in de evangeli‰n en soortgelijke occulte geschriften - dat men met intieme verborgenheden te maken heeft, namelijk dat er van de "berg" gesproken wordt. De berg als zodanig geeft altijd aan dat, als het om occulte dingen gaat, degenen die op de berg gevoerd worden, zeer bepaalde geheimen van het bestaan zullen horen. In het Markus-evangelie vinden we dat heel sterk - en wel om een bepaalde reden, die bij een juist lezen van dit evangelie moet opvallen. Er moet dan verwezen worden naar het derde hoofdstuk van het 7de tot het 23ste, 24ste vers - ja, men behoeft eigenlijk maar tot het 22ste vers te gaan, strikt genomen, en dan moet men met goed begrip lezen, dan zal iets opvallen.
Het is al vaker gezegd, dat de uitdrukking "naar de berg geleiden", "naar de berg voeren" een occulte betekenis heeft. In het genoemde hoofdstuk vinden we echter iets drievoudigs, nl. niet alleen een naar-de-berg-geleiden, maar, als we de drie regels, die Markus schrijft, nader bezien, dan lezen we: (vers 7):

"En Jezus trok zich met Zijn apostelen terug naar het meer" enz.

We worden dus eerst gevoerd naar een tafereel aan het meer. Dan lezen we in vers 13:

"En Hij ging de berg op en riep tot zich, die Hij wilde."

Als derde lezen we dan in vers 20-21:

"En Hij ging in een huis. En wederom verzamelde zich een menigte, zodat ze niet eens hun brood konden eten. En toen Zijn naasten dit hoorden, gingen ze heen om Hem te halen, want ze zeiden: "Hij is niet bij zinnen."

We worden dus gewezen op drie plaatsen: aan het meer, op de berg en in het huis.
Evenals men van de "berg" aanneemt, dat het steeds iets belangrijks betreft, in occulte zin, zo is het ook het geval bij de andere twee plaatsen. Ook als in occulte geschriften sprake is van "naar het meer gevoerd worden" en van "naar het huis gebracht worden" is daarmee steeds iets occults bedoeld.

Dat dit ook in het Evangelie bedoeld is, kunt u opmaken uit een bepaalde omstandigheid. Brengt u zich nog maar eens te binnen dat niet alleen in het Markus-evangelie, maar ook in alle evangeli‰n een bijzondere openbaring, een bijzonder gebeuren, juist met "het meer" verbonden is: bv. toen de apostelen over het meer voeren en Christus hun verscheen en zij Hem eerst voor een spook hielden en dan gewaarwerden dat Hij in werkelijkheid op hen toetrad. Ook verder kunt u nagaan, dat er in de Evangeli‰n vaak sprake is van een gebeurtenis, die aan het meer of door het meer plaatsvindt. Op de "berg" kiest Hij om te beginnen de 12 Apostelen, d. w .z. hij deelt hun hun occulte zending mee. We hebben daar te maken met een occulte opvoeding. Het is ook weer op de berg dat de occulte verheerlijking plaatsvindt. "In het huis" verklaren zijn verwanten Hem "van zinnen". Dat is het 3e - alle drie zijn ze van de allergrootste, meest omvangrijke betekenis.

Als we begrijpen willen, wat in zo'n verband "aan het meer" betekent, dan moeten we ons iets te binnen brengen, wat al vaak uitgelegd is. We hebben verklaard, hoe aan ons na-Atlantische aarde-bestaan een z.g. Atlantische tijd is voorafgegaan, dat toen de lucht doortrokken was met dichte nevelmassa's, zodat ook het zieleleven van de mensen door het zien daarvan, anders was, omdat ze onder andere geestelijke omstandigheden leefden en dat ze ook een soort helderziendheid bezaten. Dat was echter weer veroorzaakt door de geheel andere gesteldheid van het fysieke lichaam, hetgeen weer samenhing met het ingebed-zijn in de nevelmassa's. Van dit alles is iets als een oud erfstuk in de mensheid achtergebleven. Als door het een of ander in de na-Atlantische tijd iemand in het occultisme wordt ingewijd, met occulte omstandigheden te maken krijgt, zoals dat bij de discipelenvan Jezus het geval was, dan wordt hij veel gevoeliger voor de toestanden in de natuur.

Men zou kunnen zeggen: nu de mens in de na-Atlantische tijd wat robuuster in elkaar zit, doet het er niet zoveel toe, of hij over zee vaart, of hij zich bij een meer ophoudt, of hij een berg bestijgt of bij zichzelf thuis zit. Hoe de ogen alles zien, hoe het verstand werkt, dat is niet meer afhankelijk van de plaats waar men zich bevindt.
Als echter het fijnere waarnemen aanvangt, als men bekend raakt in de spirituele wereldverhoudingen, dan blijkt het gewone mensenwezen grof te zijn. Als de mens in de tijd, dat hij helderziend begint te worden, over zee vaart, waar de verhoudingen in de natuur anders zijn - ook als hij aan de kust leeft - dan is dat helderzien op iets heel anders afgestemd dan in de vlakte. In de vlakte is om zo te zeggen, de grootste inspanning nodig om het zelfs tot helderzien te brengen. De zee vergemakkelijkt het ontwikkelen der helderziendheid, maar dan slechts ‚‚n soort helderziendheid, niet die voor alles gebruikt kan worden. Dan is er weer een verschil tussen de helderziendheid in de vlakte en die op de berg.
In de hoogte is het helderziende, gevoelige bewustzijn weer op iets heel anders afgestemd dan in het vlakke land. Wat dus helderziend kan worden waargenomen aan het meer of op de berg, is zeer van elkaar verschillend. Aan het meer, dus aan het water, in de nevel, is het helderziende bewustzijn bijzonder toegankelijk voor imaginaties, voor alles, wat met het imaginatieve te maken heeft en voor alles, wat al in die richting bereikt is.

Op de "berg", in de dunnere lucht, met de andere verhouding van zuurstof en stikstof, kan het helderziende vermogen meer geschikt zijn om inspiraties te beleven en nieuwe kanten aan het helderzien te doen ontstaan. Daarom is de uitdrukking ,,de berg bestijgen" niet slechts symbolisch bedoeld, maar de omstandigheden in de bergen zijn zeer gunstig voor de mens om nieuwe occulte krachten te verwerven." De uitdrukking "naar het meer gaan" is ook niet alleen maar symbolisch bedoeld, maar juist gekozen, omdat het in aanraking komen met het meer het helderzien, het aanwenden van occulte krachten vergemakkelijkt.
Het moeilijkste is het met occulte krachten te werken als men thuis is, in zijn eigen huis - onverschillig of men alleen in huis is of dat de huisgenoten er ook zijn. Want, terwijl het voor een mens, die langere tijd aan een meer woonde, naar verhouding makkelijker is, te geloven dat hij door de sluier van zijn lichamelijkheid heen imaginaties heeft - als alles tenminste verder in orde is - en het ook lichter valt voor een mens, die in de bergen leeft, te geloven, dat hij in occulte zin vooruit gaat, zo heeft men bij iemand die gewoon thuis leeft alleen maar het gevoel dat hij buiten zijn lichaam vertoeft, "buiten zinnen" is. Niet, dat hij die occulte krachten niet tot ontwikkeling zou kunnen brengen, maar het past niet bij de omgeving, het is of het in die entourage niet zo natuurlijk lukt als in de gevallen aan het meer of op de berg."

Tot daar Rudolf Steiner. De zin die voor ons het uitgangspunt vormt is :
"Daarom is de uitdrukking ,,de berg bestijgen" niet slechts symbolisch bedoeld, maar de omstandigheden in de bergen zijn zeer gunstig voor de mens om nieuwe occulte krachten te verwerven."

. Jakob Lorber heeft een klein boekje neergeschreven dat hem gedicteerd werd door de Heer :
"De Grossglockner - een evangelie der bergen"

De Großglockner is de hoogste berg van Oostenrijk ( hoogte : 3798 meter), gelegen in de Hohe Tauern. Hier ontspringt ook de Pasterze-gletsjer.
Op 28 juli 1800 slaagden Sepp en Martin Klotz, Martin Reicher en een vierde boer/timmerman erin om als eersten de top via de Hohenwartscharte, Kleinglockner en de Glocknerscharte te bereiken.
De Grossglockner werd dus voor het eerst overwonnen in het geboortejaar van Jakob Lorber.

Ook in dit boekje vinden we inzichten die op een meer gemoedelijke manier de zaak verduidelijken.
Het boekje over deze berg begint aldus :

"Lieve kindertjes, als jullie Mij willen navolgen, volg Mij dan ook in alles na. Ga toch niet wandelen in diepe dalen, grachten en kloven vol met twist en tweedracht, haat en allerhande dieverij en over en weer gevloek, maar ga met Mij op de bergen en hoogten. Daar zult ge telkens weer een bergrede, of een verklaring of een spijziging met een weinig brood of een reiniging van huidkwalen of een overwinning over de sterkste verlokkingen bekomen. Ja, neem gerust de kinderen met jullie mee en jullie zullen de zegen ook aan hen duidelijk herkennen.

Wie zwak van gestel is, die moet geen schrik hebben van de gezegende bergen want hun schedel wordt omgeven door de versterkende uitwaseming van de geesten des levens. Voorwaar, op de bergen en hoogten daar dansen zalige engelscharen en die versieren de heerlijke schedel met gouden bloemen van eeuwige liefde. O ga het maar na : beschamen de bewoners van de bergen niet ook nu nog de ruziemakers uit de dalen, dorpen, markten en steden ? De christelijke gastvrijheid woont alleen nog op de bergen ongeschonden; verdraagzame eendracht die woont niet in de steden in de diepten, in de dalen en valleien. Op de bergen moet je ze zoeken, daar is ze thuis. Zowel bij de planten als de dieren en niet zelden ook bij de mensen."

Na deze inleiding volgt een soort lofzang op de Grossglockner. In het eerste tot vierde hoofdstuk wordt zijn functie in de natuur beschreven.
We leren dat het de bergen zijn die de luchtstromingen sturen. Als zij er niet zouden zijn dan zouden de razende winden die ontstaan door de draaiing van de aarde vrij spel hebben en zou er gewoon geen leven mogelijk zijn op aarde. Vanaf het vijfde hoofdstuk beginnen de geestelijke aspecten aan bod te komen en daar wordt het voor ons interessant. We vertaalden vanaf hier het boekje, mits enkele weglatingen, tot en met het tiende hoofdstuk (van in totaal 13).

De Grossglockner

Zoals gezegd wordt in de eerste vijf hoofdstukken van het boekje uit de doeken gedaan waarom er überhaupt bergen bestaan, wat hun functie is in de natuurhuishouding van onze aarde. De hoogste bergen, waarvan de toppen kaal zijn en bedekt met eeuwige sneeuw oefenen een werking uit tot de streken waar zelfs geen enkele berg te vinden is. Zo zou de Grossglockner het grootste deel van Europa en zelfs een deel van Afrika onder zijn hoede hebben en ervoor zorgen dat iedere streek de hoeveelheid water krijgt die haar toekomt.
Jakob Lorber laat ons verder de woorden van de Heer vernemen :

De werking van de berg in de natuur

We hebben gezien van welk groot nut de werking van deze berg is in de natuur. Stel je nu maar eens de vraag : "Zouden dergelijke verrichtingen denkbaar mogelijk zijn indien daar op die berg niet geestelijk- intelligente potenties thuis waren die dit alles sturen ?"
Inderdaad, de krachten die hier aan 't werk zijn, dat zijn geestelijke potenties !
De volgende vraag is nu : zijn deze natuurfenomenen die zoveel nut brengen het hoofddoel van de geestelijke potenties die deze berg bewonen, of zijn ze maar een bijproduct, een middel waardoor al deze geestelijke potenties rijper worden voor een andere opdracht ?

Deze vraag kunnen we met een kort voorbeeld beantwoorden, en wel terug met een wedervraag : wat is bij het zaaien het doel ? Is het zaaien een doel op zich of heeft het zaaien nog een andere bedoeling ?
Door het verteren van de zaadkorrels wordt weliswaar de aarde voor een deel bemest en op die manier vetter gemaakt, maar dat zult ge toch bezwaarlijk als het hoofddoel van het zaaien kunnen beschouwen, ge zult integendeel zeggen : wij zaaien zaadkorrels in de aarde opdat er nieuwe halmen zouden ontstaan die ons een veelvoud teruggeven van wat wij gezaaid hebben.
Ziet ge, zo verhoudt zich ook de natuurwerking van deze berg tot het hogere doel van zijn bestaan.
Hieruit zult ge al een beetje de juistheid inzien van wat ik op het eind van de beschrijving van de natuurlijke nuttigheidsfunctie van deze berg gezegd heb dat een geestelijk puntje of atoom hoog boven al de materi‰le nuttigheidsfuncties van deze berg staat.
( ... )
Ziet ge, zeer aards gezinde zielen en geesten, die vertoeven gewoonlijk bij voorkeur in de sfeer van de planeet die ze voorheen in een fysiek lichaam bewoonden. Deze geesten zitten niet zelden vol ergernis, boosheid en gramschap omdat ze zo spoedig hun tijdelijk goed leventje hebben moeten verlaten en ze willen zich daarvoor op alle mogelijke manieren wreken. Hoewel ze de aarde niet kunnen zien - zoals hoegenaamd geen geest iets kan zien wat buiten hem is, alleen maar wat in hem is

Voor een geestelijk wezen is het bewustzijn de enige realiteit :
Uit de voordracht in Keulen (18 december 1913, in GA 148 “Aus der Akasha-Forschung. Das fünfte Evangelium) :
“ Het is goed om er eens bij stil te staan dat er in feite in het Wereld-Al toch niets anders bestaat dan bewustzijnen. Behalve het bewustzijn van allerhande wezens is tenslotte al de rest iets wat behoort tot het gebied van de maja of de grote illusie. ( … )
Omdat wij in een menselijke bewustzijnstoestand leven en vanuit deze bewustzijnstoestand geen volledig overzicht hebben over de realiteiten, dat maakt dat datgene wat geen realiteit is ons wel als een realiteit voorkomt. ( … )
Nemen we eens een gedachte, dus dat wat de mensen denken. Op het eerste zicht zitten deze gedachten in ons bewustzijn, maar ze zitten niet alleen in óns bewustzijn, ze zijn tegelijk in het bewustzijn van de wezens van de eerstvolgende hiërarchie, die van de angeloi, de engelen. De engelen denken ons bewustzijn.

- toch weten ze door een innerlijke gelijkklank zeer precies waar of in welke streek op aarde ze zich bevinden. En omdat ze als geestelijke wezens met de natuurkrachten in een zichtbaar conflict staan,

Omdat de natuurpotenties een deel van de fysieke aarde zijn waarop ze nu zo vertoornd zijn - fdw

daarom verenigen ze zich spoedig met hen om daardoor, waar ook mogelijk, de aarde die hen zo vlug in de steek liet, schade te berokkenen.
Daar ze er in geestelijke toestand goed van op de hoogte zijn dat zo een gebergtereus een natuurlijke weldoener is voor ontelbare landgoederen rond hem, daarom houden ze zich graag in zijn buurt op.
Bekijk maar eens de berg zelf als ge de gelegenheid hebt, hoe daar rotsmassa's op rotsmassa's gestapeld liggen met daartussen spleten, kloven en ravijnen van waaruit niet zelden plotseling donkergrijze wolken opstijgen die, wanneer ze opgestegen zijn tot boven de schedel van de hoogste rotsen en bij manier van spreken onze Grossglockner te zien krijgen, zich dan plots weer terugtrekken en dikwijls ondanks een nog zo heftige wind, niet meer uit hun schuilhoeken te krijgen zijn.

