Inhoudstafel van Brug 65 (september 2009)Welke studie is ook na de dood nuttig ? De situatie in de wereld (Emil Bock) In het tijdperk van Michaël ( Emil Bock) Uit GA 194 “De opdracht van Michaël”
+ Groter lettertype * * * * * * * * * * * * * * *
Beste LezerIn deze aflevering van De Brug namen we twee grote bijdragen op van Emil Bock uit het boek “Het tijdperk van Michaël”. We leren hieruit o.a. wat de kenmerken zijn van een Michaëltijdperk :
“Het Michaëlische tijdperk is geenszins een periode van rust en windstilte; grote stormen bruisen over de mensheid en houden de volkeren in een spanning en opwinding vol beproevingen.”
“Weer is hij aan het werk, die de mensen meedogenloos dooreen schudt en kneedt om hen geestelijk tot ontwaken te brengen. En de gedachte dat wij nog eeuwen van aanhoudende hoogspanning vóór ons hebben, behoeft ons niet te verontrusten: het is een voorrecht van het lot, zoon of dochter van een Michaëltijd te zijn.” Het is waarschijnlijk de gemakzucht in ons die liever zou bedanken voor dit voorrecht ! Hoeveel aangenamer zou het niet zijn om rustig in onze luie zetel aan onze innerlijke ontwikkeling te werken zonder ons te laten storen door de buitenwereld. Maar Michaël is hiermee niet gediend … Wij als antroposofen kunnen onszelf als geestelijk ontwaakt beschouwen. Dat betekent niet dat er ook voor ons geen zware tijden op komst zijn. Maar wij weten tenminste dat al die beproevingen zinvol zijn.
Maar de rest van de mensheid : zonder de geesteswetenschap zal er onmogelijk een zin te vinden zijn in al de chaotische, despotische toestanden. Gaan de mensen niet in de uiterste wanhoop vervallen ? Deze mogelijkheid legt op de schouders van de antroposofen een zware verantwoordelijkheid : doen we genoeg opdat de mensheid tenminste zou weten waar de weg ligt die uit de chaos kan leiden. Het feit dat we nooit zeker kunnen weten dat we onze opdracht naar behoren vervullen, dat zal voor ons de grootste beproeving zijn.
François De Wit * * * * * * * * * * * * * * *
Atavistische helderziendheidRegelmatig komen we het begrip “atavistische helderziendheid“ tegen in de antroposofische literatuur. Het omvat alle helderziendheid die niet gebaseerd is op een bewuste en systematische scholing. Het gaat om een vermogen dat in oude tijden, toen de afstand tussen de menselijke en de goddelijke wereld nog kleiner was, algemeen was. De mens zat met zijn bewustzijn veel minder in zijn aardse omgeving die met de vijf zintuigen waar te nemen is. Hij voelde zich ingebed in een grote wereld waar goden, geesten, overleden familieleden even reëel aanwezig waren als het planten- en het dierenrijk. In onze tijd zijn die goden, geesten en overleden familieleden even reëel aanwezig als in die oude tijden maar zonder een bewuste, systematische scholing neemt de doorsnee mens ze niet meer waar. Als dat toch het geval is, dan spreken we over atavistische helderziendheid. De mededelingen van mensen die in deze tijd dit vermogen bezitten, moeten altijd met een zeker voorbehoud gehoord worden : doordat ze geen systematische en bewuste scholing doorlopen hebben, weten deze zelf meestal niet van waar hun ‘influisteringen’komen. Ze kunnen uit een ernstige bron komen, maar even goed kunnen hun imaginaties en inspiraties gekleurd zijn door hun eigen innerlijk, eigen onbewuste voorkeuren of overtuigingen. In de zogenaamde primitieve gemeenschappen bezit vaak nog gans de leefgemeenschap deze atavistische helderziendheid, maar we zien dat ze zeer vlug verdwijnt wanneer deze gemeenschap in aanraking komt met de moderne wereld. Omdat deze helderziendheid de bron en de basis is van de leefregels van de betreffende leefgemeenschap, verdwijnt samen met de helderziendheid meestal ook de gemeenschap. In onze tijd moet de mens immers bewust vorm geven aan zijn maatschappij.Op dit ogenblik kunnen we niet anders dan vaststellen dat de mens er een puinhoop van maakt, maar dat is waarschijnlijk onvermijdelijk, iedere doe-het-zelver ervaart dat zijn eerste klussen zijn beste leerschool zijn, maar dat het resultaat niet echt professioneel te noemen is. “Al doende leert men”, maar soms zou je willen dat het allemaal wat harmonischer zou gaan en kijk je met een zekere weemoed terug op die oude tijden of op die oude leefgemeenschappen die hier en daar ook in onze tijd nog bestaan. In 1997 lazen we in het tijdschrift Flair een interview naar aanleiding van het verschijnen van een nieuw boek. We bewaarden het toen en vonden het onlangs terug. Omdat het een mooie beschrijving geeft van de atavistische helderziendheid, nemen we het nu over in De Brug. Een zekere Rosa Wouters sprak met Sobonfu Somé over “The Spirit of Intimacy”. Het boek werd niet in het Nederlands vertaald. ( Meer over deze schrijfster op http://www.sobonfu.com/ ) ( … ) Vijf jaar geleden vertrok ze uit haar Afrikaanse geboorteland Burkina Faso nadat ze, volgens de rituelen van haar stam, gehuwd was met Malidoma. Het paar vestigde zich in Oakland (Verenigde Staten) en van daaruit begonnen ze samen de wereld rond te reizen. Over haar man Malidoma, de Afrikaanse medicijnman die een fascinerend boek schreef over zijn leven en over de initiatierituelen van zijn volk, de Dagara, heb ik ooit een uitgebreide reportage gemaakt voor Flair. Maar er was een vraag die me bleef bezighouden: wat is het inwijdingsritueel voor vrouwen in Afrika? Welke plechtigheid zorgt ervoor dat een Afrikaans meisje niet langer meer als kind, maar als vrouw wordt beschouwd in haar gemeenschap? Daarover sprak ik met Sobonfu. In Malidoma's boeken kwamen we al een klein beetje over jou te weten, maar wie ben jij eigenlijk? "Ik ben gewoon een mens als ieder ander, een vrouw van achtentwintig uit Burkina Faso, lid van de Dagara-stam. Ik ben uitgezonden door de ouderen om over vrouwen te spreken en over de wijsheden van mijn volk. " Hoe ging dat uitzenden in zijn werk? Kreeg je een welbepaalde opdracht? "Wel, elke vrouw die haar initiatie heeft doorgemaakt, is zich in grote lijnen bewust van de opdracht die ze in dit leven te vervullen heeft. De manier waarop ze haar levenstaak zal volbrengen, kan ze natuurlijk zelf kiezen. Maar gelukkig is het de gewoonte dat alle jonge mensen, ook na hun initiatie, begeleid worden door een mentor, bij wie ze met al hun vragen en problemen terecht kunnen. Momenteel besteed ik het grootste deel van mijn tijd aan vrouwengroepen. Ik werk vooral in Amerika en in West-Europa. Ik doe workshops met vrouwen, werk met vrouwen..." Kun je ons iets vertellen over het dorpsleven van je volk? "Om te beginnen staan we zeer vroeg op, doen een aantal gebruikelijke rituelen en gaan dan water halen. Omdat de tocht naar de waterput behoorlijk lang is, hebben we de kans om te mediteren. Als we weer terug zijn in het dorp, vertellen we elkaar over onze gedachten en onze dromen. Afhankelijk van het seizoen wordt er ook zeer hard gewerkt. Mannen en vrouwen werken lange dagen. Iedereen in het dorp kent zijn taak. Sommige vrouwen nemen het bereiden van de maaltijden op zich, terwijl anderen voor de kleintjes zorgen. Iedereen doet waar hij of zij het best in is. Na het avondmaal vertellen we elkaar verhalen en zingen en dansen we. Daarna trekt iedereen naar de slaapvertrekken. Ik ben nog opgegroeid met de gewoonte dat vrouwen en mannen apart slapen, al is er op dat gebied momenteel heel veel aan het veranderen bij de jongere generatie." Het meest fascinerende deel van Malidoma’s boek ging over zijn initiatie. Maar hoe zit dat bij de vrouwen? "Vrouwen zijn heel anders dan mannen en dus is de inwijding ook zeer verschillend. Het initiatieritueel wordt geleid door de oudere vrouwen van het dorp, meestal nadat een meisje haar eerste menstruatie heeft gekregen. Een zeer groot deel van de initiatie is trouwens gebouwd rond de menstruatie. Het meisje moet alles leren over de menstruatiecyclus en over het verband met de maanstanden. Ze moet leren te ontdekken wanneer haar menstruatie eraan komt, enkel door te letten op de veranderende geur van haar lichaam. Ze moet ook leren die menstruatiedagen optimaal te gebruiken, omdat het haar productiefste periode is. Vrouwen met helderziende gaven worden het meest geraadpleegd tijdens hun menstruatie, omdat ze dan het meest intuïtief zijn. We noemen de menstruatieperiode ook wel eens 'giving birth'. De ouderen noemen het soms 'baby' , en geven zelfs naampjes aan de menstruatieperiode. We leren heel vertrouwd te worden met ons lichaam en dat staat in schril contrast met hoe vrouwen in het westen vaak reageren op hun menstruatie, die ze zien als een last. De ouderen geven je echt een goed gevoel over je vrouwzijn. We hebben de gewoonte altijd iets speciaals te doen voor vrouwen die menstrueren. En uiteraard respecteren onze mannen ons als vrouw in die periode. Maar terug naar het initiatieritueel. Net voor dit ritueel is er een periode waarin je als jong meisje moet leren je vader en moeder los te laten. Dat is keihard! Ik dacht altijd dat het bij mijn moeder wel zou meevallen. Tenslotte was ik de derde van vier dochters. Maar ik had me lelijk vergist! Het verdriet om de ene dochter is immers heel anders dan het verdriet om de andere en daarom begon mijn inwijding met veel tranen en pijn. " Is het dan een soort afscheid? "Het heeft meer te maken met het veranderen van de relatie. Want als een meisje door de initiatie is gegaan, is ze een vrouw geworden. Dan kan ze niet langer als een kind worden behandeld. Haar relatie met haar ouders verandert compleet. Het ritueel begint officieel met de voorstelling van de meisjes aan de gemeenschap. Op het dorpsplein worden de meisjes die de initiatie zullen ondergaan, begroet door de dorpelingen. Ze krijgen dan geschenkjes van alle bekenden die hen vertellen hoe trots ze op hen zijn. En dan worden ze voorgesteld als 'de toekomstige vrouwen van het dorp'. Op het einde van die feestdag doet het hele dorp je uitgeleide en word je door je moeder officieel 'weggegeven'. Dan word je naar een afzonderlijke plek gebracht waar ze je langzaam in verschillende rituelen inwijden. Veel van die rituelen hebben, zoals ik al zei, te maken met de menstruatiecyclus, maar er zijn ook nog andere dingen. Zo word je bijvoorbeeld voorbereid op het reizen naar de andere werelden. Je hele lichaam en geest moeten daarop voorbereid worden." Wat was het moeilijkste van jouw initiatie ? "Naar de andere wereld gaan! Daar is namelijk een hele voorgeschiedenis aan verbonden. Ik vond die overgang maken naar de geestenwereld emotioneel gezien moeilijk, omdat ik als baby een paar keer na elkaar gestorven ben. Ik kwam op deze wereld en stapte er meteen weer uit. Ik kwam een tweede keer terug, bedacht me en stapte er weer uit. De tweede keer dat ik stierf, brachten ze een soort merkteken - dat kan bijvoorbeeld een moedervlek of inkeping zijn - op mijn lichaam aan. Daarom herkende mijn moeder mij onmiddellijk toen ik voor de derde keer werd geboren. Ze zei: 'Daar is mijn baby weer!' Het schijnt dat je als baby blijft doorleven als je moeder je herkent door het aangebrachte merkteken. Toen ik tijdens mijn initiatie in regressie ging, heb ik dat hele verhaal herbeleefd en was ik verdrietig om wat ik mijn moeder allemaal had aangedaan. Ik zag hoe ze me heel gelukkig in haar armen hield en haar wanhoop en verdriet omdat ik kort daarna stierf … " Als je naar het gebied van je overleden voorouders reist, gebruik je dan bepaalde kruiden om contact met hen te kunnen krijgen? "Ik gebruik absoluut niets! Het is een kwestie van energie." Leert iedere vrouw dit soort dingen?