Ziet ge, dit fenomeen is al zeer zeker een teken van het bestaan van dergelijke mismoedige en boosaardige geesten, en wel in hun verbinding met de natuurgeestelijke potenties.
Richt ge nu uw blik hogerop naar de witte vlakten van onze gletsjer, dan zult ge daar eveneens bijna voortdurend wolken en nevels ontdekken, die echter van een nagenoeg verblindend witte kleur zijn. Deze wolken en nevels zijn eveneens geesten, maar geesten van een goede soort. In de wolken die het hoogst hangen mag men een bepaald soort engelwezens zien terwijl men in de meer in de diepte zwevende nevels, die gewoonlijk streepwolken vormen, weliswaar ook geesten van de goede soort mag zien, maar die nog niet krachtig genoeg ontwikkeld zijn voor de hogere werkingen.

Wanneer ge in dit gebied zoudt verblijven en er dagenlang het nevelspel zoudt gadeslaan, dan zou het u zelfs in uw dromen niet opkomen dat het tussen deze luchtpotenties ooit tot een serieuze strijd zou kunnen komen. Maar wie tijd heeft om te wachten, die mag er zeker op rekenen dat hem tijdens die strijd horen en zien zou vergaan van razende angst.
Hoe komt het nu tot zo'n strijd ? Wat is gewoonlijk de aanleiding daartoe ?
Ziet ge, de slechte geesten koesteren voortdurend wraakgedachten, ze willen de troon bemachtigen van waaruit het welzijn van het land uitstroomt, om zo zelf naar alle kanten onheil te kunnen laten uitvloeien.
Daartoe verzamelen ze zich in hun lage duistere kloven en maken kleine sorties om te zien hoe het staat met de bewaking en de bezetting van de troon. Bemerken ze dat het rond de troon tamelijk blank is, dan gaat er een bericht met de snelheid van een gedachte wijd en zijd in het rond, en waar zich ook maar een sterk gekloven en gegroefde bergtop bevindt, daar zult ge nu overal direct grote massa's dezelfde grijze wolken zien uittreden en beginnen opstijgen. Als voordien de hemel klaar was, dan is het niet uitzonderlijk dat hij nu op enkele minuten tijd volledig bewolkt is door dergelijke, vaak volledig zwarte wolkenmassa's die in alle richtingen bewegen om op deze manier met omwegen de troon te naderen zodat de troonbewakers door de willekeurige bewegingen zouden misleid worden.

Bij dergelijke gelegenheid is de Grossglockner dan voor korte tijd vrij van wolken en nevel. Want zodra de wachters dergelijke schelmerij van de boze geesten zien, dan trekken ze zich samen en verbergen zich zorgvuldig in de binnenste grote kristaltempels van de berg.
Wanneer nu de hoofdaanvoerders van de uitgestrekte boze bendes zien dat de troon onbezet is, dan commanderen ze direct hun troepen om zo hoog mogelijk te stijgen en dan fluks de troon te overvallen en alles wat in het binnenste aangetroffen wordt, voor altijd gevangen te nemen en te onderdrukken.
Op dit bevel stort zich het grijze gespuis met een ongelooflijke snelheid op onze Grossglockner en dan wordt het in zijn omgeving zo duister, zelfs op het midden van de dag, dat de mensen in de nabijgelegen dalen niet zelden hun kaarsen of lamplicht moeten ontsteken. Terzelfder tijd wordt het gewoonlijk zeer stil, omdat de boze geesten van mening zijn dat ze eindelijk eens gewonnen hebben. Alleen duurt zo'n rustige periode ten hoogste 77 minuten. Dan zult ge bemerken dat zeer dichte witte wolken uit de ijsspleten van de gletsjer opstijgen. Ze breiden zich uit onder de zwarte wolken en wanneer ze voldoende wijd en dicht verspreid zijn, dan beginnen ze ongemerkt te stijgen en dragen dan het zwarte gespuis eigenlijk op hun rug hoger en hoger.
Wanneer nu het zwarte gespuis deze list merkt, dan denken ze slimmer te zijn en maken opening om het witte gewolk door te laten. Dat weten de geesten van de witte wolken goed genoeg, ze doorzien het denken van de boze geesten dat ongeveer zo gaat : passeer maar rustig, wanneer jullie er eenmaal doorheen zijn, dan zullen we wel zien wie de troon in bezit zal nemen.
Eens echter de witte wolken allemaal boven de zwarte getrokken zijn, dan breiden ze zich uit in de hoogte als een net, vele mijlen naar alle richtingen. Met de snelheid van een bliksem nemen ze het volledige kwade gespuis gevangen.
Wanneer nu het erge gespuis door allerlei geestelijk-telegrafische ijlboden het bericht ontvangt dat de witte geesten het overal omsingeld en gevangen hebben, dan worden de helden die de troon dachten te bezitten geweldig ge‰rgerd over de list van de witte geesten. Ze beginnen al hun troepen te concentreren om daardoor met geweld terug doorheen de witte massa's te breken. Dit moment is dan ook het begin van de eigenlijke strijd.
Hier zoudt ge dan eerst een vreselijk razen en gieren in die zwarte wolkenmassa's meemaken. Dit razen en gieren komt door het gedrang van deze geesten onder elkaar en hun steeds grotere ergernis. Maar hoe meer deze boze geesten zich inspannen om de bovenliggende goede definitief te doorbreken, des te meer worden ze teneer gedrukt door deze laatsten.
Bij deze gelegenheid beginnen de onderste geesten in hun gramschap te ontvlammen en spoedig resulteert dat in een zo vurige scène dat niet zelden in één seconde meer dan 1000 heftige bliksems met een groot aardschokkend gekraak naar alle kanten, naar boven, naar onder, losbreken in een poging om de witte massa's te doden die nu neerstormen. Het bliksemt ook naar omhoog om de aanvoerder van de witten te treffen en in de richting van de aarde om de troon te vernietigen.

Ziet, dat is het maneuver. Maar wanneer de geesten van de witte wolken gewaar worden dat de onderste vijandige bendes zonder munitie geraken, dan grijpen ze plotseling langs alle kanten de zwarten en persen hen dicht opeen, tot ze zo compact als een steen opeen geprangd zitten en slingeren hen dan met grote heftigheid neerwaarts ter aarde en voor het grootste deel op de uitgestrekte ijsvlakte van de troon zelf, ook wel in de grotere omtrek, maar dan als kleinere brokken, als hagel.
Zo begrijpt ge ook de oorzaak waarom boven de ijsvelden van de Grossglockner niet zelden ijsblokken van tientallen kilo's uit de wolken vallen, en dikwijls in zo'n dichte massa's dat het ene ijsblok a.h.w. het andere voortdrijft.
Wanneer op die wijze het zwarte gespuis totaal en compleet overwonnen teneer ligt, dan laten de witte geesten nog een regenbui, die reeds uit vredesgeesten bestaat, op de overwonnenen neerplensen, lossen zichzelf op in een snijdend koude wind en binden daardoor de overwonnenen voor zeer lange tijd aan het reeds bestaande ijs van de troon. Daardoor verschaffen ze deze boze geesten een lange rustpauze, die deze geesten de gelegenheid geeft om tot inkeer te komen.
Is beterschap ingetreden, dan wordt de ijzige band losgemaakt en de natuur-geestelijke potentie verandert terug in stromend water. De aldus gedeemoedigde geest verkrijgt op die manier terug het gebruik van zijn vrijheid.
Betert hij zich, dan wordt hij spoedig in de onderste rijen van de vredesgeesten opgenomen. Betert hij zich echter niet en neemt hij bij een andere gelegenheid terug deel aan een dergelijke aanval -wat spijtig genoeg het vaakst het geval is - dan wordt hij op de gewone manier eenvoudigweg terug gekluisterd en een beetje langer in gevangenschap gehouden.

De gletsjer van de Grossglockner

Ziet, dit is de eerste geestenscène die zich voornamelijk afspeelt waar zich een echte of vermeende natuurlijke troon bevindt. Maar deze scène is niet de enige, er zijn er nog vele die zich niet openbaren in natuurfenomenen maar die zich op menigvoudige wijze openbaren in het gevoel van diegenen die de gelegenheid hebben om tenminste het onderste deel van zo'n berg te bestijgen. Nu zullen we eens zien waarheen de geesten gestuurd worden die terug in hun vrijheid werden gelaten.
Ziet, wanneer de natuur-geestelijke potenties zich terug oplossen tot stromend water, dan worden ze als het ware vrijwillig gebonden aan het water en moeten de reis tot aan de zee maken.
Ge zult vragen : Waarom is dat dan ?
Ziet, om dezelfde reden als de overheid op aarde iemand die een of andere schade aangericht heeft of die gevat wordt op het ogenblik dat hij wil schade aanrichten, ook een straf oplegt om te beteren, dat hij de schade repareert en daarenboven voor zijn kwade wil ook nog een boete- of strafgeld moet betalen. Ziet, om juist dezelfde reden moeten dergelijke geesten in een ordening waar het veel preciezer aan toe gaat dan in de materi‰le wereld, iedere aangerichte schade plus de schade die ze hadden willen aanrichten - tot op de laatste cent goedmaken en daarboven op voor hun kwaadwilligheid een aangepaste boete doen. En slechts wanneer alles uitgevoerd is zoals het opgelegd werd, dan kunnen ze op de eerste trap van de geestelijke voleinding opgenomen worden.

Ge zult vragen : "Ja, hoe kunnen dan deze geesten in de zee terug goedmaken wat ze de aarde ver van de zee aangedaan hebben of wilden aandoen ?"
Het spreekt vanzelf dat ze dat in de wereldzee bezwaarlijk kunnen goedmaken. Maar omdat in de geest niemand iets goeds kan doen wanneer hij zelf niet goed is, daarom is deze toestand nodig opdat de geesten in deze situatie volledig gedeemoedigd worden opdat ze achteraf in staat zouden zijn het goede te doen. En omdat de zee en de zeebodem de diepste plekken van de aarde zijn, daarom moeten de hoogdravende heldengeesten deze deemoedigingsreis maken om daardoor mettertijd uit deze deemoediging nieuw- of teruggeboren op te stijgen tot de sfeer van de nuttige werkingen.

Worden dergelijke geesten ook werkelijk beter na de volbrachte reis ?
Daar zijn verschillende niveaus : enkele beteren zich reeds onderweg en kunnen zich dan verwijderen uit de natte waterweg en terugkeren. Ze worden onderzocht en als er geen kwaad meer in hen wordt gevonden, dan worden ze opgenomen. Zo'n uittreden kunt ge daaraan herkennen dat 's morgens uit de beken, rivieren en stromen een witte nevel opstijgt die dan door de zon met behulp van natuurpotenties opgehaald worden, in de hoogte vindt dan vlug een uittreden uit deze natuurpotenties plaats en een onzichtbaar worden voor het fysieke oog.
Een ander soort geesten zijn die bij wie de boosheid terug wakker is geworden en die zich 's nachts uit de voeten maken, en zich aanvankelijk in zichtbare vorm, als grijze nevelen in de grachten, kloven en ravijnen der bergen verbergen om bij de volgende aanval effectief mee te werken.

Een derde soort geesten legt effectief de weg tot aan de zee af maar wanneer ze daar aangekomen zijn, dan verzamelen ze zich volgens de gradatie van hun booswilligheid en leven zich uit in de zee : wee dan de scheepvaarder die in hun luchtige handen geraakt. Wanneer hij het er levend afbrengt, dan zal hij wonderlijke belevenissen van de ergste zeestormen kunnen vertellen. Want als deze kwade patroons een schurkenstreek willen uithalen, dan sturen ze eerst twee flauwe wolkjes uit om over het zeeoppervlak te spioneren - wolkjes die de ervaren schipper maar al te goed herkent. Zo verkennen ze of er iets te zien is van vredesgeesten. Zijn die te bespeuren, dan verdwijnen deze wolkjes even plots als ze gekomen zijn, en dan is het uiterst zeldzaam dat het tot een grote storm komt. Maar wanneer die boosaardige spionnen nergens vijandige troepen kunnen ontdekken, dan stijgen ze hoger en hoger en op enkele minuten is de vrije ruimte boven de zee in de allerdichtste stormwolken gehuld, waaruit zeer spoedig de allerheftigste windstoten beginnen de zee om te woelen, en duizend en duizend bliksems worden neergeslingerd op de geesten die de ernstige weg van verbetering hebben gekozen. Alleen, zoals deze rebellerende geesten overal slecht uitspelen, zo komt ook deze onderneming altijd tot een slecht eind voor hen.
Want met de snelheid van een gedachtenflits sturen leiders van onze landwacht vredelievende legers van geesten op hen af. Die werpen zich tussen de razende scharen en slingeren deze met hagel en heftige regen in de zee en bij deze gelegenheid verlossen ze de deemoedige geesten uit hun vrijwillig gekluisterd-zijn.
De aanstokers van de boosheid worden even snel ofwel naar de Noordpool gestuurd (wanneer ze maar een ondergeschikte rol speelden), ofwel naar de Zuidpool (wanneer het de leiders waren). Daar moeten ze voor zeer lange tijd in het harde ijs van de polen bijten.

Ziet, aldus eindigt de scène met deze geesten. De erge worden naar de hun bestemde plaatsen gestuurd, de goede woorden opgenomen om allerlei nuttige werkingen uit te oefenen.
Waaruit bestaat die ?
De eerste arbeid is dat dergelijke geesten op de verschillende alpenweiden gestuurd worden en wel op de hoogte waar de overgang naar de kale bergtoppen ligt. Daar moeten ze voortdurend voor de instandhouding van deze rotspartijen zorgen en ook voor de langzame erosie van elk gesteente onafgebroken zorg dragen. Daartoe moeten ze alle vochtigheid in de pori‰n van het gesteente dusdanig verdelen dat het gesteente in zijn binnenste voortdurend dezelfde vastheid en andere eigenschappen behoudt. Verder moeten ze het geërodeerde gesteente naar de valleien doen afdalen zodat het langzamerhand zijn verlossende bestemming altijd maar dichterbij komt.
Wanneer ze eventjes niet opletten, dan gebeurt het wel vaker dat boze geesten hun achter hun rug een loer draaien : een van hen maakt een groot rotsblok los en slingert het in de diepte. Maar dat gebeurt meestal alleen bij grote opstanden. Heeft zich zoiets voorgedaan, dan moeten de goede geesten dat afgebroken rotsblok goed verzorgen zodat het ofwel ergens een stabiel rustpunt vindt of ze moeten het tot aan een beek of rivier laten rollen opdat de nog ongeboren geesten die erin opgesloten zitten tot geen voortijdige ontsnapping geraken. Want indien dat zou gebeuren, dan was het ongeveer gedaan met de ganse aarde !

Wat gebeurt er wanneer geesten verlost worden uit de materie ?
Wie weet ontstaat dan niet de energie volgens de bekende formule van Einstein : E=mc² !
Vergelijk in dit verband volgende anekdote :
Herbert Hahn zat eens in het huis van Emil Molt met Rudolf Steiner aan tafel :
“Er werd koffie geschonken en ik reikte hem de suikerpot aan. Hij deed meerdere klontjes in zijn kopje en ik kon dan zien hoe hij nadenkend en met ern fijn lachje de langzame oplossing van de suiker gadesloeg, hoe de vaste substantie zich volledig overgaf aan de vloeistof, en hoe uit het lichte borrelen een broze kring ontstond.
Toen wendde Rudolf Steiner zich plots tot mij en zei zacht :
“Hier kunt u een wereld zien ontstaan.”
Deze ogenschijnlijk onbeduidende scène is achteraf voor mij tot het mooiste beeld geworden voor al wat in de “Geisteswissenschaft” en in de voordrachtencycli van Rudolf Steiner gezegd is over het ontstaan van de wereld, over de offerende overgave van de hoge hiërarchieën.”
(Herbert Hahn , Begegnungen mit Rudolf Steiner, blz. 27)

Of ook in GA 98 :
“Gnoomachtige wezens vinden we in het binnenste van de aarde, en op bepaalde plaatsen hokken ze samen, zolang de aarde onverstoord is; met honderden zitten ze daar bijeen. Wordt de ader aangeboord en blootgelegd, dan stuiven ze uiteen. Het is dan een groot gewemel en gewriemel van dergelijke gestalten die daar eerst op een kluitje bijeen zaten.”


Vandaar dat ge zo'n afgebroken rotsblok gewoonlijk aantreft in een gracht waarin zich ook een bron bevindt, ofwel ziet ge hem tot de helft in de aarde en dan ook met allerlei mossen begroeid. Ook kunt ge hem aantreffen, in stukken of in zijn geheel, in een of andere grotere beek of rivier.
Dat is dan ook de oorzaak waarom niet zelden steenblokken van honderden en duizenden kilo's in rivieren en beken worden aangetroffen, terwijl er wijd en zijd geen rotsgebergte en daarbij zelfs niet dezelfde steensoort te vinden is.

De natuurwetenschappers zullen hier evenwel zeggen : wat is dat nu voor belachelijke praat ? Dat is toch gewoon het water dat deze rotsblokken verder stuwt met een kracht die toeneemt naarmate het verval groter is en het water sneller stroomt.

Hier volgt dan een uitleg waarom zowel de materiële als de geestelijke verklaring van dit fenomeen correct zijn. De Heer spreekt verder door Jakob Lorber :

Dat tussen haakjes opdat jullie zouden geloven dat er op de ganse aarde zeer zelden iets is of gebeurt dat niet uitgaat van geesten van allerlei soort, zowel goede als slechte.
Wanneer ge dus naar een of andere bergweide gaat - iets wat u te allen tijde zal deugd doen - dan zult ge op plaatsen komen waar het er tamelijk woest uitziet en dat doet u misschien wat huiveren en ge denkt dat daar niets anders is dan het kille verstarde dode. Maar juist op die plaatsen gaat het er des te levendiger aan toe, want juist daar is er het meest werk voor de bovenvernoemde geesten die daar moeten zorgen en waken dat langzamerhand alles weer in de schoonste orde wordt gebracht.
Wanneer ge dan op een plek komt die jullie vrolijk stemt en verheven, bvb. op plaatsen waar de bergweide met allerlei welriekende kruiden begroeid is, daar huizen reeds zaligere en vreedzame geesten, wier bezigheden rustiger zijn maar tegelijk -geestelijk gezien - veel verhevener dan de vorige.

Geraakt ge dan op hoogten waar de eeuwige sneeuw ligt, waar alles altijd onder het ijs ligt, en waar de reine en frisse lucht al na korte tijd onverdraaglijk wordt, daar begint ook het eerste zalige gebied van de volkomen geesten, of, als ge het wilt aannemen, daar raken hemel en aarde mekaar ; want de aardse koude beduidt juist het totaal gebrek aan eigenliefde en dus de hoogste graad van nuttigheidswerking (dus het verzorgen van het klimaat in een zeer groot gebied - fdw).
Wie van jullie dus dergelijke hoogten in de bergen zelf aanschouwd heeft, die heeft ook de onderste regio van de hemel met zijn fysieke ogen gezien.
Hier zult ge natuurlijk vragen : Hoe dan ? Hoe moet dat begrepen worden ?
En Ik zeg u daarop : het is toch vanzelfsprekend dat die plaats van de aarde het dichtst bij de hemel komt waar menselijke hebzucht en eigenliefde geen grenssteen meer zet en geen verderfelijke processen meer voert wegens mijn en dijn. Ge kunt het proberen : eigen u een ijsveld van enkele hectaren toe op een of andere gletsjer, niemand zal met u twisten om het bezit ervan, net zo min als gij iemand erop zoudt aanspreken die een stuk van dergelijke ijskoude bodem in bezit zou nemen. Kan de hemel de aarde ergens raken op een plaats waar de aarde veel door de snode hebzucht ontheiligd is ? Daarom zijn de raakpunten alleen daar mogelijk waar de aarde volledig vrij is van dat begerig en bezitterig oog van de mensen. En daarom is dan ook onze Grossglockner vooral zo een raakpunt.

En zo iemand op de hoogste toppen van onze Grossglockner iets zou oprichten dat de hebzucht al was het maar van één mens zou opwekken, dan zouden de reine geesten er direct voor zorgen dat dergelijke inrichtingen binnen de kortste keren uit het zicht verdwijnen. En zo wordt een dergelijke plaats door zijn eigen reinheid en door de reinheid van zijn geesten afdoende zuiver gehouden.

Boven op de hoogste berg van Duitsland, de Zugspitze (ongeveer 3000 m), bevindt zich een restaurant en een groot platform waarop zich ieder jaar duizenden toeristen verdringen. Blijkbaar doen de geesten hier geen moeite (meer) om de top rein te houden, wie weet hebben ze het opgegeven. En misschien moeten we het afsmelten van de gletsjers hieraan wijten : sinds 1879, nadat ze door Michaël verslagen werden en van de hemel op de aarde werden geworpen, mogen de slechte geesten hun werking uitoefenen op de aarde, ze worden niet meer vastgehouden in het ijs. Waarmee dan tegelijk de klimaatverandering en de morele verslechtering van de huidige mensheid verklaard zou worden !

.
De natuurgeesten

Wat nu de derde soort geesten betreft, zo zijn die op hun beurt in drie verschillende soorten te onderscheiden. Tot de eerste soort behoren alle geestelijke wezens die het binnenste van de bergen bewonen en daar de metalen en waterbronnen, ook het gesteente en het aarderijk bewaken. Daardoor zijn ze nogmaals onder te verdelen in vuurgeesten, aardegeesten en watergeesten. Al deze geesten zijn noch boosaardig, noch goedaardig, maar ze zijn een louter midden tussen goed en kwaad. Daarom worden ze ook tot dat doel gebruikt : de vuurgeesten om metalen uit te koken, de watergeesten om de vuurgeesten bij hun arbeid te temperen en de aarde- en steengeesten om de vuur- en watergeesten binnen hun grenzen te houden.
Wie zich wil overtuigen van het bestaan van deze geesten, die moet maar eens simpele en onbevangen mijnwerkers leren kennen en hij zal zeker van 90 op honderd van deze mensen horen hoe ze minstens één of twee of driemaal het een of ander bergmannetje gezien hebben. .

Nikkel en kobalt, twee kabouters
Het levenslot van het nikkel is nog eigenaardiger dan dat van zink. Het komt bijna steeds in verbinding met een ander metaal voor: kobalt, Eens legde men kobaltoxyde op glas - vermoedelijk deden de Romeinen zulks reeds - omdat dit een fraaie, diepblauwe kleur gaf; de glasblazers in het Ertsgebergte noemden het ,smalt'. De artistieke toepassing er van - van het kobalt dus, dat men hier in de 17de en 18de eeuw dolf - heeft niet weinig tot de roem van het Boheemse glaswerk bijgedragen. Voordat men in het Ertsgebergte op de gedachte kwam kobalt voor het kleuren van glas te gebruiken, wist men evenwel niet wat men er mee moest beginnen. Als de mijnwerkers kobalt vonden in plaats van het zilver dat zij zochten, zeiden zij: daar heb je weer zo'n loze streek van die kabouter! Hij steelt goed zilver en duwt voor ons maar rommel naar omhoog!' Zo komt het dat een krenkende bijnaam aan dit onschuldige, brave erts bleef kleven. Kobalt heeft dus zijn trieste roep gekregen in een tijd, toen men nog niet wist, wat men er mee moest aanvangen. Nikkel echter gebruikten de mensen al 2000 jaar lang voor zij het eigenlijk ontdekten en toch hebben zij ook aan dit erts een spotnaam gegeven die beledigend genoeg is, al begrijpt niet ieder op het eerste gezicht zijn betekenis. Bij het smelten van koper in het Saksische bergland geschiedde het nl. vaak dat het erts wegens het een of andere bijmengsel - ook al deden de mijnwerkers nog zo hun best - maar niet wilde smelten. Zulk een erts noemden zij dan kopernikkel omdat zij het voor kopererts hielden - en nikkel of nikker betekende oorspronkelijke niets anders dan foppende demon of kabouter. Het Nederlands kent immers in de zin van bedriegen ook een werkwoord dat met nikkel samenhangt (namelijk : vernikkelen –fdw). Het nikkel is dus een naaste bloedverwant van de nixe (zoals kobalt van de kobold – fdw).
Uit :Semjonow, Joeri "De rijkdommen der aarde - Economische aardrijkskunde voor iedereen", 1938.

Dit soort geesten komt slechts zelden aan de oppervlakte van de aarde; want hun arbeidsveld binnen in de aarde komt hun heerlijker voor dan de volgens hen inhoudsloze buitenwereld. Ge moet niet denken dat de materie hen hindert bij hun over en weer geloop, helemaal niet. Waarheen zo'n geest zich ook wil bewegen, hij gaat door water, vuur of steen en ondervindt daarbij veel minder weerstand dan gij door de lucht ondervindt. Want waar gij materie ziet, daar ziet een geest slechts de overeenkomstige substantie. Die alleen bestaat voor hem. De eigenlijke grove materie is voor hem een niets en bestaat zo goed als niet.

Dat deze geesten nuttig zijn kunt ge uit hun ambt begrijpen. Alleen mogen ze niet door een ongelovige - ook niet door een gelovige trouwens - door veelvuldige lasterpraat en onheuse bejegeningen geprikkeld worden. Want als dat ergens gebeurt, dan zijn ze vlug bereid om zich op de daders bitter te wreken. Wee dan diegene die in hun handen geraakt. Zij die aan hen geloven tuchtigen ze met allerlei middelen waarover ze beschikken; zij die niet aan hen geloven vervullen ze niet zelden met een ondraaglijke angst, of ze jagen hen onverwachts grote schrik aan of ze bezorgen hun een of andere lichamelijke ongeneeslijke kwaal. De zachtmoedigen die in hen geloven daarentegen hebben niets te vrezen, integendeel. Is zo een zachtmoedig gelovige in de onderaardse gangen en grotten zijn weg kwijtgeraakt, dan tonen ze hem bijna altijd een betrouwbare uitweg. Dat kunt ge letterlijk van alle mijnwerkers horen. Ge moogt ze opzoeken in de meest uiteenlopende streken van de aarde, overal zullen hun ervaringen overeenstemmen.
Dat is dus de eerste soort van de derde onderafdeling.
De tweede soort is meestal in de weer aan de oppervlakte van de aarde en er zijn er ontelbaar vele. Een deel van hen zorgt voor bomen, struiken, planten, grassen, mossen en zwammen en begeleidt nog niet vrijgeworden geesten bij hun activiteit opdat iedere plant of het nu een boom of iets anders is, zijn oorspronkelijke vorm en inrichting verkrijgt. Het andere deel van deze geesten heeft de dierenwereld onder zich en doet daar hetzelfde, namelijk zorgen dat ieder dier zijn eigen vorm en instincten krijgt. Dit soort geesten wordt maar zelden zichtbaar voor de mens.

Ze hebben veel te weinig tijd om zich zomaar, zonder enig nut voor de omgeving zichtbaar te maken. Ze willen niets liever dan zich altijd dienstbaar maken, en hun goede wil tot dat doel laat hun geen tijdverlies toe. Maar toch zijn er in de bergen nog vaak eenvoudig vrome herders aan te treffen die ook dergelijke geesten al vaker onder ogen hebben gekregen. Ze zouden u menig verhaaltje kunnen vertellen, hoe zulke geesten niet zelden op één nacht tijd van een magere weide een groeiend-groene maken en hoe ze de koeien en schapen bij sterke onweders behoeden voor ongeluk en ze de dieren verhinderen om in de buurt van rotsen te komen waar ze zouden kunnen afvallen.
Al krijgt een kleingelovige deze geesten nooit te zien, toch zullen ze hun aanwezigheid niet zelden aan hem kenbaar maken, vooral wanneer hij door uitgestrekte bergwouden gaat en vooral in de oerbossen, of wanneer hij de paden van het vee volgt, of wanneer hij langs kuddes paarden, koeien of schapen trekt. Hij zal dan een min of meer onbehaaglijk gevoel krijgen waarop gewoonlijk een lichte huivering volgt. Als iemand dat al meegemaakt heeft, dan mag hij er zeker van zijn dat hij onder dergelijke geesten vertoefd heeft en dat die zich op deze manier aan hem kenbaar hebben gemaakt.

De derde soort komt uiterst zelden tot zichtbaarheid in de fysieke wereld, noch door zijn werking, noch minder door zijn echte wezenheid. Wat is de werking van deze geesten ? Het is het bestuur van de lucht en de aether, daarom worden ze door de ouden dikwijls luchtgeesten genoemd. ( . )

In dit eerste deel werden meer de re‰el-geestelijke wezens in en rond een hoge berg, in dit geval de Grossglockner, beschreven. In het tweede deel, door de verteller (Jezus) het evangelische deel genoemd, gaat het over de werking die de berg uitoefent op de geestelijke toestand van de mens, welke hulp hij kan zijn bij de geestelijke ontwikkeling van de mens.

De geestwekkende invloed van een bergbeklimming

Om goed in 't oog te krijgen over wat het gaat bij het evangelisch deel is het nodig om u een beetje vertrouwd te maken met de vorm van dergelijke bergen. Daartoe is het goed en nuttig om ofwel zelf zover het mogelijk is, dergelijke bergen te bestijgen, of minstens goedgelukte tekeningen (in onze tijd natuurlijk foto's -fdw) met opmerkzame ogen te beschouwen.
Want door de verschillen in hoogten, de overgangen, door de dalen en de kloven, wanneer dat alles oplettend bestudeerd wordt, dan wordt het gemoed gewekt en de geest wordt bij het aanschouwen van zulke bergen geprikkeld om zelf zijn (geestelijke) ogen te openen en begint erover na te denken of en hoe er wegen mogelijk zijn om (spiritueel) hogerop te geraken.