"Zeker, al heeft elk type zo haar eigen specialiteit. De Dagara hebben een systeem waarbij mensen, afhankelijk van het moment van hun geboorte, ingedeeld worden in vijf verschillende groepen: de aarde-, water-, vuur-, mineraal- en natuurmensen. Vuurmensen houden zich bezig met dingen opstarten en initiatief nemen. Gebruikt iedere vrouw die dingen in haar verdere leven? "Sommigen gebruiken de informatie die ze krijgen enkel voor zichzelf, en anderen maken er hun vak van. Ze worden healers of voorspellers." Wat was voor jou de belangrijkste ontdekking tijdens je inwijding? "Mijn levensopdracht! Ik kwam met afschuw tot de ontdekking dat ik voorbestemd was om de wijde wereld in te trekken, terwijl ik er al problemen mee had om mijn dorp een paar uur te verlaten! Ik heb me dan ook eerst met hand en tand verzet. Maar mijn mentor was oneindig geduldig. Ze zei telkens: 'Denk er nog een keer over na! Hoe kan ik je steunen? Neem je tijd!' Ze was van onschatbare waarde voor me. In diezelfde periode werden in het dorp huwelijken gearrangeerd..." (ziet mijn verbijstering en schatert het uit) Hoe werkt dat, zo'n gearrangeerd huwelijk? Voor een Westerse vrouw is dat een afschuwelijk idee! "Om te beginnen worden alle jongens en meisjes vanaf de geboorte door de ouderen gevolgd. Volgens een soort divinatiesysteem, dat je zou kunnen vergelijken met jullie westerse horoscoop, wordt een blauwdruk gemaakt van het karakter en de levensopdracht van de baby. En vanaf de initiatie word je begeleid door je persoonlijke mentor die je door en door kent. Met al die stukjes informatie krijgen de ouderen een vrij goed beeld van hoe je in elkaar zit. Op bepaalde tijdstippen vergaderen de oudere mannen met de oudere vrouwen. Dan zeggen ze: 'We hebben hier deze man, met die en die kwaliteiten. Denk je dat hij past bij dat bepaalde meisje?' En als de oudere vrouwen beslissen: 'Nee, hij past niet' , gebeurt er niets. Het is dus vooral een kwestie van vertrouwen in de ouderen. Toen iemand me vertelde dat ze een man voor me hadden gevonden, was mijn eerste reactie: wat moet ik met hem? Om te beginnen leefde hij niet in mijn dorp. Ik had gehoord dat hij heel ver weg woonde (wist ik veel over Amerika!), dus wat moest ik met hem? Gewoonlijk kent het meisje de kandidaat-echtgenoot wel, maar in mijn geval was dat helemaal niet zo. Toen de oudere vrouwen zeiden dat ze een man voor me hadden, vluchtte ik naar mijn moeder maar die kon me niet helpen. Mijn grootmoeder zei rustig: 'Ik wil je niets opdringen, maar ik weet dat dit goed wordt, al breekt mijn hart omdat je naar de andere kant van de wereld zal moeten vertrekken.' Drie maanden lang heb ik erover nagedacht. Ik was niet te genieten! Ik was pissig op iedereen, zette een grote bek op en ging als een briesende leeuwin tekeer. Tot ik op een avond besloot dat ik zou weigeren. (Sobonfu zwijgt even en gaat dan zachtjes verder). Die nacht huilde ik mezelf in slaap. In mijn droom verscheen een overleden grootmoeder die zei: 'Je bent echt verdrietig, he? Ik heb volledig vertrouwen in jou en ik weet dat je het zult redden! Je ouderen verraden je niet. Je zou hen beter vertrouwen...' Toen ik 's morgens wakker werd, was mijn stemming helemaal omgeslagen. Ik ging naar de ouderen die met een klein hartje op me wachtten omdat ze mijn uitbarstingen ondertussen al kenden. Maar toen ik rustig en beslist zei: 'Ik doe het, slaakten ze een zucht van verlichting! (lacht onbedaarlijk) Het positieve van een gearrangeerd huwelijk is dat je huwelijk constant gevolgd wordt. Je relatie wordt gekoesterd door de hele gemeenschap. En heb je een keer een meningsverschil waar je zelf niet uitkomt, dan ga je ermee naar de oudere vrouwen. Die roepen je partner erbij en vragen hem om te luisteren naar wat hun zuster te vertellen heeft. Als dat niet tot verzoening leidt, gebeurt na een poos het omgekeerde: je wordt voor de oudere mannenraad geroepen en zij vragen je om naar de bezwaren van je partner te luisteren. Vind je dan nog geen oplossing, dan worden beide partners door de Dorpsraad uitgenodigd voor een gesprek. Maar dan gaat het meestal om heel erge dingen..." Ik begrijp nu dat het risico op een mislukt huwelijk in jouw cultuur veel kleiner is, omdat je gedragen wordt door de hele gemeenschap. Maar stel dat de kandidaat je helemaal niet bevalt?
"Wat mij overkwam toen ik Malidoma voor het eerst ontmoette, was dat ik - terecht - het gevoel had alsof ik tegenover een volkomen vreemde stond. Het was zeer moeilijk. Maar naar oude Dagara-gewoonten hebben we een zeer, zeer lang gesprek gevoerd. Hij vertelde wie hij was en waarmee hij bezig was. Hij vertelde over de dingen waarvan hij hield en wat voor hem belangrijk was in zijn leven. En dan wilde hij horen hoe ik in elkaar zat. Uiteraard was hij geen vrouw en zou hij een vrouw ook nooit helemaal begrijpen. Als ik jullie samen zie, vind ik jullie heel verschillend en tegelijk zo op elkaar afgestemd... We hebben het geluk gehad dat we goede ouderen hadden, die de waarde van twee individuen wisten in te schatten. In de steden gebeuren gearrangeerde huwelijken allang niet meer op deze manier. Daar is zo'n huwelijk enkel een geldkwestie geworden. In de Afrikaanse cultuur verandert er momenteel ontzettend veel. Jongeren trekken naar de grote steden en maken kennis met die andere, moderne leefwijze. In dat geval laten de ouderen hen ook volledig de vrije keuze om die weg in te slaan. " Is er nog iets wat je met ons, westerse vrouwen, wil delen?
"Ik denk dat we te vaak vergeten dat het juist vrouwen zijn die ons kracht kunnen geven en die ons echt naar waarde kunnen schatten. We maken ons als vrouw nog te veel afhankelijk van het oordeel van de man, terwijl vrouwen geregeld bij elkaar zouden moeten gaan zitten en steun moeten zoeken bij elkaar. Er bestaat veel onbegrip over dit soort vrouwenbijeenkomsten. Mannen moeten beslist niet bang zijn dat we tijdens die vergaderingen allerlei dubieuze plannetjes smeden om hen te vermoorden of zo! (lacht uitbundig) Natuurlijk maken we grapjes, dat hoort erbij. Maar vrouwen die enkel afhankelijk zijn van het waarde-oordeel van hun man, hebben het vaak ontzettend moeilijk. Sobonfu E. Somé: The Spirit of Intimacy. Ancient Teachings in the Ways of Relationships, Berkeley Hills Books, Berkeley, California, 1997, ISBN 0-9653774-2-3.
Sobonfu E. Somé * * * * * * * * * *
.
“Ik wil ook nog de aandacht vestigen op iets heel belangrijks dat samenhangt met de wet van karma.
Een mens die de geesteswetenschap leert kennen en die hoort dat de mogelijkheid bestaat om geestelijke capaciteiten te verwerven, om de gave van de helderziendheid te bereiken, die zou kunnen de vraag stellen : waarom is het altijd zo moeilijk om te leren wat de geesteswetenschap zegt ?
“We worden in deze fysieke wereld geboren, omdat er hier op aarde dingen te ervaren en te beleven zijn, waarvoor geen mogelijkheid bestaat in de geestelijke werelden. De vruchten hiervan moet men meebrengen in de geestelijke werelden na de dood. Om dit alles te bereiken, moet men vooral de fysieke wereld met zijn geest willen leren kennen. Terwille van de geestelijke wereld moet men onderduiken in deze fysieke wereld.
Laat ik als een radicaal voorbeeld eens een normaal mens uit de tegenwoordige tijd voor u plaatsen. Hij eet behoorlijk, slaapt voldoende, ontbijt, neemt 's middags en 's avonds zijn maaltijden enzovoort. Hij heeft ook een diepgaande geestelijke belangstelling, wordt zelfs lid van bijvoorbeeld een theosofisch genootschap en doet daar alle pogingen om te weten te komen wat er in de geestelijke werelden leeft. Laat deze mens, om zo te zeggen, alles in zijn pink hebben wat er in de theosofische literatuur aan wetenswaardigs te vinden is, terwijl hij verder naar de gebruikelijke maatstaven van het leven leeft. Wat betekent nu al zijn kennis die hij vergaard heeft met zijn hoge geestelijke belangstelling? Het betekent, dat hij hier op aarde enigermate een innerlijke wellust in zijn ziel beleeft, een echt luciferisch genot, al is het dan ook geraffineerd en verfijnd. Hiervan wordt niets meegenomen door de poort van de dood. Want het gebeurt dikwijls, dat zulke mensen, die, hoewel ze in hun pink de kennis hebben omtrent astraallichaam en etherlichaam, geen flauw idee hebben van wat er gebeurt als een kaars brandt. Ze hebben geen flauw idee van wat een toverkunsten er nodig zijn om een tram te laten rijden, hoewel ze er gebruik van maken.