Dat dit waar is kunt ge zien aan de drang bij het bestijgen van een berg om altijd zo vlug mogelijk de hoogste top te bereiken en ook aan de drang en de deugdelijke begeerte om, zelfs maar bij het zien van zo'n hoge berg, om zo vlug mogelijk tot de hoogste top te geraken. Zeg nu zelf waarin de reden daarvan wel kan liggen ? Denkt ge dat het is om van een of meerdere mooie vérgezichten te kunnen genieten of om te profiteren van de zuivere lucht ?
Wie dat beweert, die zit er voor meer dan de helft naast. Want wat het uitzicht betreft, zo is dat wel lonend voor het fysieke oog, maar om ervan te genieten kunt ge veel beter een minder hoge berg beklimmen, die biedt vaker een veel rijker uitzicht dan de hoogste bergtoppen vanwaar men dikwijls alleen maar andere hoge bergtoppen ziet, en helemaal geen uitzicht heeft op de dieperliggende vlakten, op lieflijke dalen, rivieren of meren.
En wat de zuivere lucht betreft, daar kunt ge even goed een heuvel van enkele honderden meters beklimmen, daar hebt ge ook al zuivere lucht.
Dat kunnen dus geen redenen zijn waarom mensen zich zo aangetrokken voelen tot hoge bergen en niet zelden hun leven riskeren om onder de grootste inspanningen de hoogste top te bereiken. Zelfs wanneer een mens dagelijks dezelfde hoge berg ziet en reeds meerdere malen op diens top was, toch voelt hij nog altijd de drang om die berg opnieuw te beklimmen.
De reden is eenvoudig dat de geest wakker wordt bij dergelijke gelegenheden, want zoals het spreekwoord zegt : gelijk geaard, gelijk gepaard. Zo is het hier letterlijk het geval.
Hoezo ? - zult ge vragen. Welnu, hierom :
De geest trekt de geest aan zoals de materie de materie en het vlees op zijn beurt het vlees. Wanneer een mens besluit dat hij zijn voet op zo'n hoge berg wil zetten, dan gaat vanuit dat voornemen van hem een wilsimpuls uit tot in de hoogste geestessferen. Daardoor worden de geesten gewaar wat daar een of andere mens van plan is om te doen. Wil hij nu werkelijk in de nabijheid van hun sferen komen, dan wordt er spoedig door de geesten een antwoord gegeven. Dit antwoord is voor de geest die nog sluimert in het fysieke lichaam bijna hetzelfde als een electromagnetische aantrekking op het fysieke plan. Om het kort te maken : de geest die in de mens nog zwak is en sluimert wordt door de geesten dus als het ware geestelijk-magnetisch gewekt, evenwel niet blijvend, maar slechts voor korte of langere tijd.
Wanneer de geest op deze manier gewekt is, dan zou hij zich al direct daar willen bevinden van waar hij aangetrokken wordt, hij zou zich al direct onder zijnsgelijken willen bevinden. Vandaar dat de geest fluks via de ziel het lichaam machtig aanspoort, aan het lichaam trekt en het als het ware meesleept tot de duizeling-wekkende hoogten.
Wanneer dan zo'n mens effectief die hoogten bestegen heeft, dan verheugt de geest zich omdat hij zich in zijn ware gezelschap bevindt. Maar de echte geesten weten ook wel dat zo een onrijpe geest niet voor altijd tussen hen kan vertoeven. Daarom verbreken ze spoedig de verbinding met hem. De geest verliest zijn wakkerheid, begint terug te sluimeren, het fysieke lichaam krijgt de bovenhand en de mens begint zich op die hoogten onbehaaglijk te voelen, zodat hij spoedig heimwee krijgt naar de lagergelegen valleien waar zich de woningen bevinden die voor hem passen (op zijn huidig niveau van ontwikkeling - fdw).

Ziet ge, dat is de eigenlijke reden waarom een mens zo aangetrokken wordt tot de bergen en hun hoogste toppen, tenminste wanneer hij niet al te werelds gezind is.
Bij werelds gezinde mensen is dat evenwel niet het geval, want ofwel hebben ze daar geen zin in, wat zoveel wil zeggen als : hun geest is zo zwak en ziek dat hij niet meer in staat is tot hogere geestelijke activiteit; ofwel bestijgen ze toch een berg, maar dan worden ze ertoe aangezet door boze geesten, en doen ze het ofwel omdat ze denken er financieel voordeel uit te halen of uit louter praalzucht om achteraf te kunnen zeggen : ik was de eerste op die of die berg die nog nooit door een mens werd beklommen. Waardoor hij dan met zijn zeer onheilige voet de heilige top van de berg ontwijd heeft.
Maar dergelijke bergbeklimmers worden door de vredesgeesten ook bijna altijd voor hun roemrijke handelwijze zeer kwaad bediend : ofwel laten ze 'n dergelijke praalhans de hoogte bereiken, maar wanneer hij boven is, dan bezorgen ze hem zo'n duizeligheid en daarmee gepaard doodsangst en dan moet hij soms urenlang bibberen tot zich een of andere geest over hem erbarmt - indien hij genoeg gebeden heeft; die geest laat hem dan langs een zeer moeilijke weg die er dan nog levensgevaarlijk uitziet terug beneden geraken.
Ofwel laten ze hem tot een gemakkelijk te bereiken hoogte komen. Maar wanneer hij met zijn overwinnaarstrots boven is, dan laten ze vaak ogenblikkelijk een vreselijk onweer boven hem losbreken, waardoor hij voor zijn roemrijke inspanning zo duchtig uitbetaald wordt, dat hij voor zichzelf een eed aflegt : wanneer ik het er deze keer levend van af breng, dan, waarlijk, zet ik van mijn leven geen voet meer op wat voor berg dan ook, al was hij maar 10 meter hoog!

Wie zonder de gepaste eerbied een berg wil beklimmen of als gevolg van een weddenschap, die kan best direct nog beneden aan de berg zijn laatste wilsbeschikking opstellen, want zo'n bergbeklimmer zal zijn voeten beneden in de vallei niet meer nodig hebben : dergelijke bergbeklimmers ziet men niet zelden verongelukken, ofwel storten ze naar beneden, ofwel worden ze tot op een hoogte gebracht waar ze voor eeuwig verblijven, tenminste toch hun fysiek lichaam.
Ja, de geesten beschikken over vele middelen om oneerbiedigen tot de orde te roepen.
Maar zo vergaat het niet diegene die vanuit een hoger streven de hoogten van de bergen bestijgt. Zo'n man zal niet alleen geen gevaar tegenkomen, maar hij zal altijd geweldig gezegend en gesterkt terugkeren, en wel zo dat bij menig zo'n bergbeklimmer en innerlijk liefhebber der bergen de geest voor altijd gewekt wordt en hij ziener en profeet wordt.
Om deze reden heb Ik u altijd aangespoord om op de bergen te gaan, omdat toch bij iedereen een kracht achterblijft, zelfs na een tijdelijk geestelijk ontwaken als gevolg van het verblijf op de bergtop.

Daarmee zijn we bij het tiende hoofdstuk aangekomen : "De bergen als liefdespredikers en wijsheidsprofeten". Hier worden vele voorbeelden gegeven van dit aspect van de werking der bergen. We kiezen er drie uit.

( ... ) "Hoe spreken de bergen nog verder en wat zeggen ze ?
Ziet ge, daar leeft dikwijls hier en daar in de diepte een bekrompen gemoed dat voor niets interesse heeft behalve dan om zijn maag vol te stoppen met allerlei spijs en drank, zich daarna een zachte rustplaats uit te zoeken en in zijn behaaglijke domheid het gevretene al slapend te verteren.
Dergelijke mensen kennen van Mijn macht, kracht en geweld vaak nauwelijks meer dan de ongeboren kinderen in het moederlichaam, en ze vinden het al een hele prestatie wanneer ze het zover gebracht hebben dat ze Mijn naam kunnen uitspreken.
Als zo'n mensen zich dan toch door een vriend die het goed met hen meent laten overhalen om een hoge berg te beklimmen, dan is dat ook de eerste keer in hun leven dat ze ontwaken, om zich heen kijken en inzien dat God, wiens naam ze tot hiertoe zo maar slaperig uitgesproken hadden, toch wel een beetje groter en machtiger moet zijn dan zij zich Hem tot nu toe voorgesteld hadden. Dat dit weerom een waarheid als een koe is, daarvoor spreekt het duidelijkste dat gebergtevrienden gewoonlijk zeer zachtaardige mensen zijn. En zij die vroeger uiterst traag en eenlettergrepig spraken, die worden na een beklimming spraakzaam en weten een heleboel te vertellen over wat hun allemaal overkomen is tijdens hun klim in de bergen.
Ziet hoe hier de bergen terug gesproken hebben ! Ze zijn daarmee de beste logopedisten en tongenlosmakers, zelfs voor mensen voor wie het dikwijls een lastige opgave is om nog maar hun eigen naam uit te spreken.
( ... )

Hoe en wat zeggen de bergen nog ?
Ziet, wanneer daar een of andere zgz. verlichte mens zijn voet op hun hoogten zet en daar niets dan kaal gesteente, daarenboven sneeuw en ijsvelden vindt, dan spreken de bergen tot hem :
"Ziet, gij trotse, eerzuchtige mens, die er alleen op uit zijt om u trots te verheffen om over uw broeders te heersen. Ziet hoe mager de vruchten van de hoogten eruit zien ! Net zoals gij ons hier kaal, koud, gevoel- en levenloos vindt, zo ook zijt gij in uw heerserwaan !
Ons kaal gesteente en onze sneeuw en ijs zijn weliswaar een zegen voor de dalen, daar wij in voortdurende verbinding met ons omvangrijk landgebied staan en dat dit gebied vele malen groter is dan wijzelf met onze hoogten. Maar wat zou er met ons gebeuren indien wij deden zoals gij en al wat lager ligt dan ons tot op onze hoogten zouden willen sleuren ? Zouden we daar niet vlug tot een machtige, aardschokkende val komen ?
Leer daarom van ons om waarlijk mens te zijn ! Wees kaal en koud en onvruchtbaar in uw verstand en laat het zich steeds nederig gedragen, zoals wij ons nederig gedragen. Dan zal je liefde groeien en je levenskracht toenemen op de plaats waar je zoals wij door de Schepper gesteld bent, om daar alleen volledig levend vruchtbaar te zijn. Laat daarom ook gij uw zogezegd v‚r-schouwende verstand steeds omwolkt zijn door uw deemoed zodat het tot een druppelende, zegenrijke vloeistof wordt, dat gelijk onze beekjes naar beneden stroomt, naar de diepte van je liefde om deze laatste zegenende levenskracht te schenken, net zoals onze beekjes de lager gelegen gebieden leven schenken en hun vruchten voeden.
Ziet, ook zo spreken de bergen.
Hoe en wat zeggen de bergen nog verder ?
Ziet, weer een andere mens bestijgt hun hoogten !
Deze mens is een rijk speculant, en hem ligt alleen goud en zilver aan het hart. Wat zeggen nu de bergen tot deze mens als hij zich dan toch eens de tijd neemt om hen met een bezoek te vereren ?
O, deze mensen geven ze een zeer voortreffelijke les en zeggen :
Gij dwaze mens, hoe diep zijt ge gevallen ! Zie, wat gij bemint, dat is niets anders dan onze vuiligheid. Wat zou wel uw broeder van u zeggen indien ge van hem niets anders graag zou zien dan zijn vuiligheid en zijn stinkende st.. ?
Zou hij niet tot u zeggen : lieve broeder, in wat voor waanzin ben je terechtgekomen dat je aan je broer niets meer hoger acht dan zijn vuiligheid ?
Zie dus gij dwaze mens : wat uw broeder u zegt, dat zeggen wij u met nog veel meer recht ! Want zie hoe vele heerlijke planten groeien op onze hoogten en weiden die voeding bieden voor de nuttige dieren van de landman. Hoe vele duizend en duizenden van de schoonste bomen groeien op ons en geven u hout in groet hoeveelheden opdat ge het zoudt gebruiken tot vele nuttige producten. Tel maar eens de kristalreine bronnen die wij op vele duizend plaatsen laten ontspringen en daarmee de vlakten en de dalen zegenen ! Hoe dikwijls ziet ge niet onze schedel omgeven door wolken en schrikkelijke stormen rond ons voorhoofd woeden ? Zie, dat nemen wij op ons opdat de door ons gezegende dalen en vlakten verschoond zouden blijven van grote verwoestingen. Jaar in jaar uit ziet ge onze schedel begraven onder eeuwige sneeuw en ijs. Zie, daarom trekken wij zo vaak de vrieskou aan opdat de dalen en vlakten zich zouden kunnen verblijden in de levendige warmte.
Zeg ons nu, gij dwaze mens, wat hebben wij u kwaad gedaan dat gij al onze weldaden niet wil zien en in de plaats als een spoelworm in de darmen, in onze ingewanden kruipt en daar op zoek gaat naar iets dat voor u geen zegen brengt en daarbij geen rekening houdt met ons die u toch volgens de wil van uw en onze Schepper steeds zo rijkelijk onze levende zegen schenken.
Laat daarom uw dwaasheid varen en zoek in de toekomst liever onze hoogten en weiden op in plaats van onze ingewanden, en wees verzekerd : een plant, een druppel uit ‚‚n van onze bronnen en een blik vanaf onze hoogte, geworpen in het verre werkingsgebied van uw almachtige Vader en onze Schepper, die zullen u onuitsprekelijk groter nut brengen dan wanneer ge al onze ingewanden had uitgegraven.
Ziet, als gevolg van deze goede preek is het al meer dan eens gebeurd dat uit een zeer hebzuchtig mens, wanneer hij maar enkele keren een hoge berg heeft bezocht, daarna een zeer vrijgevige en gastvrije mens wordt."

Tot daar Jakob Lorber.
Onlangs werd onze aandacht gevestigd op een recente Nederlandse vertaling van uitgeverij Pentagon, namelijk GA 233a "Mysterienstätte des Mittelalters, Rosenkreuzertum und modernes Einweihungsprinzip" De Nederlandse titel is : "De opstanding van de geest".In de tweede voordracht (5 januari 1924) vonden we een passage die zeer goed aansluit bij het voorgaande over de speciale betekenis van de bergen.

"De inrichtingen, die ten grondslag liggen aan alle oude civilisaties als de eigenlijke impulsgevers, zijn langzamerhand verdwenen. En men kan zeggen: in de oude vorm bestonden ze niet meer sinds de 4de eeuw na Christus. Hier en daar waren nog nakomers aanwezig, maar in die strenge oude vorm vond je ze niet meer. Daarentegen heeft de inwijding eigenlijk nooit opgehouden; de vormen waarin de inwijdelingen hun weg vonden, die veranderden. En ik heb er ook wel op gewezen hoe in de middeleeuwen de zaak zo was dat er hier en daar enkele pretentieloze, in alle bescheidenheid levende mensen waren die niet bepaald offici‰le kringen van leerlingen op bepaalde plaatsen om zich heen verzamelden, maar die naargelang het mensheids- of volkskarma dat zo schikte, hier of daar hun leerlingen hadden.
Vandaag zou ik een geval willen bespreken als een, ik zou willen zeggen, karakteristiek-typisch geval, een geval dat van grote invloed was, dat vanaf de 12de, 13de eeuw tot in de 15de eeuw veel heeft bewerkstelligd van wat er aan spirituele stromingen tot in de 15de eeuw voorhanden was. Ik zou dit geval schetsmatig willen karakteriseren.

De tijd waarin het plaatsvond is rond het jaar 1200. In die tijd was er werkelijk een vrij groot aantal mensen, jonge mensen die de drang in zich bespeurden naar een hoger weten : naar een verbinding met de geestelijke wereld, je kunt wel zeggen naar een ontmoeting met de goden. En het was gezien de situatie van de tijdsomstandigheden volstrekt zo dat het vaak bijna toevallig leek wanneer zo'n strevend mens zijn leraar vond, wat toen immers niet door middel van boeken kon gebeuren, maar wat toen alleen heel persoonlijk kon gebeuren. Daar zat natuurlijk een diepe lotsbeschikking achter en het zag er alleen maar uiterlijk als toeval uit. Over zo'n leerling zou ik willen spreken.