Verdiep je maar eens in de techniek van de zweeftram in Wuppertal * * * * * * * * * *
De zeven aartsengelen
In het tijdschrift “Der Europäer” (nr. 9/10 van zomer 2008) werd een artikel afgedrukt van Walter Johannes Stein, dat ooit in 1925 verscheen in Das Goetheanum.
Rudolf Steiner bevestigde deze inzichten en gaf alleen aanpassingen aan wat betreft de duur van de periodes (zie GA 243 “Das Initiaten-Bewußtsein”,"Het bewustzijn van de ingewijde", de voordracht van 18 augustus 1924).
Bekijkt men vanuit het zieleaspect de gebeurtenissen van de laatste 300 jaar vóór Christus tot de 2de eeuw na Christus, dan stelt men vast hoe langzamerhand een soort duisternis in het menselijk gemoed opkomt, donkerder wordt en een hoogtepunt bereikt en dan in de laatste eeuw van deze periode doorstraald wordt door een helder licht.
De tijd juist vóór de geboorte van Christus is de wereldtijd waarin het beeldend-mythologisch denken uitdooft. De abstracte gedachte wordt geboren. Die wordt nieuw verlicht na het Mysterie van Golgotha. Trithemius von Sponheim zegt over deze periode dat ze beheerst wordt door Oriphiël.
Eén straal van deze middernachtzon is de weg van Jozef van Arithmatia die het christendom naar Engeland draagt. Dezelfde weg neemt ook Philippus. In legenden en sagen, in historische berichten vindt men de wegen van andere lichtdragers. Thomas bvb. trekt naar Indië, Petrus en Andreas volgen eerst een gemeenschappelijke weg, dan trekt Petrus naar het westen, Andreas naar het oosten, Paulus reist door het Middellandse-Zeegebied. Het lichaam van Jacobus wordt naar Santiago de Compostella gebracht. Neem al deze en vele andere wegen samen en men verkrijgt het beeld dat daarnet geschilderd werd.
In de Anaël-tijd begint men te disputeren, te argumenteren, haat en liefde te ontwikkelen t.o.v. de leer van het christendom. Het is gemakkelijker om in deze periode de haat te ontwaren, moeilijker de liefde. Want de liefde werkt in het verborgene, maar wanneer men haar zoekt vindt men ze toch. Hoe schaars de overlevering ook spreekt, toch zal hij die zich verdiept in de geschriften van Wulfila, al spoedig gewaar worden hoe liefde de diepste impuls is in deze geschriften. Hij wil de volkeren het christendom aanreiken in hun eigen volkstaal. Daarin openbaart zich een liefdevol benaderen en rekening houden met het volkse element, met het gemoed. Een diepgewortelde tolerantie leeft in Wulfila.
Zoals de polariteit van licht en duisternis metamorfoseerde in die van liefde en haat , zo verandert de polariteit nu opnieuw. Van de 5de tot de 9de eeuw zien we een bloedige tijd. Een ontzaglijke chaos ontstaat, reeds voorbereid door de volksverhuizingen. Nieuwe rijken ontstaan en vergaan, bvb. die van de Oostgoten, Langobarden, Vandalen.
Vanaf de 9de tot het einde van de 12de eeuw werkt een nieuwe impuls. Overal in de cultuur wordt de polariteit van ziekte en genezing werkzaam. In de 9de eeuw duikt de Graalssage op (legende van het klooster Reichenau). De zieke Amfortas wordt door Parcival genezen. Gawan geneest de gewonde ridder. De arme Heinrich Hartmann von Au wordt door de offerende liefde van een kuise jonkvrouw genezen. In 1182 wordt in Assisi Franciscus geboren, een der grootste heilers. Hierin openbaart zich overal de impuls van het tijdvak. Rafaël, de Mercuriusgeest, straalt zijn kracht in het gemoed van de mensen. Op het einde van de 12de eeuw, begin 13de eeuw begint de werking van Samaël, de Marsgeest. Het tijdvak van riskeren, van moed komt op. Het is de tijd van de ontdekkingen. Vrees belette de mensen tot hiertoe om over de zeeën te reizen. Nu wagen ze het. De ridders van de in 1118 gestichte Tempeliersorde ontplooien nu en na het opheffen van de orde hun voornaamste activiteit. Als Christusorde in Portugal bestaat de Tempeliersorde verder. Hendrik de Zeevaarder is een grootmeester van deze orde. Met Tempeliersgeld werd het woud betaald dat het hout leverde om de schepen te bouwen waarmee men de ontdekkingsreizen deed. Tempeliers zijn het die de macht van Portugal in Indië vestigen. Hier heersen de impulsen van moed. Maar ook in Johannes Hus, in Luther werken ze. Van de Inquisitie stroomt vrees uit. Vrees heerst waar de heksenprocessen gevoerd worden. Moed heerst waar progressieve geesten de boekdrukkunst ten dienste stellen van de vooruitgang.
Vanaf ca. 1525 werkt Gabriël, de geest van de Maan. Nu staat alles in het teken van geboorte en dood. Niet voor niets is het Gabriël die in de bijbel de aankondiging van de aanstaande geboorte doet. Niet toevallig verloopt het embryonale leven volgens het ritme van de maan. Nu zien we erfopvolgingsoorlogen. Dat wat men “huismacht” noemt speelt nu een grote rol.
In 1879 begint de heerschappij van de Zongeest Michaël. Die omvat kosmopolitisch de ganse wereld. Sinds ongeveer 1870 ontstaat onder zijn impuls de wereldeconomie. Achtereenvolgens werken zeven verschillende gemoedsimpulsen in de geschiedenis sinds Christus :
We kunnen ons bij deze korte beschrijving afvragen : waarom probeert W.J. Stein de werking van zes aartsengelen te vatten in een polariteit en waarom ziet hij geen polariteit in de huidige regeerperiode van Michaël ? De situatie in de wereld en de ware geest van de tijd
Geschreven door Emil Bock in 1949, opgenomen in het boek “Het tijdperk van Michaël” ( Christofoor, 1986).