Hij vond door zo'n schijnbaar toeval in een bepaalde plaats in Midden-Europa een leraar. Hij ontmoette een oudere mens, tegenover wie hij al spoedig het gevoel ontwikkelde dat deze hem verder kon leiden in het streven dat de diepste drang van zijn ziel vormde. En ik wil allereerst om zo te zeggen een gesprek voor u schetsen. Natuurlijk heeft er niet alleen één zo'n gesprek tussen de leraar en de leerling plaatsgevonden, maar ik vat verscheidene gesprekken in een samen. De leerling sprak tot de leraar dat hij ernaar streefde een blik in de geestelijke wereld te kunnen werpen, maar het was voor hem zo alsof de menselijke natuur inderdaad, zoals die nu eenmaal in die tijd was - het is ongeveer de 12de eeuw waarover ik spreek -, alsof de mensennatuur niet kon doordringen tot de geestelijke werelden. 'Je zou toch', zei de leerling, 'in de natuur iets moeten zien wat het werk, de schepping van de goddelijk-geestelijke wezens is. Je zou uit hoe de natuurdingen in hun diepere zin zijn, uit hoe de natuurprocessen verlopen, te weten moeten kunnen komen hoe achter deze dingen en scheppingen in de natuur het werken van goddelijk-geestelijke wezens staat. Maar het lijkt wel alsof de menselijke natuur in de huidige tijd er niet doorheen kan komen.'

En in die leerling, in die jonge mens - ik bedoel jonge mens van 25 of 28 jaar - had zich dit al sterk gevormd tot gevoelens: het huidige mensdom, het fysieke lichaam in zijn bijzondere verbinding met de ziel, kon niet doordringen, had in zichzelf hindernissen. Toen zei allereerst de leraar, om hem op de proef te stellen: 'Nu ja, je hebt toch je ogen, je hebt toch je oren; kijk met je ogen naar de dingen in de natuur, hoor met je oren wat er gebeurt, en je zult door kleur en klank, waarin zich het geestelijke immers openbaart, je zult door hen heen het geestelijke zich moeten voelen openbaren.' Dan zei de leerling: 'Ja, wanneer ik mijn ogen gebruik, wanneer ik rondkijk in de wereld, die kleurrijk is, dan is het voor mij net alsof mijn oog de kleur tegenhield, alsof de kleur bij mijn ogen verstarde. En wanneer ik met mijn ogen naar de klanken luister, is het alsof de klanken in mijn oren verhoornden, en alsof de verstarde kleuren en de vehoornde klanken door mijn zintuigen de geest van de natuur niet doorlieten.' Toen zei de leraar: 'Maar kijk toch, er is toch ook een openbaring; er is de openbaring van het religieuze leven. Daar wordt je verteld hoe goden de wereld hebben gevormd, hoe in de tijdontwikkeling de Christus binnengekomen is, mens geworden is. Dus behalve de natuur is er nog de openbaring. Wat de natuur je niet kan geven, kan de openbaring je dat niet geven?' Toen zei de leerling: 'De openbaring spreekt zeker heel sterk tot mijn hart, maar eigenlijk kan ik die niet vatten, eigenlijk is het mij onmogelijk om dat wat buiten in de natuur is, in verbinding te brengen met wat de openbaring mij zegt. En zo, doordat ik de natuur niet begrijp, doordat de natuur mij niets openbaart, begrijp ik ook de religieuze openbaring niet.' Toen zei de leraar: 'Nu goed, zoals jij nu in de wereld staat, zo zul je in ieder geval - als je zo moet spreken, als het zo met je hart en je ziel gesteld is dat je zo moet spreken, noch de natuur noch de openbaring kunnen begrijpen. Want je leeft nu eenmaal in een mensenlichaam dat aan de zonde ten prooi is gevallen - zo was de manier van spreken destijds -, en dit aan de zonde ten prooi gevallen mensenlichaam past eigenlijk niet bij de aardse omgeving waarin je leeft. De aardse omgeving biedt je er niet de voorwaarden voor om je zintuigen zo te gebruiken en je gemoed zo te gebruiken dat je natuur en openbaring zou kunnen zien als verlichting die van de goden komt. Als je wil, zal ik je wegvoeren uit de natuur van je aardse omgeving, die eenvoudig niet is aangepast aan je wezen, en zal je gelegenheid geven om openbaring en natuur beter te begrijpen.'

En er werd afgesproken wanneer de leraar de leerling ging leiden. En hij leidde hem allereerst op zekere dag een hoge berg op, een zeer hoge berg op, een berg van waaruit je het gewone aardoppervlak met zijn bomen, velden enzovoort niet meer kon zien; nee, wanneer de leerling met zijn leraar boven stond, kon je alleen nog - zoals u dat vast wel ook uit de bergen kent - beneden iets zien als een nevelzee die de aarde - zoals die gewoonlijk is - bedekte, en boven was je, enigszins tenminste, als het ware symptomatisch ontrukt aan het aardse gedoe. Je zag uitkijkend slechts het wereldruim met zijn wolkenformaties en beneden iets als een zee, als een golvende zee die uit wolken bestond; ochtendnevel, ochtendstemming.

De leraar vertelde verschillende zaken. Hij sprak over wereldwijdten, over kosmische verten; hij sprak erover hoe de wijdte, waarin de blik zich naar buiten richt, in de nachttijd de sterren uit zich laat uitstralen, hij sprak over verschillende dingen waardoor het gemoed van de leerling geheel overgegeven raakte aan de eigen aard van het natuurbestaan, in zekere zin aan de aarde ontrukt werd. De voorbereiding duurde zo lang tot er inderdaad bij de leerling iets van die zielestemming was die je daarmee zou kunnen vergelijken, dat aan de leerling- niet voor een ogenblik, maar voor langere tijd - alles wat hij ooit tijdens zijn aardse leven in deze incarnatie op aarde had beleefd, hem toescheen alsof hij het gedroomd had. En hoe weinig afwisselend eigenlijk datgene ook was wat hij daar overzag - de deinende, golvende nevelzee, wolkenzee, enkele zich in de buurt bevindende toppen, de wereldwijdten, hoogstens hier en daar ook met wolkenformaties bezet, maar nauwelijks, alleen aan het einde -, hoe arm aan inhoud dit alles ook was vergeleken bij de verscheidenheid van wat hij beneden op de aardbodem altijd had beleefd, toch was dit voor hem als de inhoud van zijn waakbewustzijn van overdag.

En alles wat hij ooit op aarde had beleefd, was voor hem alsof hij het zo in de 'naherinnering' van een droom zou hebben. Hij kwam zichzelf als ontwaakt voor. En terwijl hij dus steeds meer ontwaakte in deze situatie, kwam hem uit een rotsspleet, die hij voordien niet had opgemerkt, een jongen van ongeveer tien, elf jaar tegen, die een merkwaardige indruk op hem maakte. Want al spoedig herkende hij in deze jongen zichzelf op zijn tiende, elfde jaar. Wat daar voor hem was verschenen, was de geest van zijn jeugd !
( . )
En hij stond tegenover de geest van zijn jongenstijd, tegenover zichzelf. En hij was er ook, met zijn 25 tot 28 jaar was hij daar, naast de geest van zijn jeugd. En er kon een gesprek plaatsvinden, dat de leraar leidde, maar dat eigenlijk plaatsvond tussen de leerling en zijn eigen jongere zelf. Zo'n gesprek verloopt op een echt eigenaardige wijze. Want wanneer je, wat immers altijd kan gebeuren, de geest van je jeugd ontmoet, dan geef je iets van het rijpe verstand aan de kinderlijke voorstellingen die de geest van de jeugd heeft, en de geest van de jeugd geeft iets van zijn frisheid, van zijn kinderlijkheid aan dat wat je op latere leeftijd bent. En juist doordat er zo'n uitwisseling plaatsvindt, wordt zo'n gesprek heel erg vruchtbaar. En dit gesprek leidde ertoe dat de leerling leerde de openbaring, de religieuze openbaring te verstaan. Het gesprek werd bij voorkeur gevoerd over de Genesis, over de aanvang van het Oude Testament en werd gevoerd over de menswording van Christus. Onder leiding van de leraar en onder de bijzondere soort vruchtbaarheid die in deze gesprekken heerste, eindigde dit gesprek voor de leerling ermee dat hij zei: 'Nu begrijp ik de geest die er in de openbaring heerst. Alleen wanneer je in de gelegenheid komt, ver van het aardse, als in etherhoogten verplaatst te zijn, om de etherhoogten ide‰el te vatten met de in de latere leeftijd opstijgende kracht van de kinderjaren, alleen dan versta je de openbaring echt. En nu begrijp ik dat de goden de mensen de openbaring hebben gegeven omdat de mensen in de toestand waarin ze zich op aarde bevinden, door de werken van de natuur heen niet de werken van de goden kunnen doorvorsen. En zo gaven ze hun de openbaring, die toch natuurlijk helemaal niet op rijpere leeftijd te begrijpen is, maar die kan worden begrepen als de kindertijd re‰el levendig wordt in de rijpere leeftijd. Dus eigenlijk is het iets abnormaals om de openbaring te begrijpen.' Dat maakte een geweldig indruk op de leerling. De indruk bleef. Die bleef voor hem onvergetelijk. De geest van de jeugd verdween weer. Dat was de eerste fase van het onderricht."

.

Gabriël en Michaël

Eveneens in GA 233a ("De opstanding van de geest") vonden we een aanwijzing die het verschil tussen de manier van mededelen bij Jakob Lorber en Rudolf Steiner kan verklaren :

( . ) "Maar Michaël is een eigenaardige wezenheid. Michaël is een wezenheid die eigenlijk niets openbaart wanneer men hem niet iets dat vanuit onverpoosde arbeid op aarde is verworven tegemoet brengt.
Michaël is een zwijgzame geest. Micha‰l is een gesloten geest. Terwijl de andere der regerende aartsengelen zeer spraakzame geesten zijn - in geestelijk opzicht natuurlijk - is Michaël een gesloten geest, een zwijgzame geest, die hoogstens een spaarzame aanwijzing geeft.
Want, wat men van Michaël te weten komt, dat is eigenlijk niet het woord maar - als ik mij zo mag uitdrukken - de blik, de kracht van de blik.
En dat heeft te maken met het feit dat Michaël zich het meest bezig houdt met hetgeen de mensen vanuit het geestelijke tot stand brengen. Hij leeft in de gevolgen van wat de mensen tot stand brengen. De andere geesten leven meer met de oorzaken, Michaël leeft meer met de gevolgen. De andere geesten maken de mens wakker voor wat hij hoort te doen. Michaël zal de eigenlijke held der vrijheid zijn. Hij laat de mensen doen, maar neemt dan datgene op wat uit de daden der mensen ontstaat om het verder te dragen in de kosmos om met datgene waarmee de mensen zelf nog niet kunnen werken,verder te werken in de kosmos.
Ten opzichte van de andere wezenheden uit de hiërarchie van de archangeloi heeft men het gevoel : van hen komen de impulsen om dit of dat te doen. In mindere of meerdere mate komen de impulsen om dit of dat te doen. Maar Michaël is de geest van wie in feite geen impulsen uitgaan omdat zijn werkelijk representatieve heerschappijperiode, de periode is die nu komt, waarin de dingen vanuit de menselijke vrijheid komen.
Wanneer echter de mens vanuit zijn vrijheid, aangespoord door het lezen van het astraallicht, bewust of onbewust het een of ander uitvoert, dan draagt Michaël dat gene wat menselijke daad op aarde is, uit naar de kosmos, opdat het kosmische daad wordt. Hij bekommert zich om de gevolgen, de andere geesten meer om de oorzaken."

We zeiden vroeger al dat Jakob Lorber meer tot de gemoeds- en verstandsziel spreekt en Rudolf Steiner meer tot de bewustijnsziel. Maar misschien is het dichter bij de waarheid om te stellen dat doorheen Jakob Lorber de aartsengel spreekt die vóór Michaël als tijdgeest werkte, namelijk Gabriël, één van de aartsengelen die veel mededeelzamer zijn dan Michaël.
Het is zo dat dezelfde inzichten bij Rudolf Steiner de mens vrijlaten maar bij Jakob Lorber de mens willen sturen in een bepaalde - al is het dan een goede - richting !
We illustreren dit met een kort voorbeeld op het gebied van voeding.
Rudolf Steiner heeft af en toe iets gezegd over de werking van de verschillende voedingsstoffen op de mens. Telkens weer benadrukte hij daarbij dat hij geen propaganda wilde maken voor een of ander dieet, dat hij alleen de werking beschreef en het aan eenieder overliet om uit deze informatie zelf zijn besluiten te trekken.
Zo zei hij over koffie dat deze drank de concentratie kracht verhoogt, en het de mens gemakkelijker maakt om zijn gedachten op één punt te richten. Ook dat koffie een ontgiftende werking heeft en dus best na de maaltijd kan worden gedronken. We kijken nu eens op welke manier dezelfde informatie bij Jakob Lorber aan de lezer gepresenteerd wordt.

. Uit "Die Heilkraft des Sonnenlichts" :
"Koffie echter is veruit het slechtste dat de mens uit het plantenrijk uitgekozen heeft voor zijn genot. Deze vrucht is alleen voor paarden, ezels, kamelen en soortgelijke dieren op de aarde geschapen en maakt ze minder dof en sterkt hun zenuwen. Bij de mensen echter die het gebruiken werkt deze vijgeboon compleet omgekeerd, bederft ongemeen het bloed, verhit de genitali‰n en als daarop niet spoedig bevrediging kan volgen, dan ontstaat daaruit een volledige afstomping van de prikkelbare delen van het menselijk lichaam. En aangezien het de ziel veel moeite kost om deze slechts voor het grove vee bestemde zielepotenties uit het lichaam te verwijderen, wordt ze daarna moe, traag, nalatig, vaak duister, misnoegd en droevig.
Ik zeg jullie : een kopje met mestgier, gezoet met suiker zou voor het menselijk lichaam gezonder zijn dan de bruine gebrande soep van dat grove dierenvoeder. Ik heb jullie de schadelijkheid van koffie slechts getoond omdat ik maar al te goed zie en weet hoe vooral de vrouwelijke mensheid aan dit ezelsvoer hangt, terwijl juist voor hun natuur niet gauw iets gevonden wordt dat schadelijker is dan dit brouwsel ! En er is ook niets dat het lichaam -vooral het vrouwelijke - zo compleet onontvankelijk maakt voor een heilzame medicijn dan juist deze koffie. Vandaar dat hij ook totaal moet gemeden worden, vooral tijdens een ziekte en namelijk bij een homeopathische behandeling, anders kan het medicijn niet het minst werken.
Wanneer iemand gif ingenomen heeft, maar hij daarvoor al een sterke koffiedrinker was, dan moet hij na het gift maar een flinke portie koffie drinken en de werking van het gif wordt geneutraliseerd. Als nu de koffie zo'n sterke werking als van een gif - wanneer het natuurlijk niet al te sterk is - kan onschadelijk maken, hoe zou hij dan ook niet de zachte en delicate werking van de zon-homeopathische medicijnen kunnen afblokken ?
Vandaar dat men zorgvuldig spijs en drank moet mijden die - op een bepaalde manier nog erger dan het bekende opium - de werking van edele en zuivere medicijnen remt."

.