Wat er in de jaren dertig gebeurd is, zou men een enorme werveling in de ziele- atmosfeer van Midden-Europa kunnen noemen. Een reusachtige geestelijke tornado maakte zich meester van een nog slechts schijnbaar stevig in zichzelf gegrondveste, maar in werkelijkheid door de aardschokken van de voorafgegane gebeurtenissen reeds door en door geschokte wereld. Gewogen en te licht bevonden werd gewoon alles als papiersnippers omhoog gewerveld. In de roes- en angsttoestanden van de mensen en in de uitwassen van een gedemoniseerde
grootheidswaan kwamen slechts de schaduwen en spiegelingen naar voren van hetgeen zich in de zielen afspeelde. Wat is het, dat van het Oosten en het Westen uit in het midden op elkaar botst? Van het Oosten uit is te allen tijde geestelijke substantie naar het Westen gestroomd. Het oude woord ‘ex oriente lux’, het licht komt uit het Oosten, duidt dit aan. Uit de schoot van het Aziatische moedercontinent straalden telkens nieuwe metamorfosen van de oerwijsheid, van de menselijke openbaringen van het begin, naar het Westen uit. Ook nu komt, hoe vreemd dit ook lijken moge, geestelijke substantie uit het Oosten. Zij komt in de uiterste intellectuele vorm, scherp als een mes, zodat men dit regelrecht geest in de gedaante van geesteloosheid en vijandschap tegen de geest zou kunnen noemen. Een idee wordt met fanatieke stootkracht van het Oosten uit naar het Westen toe in beweging gebracht. Zij heeft naar haar inhoud niets met religie te maken, maar zoals reeds in de tijd van de tsaren alle revolutionaire stromingen in Rusland vergezeld gingen van eschatologische, religieuze messianistische voorstellingen, zo heeft in het bijzonder de idee van het communisme, zoals die tegenwoordig door het Oosten wordt gepropageerd, een religieuze ondergrond, al treedt ze ook in de gedaante van de antireligie op. Ze is een extreme verdraaiing van de gedachte van het rijk Gods en heeft daardoor de felheid van een religieuze overtuiging. Zo ontstaat er een grandioze eenzijdigheid. Tot de inhoud van de idee behoort de welvaart van alle mensen, in het bijzonder die van de werkende klassen. Als in plaats daarvan vooreerst het tegendeel, namelijk een onafzienbare verpaupering van het volk optreedt, wat maakt dat uit? De idee is belangrijker dan de werkelijkheid. De oostelijke eenzijdigheid bestaat in de verkrachting van de werkelijkheid door de idee, en de verkrachte werkelijkheid is per slot van rekening de mens.
Sovjet-poster : volg niet de ster van Bethlehem maar de Rode Ster van het socialisme.
Vanaf 1957 verscheen “In God We Trust” op de dollarbiljetten, een flagrante schending van het Eerste Amendement dat de scheiding van kerk en staat voorziet. In 1994 daagde de Freedom from Religion Foundation de federale regering daarom voor de rechtbank. De rechter oordeelde dat “In God We Trust” niets religieus betekende (“was not a religious phrase”). De Foundation ging in beroep maar het Hooggerechtshof wees het beroep af ! Hoe meer wij tot duidelijke diagnostische beelden van de grote gang en de samenhang van de huidige gebeurtenissen komen, des te meer moeten wij ons gedrongen voelen tot de vraag: wèlke geestelijke machten de regisseurs van het ontzaglijke drama zijn. Welke reële tijdgeest geeft hier zijn wil te kennen? Hoe moeilijk het is, zich van het menselijke vlak te verheffen tot dat van de ware tijdgeest, dat wil zeggen tot dat van de machten van het tijdperk die het lot vorm geven, heeft Goethe zijn Faust laten uitspreken, die de schrander over de tijdgeest sprekende dienaar Wagner voorhoudt: ‘Waar gij de geest der tijden leest, staat inderdaad des schrijvers eigen geest.’ Als men bij het uitzien naar de huidige tijdgeest blijft staan bij de geestelijke krachten en mogelijkheden die de mens uit zichzelf voortbrengt, dan kan men eigenlijk alleen van een verderfelijke geest, een on-geest van de tijd spreken. Alle turbulente en erbarmelijke toestanden, die over de mensheid zijn gekomen, zijn het gevolg van de een of andere ongeest. Ongeest, die soms als geniale schranderheid optreedt, heerst op alle terreinen van het leven, niet alleen in techniek en economie maar tot in de kunst en de religie toe. Maar er moeten toch boven het menselijke vlak, op hogere niveaus van het bestaan, machten zijn, wier doelstellingen direct of indirect het huidige lot van de tijd mede bepalen. De vraag waarvoor wij staan, kunnen wij ook eens in de zin van het traditionele religieuze leven als volgt formuleren: Wat vindt God van hetgeen zich nu op de aarde afspeelt? Men heeft al te snel vergeten, dat deze vraag in alle mogelijke variaties in de uren van onmiddellijk levensgevaar, bijvoorbeeld in de schuilkelders gedurende de luchtaanvallen, uit duizenden gekwelde harten is opgeweld. De mensen hebben op verschillende manieren naar een antwoord op deze vraag gezocht. Sommigen spreken van een strafgericht, dat de toornende God over een goddeloze mensheid laat komen. Maar zo kan eigenlijk alleen degene spreken, die zich nog niet uit de ban van het Oude Testament heeft bevrijd. Hoe meer het christendom tot zichzelf en tot begrip van zijn eigen mysteriën komt, des te duidelijker zal het zijn, dat de voorstelling van een toornende God niet in het Nieuwe Testament thuis hoort, en dat het woord van de brieven van Johannes, dat God liefde is, tot de fundamentele christelijke waarheden behoort. Zonder het zich duidelijk bewust te zijn, komen diegenen reeds wat dichterbij het geheim van ons huidige levenslot, die hun worstelen om inzicht in de vraag kleden: Hoe kan God dat toelaten? Deze vraag heeft eigenlijk alleen enige zin door de veronderstelling van het bestaan van aan God vijandige machten, waaraan God om zo te zeggen een tijdlang ruimte geeft, zoals Hij in het boek Job de duivel toestaat, Job te kwellen en te verleiden. En werkelijk: in alle mogelijke vormen gaat, hoewel de gangbare wereldbeschouwing daarvoor geen plaats heeft, een tastend of bevroedend weten omtrent demonische wezens en machten door het geestesleven van onze tijd.
Daarmee zijn wij echter aan het punt gekomen, waar onze gedachtengang niet meer enkel met de gedachten, maar slechts in apocalyptische aanschouwelijkheid voortgezet kan worden. Eén apocalyptisch motief heeft in onze tijd telkens weer een rol gespeeld, zij het dat grootheidswaanzinnige of illusionistische cultuuroptimisten of het religieuze materialisme van bepaalde Amerikaanse sekten de reeds bereikte of de binnenkort te verwachten metamorfose van de aarde in een paradijs met dit motief hebben willen uitspreken: het beeld van het duizendjarige rijk. Hoe plaatst de bijbel zelf deze imaginatie vóór ons?
De bovenzinnelijke wereld komt naderbij, zowel van de kant van het licht als van die van de duisternis, en dat met een macht en een rijkdom als nooit tevoren. En merkwaardigerwijze gebeurt dat in een tijd, dat de laatste rest van speurzin voor het bovenzinnelijke in de mensheid is uitgedoofd. Er moet een machtige verandering van de gezindheid door de mensheid gaan, wil ze inzicht krijgen in het lot van onze tijd en ertegen opgewassen zijn. De tweede hindernis is het dogmatisme. Dit is ontstaan door de scheiding van geloof en weten, waartoe de leidinggevende denkers op het hoogtepunt van de middeleeuwen hun toevlucht namen, toen de mensheid plotseling in zo verbazingwekkende mate de aan het hoofd gebonden denkkrachten begon te ontwikkelen, die betrekking hadden op het onderzoek van de voor de zintuigen waarneembare natuur en op de beheersing van de uiterlijke omstandigheden in de wereld. De religieuze waarheid bleef binnen het gebied van het geloof onder de bescherming van het christendom. De wereldlijke waarheid daarentegen maakte zich vrij uit dit beschermde gebied en raakte steeds sneller weg van het goddelijke in een principieel atheïstisch element. De gevaarlijke tweeslachtigheid van het dogmatisme komt nu eigenlijk niet alleen op rekening van de onontwikkeld gebleven religieuze waarheid, dus van het kerkelijke dogma zelf, maar vooral op die van het door de scheiding van geloof en weten geëmancipeerde menselijke intellect. Dit is aan de ene kant ten slotte uitgemond in een natuurwetenschap en een techniek, die uiteindelijk met huiveringwekkende genialiteit wetend en handelend in het gebied van de kosmische splijtings- en doodskrachten binnendrongen. Aan de andere kant heeft het in het samenleven van mensen en volkeren een nauwelijks versluierde wereldheerschappij van de leugen opgericht, doordat het de mensheid toerustte met een schranderheid die alles naar believen kan bewijzen of weerleggen en die zich bijvoorbeeld in de moderne propaganda, die op zichzelf al een belediging van het vrije menselijke denken en van de menselijke waardigheid is, uitleeft. Men heeft tegenwoordig in het algemeen nog geen oog voor het feit, dat het geëmancipeerde intellectualisme niet in staat is, opbouwende en genezende ideeën te scheppen, en in feite alleen geschikt is voor analyse, negatie, en daarmee tot het blootleggen van allerlei vervals- en vernietigingskrachten. Ook wil men nog niet inzien, dat dat intellect onvermijdelijkerwijs steeds meer van de waarheid naar de leugen toe voert, want het gehele materialistische wereldbeeld is toch een objectieve onwaarheid, omdat het een partieel aspect van het bestaan reeds voor het geheel verklaart.
Niet slechts de achterlijkheid van het kerkelijke dogma, maar ook de gevaarlijke eenzijdigheid van het moderne intellectualisme komt op rekening van het traditionele christendom, dat zich aan de verantwoordelijkheid voor de verdere ontwikkeling van het menselijke denken in wetenschap en techniek onttrok door zich op het eiland van het dogma terug te trekken. De gehele geestelijke toekomst van de mensheid hangt daarvan af, dat de scheiding tussen geloven en weten overwonnen wordt. Het denken is goddeloos geworden, omdat het mens-loos’ werd. Hoe schranderder de mensheid werd, des te meer kwam het ideaal op van een intelligentie, waaraan de mens met zijn volle zielekrachten geen deel meer heeft, zodat het denken in zekere zin automatisch volgens wiskundige en mechanische wetmatigheden verloopt. Als het denken christelijk en daarmee opbouwend en genezend worden wil, dan moet de mens weer met zijn volle innerlijke wezen aan het denken deel hebben. De mens moet aan zijn denken de warmte van het bloed mee op zijn weg geven. Alleen daardoor komt er weer echte geest in de gedachten, en de gedachten kunnen dan behalve de materiële buitenkant ook de reële geestelijke substantie van de wereld vatten. De derde hindernis is het egoïsme van de ziel, dat zich van het traditionele christelijke leven meester heeft gemaakt. Het was een wereldhistorische noodzakelijkheid, dat met de dagen van een Bernard van Clairvaux, en vooral met die van een Martin Luther het tijdperk van het persoonlijke christendom begon. Maar ten slotte is daardoor een extreme vernauwing van het christelijk gevoel ontstaan. In wijde kringen kwam een stemming op, alsof het er in het christendom in de eerste plaats op aan kwam, dat de individuele ziel vergeving van zonden en verlossing vindt. De bovenpersoonlijke, ja kosmische betekenis van het gebeuren op Golgotha verdween uit het gezichtsveld van de mensen. Sinds zich het huidige keerpunt der tijden aankondigde, dat met dramatische kracht van het vlak van het zuiver persoonlijke weer naar dat van het bovenpersoonlijke wijst, hebben velen, die om de ware zin van het christendom worstelden, getracht het in het christendom binnengedrongen zaligheidsegoïsme te kenschetsen. Zo heeft bijvoorbeeld Heinrich Lhotzky gezegd : ‘Zolang ik moet denken, dat er ook maar een enkele mensenziel in de hel smacht, zou ik niet in de hemel willen komen.’ In de theologie zelf werd gewezen op de moeilijkheid, van het geloof de weg naar de liefde te vinden. In onze tijd moet er bij het terugzien op de sinds 1848 verlopen zogenaamde eeuw van het socialisme eens principieel op gewezen worden, dat het christendom zijn specifieke bijdrage aan de oplossing van het sociale vraagstuk en aan een echte cultuur van gemeenschapsvorming te midden van de steeds groter wordende chaos nog niet heeft geleverd. Deze bijdrage zal nog zo lang uitblijven, als in de kern van het christendom het egoïsme van de ziel nog niet is overwonnen.
Het christendom zal van het religieuze egoïsme, dat het verhindert zijn bijdrage aan de oplossing van het sociale vraagstuk te leveren, slechts loskomen voor zover het een sacramenteel karakter aanneemt. Het sacramentalisme vindt zijn betekenis in de heiliging van het leven als geheel op al zijn gebieden. Hier begint men, de bovenpersoonlijke sfeer te vinden die het christendom in waarheid eigen is. Men is niet alleen christen voor zichzelf, maar voor de wereld. In het sacramentalisme wordt het ideaal van het algemene priesterdom van alle gelovigen werkelijkheid. Dit was reeds in de tijd van de reformatie een tasten naar de sfeer, waarin het zaligheidsegoïsme’ overwonnen wordt, en waar zich de mogelijkheid opent, dat alle bestaan op aarde van Christus vervuld wordt door de genadige invloed van een hogere wereld. In het tijdperk van MichaëlDoor Emil Bock Wie onafhankelijk en vrij in zijn tijd wil staan en tegen het levenslot opgewassen wil zijn, mag er niet mee volstaan, datgene wat zich uiterlijk om hem heen afspeelt slechts waar te nemen. Hij moet ernaar streven, door te dringen tot het innerlijke doel en tot de goddelijke plannen, waaruit het gebeuren van zijn tijd voortvloeit. Hij moet trachten te onderkennen, welke stand de wijzer op de wijzerplaat van de innerlijke wereldklok heeft bereikt. In vroeger tijden bestond er een wijsheid - ze is nog door de geleerde, door de Rozenkruisers geïnspireerde abt Johannes Trithemius en zijn leerling Agrippa van Nettesheim opgetekend en in onze tijd door Rudolf Steiner opnieuw beschreven - die voor elk tijdperk de belangrijkste hulp voor zulk een innerlijke oriëntering op die tijd kan zijn: elke tijd staat onder de geestelijke leiding van een aartsengel die op een zeker ogenblik tot de waardigheid van tijdgeest opklimt. Zeven van zulke regenten van de tijd wisselen elkaar in dezelfde, van de kosmos afgelezen volgorde, telkens weer af. Aan ieder van hen is een tijdperk toegemeten van ongeveer zoveel jaren als een jaar dagen heeft. In het opzien naar de op dat ogenblik de toon aangevende aartsengel kunnen de op aarde levende mensen een zinvol beeld verkrijgen, dat voor hen een innerlijke sleutel voor het gebeuren en de goddelijke plannen van hun tijdperk wordt. Deze oude en nieuwe wijsheid van de innerlijke voortgang van de geschiedenis onthult ons dat wij nu in een Michaëltijdperk leven. Omstreeks het jaar 1879 heeft de aartsengel Gabriel, die in het volgens de planeten gedifferentieerde zevental engelen van de tijdperken bij de krachten van de maan behoort, de leiding van de tijd afgestaan aan Michaël, de aartsengel van de zon.
Wat is het karakter van een Michaëltijdperk?