Natuurwezens

Op verschillende plaatsen kunnen we bij Rudolf Steiner over de natuurwezens lezen. Hij noemt meestal de vier grote groepen en gaat zelden in op de concrete details van hun werkzaamheid. Hij onderscheidt

In de aarde : gnomen (kabouters, kobolden, wortelgeesten .)
In het water : undinen (elfen, nimfen .)
In de lucht : sylfen, luchtgeesten
In het vuur : salamanders, vuurgeesten.

Uit GA 93a "Grundelemente der Esoterik" :

"Er kunnen bewustzijnen bestaan in de vier vormen van het fysieke plan (aarde, lucht, vuur, water - fdw), terwijl het lichaam van zo'n wezen in het astrale ligt. Men stelle zich het bewustzijn voor in de vaste aarde, het lichaam in het astrale; of een wezen dat in het water zijn bewustzijn heeft, en zijn lichaam in het astrale; dan een met zijn bewustzijn in de lucht en het lichaam in het astrale, en een met zijn bewustzijn in het vuur en het lichaam in het astrale.
De mensheid van nu weet niet veel van deze wezens,men kent ze in onze tijd slechts uit de po‰zie. Maar de bergwerkers, die kennen dergelijke wezens zeer goed. Een gnoom is waarneembaar voor wie op het astrale plan kan schouwen, maar bergwerkers hebben dat vaak, ze weten dat gnomen een realiteit zijn.
Zo zijn in onze aarde eigenlijk bewustzijnen voorhanden, en wat de natuurwetenschappen tegenwoordig natuurwetten noemt, dat zijn de gedachten van wezens die op het fysieke plan denken maar hun lichaam in het astrale hebben. Wanneer we in de natuurwetenschappen iets van een natuurwet aantreffen, dan kunnen we zeggen : dat zijn gedachten van een wezen dat op het astrale vlak zijn lichaam heeft. De natuurkrachten zijn scheppende wezens en de natuurwetten zijn hun gedachten.
In de middeleeuwen probeerde de alchemist deze geesten voor zichzelf dienstbaar te maken. Goethe wist dat goed genoeg : Faust wil de vuurlucht hebben, daaruit moest de salamander ontstaan die op het astrale vlak zijn lichaam heeft.
Wij zijn omringd door wezens die effectief in het vuur hun bewustzijn hebben en die wij pijn doen wanneer wij een vuur aansteken. Want daardoor veroorzaakt men een bepaalde verandering van het betreffende lichaam van deze wezenheid op het astrale vlak. Wanneer men een licht aansteekt, dan verandert men deze astrale wezenheid. Evenzo verandert men iets aan deze astrale wezens wanneer men op andere gebieden der elementen en de natuurkrachten een wijziging aanbrengt.
Wij creëren voortdurend wezens op het astraalplan door dit of dat te doen. Wanneer wij deze gedachte goed laten doordringen dan komen wij op de zin van de kerkelijke ceremonie, namelijk geen willekeurige dingen uit te voeren op het fysieke plan, maar alleen zinvolle, opdat zinvolle wezens ontstaan in het astrale.
Wanneer men bvb. met wierook offert dan doet men iets planmatig, men verbrandt een bepaalde stof en creëert wezens van een bepaalde soort.
Wanneer men een zwaard in vier richtingen door de lucht beweegt, creëert men een bepaald wezen. Zo ook de priester wanneer hij bepaalde handbewegingen maakt bij bepaalde klanken zoals bvb. bij O, I, OE, versterkt door de herhaling : Do-mi-nus vo-bis-cum. De klank wordt in een bepaalde regelmaat voortgebracht, de lucht wordt op een bepaalde manier in beweging gezet, een soort trilling die wordt versterkt doordat men bepaalde bewegingen met de hand maakt, en er wordt een sylf tevoorschijn geroepen. Ook teken, greep en woord van de vrijmetselaars doen bepaalde vormen ontstaan die en wetmatigheid in de fysieke wereld uitdrukken. Door een gepland gebruik van deze woorden schept men een band van de ene naar de andere, men hult zich in een astrale materie die door teken, greep en woord gecreëerd wordt.

.

"Wanneer je een hand geeft is de duim normaal gezien naar boven gericht.
Wanneer je hem naar beneden richt, dan geef je daarmee aan dat je lid bent van de grootste satanische sekte, de Vrijmetselaars, en dat je achter het streefdoel staat, een wereldregering onder leiding van de Antichrist."
(Volgens H. Makow op : http://www.henrymakow.com/masons_run_world_charade.html )

De mens doet dat alles natuurlijk ook voortdurend in het gewone leven, maar daar doet hij het onsystematisch, hij creëert tegenstrijdige wezens. De kunst bestaat erin vanuit het fysieke plan harmonisch op de hogere werelden te werken. In de cultusceremonie is het de bedoeling dat door bepaalde handelingen niet tegenstrijdige maar harmonische wezens worden geschapen. De mens is vooralsnog niet in staat deze dingen in harmonie te volbrengen.
Maar voor al wat de mens aldus creëert op het astrale vlak zijn er bepaalde sturende wezens. Aldus hebben wij een wereld van elementenwezens om ons heen met een koning. Bij de Indiërs wordt de koning van de gnomen Kshiti genoemd, de oppergnoom. Het opperste wezen van de undinen heet Varuna, van de sylfen, Vayu en van de salamanders of vuurgeesten : Agni. Bij alle vuur- en water enz.-activiteit hebben we te maken met deze specifieke deva-wezens.
Al het vuur dat wij hier op aarde hebben is de stof die geweven is uit wezens die tot de Agni behoren. Ceremoniële magie is de laagste vorm van tovenarij en die bestaat erin dat men zich bepaalde kunstgrepen eigen maakt op het fysieke plan om bepaalde gedaanten en wezens op het astrale te creëren. Er bestaan scholen waar ook vandaag nog ceremoniële magie wordt beoefend. Een dergelijke liefhebberij veroorzaakt een grote neiging tot zelfmoord omdat de mens dan bijna uitsluitend actief is in de astrale wereld en de gewoonte verliest om de fysieke wereld te nemen voor wat hij is. Hij heeft dan een neiging tot de andere wereld ontwikkeld en het fysieke lichaam is dan voor hem vaak een hindernis.

Nu zult u ook de samenhang begrijpen met de vuurgodsdienst die in de geschiedenis van de religie bekend is. De aanhangers van Zarathoestra probeerden door het vuuroffer der priesters daadwerkelijk bepaalde gedaanten op het astrale plan te cre‰ren. Op de aarde gebeurt tegenwoordig alles op het fysieke plan, maar uit het voorgaande kan men afleiden dat onder invloed van onze daden voortdurend astrale wezens gevormd worden. Al onze handelingen worden begeleid door astrale wezens. Dat zijn onze skandhas, die ons karma voltrekken.

. Maar ook laten alle fysieke voorwerpen wezens achter in het astrale. Zo bvb. komt een zeer specifiek wezen op het astrale plan overeen met de Dom in Keulen.
Door alles wat op de aarde gebeurt, wanneer alle fysieke materie omgevormd is en de aarde zich oplost, wordt vanzelf de volgende globus opgebouwd. Hij is eenvoudigweg aanwezig in de vorm van astrale wezens, als de werkingen van alle vroegere fysieke gebeurtenissen.
Daarom moet de mens voortdurend in het karma werken. Hij moet de groteske astrale wezens die hij gevormd heeft in een volgend leven weer corrigeren anders zouden die verder blijven bestaan als zinloze creaturen in de volgende globus. Dat is karma dat de mens moet corrigeren."

Werd de Dom van Keulen beschermd door een astraal wezen tijdens de bombardementen in WO II ?

Uit GA 98 "Natur- und Geistwesen" :
"Wie gelooft aan wezens wier bestaan aan de lucht gebonden is, of die in water hun lichaam hebben ? Wanneer bvb. iemand zegt : onze voorouders geloofden aan bepaalde wezens, aan gnomen, undinen, sylfen, salamanders, dat is toch je reinste onzin ! - dan zou men kunnen repliceren : vraag het aan de bijen !
En konden de bijen spreken, dan zouden ze antwoorden : voor ons zijn sylfen geen bijgeloof want wij weten heel goed wat wij van de sylfen hebben !
En de mens bij wie de geestelijke ogen geopend zijn die kan te weten komen welke kracht het is die het bijtje naar de bloem brengt. "Instinct", "natuurlijke aantrekkingskracht", zoals de mens antwoordt, dat zijn lege woorden. Wezens zijn het die de bijen geleiden naar de bloesemkelk om daar voeding te zoeken, en in de hele bijenzwerm die uitvliegt op zoek naar voedsel, zijn wezens actief die onze voorouders sylfen noemden.

Overal waar verschillende natuurrijken met elkaar in aanraking komen is een gelegenheid voor bepaalde wezens om zich te openbaren. In het binnenste van de aarde bvb. waar gesteente met metaalerts in aanraking komt, daar houden zich bijzondere wezens op. Aan de bron, waar het mos de steen bedekt en dus het plantenrijk het minerale rijk raakt, daar houden zich ook wezens op. Waar dier en plant raken, in de bloesemkelk, bij de aanraking van bij en bloesem, daar belichamen zich bepaalde wezens. Dat is niet het geval bij een gewone aanraking : als bvb. de slager het dier slacht of de mens het vlees van het dier eet, dan is dat niet het geval, niet in het normale verloop van het leven dus. Maar waar in het buiten-normale verloop, zoals bij bloemen en bijen, als door een levensoverschot de natuurrijken met elkaar in aanraking komen, daar belichamen zich wezens.

En vooral daar waar het menselijk gemoed, de menselijke geest, in de omgang met dieren bijzonder betrokken is, bij de verhouding zoals bvb. de herder die met zijn schapen heeft, een gemoedsrelatie, daar belichamen die wezens zich.
Dergelijke intiemere verhoudingen van de mens met zijn dieren vinden wij vaker in vroegere tijden. In tijden van een lagere cultuur vond men dikwijls zo'n verhouding, zoals bvb. de Arabier tot zijn paard. Totaal verschillend van de verhouding die een renstalpaardenbezitter van vandaag met zijn paarden heeft. Het komt op de gemoedsrelaties aan die van rijk tot rijk gaan, zoals tussen de herder en zijn lammeren.
Of waar reuk- en smaakkrachten ontwikkeld worden en overgaan, zoals tussen de bij en de bloem, daar wordt een gelegenheid geschapen dat bepaalde wezens zich kunnen belichamen. Wanneer de bij aan de bloem zuigt, dan kan de helderziende waarnemen hoe zich aan de rand van de bloesem een kleine aura vormt. Dat is de werking van de smaak : de steek van de bij in de bloesemkelk is een specifiek smaakmiddel geworden, de bij wordt de smaak gewaar en dat straalt uit als een bloesemaura en dat is de voeding voor sylfachtige wezens.
Op die manier is ook het gevoelselement dat tussen herder en schapen bestaat, voedsel voor salamanders.

Een vraag die niet geldt voor wie de geestelijke wereld verstaat is : waarom zijn juist dan die wezens daar en anders niet ?
Naar de oorsprong mogen wij niet vragen, hun oorsprong ligt in het wereld-Al. Maar geeft men hun een gelegenheid om voeding te vinden, dan verschijnen zij !
Zo trekken bvb. slechte gedachten die de mens uitzendt slechte wezens aan in zijn aura omdat ze daar voeding vinden. Dan belichamen zich bepaalde wezens in zijn aura."

Dit laatste is voor de mens belangrijk om weten. In het tijdperk van de bewustzijnsziel moeten wij gewoon onder ogen zien dat onze ziel-geest-lichaam door bepaalde wezens als voertuig kan gebruikt worden, niet alleen door de geesten van mensen die dood zijn en dus onstoffelijk leven, maar ook door elementenwezens. Niet vooor niets zegt Rudolf Steiner in GA 94 :

"Het is een vereiste van het Michaël-tijdperk, dat de mensheid leert, de geest concreet te beleven, dat wil zeggen dat men op dezelfde wijze rekening houdt met de verschillende elementaire en geestelijke wezens uit zijn omgeving als met lucht en water. Hierop komt het aan en dit moet weer, evenals dit in oude tijden het geval was, opgenomen worden in het leerprogramma van de mens."

. We illustreren vreemde invloeden in het innerlijk van de mens met de getuigenissen van twee auteurs.

1. George Ritchie in "Terugkeer uit de dood" (Een eerste fragment uit dit boek verscheen al in Brug 58)

" Langzamerhand begon ik iets anders op te merken. Alle levende mensen die we gadesloegen waren omgeven door een zwak lichtschijnsel, bijna alsof hun hele lichaam gehuld was in een soort elektrisch krachtveld. Dit schijnsel verplaatste zich als zij zich verplaatsten, als een soort 'tweede huid', bestaande uit een bleek, nauwelijks zichtbaar lichtschijnsel. Aanvankelijk dacht ik dat het de weerspiegeling moest zijn van het Licht van de Man naast mij. Maar de gebouwen die we binnengingen weerkaatsten dat Licht niet, noch werd het door onbezielde voorwerpen weerspiegeld. En toen drong het tot me door dat ook de ontlichaamde wezens het niet weerkaatsten. Nu ook zag ik dat mijn eigen onstoffelijk lichaam ontdaan was van dit lichtende omhulsel. Op dat moment voerde het Licht mij een smoezelige kroeg binnen, gelegen in de buurt van wat er uitzag als een grote marinehaven. Rond de tapkast verdrong zich een mensenmassa van drie rijen dik, terwijl ook de houten zithoeken langs de muren stampvol waren. De meeste mensen in de kroeg schenen matrozen en zeelui te zijn, en hoewel sommigen bier dronken, sloegen de overigen de ene whisky na de and ere achterover, zo snel als de beide transpirerende barkeepers ze konden inschenken.

Toen zag ik iets opmerkelijks. Een aantal van de mannen aan de tapkast scheen niet in staat te zijn het glas whisky dat voor hen stond op te pakken. Telkens opnieuw zag ik hoe hun hand zich om zo'n glas sloot - en er dwars doorheen ging, of door de massief houten tapkast of de armen en lichamen van de dorstigen om hen heen En al die vergeefs grijpende mannen misten stuk voor stuk dat lichtende aureool dat de andere bezoekers omhulde. Maar in dat geval moest die cocon van licht een exclusieve eigenschap van stoffelijke lichamen zijn. De doden - wij, degenen die niet langer over een stoffelijk, vast lichaam beschikten - hadden daarmee ook die 'tweede huid' verloren. En het was duidelijk dat de levende mensen, wier lichaam een lichtend omhulsel bezat, de mensen die wel dronken en met elkaar praatten en elkaar verdrongen, de dorstige, ontlichaamde wezens om hen heen niet konden zien, noch konden voelen hoe zij probeerden de levenden opzij te duwen om bij hun glazen te komen. (Ofschoon het me al kijkende ook duidelijk werd, dat de ontlichaamde mens en elkaar wel konden zien en horen. Om de haverklap brak er ruzie onder hen uit over de glazen die ze geen van allen naar hun lippen konden brengen.) Ik dacht dat ik op de fuifjes van onze broederschap in Richmond wel eens getuige was geweest van onmatig drankgebruik, maar de wijze waarop de burgers en marinemensen in deze kroeg zich aan drank te buiten gingen sloeg werkelijk alles wat ik ooit had meegemaakt. Ik zag hoe een jonge matroos zich zwaaiend van zijn barkruk liet glijden, waarna hij wankelend twee, drie stappen deed en krachteloos ineenzakte op de grond. Twee van zijn maats bukten zich, tilden hem op en sleepten hem uit het gedrang. Maar dat was niet waarnaar mijn aandacht uitging. Vol verbazing staarde ik naar de lichtende cocon rondom de bewusteloze zeeman, die langzaam open ging. Er ontstond een opening in ter hoogte van zijn kruin, waarna de 'cocon' zich als het ware van zijn hoofd en schouders af leek te pellen. Op hetzelfde moment, sneller dan ik ooit een levend mens had zien bewegen, schoot een van de ontlichaamde schepsels die vlakbij hem aan de tapkast had den rondgehangen op hem af. Hij had voortdurend als een dorstige schaduw naast die jonge matroos gestaan en gretig naar iedere slok gestaard die de jongeman had genomen. Nu leek het alsof hij hem besprong, als een jakhals zijn prooi. Een moment later was de springende gedaante tot mijn stomme verbazing verdwenen. Het was al gebeurd voordat de beide matrozen hun bewusteloze maat uit het gedrang van de menigte rond de tapkast hadden kunnen bevrijden. Zojuist had ik nog duidelijk twee afzonderlijke individuen gezien, maar tegen de tijd dat ze de bewusteloze matroos overeind trokken om hem tegen de muur te laten leunen zag ik er nog maar een.
Terwijl ik in stomme verwondering toekeek herhaalde deze gebeurtenis zich nog twee keer. Iemand verloor zijn bewustzijn, waarna er vlug een opening ontstond in het aureool om hem heen en een van de onstoffelijke schepsels toeschoot en verdween, bijna alsof hij via de opening bezit had genomen van het levende, maar bewusteloze slachtoffer . Was het dan misschien zo dat het lichtende omhulsel een soort beschermend schild vormde? Een bescherming tegen. . . tegen ontlichaamde wezens als ikzelf? Waarschijnlijk hadden deze substantieloze schepsels evenals ik vroeger ook een lichaam gehad. Stel dat zij, toen zij nog in dat lichaam huisden, zozeer aan sterke drank verslaafd waren geraakt dat die verslaving zich uitstrekte tot voorbij het fysieke domein? Zodat het een mentale verslaving was geworden? Of zelfs een verslaving van de ziel? Waarna zij, toen zij van hun lichaam werden gescheiden, voor alle eeuwigheid moesten blijven snakken naar datgene waaraan zij verslaafd waren geraakt en dat onbereikbaar voor hen was geworden, behalve gedurende de kortstondige perioden waarin zij zich meester hadden gemaakt van het lichaam van een levende? "

. 2. Nicolaas de Jong, in een artikel dat verscheen in Bruisvat nr. 9 (2003) "Techniek en toekomst" (ook te vinden op www.runework.com ) :

We leven in een tijd waarin we haast niet meer om techniek heen kunnen. Een hutje op de hei is een van de weinige plekken waar je je eraan kunt onttrekken (mits je je mobieltje thuis laat). Daarom is het zinvol om eens dieper in het wezen van techniek door te dringen.

Techniek als gedachte en wil

Kijk je naar een eenvoudig stuk techniek zoals een bril, dan is daar al een samenstel van toegepaste ideeën in terug te vinden. De naam komt van Beryl, een wat groenige, transparante steen. Die werd vroeger bol geslepen, zoals een platte waterdruppel, waardoor de eerste lens ontstond. Idee 1.
Dat kon men dan op de juiste afstand voor een oog houden, en zo voorwerpen of letters naar gelieven vergroten. Vervolgens werd de geslepen beryl in een rand gevat (een skelet) en met een stokje verbonden, zodat je je hand niet boven de borst hoeft te heffen en toch de lens op de juiste plek voor het oog kunt houden. Ideeën 2 en 3.
Tegenwoordig is de lens van glas of plastic gemaakt, gevat in een montuur dat op de neus en achter de oren rust, en die twee scharnieren heeft voor de invouwbaarheid. Afgekeken van de gewrichten. Idee 4.
De nieuwste loot van deze ontwikkeling is de inbouw van een electronische lichtsensor met lens in de oogkas, en verbonden aan het gezichtscentrum achterin de grote hersenen, om blinden te kunnen laten 'zien'.
Wat bij dit alles gedaan wordt, is een gedachte in de natuur waarnemen door de verschijnselen heen (lens, skelet, gewricht), en deze toepassen in een stuk techniek(1) . Een gedachte die tot wilswerking of zintuiguitbreiding wordt. Deze toepassing is op zichzelf moreelloos, niet goed of kwaad in zichzelf, ofwel indifferent. De morele strekking komt pas naar voren bij de toepassing van de gebruiker die door zijn gevoel (alwaar zijn geweten huist) heen moet leren gaan, dus zich met sympathie of weerzin van dat stuk techniek bedienen. Met een bril vallen de toepassingsmogelijkheden nog wel mee, want met een lens kun je hooguit gaten branden in een huid. Bij een vliegtuig is dat een heel ander verhaal, zoals de aanslagen op het World Trade Center in New York lieten zien.

Nu is een gedachte die leeft in de natuur en in de verschijnselen voorkomt, niet zomaar een abstract 'ding'. Het is een elementwezen, die bestaat omdat een engel uit één van de hemelse hiërarchieën hem eens heeft uitgedacht en daarop in de natuur heeft gebannen. Het wezen komt ook niet zomaar voor in de verschijnselen, maar brengt deze juist teweeg, samen met andere gedachtenwezens. Zij hebben hun plaats gekregen in de levenswerelden, dat zijn de werelden die achter de elementen staan en deze vormen en onderhouden; en gezamenlijk, onder leiding van hogere elementwezens en van de engelenorden, bewegen en vormen ze de vier elementen die onze gemanifesteerde natuur bewerkstelligen. Wanneer we de natuur in haar verschijnselen en werkingen waarnemen, nemen we die gedachten-elementwezens via de zintuigen in ons op. Gaan we over het ontstaan van verschijnselen in hun verloop nadenken, of over een specifiek probleem, dan komen die wezens weer omhoog uit ons geheugen (huizend in het levenslichaam) en dan kunnen we met ons actieve denken iets met hen doen. We kunnen hen met elkaar associëren en ook via de actieve processen van ons denken veranderen, vervormen, en wanneer we onze denkbeelden over verschijnselen aan anderen doorgeven, zijn de gedachten-elementwezens veranderd, gekleurd door onze ziel en specifieke wijze van denken. Gaan we nadenken over verschijnselen en werkingen in verband met een specifiek probleem en deze toepassen in een stuk techniek, dan gaan we zo'n elementwezen, of een combinatie van hen, op nieuwe wijze bannen in het 'ding' dat we dan maken. En iedereen kan na de uitvinding en samenstelling van het stuk techniek, deze gebruiken naar eigen goeddunken. Legio zijn de uitvindingen die hun inspiratie ontlenen aan de natuur. Als we het stuk natuurvervreemding, dat iedereen kan beleven als hij dat toelaat, buiten beschouwing laten (je kunt natuurlijk het bestaan van die wezens ontkennen, omdat je ze niet direct ziet; ze werken echter toch), dan kom je er toch niet omheen dat hier een stuk verantwoordelijkheid van zowel de maker als de gebruiker ligt voor de toepassingen van het gebruik ervan. Hoe reageren bijvoorbeeld de gebannen natuurwezens hierop? Enige ervaringen

Wanneer ik een nieuwe computer koop, ofwel ook wanneer ik er nieuwe onderdelen in bouw, kost het vaker veel meer tijd dan ik gepland heb om alles goed draaiende te krijgen. Het apparaat vraagt aandacht. Ook komt het voor dat wanneer ik er lang achtereen mee heb gewerkt, er ineens eenvoudige functies zoals opslaan of uitdrukken niet meer goed werken. Het kost dan veel aandacht, geduld en bewustzijn om het toch voor elkaar te krijgen. Als ik me op mijn apparaat concentreer, merk ik dat het wezen dat erin is gebannen, eigenlijk om aandacht vraagt. Wanneer ik een innerlijke dialoog met hem aanga, kan ik vernemen wat er hem aan schort, en helpt hij me ook vaker naar de oplossing ervan. Ik heb me daarom aangeleerd om door mijn intenties bij aanvang in hem in te toetsen als tekst en zo een bewustere en op gevoel gebaseerde verbinding te scheppen, wakker te blijven voor wat hij eigenlijk wil. Iets dergelijks is me ook overkomen met een Italiaans strak ontworpen grijs en zwart uitgevoerd cappucino-koffiezetapparaat. Door mijn antipathie tegen het apparaat ging er telkens iets anders mis. Tot ik mijn antipathie onder ogen zag, waarbij ik een aantal onheldere gevoelens in mezelf waarnam en rechtzette. Daarna kon ik er beter mee omgaan, vanuit een meer evenwichtige verstandhouding van wederzijds respect.

Na landschapswerk in midden Zwitserland, op een terrein dat karmisch en ook chemisch was vervuild (karmisch omdat er in naam van de kerk in de late Middeleeuwen mensen waren vermoord, chemisch omdat het op een voormalige vuilstortplaats lag) en waarbij we getracht hadden om de ingeslapen landschapsdeva weer te wekken en met het landschap te verbinden, kwam er een hoop warmte en inzicht vrij. Dit werd teruggegeven door de elementwezens die dit landschap bevolkten en dienden te onderhouden. Deze waren zeer blij met het metamorfoserende werk dat we hadden verricht.
In Noorwegen werd ik eens lastiggevallen door een trol. Net na een bocht in een bergweg voelde ik gevaar, verduistering, en gooide het stuur van mijn auto om, de verkeerde kant van de weghelft op. Gelukkig was er geen tegenligger op dat moment, en bij het doorrijden zag ik in mijn achteruitkijkspiegel een dode kat liggen aan de kant van de weg. Toen ik een kwartier later terugreed, lag die kat er niet meer. Later die dag lag ik wat te soezen op een rots aan het water, het was een van de weinige zonnige dagen, en zag in vaalgeel en oranje een grote er dom uitziende trol op me zitten (dat was op etherisch niveau, niet in het fysieke). Ik vroeg hem wat hij wilde - hij speelde in op een kaakontsteking die bezig was over te gaan - en hij meldde simpelweg dat hij me wilde doden. Ik vroeg hem of hij mee wilde werken ten goede, om de aarde te genezen, en dat blijf hij gewoonweg ontkennen. Toen zei ik hem dat hij dan net zo goed in de afgrond kon vallen. Waarop dit ook gebeurde. Mijn kiespijn nam weer af. Na enige uren nam ik nogmaals waar in de levenswereld, en zag dat hij nog aan het vallen was. Waarschijnlijk was dit een staat van zijn (in de levenswereld zijn natuurlijk geen ruimtelijke verhoudingen zoals in de fysieke), en werd hem in die bewustzijnstoestand voorgehouden dat hij alsnog kon kiezen voor ontwikkeling, of anders uiteindelijk zou oplossen in de afgrond van de levenswereld. Het werd me met de terugblik duidelijk dat deze trol de kat had laten overrijden, en door diens dood op een nieuwe prooi wachtte en in mij dacht te vinden. Ook werd me duidelijk dat hij zich niet met de mens had verbonden, zijn taak had verzaakt in de ontwikkeling, en daardoor oerdom was geworden. Zo zag hij er ook uit; grote neus en oren, een erg domme grimas rond de mond, en foeilelijk (het was natuurlijk mijn eigen beeld, maar dit leek veel op de plaatjes die je van trollen ziet, zij het veel minder fysiek).

( ... )
Eens sliep ik in het kantoor van een bevriend therapeut die met zijn verschillende bezigheden in zijn tot werkruimte omgebouwde schuur een bedrijf wilde beginnen. De vorige dag had er zich een sessie afgespeeld van familieconstellatiewerk waarbij bij een van de deelnemers demonische krachten waren vrijgekomen, welke niet goed opgelost waren en er waren blijven hangen. Deze kwamen me 's nachts bezoeken en trachtten me bang te maken. Nadat ik deze uit mijn lichaam had gewerkt en enigszins tot rust had gebracht, kwam er zoals ik dat innerlijk waarnam van achteren een op een reptiel lijkend wezen op me af, heel voorzichtig, heel teer, die me wilde leren kennen. Ik heb hem zijn gang laten gaan en kon hem enigszins waarnemen. Het was een zachtaardig wezen, ondanks zijn wat vreemd en knobbelig uitziende uiterlijk; toch was hij ijl en licht in de kleuren. Bij het terug- en nadenken de volgende dagen over hem, wsaarbij zijn karakteristieke kenmerken meer naar boven kwamen, werd het me duidelijk dat ik hier met een van de engelen te maken had die lotsverbonden was met Ahriman tijdens diens en Lucifers revolte tegen de goddelijke machten, en die daarom na het verliezen van de strijd in de geestelijke werelden, met die tegenmachten op aarde was gebannen. Nu was hij de leidende aartsengel van het bedrijfje achter deze therapeut, die op deze wijze een ontwikkelingsweg kon gaan. Hij wilde me leren kennen, omdat ik in de toekomst waarschijnlijk meerdere dingen met die therapeut en zijn initiatief zou gaan doen. Het werd me mede daardoor ook duidelijk dat alle aartsengelen die mensengroepen leiden, behoren tot deze gevallen groep van ahrimanische aartsengelen, die dus in iedere menselijke organisatie werkzaam zijn.

Het is daarbij belangrijk hoe wij ons organiseren en gedragen. Het was me al bekend, onder andere uit onderzoekingen van het NPI binnen bedrijven, dat werknemers van een bedrijf (in een geval was dat DSM) de hen leidende geest vaker waarnemen als een draak of reptielachtig wezen. Ook kende ik de uitspraak van een Shell manager dat het weinig uitmaakt wat hij doet als beleidsmaker, omdat hij zich voelt als op de rug van een traag maar gestaag doorstappende brontosaurus. Fossiele reptielen komen voor in de tijd dat de aardolie werd aangemaakt, geologisch het Jura (het 6e Lemurische cultuurtijdperk); deze is een uitwerking in het fysieke van de 2e onderaardse laag, genaamd de water-aarde, welke de Mercuriussfeer in de aarde ompoolt en spiegelt. Vanuit de eigenlijke Mercuriussfeer werken de aartsengelen inspirerend op groepen van mensen; in bedrijven dus een spiegeling van deze gevallen aartsengelen die zich in het bewustzijn voordoen als reptielachtige wezens.
Bij al deze ervaringen heb ik getracht hun zin te doorgronden. Een belangrijke leidraad daarbij was de in christelijk-esoterische literatuur voorkomende aanwijzingen voor de ontwikkeling van mens en wereld.