1) Het eerste is dit: nauwelijks enige andere tijd kan op een zo enorme rijkdom aan verlichte geestelijke leiders bogen als deze. Waarheen we ook kijken over de wijde aardbol: overal komt het ons voor alsof we op een rijke, verlichte vergadering van grote geesten stoten, over de gelijktijdigheid waarvan we ons niet genoeg kunnen verwonderen. De gehele reeks oudtestamentische profeten van Jesaja, Jeremia, Ezechiel, Daniel en Jona tot aan Ezra en Nehemia, of zij nu de openbaringen die zij ontvingen in de bijbelboeken neergeschreven of slechts mondeling aan hun tijdgenoten doorgegeven hebben: allen zijn zij zonen van het tijdperk van Michaël. Tegelijkertijd met hen leven en werken de grote filosofen van Griekenland, in wier nog door God geschonken gedachten het westerse denken, waaraan wij allen deel hebben, geboren werd; van Heraclitus en Pythagoras tot Socrates, Plato en Aristoteles. En bondgenoten van de denkers zijn de scheppende kunstenaars, die geheel Hellas en vooral het Athene van Pericles met schoonheid tooiden: de beeldhouwers Phidias en Praxiteles, de toneelschrijvers Aeschylus, Sophocles en Euripides. Men zou nog talloze namen kunnen noemen om alleen al het aandeel dat Griekenland aan die vergadering van grote geesten had, aan te tonen. In diezelfde tijd wandelde over India 's zo dicht bij de hemel gelegen aarde de grote, heilige Gautama Boeddha, de verlichte, die in alle stilte toch zo machtig als geen andere leraar van de mensheid uit de historische tijd, het verlangen naar het bovenaardse in de zielen heeft geplant. Een zoon van dit Michaëlische tijdperk was voorts de historische Zarathoestra, de grote leraar van de Perzen, die de oeroude Zarathoestrische zonnewijsheid hernieuwde en van wie wij in de gatha 's van de Zend-Avesta de prachtigste morele wijsheidsspreuken bezitten. En zelfs als wij naar het Verre oosten kijken, ontmoeten wij leden van die grote stralende schare: als tijdgenoten van de Israëlische profeten en Griekse filosofen werken de Chinese wijzen, de mysticus Lao-tse en de zedenprediker Confucius. De menigte van grote geesten op aarde is een raadsel, waarover pas enig licht gaat schijnen, als wij boven de hoofden der mensen de Michaëlische tijdgeest ontwaren die met al zijn kracht poogt, lichtstralen in de daarvoor ontvankelijke zielen te laten dringen. Boden van Michaël zijn de vele grote geesten op aarde, uit de inspiratie van Michaël komt het rijke, veelvormige geestesleven voort, dat overal in de mensheid in een zo wonderlijke gelijktijdigheid opbloeit. 2) Het tweede kenmerk van de Michaëltijd hangt ten nauwste met het eerste samen: het Michaëlische tijdperk is geenszins een periode van rust en windstilte; grote stormen bruisen over de mensheid en houden de volkeren in een spanning en opwinding vol beproevingen. Toen de tijd van de heerschappij van Michaël ging naderen en de profeet Jesaja tot zijn volk sprak, kwam de legermacht van de Assyriërs aangerukt en versloeg tien van de twaalf stammen van Israël. Een onbeduidend klein landje, gestadig bedreigd, werd het toneel van de rijke profetische geestescultuur, tot ook deze rest vernietigd werd. In den vreemde, tijdens de Babylonische ballingschap, bereikte vervolgens het profetische geestesleven zijn verhevenste hoogtepunten. Maar juist ook als wij op de omwentelingen in het grote geheel van de wereld zien, worden wij de dynamiek van het Michaëltijdperk gewaar. Om te beginnen vergaart het duistere volk van heersers, de Assyriërs een enorm wereldrijk, en bouwt machtige, magisch aandoende steden als symbolen van zijn macht. Maar dat duurt geen honderd jaar. Dan wordt het reeds door de Babyloniërs ten val gebracht en verwoest; en Nebukadnezar stapelt nu op zijn beurt in een mateloze bouwzucht tekens van zijn heerschappij op: met verbazing staan wij in de musea voor de weer opgebouwde gedeelten van de poorten en muren van Babylon. Wederom is het uitgestrekte wereldrijk slechts van korte duur. De legers van Cyrus, de Pers, die zelf als een bode van de tijdgeest Michaël werd beschouwd, maakten er een eind aan. Dan slaan vanuit het opnieuw opgerichte rijk der Perzen de golven van de Aziatische zucht naar macht tegen de stranden van Europa. Het kleine volk van de Grieken weert in de Perzische oorlogen heldhaftig het gevaar af. En tenslotte trekt nog vóór het einde van de Michaëltijd het snelle wonder van de tochten van Alexander de Grote, die de gehele politieke en geestelijke ordening van de wereld zouden veranderen, over de aarde. In twaalf jaar verovert de jonge koning van de Macedoniërs de grote rijken en vormt daaruit een nieuw rijk, dat van de opgang van de zon tot haar ondergang reikt, en doordringt dat met de nog jonge, nieuwe Europese geest. Ook de stormachtige bewogenheid van dit tijdperk is een raadsel, dat zich pas door de blik op de machtige aartsengel van die tijd laat oplossen. Onvermoeibaar ploegt Michaël de akker van de mensheid om, opdat het geesteszaad, dat hij zo overvloedig uitstrooit, de kans krijgt om te gedijen. Hij rukt en schudt de mensheid dooreen. Hij vindt het belangrijker dat zij voor de geest zal ontwaken dan dat het haar uiterlijk goed gaat. Veel van het oude moet vallen, opdat het nieuwe kan ontstaan. Goddelijke, Michaëlische stormen zijn het die over de aarde vegen. 3) Een derde kenmerk van dat laatste Michaëltijdperk is het stille wonder van een in alle landen tegelijk opstralende glans als van het morgenrood. Overal is, als de ziel van het rijk opkomende geesteszaad, de gedachte van verlangen en hoop te onderkennen dat nu weldra een allerhoogst goddelijk wezen tot hun hulp en heil onder de mensen zal verschijnen. De meest verschillende gedaanten neemt de in de gehele mensheid optredende verwachting van Christus aan: de profeten van het Oude Testament verkondigen luid het komen van de Messias, de Griekse filosofen van Heraclitus tot de Stoa trachten met eerbiedige schroom de scheppende middelpuntskracht van de wereld te benaderen, die zij evenals de evangelist Johannes de logos noemen, en die zij ervaren als een wezen dat de mensheid nadert. De Pers Zarathoestra profeteert de menswording van de hoge zonnegenius. En zelfs Lao-tse spreekt, zonder het zelf duidelijk te weten, over Christus, als hij in de spreuken van zijn Tao-te-tjing, het 'boek van Tao', het mysterie van de logos tracht te benaderen, die in het Chinees met het oerwoord tao wordt aangeduid. Het overal aanwezige opglanzen van de door dit verlangen gedragen Christus- of logos-gedachte is heel in het bijzonder het werk van de tijdgeest Michaël. Wat Johannes de Doper later te midden van de mensen zal zijn, een wegbereider van de Christus, dat is in de hogere hiërarchische rijken te allen tijde de aartsengel Michaël. De werkzaamheid van Michaël is altijd, vooral wanneer hij regent van een tijdperk is, het voorbereiden van een nieuwe Christusopenbaring. En zo waren de eeuwen die aan onze jaartelling voorafgingen, overal vervuld van de lichtstralen die reeds de zonsopgang van de incarnatie van Christus aankondigden. Welke van deze kenmerken van het laatste tijdperk van Michaël zijn er nu in onze tegenwoordige Michaëltijd te herkennen? Het duidelijkst dringt zich het tweede aan ons op. In onze tijd kan niemand meer blind zijn voor het feit, dat wij in eeuwen leven die zelfs niet meer voor korte tijd het karakter van windstilte kunnen hebben. Misschien was omstreeks het jaar 1910 het Michaëlische karakter van het tijdperk nog niet in alle duidelijkheid te onderkennen. Het uitbreken van de wereldoorlog was toen echter meer dan de ontlading van een politiek conflict. Met het geweld van een kosmische catastrofe barstten uit de diepten van het bestaan spanningen en stormen los, die de ware dynamiek van het nieuwe tijdperk in de geschiedenis openbaarden. En slechts de oppervlakkige blik kan menen dat de stormen reeds uitgewoed zijn, als een acuut oorlogsgevaar weer eens afgewend is. De dynamiek van de wereldoorlog houdt in een gestadige climax aan, ook in de landen die toentertijd niet in de oorlogshandelingen betrokken zijn geweest. Weer gaan er Michaëlische woelingen en stormen over de aarde; weer is hij aan het werk, die de mensen meedogenloos dooreen schudt en kneedt om hen geestelijk tot ontwaken te brengen. En de gedachte dat wij nog eeuwen van aanhoudende hoogspanning vóór ons hebben, behoeft ons niet te verontrusten: het is een voorrecht van het lot, zoon of dochter van een Michaëltijd te zijn.