Het plan van mens- en wereldwording

Wij mensen dienen langzaamaan op individuele wijze onze orgaanprocessen te gaan besturen, zodat de Beschermengel zich hieruit terug kan trekken. De ademhaling kunnen we al deels zelf regelen, sommige mensen kunnen hun hartslag al bewust be‹nvloeden, maar veel verder komt het op dit moment nog niet. In onze vertering is Ahriman nu nog de baas(2) ; die verlossen we door zelf de weg te leren gaan hierin. We worden dan zoals nu de mieren, termieten of bijen zijn georganiseerd; elke groep van aparte diertjes hierin (bv. werksters, soldaten, darren, koningin) vormt een orgaan van het geestelijk ik-wezen dat het bijenvolk bestuurt; de groepen van dieren vormen zo zijn onderling los samenhangende organen. Mieren bijvoorbeeld hebben vaker ook nog bladluizen als 'vee', die zij melken (zoals wij ook verschillende soorten wezensvreemde elementalen in ons op kunnen nemen). Wij dienen ons uiteindelijk meer van het fysieke terug te trekken en onze orgaanprocessen door andere wezens te laten bevolken, welke wij dan in het fysiek-etherische vanuit onze bewustgeworden orgaanprocessen kunnen sturen (ons bewustzijn leeft in het astraal- ofwel zielelichaam). Nu al wanneer we uitademen, vormt dat een wezen, dat nog weinig is gevormd, maar dat op een volgende wordingsronde van onze gehele kosmos (genaamd de Vulcanus-toestand van de aarde(3) ) een ontwikkeling zal kunnen gaan zoals wij mensen nu doen. Rudolf Steiner noemt deze in warmte uitgeademde wezenskiemen mensenfantomen. Wanneer wij de natuur en de techniek waarnemen of ermee werkzaam zijn, nemen we de hierin levende elementwezens in ons op en verwerken die tot onze gedachten en voorstellingen. Wanneer we uitademen, verbinden deze zich met de mensenfantomen-in-kiem die we nu al vormgeven: de in de verschijnselen waargenomen elementwezens laten we dus in deze toekomstige mensen uitstromen. Het zijn nu deze wezens, welke we door onze denkactiviteiten om kunnen vormen, die onze orgaanprocessen kunnen gaan bevolken; wij vormen voor hen het overkoepelende ik-wezen, de geest. Dus als we ons met natuur en techniek verbinden, kunnen we met deze een ontwikkeling doormaken. Doet een deel dat niet, dan gaan voor hen en voor ons de ontwikkelingsmogelijkheden voorbij, wat zich dan in de cultuur als een soort kankergezwel zal uiten, hetgeen een laatste verharde verschijning is, waarna de mogelijkheid niet meer terug komt. Ver weg? Onze gehele cultuur is al doordrongen van die sclerotische gezwelachtige tendenzen. Een voorbeeld zijn de molochs die multinationals van zichzelf maken. Een ander voorbeeld de politieke besluitvorming die als een tank veelal vele jaren achter de feiten aanhobbelt.
Hier ligt een grote vraag van ons naar de elementwezens, al of niet gevallen en ingevangen, en omgekeerd. De ontwikkeling kan door ons heengaan. Zo niet, werken de ufo-wezens zich op tot de schepping van een 8e sfeer van ondernatuur uit onze menselijke en ook de dierlijke orgaankrachten.

Daarnaast, en er nauw mee verbonden, is het een belangrijk feit dat sinds Christus' ompoling in de levenswereld in 1942 Hij nieuwe warmte-elementwezens over de aarde heeft uitgestort. Omdat Christus zonder karma in de wereld was, hebben deze elementwezens een stuk vrijheid. Deze zijn naar willekeur door ons mensen te vormen. De andere elementwezens kunnen deze nog niet verteren, omzetten, en wachten tot wij iets met hen doen(4) . Wanneer wij vanuit medelijden of offerkracht iets doen, dan kunnen daarna de gewone elementenwezens met deze nieuwe wezens iets aanvangen. Ze zijn de basis voor bewuste warmtekrachten, ofwel liefde, wat het 5e element, de quintessence is. Hiermee bouwen we het Nieuwe Jeruzalem, de kiem voor de volgende wordingsronde van de aarde vanuit de mens, ook wel genoemd de Jupiter-toestand van de aarde. Bij landschapswerk of werk in de onderaardse sferen zijn er hordes elementwezens die ons geofferde en omgevormde werk, dus nieuwe warmtewezens, in zich op nemen en er verder op doorborduren.

Nog een belangrijk issue is dat ufo-wezens en de menselijke dubbelganger nauw samenhangen. Beide werken namelijk met gevallen, onderaardse krachten. Onze dubbelganger wordt beheerd door een ahrimanisch elementwezen dat zich bij de geboorte met ons verbindt, en dat werkt via electromagnetische velden. Het is het wezen dat wordt gemeten in EEG- en ECG-onderzoeken. Deze gevallen krachten verbinden onze constitutie via de zenuwbanen (die electrische potentialen voortbrengen) met de wereld van de machines, welke ook voornamelijk op electromagnetisme werken ofwel erdoor worden gestuurd: de gehele informatica bestaat uit imitaties van ons zenuw-zintuigstelsel; chips werken op basis van het aan-uit principe, de stroomdraden imiteren de zenuwuitlopers. Typisch is ook dat er de gehele techniek op is gebaseerd deze te veruiterlijken, uit de mens te plaatsen en dan te overheersen. Net als de ufo-wezens die zeggen dat zij van buitenaardse oorsprong zijn (wat zij niet zijn) en die we graag als zwarte piet-achtige monsters vormgeven in films etc., geven zij een weggedrukte kant in onszelf weer, die met onze eigen dubbelganger samenhangt. Deze in de ogen zien en omvormen is een proces dat parallel kan lopen met het omvormen van de wezens in en achter techniek. Kortom: bewust doen in en met techniek is enkel op goede wijze mogelijk wanneer we onszelf in onze tekortkomingen ook in de ogen durven te zien. Het werd me keer op keer duidelijk dat ik mijn eigen wensen, aandriften tot overheersing, en mijn antipathiegevoelens in de ogen diende te zien om er achter te komen wat ik nu eigenlijk zelf verwachtte van het verschijnsel of het stuk techniek. Ik diende aspecten van mijn dubbelganger onder ogen te zien en er ook actief iets mee doen, om achter de werkelijke idealen te zullen komen van wat het bij mij teweeg bracht. Het buiten zich plaatsen van de eigen duistere, ondoorwerkte kanten is wat met name de Amerikaanse cultuur neigt te doen; de zwarte piet is altijd ergens anders, zoals in enge buitenaardsen, in terroristische organisaties, en voorheen het communisme te vinden.

Typisch is dat ufo-wezens vaker voorkomen daar waar het aardmagnetische veld wordt versterkt, waar sterke electrische of electromagnetische stralen zijn, zoals in Nevada en Californië in de VS(6) . Dit wijst op een samengaan ofwel communiceren in de toekomst tussen mens en wezens die in of achter de techniek staan. Daarnaast komen ook veel gevallen elementalen voor in de buurt van kernreactors; kernenergie is de derde onderaardse kracht. Deze hebben meer een sprinkhaanachtig uiterlijk.

Mogelijkheden om iets met natuur- en techniekwezens te kunnen doen

Voor natuurwezens in landschapstempels kunnen weer nieuwe aangrijpingspunten worden gegrondvest waarin zij zich kunnen ankeren. Dat wil zeggen er kunnen nieuwe landschapstempels worden gegrond met hun drie aangrijpingspunten , waarbij zo mogelijk wordt uitgegaan van resten van de oorspronkelijke landschapstempels. Hierin kunnen zij zich spiegelen aan de nieuwe situatie, waarbij naast dat hun oorspronkelijke landschapstempels door de menselijke cultuur zijn gehavend, verwoest ofwel verplaatst, er ook vele nieuwe elementalen uit de onderaardse lagen zijn vrijgekomen. Dit is het gevolg van dat Christus de onderaardse sferen één voor een doorloopt en zich er meester van maakt. Deze wezens komen daarbij vrij(8) . Een wijze van aanpak, zoals die o.a. door mij is uitgewerkt, is het gronden van de landschapspunten door ritualen i.v.m. de onderaardse sferen en de uitwerkingen daarvan ten goede. Dit gebeurt door beeldvorming, het maken van kleibeeldjes waarin we iets toewensen aan het landschap dat we missen, door beweging en gebaar en door muziek en toegemeten woorden. Er zijn mensen nodig die dit weer op hernieuwde wijze met eerbied onderhouden. Elementalen hebben veel aan onze bewegingen, want die zijn door-ikt, dragen bewuste warmte in zich, door de inlevings- en offerkrachten die we erin leggen (dat is de kiem tot de quintessence, de 5e ethersoort).

Verder is het gronden van deze landschapstempels een wezenlijke aanpak momenteel om de elementenwezens die ongelimiteerd zich uitleven in het weer, een houvast te geven. Naast dat het de moraliteit van de mensen op iets zinvols richt; deze is nl. de hoofdoorzaak van de losgeslagenheid. Als de mensen niet meer luisteren naar wat de Beschermengel hen aan mogelijkheden tot ontwikkeling aanbiedt, kunnen zij en de andere engelen, welke de elementenkoningen leiding dienen te geven, geen goede verstandhouding met deze elementalen onderhouden, waarop zij een eigen leven gaan leiden en zich dan in het genoemde noodweer kunnen uitleven. Wezens in technieken kunnen we trachten te begrijpen door ons met hen en hun dienende werk te willen verbinden. Daarbij dienen we onzelf bewust te worden wat zij in ons teweegbrengen als gevoelens, en ook welke idealen zij in ons wakker roepen. Het uitboetseren hiervan in 7 stappen die werken van de bewuste verbinding vanuit onze ziel naar het in ons gewekte ideaal toe, alsook het deugdgebaar dat we dienen te ontwikkelen om dit ideaal te kunnen realiseren, kan onze ontwikkeling van de lotusbloembladen helpen helder krijgen en versterken, waardoor we in ons sluimerende scheppende krachten met betrekking tot dat ideaal kunnen wekken(9) . Wij kunnen dan intu‹ties ontvangen van wat het betreffende stuk techniek voor ontwikkelingskiem in zich bergt, ofwel kunnen een eigen stuk techniek op grond van het opgewekte ideaal hier tegenover zetten. Dit kun je dan morele techniek noemen. Zo groeien wij samen met de in techniek ingevangen wezens, en zij met ons mee.

Ufowezens zijn in een vroeg ontwikkelingsstadium (onder andere Atlantis) door Sorat en Ahriman verleid tot een eigen ontwikkeling, en kwamen er gaandeweg achter dat er voor hen geen plaats in de gehele ontwikkeling meer was (ongeaccepteerde wilswarmte die niet meer oploste, en daardoor donker werd); hen is de reguliere ontwikkeling ontzegd. Dit gebeurt nu nog steeds. Dit Goddelijke is hen nu weer voor te houden, zodat zij kunnen kiezen; of weer meewerken en in reguliere ontwikkeling met de mensen meekomen, waarbij hun zelfverworven bewustzijn en technische inzichten (die op de onze vooruitlopen) zich weer op zelfstandige wijze kunnen voegen in het geheel, ofwel hun eigen planeet, maar met beëindiging van een gemeenschappelijke ontwikkeling, waarbij hun eigen sfeer uiteindelijk na een mogelijke bloeiperiode zal worden opgelost, alsmede hun eigen bestaan. Ze hebben geen reguliere zieleontwikkeling meegemaakt en nemen graag onze nog ongelouterde gevoelens als voedsel tot zich. Wanneer we oprecht en zonder wensen en begeerten vanuit onze ziel iets doen, kunnen zij geen vat op ons krijgen (hiervan zijn meerdere verslagen). Truc is dus om de ziel af te kunnen sluiten en hen een waarachtig op de kosmos geënt plan voor de ontwikkeling voor te houden, op grond waarvan zij kunnen besluiten zich hier al of niet bij aan te zullen sluiten, en daarmee de hogere wezens die hen gecorrumpeerd hebben (Ahriman en Sorat), de rug toe te keren en daarmee te verlossen. Als alternatief is hen de weg te wijzen hoe zij wel voor zichzelf een ziel kunnen veroveren; niet door uiterlijke technieken die op lichtkracht en radio-activiteit werken, maar door innerlijkheid te ontwikkelen. De kleuren, objectivaties van onze gevoelens, kunnen hen dan als innerlijke voeding gaan dienen. Zingen van hun oorsprong, wijzend op valse en betere beloften naar de toekomstige ontwikkelingen, verwarringen en ontwikkelingsmogelijkheden, is een goede mogelijkheid tot herverbinden en genezen. Zo kunnen zij leren in te leven en van hieruit meebewegen. Zang is sowieso een machtig genezingsmiddel bij uitstek, verbindt de ziel met de wereld.

Aartsengelen achter menselijke organisaties (reptielen) kunnen we trachten terug in de geplande ontwikkeling te krijgen door onze gemeenschapsvorming binnen die organisaties, welke dienen te worden gebaseerd op de principes van vrijheid in het geestelijke en culturele leven, gelijkheid in het sociale, en broederlijkheid in het economische. Dat wil op organisatorisch niveau zeggen vrijheid van onderzoek en richtlijnen/onderwijs, gelijkheid van behandeling, wat op organisatorisch vlak inhoudt inzichtelijk management en administratie, goede omgangsvormen en een besluitvorming binnen een medezeggenschapsraad op basis van gelijkwaardigheid; en broederlijkheid in de wijze van beheer en uitwisseling van goederen, wat kan gebeuren door de vorming van associaties en stromen van 'warm geld' binnen consumptie/productie eenheden . Dan kunnen zij naast hun ontwikkeling binnen die organisatie (zij ontwikkelen de vaardigheid van inspireren) ook de liefde/bewuste warmte als basisprincipe in zich opnemen, en zo zich van Ahriman - en Ahriman van zichzelf - verlossen. Zij kunnen dan ook weer meekomen in de reguliere stroom.

Noten:

1. Techniek is ieder ding dat we als verlengstuk van ons lichaam gebruiken om gewenste dingen beter voor elkaar te zullen krijgen. Dat begint al bij een stokje of een steen.

2. Toen Christus in de woestijn vertoefde, kon Hij Lucifer (de duivel) die Hem de wereldrijken toonde, overwinnen. Ahriman (de satan), die de mensen met voedsel aan het fysieke bestaan had gebonden, kon Hij nog niet overwinnen omdat Hij nog nooit als mens ge‹ncarneerd was geweest en onze omstandigheden niet kende. Onder de naam van Ba„l is Ahriman ook bekend als de god die heerst over de darmen van de mensen.

3. Onze kosmische ontwikkeling bestaat uit 7 grotere wordingsronden:
1. Oude Saturnus(louter warmte).
2. Oude Zon (warmte en licht/kleur; gastoestand).
3. Oude Maan (Warmte, kleur en chemie; watertoestand).
4. Huidige aarde (warmte, kleur, water en fysieke vormen; vaste aarde). Valt uiteen in
Mars-helft (tot aan het jaar 33) en
Mercurius-helft (vanaf 33 na Chr.).
5. Jupiter-aarde (warmte, kleur, quintessence; bewuste warmte), het Nieuwe Jeruzalem.
6. Venus-aarde (warmte, vernieuwde kleur, d.w.z. het 6e element).
7. De Vulcanus-aarde (vernieuwde warmte; d.w.z. het 7e element).

4. Mensen zijn de enige wezens die warmte-elementalen kunnen scheppen en ook omvormen.

6. De Rocky Mountains vormen de ruggegraat van de tegenmacht die Ahriman of satan wordt genoemd; de electromagnetische en radio-actieve stralingen zijn hier sterker dan elders.

8. Wij kennen dit als het verhaal van de draak die door Michaël (het aangezicht van Christus) op de aarde wordt gegooid, alwaar de mens zich met hem uiteen heeft te zetten.

9. Deze idealen zijn de krachten van de sterrenbeelden, welke we in ons warmtehulsel met ons meenemen. Wat we op aarde tegenkomen, is ook een uitwerking van die sterrenbeelden, welke toch de ideeën van het Goddelijke plan vertegenwoordigen.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*



Terug naar het thuisblad

*

*

*

*

*