Het bovenstaande werd twee jaar vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog uitgesproken en geschreven; het was reeds gedrukt toen op de Michaëlsdag 1938 in München de bespreking van de staatslieden - Chamberlain, Daladier, Hitler, Mussolini - plaatsvond, die ogenschijnlijk op een verrassende manier het oorlogsgevaar leek te bezweren, maar die voor degenen die zich geen illusies maakten, niets dan een waarschuwings- en stormsein van de eerste orde was. Toen vervolgens de nieuwe bloedige strijd van de volkeren uitbrak en gedurende zo vele jaren tot een volkomen onbegrijpelijke ontketening van de hel uitgroeide, werd het zonneklaar dat de vergelijking van ónze tijd met de geweldige oorlogsomwentelingen van het laatste voorchristelijke Michaëltijdperk verveelvoudigd, men zou haast zeggen: verduizendvoudigd opgaat. Reeds in het eerste stadium van de nieuwe mensheidscatastrofe werd de mate van de omwentelingen en verwoestingen, die de eerste wereldoorlog met zich mee had gebracht, weldra verre overtroffen. Tenslotte rezen de uitgestrekte puinhopen en de asbergen van de ten onder gegane steden van Europa somber omhoog. De atoombommen die in het Verre Oosten met bliksemkrachten die men in het geheel niet doorzag, maar die tevens apocalyptisch van aard waren, de afsluiting van een oorlogsfase afdwongen, belichtten tegelijkertijd nog eens in een gruwelijk signaal de inmiddels acuut geworden enorme spanning tussen Oost en West. Men moest zich opwerken tot het inzicht, dat de uitdrukking 'tweede wereldoorlog' op geen enkele wijze adequaat was aan wat zich had afgespeeld. Dat was veel meer dan enkel oorlog geweest. Worstelingen, ja veldslagen van geesten waren uitgebroken, die noodzakelijkerwijs tot de ineenstorting en ondergang van een gehele oude wereld moesten leiden, zoals - maar nu veel reusachtiger - indertijd de veldtochten van Alexander de bezegeling van het einde van een wereld waren geweest. Nog heel veel duidelijker dan na de eerste wereldoorlog is het nu, dat het zwijgen van de wapens niet het einde van het uitvechten van de ontketende spanningen in de mensheid, evenmin de beheersing van de in beroering gebrachte chaos betekent. Het enorme aantal doden - geen andere historische tijd sinds de dagen van de zondvloed heeft een zo massaal sterven beleefd, als in onze tijd door mensen zelf werd veroorzaakt - straalt, of men het waarneemt of niet, de ernst van de beproeving van het tijdperk uit. Maar de macht van Michaël ploegt de akker van de aarde niet met de ploeg van de beproevingen om, zonder daarna rijkelijk het zaad van de geest uit te strooien. Ook onze tijd zal niet verstoken blijven van geïnspireerde geestelijke leiders, zoals het laatste tijdperk van Michaël die had. Het zal er alleen op aankomen, dat men de menselijke boden van de aartsengel ook herkent. De eerste door Michaël geïnspireerde baanbreker van de geest heeft zijn veelomvattende boodschap reeds gebracht: Rudolf Steiner. En stellig zullen in de vóór ons liggende tijden, als de heerschappij van Michaël naar haar hoogtepunt stijgt, vele heldere sterren aan de hemel van de mensheid opgaan. Hoe staat het nu met het derde kenmerk, de voortekens van een nieuwe Christusopenbaring? Ook nu weer wil Michaël door heel zijn machtvol werken aan de lotgevallen en aan de zielen de weg voor Christus bereiden. Het bovenzinnelijke gebeuren, dat in de overlevering de 'wederkomst van Christus' genoemd wordt, zal nu werkelijkheid worden en reeds in dit Michaëltijdperk zijn glans in een toenemend aantal zielen doen dringen. Maar juist bij het optreden van het eerste voorgevoel van dit gebeuren moet zich onze tijd fundamenteel van het voorchristelijke tijdperk onderscheiden. Toentertijd was de mensheid nog in het bezit van de laatste, zij het ook afnemende, helderziende krachten. Bij het tastende binnenzien in de geestelijke wereld namen de zielen, die daartoe nog in staat waren, het steeds meer naderbij komende Christuswezen waar. Alle Messiaanse profetieën waren op de een of andere manier van de geestelijke feiten zelf afgelezen. In onze tijd daarentegen heeft het vooruitstrevende deel van de mensheid ook de laatste rest van de oude mogelijkheden van spiritueel voelen en waarnemen verloren. Op het gebied van de geest kan zich het ongelooflijkste afspelen: de zielen zijn te grof en te plomp om het waar te nemen. Daarom kunnen voorlopig slechts verborgen, verhulde, niet onderkende en voor verkeerde uitleg vatbare tekenen van het naderbij komen van Christus binnendringen in de ziel van de mensen.
Zowel in de zuiver wereldlijke alsook in de religieus ingeklede wereldbeschouwelijke anti-metafysische tendensen lijkt het, alsof uit het rotsgesteente van de aarde nog heel andere, tevoren ongekende vonken geslagen moeten worden. Tast en zoekt daar niet de ziel van onze tijd naar de geest van de aarde? Door zijn opstanding en zijn hemelvaart is Christus de alomtegenwoordige nieuwe geest der aarde geworden. Doet zich zijn aanwezigheid en nabijheid in onze tijd reeds vaag met nieuwe kracht gevoelen? Zijn misschien niet velen van hen, die niets meer met het christendom te maken willen hebben, desondanks de Christus op het spoor? Zelfs meer dan de zogenoemde kerkelijke christenen? Het christendom is, welbegrepen, kosmisch van aard, het is de ware religie van de aarde. Het op veel plaatsen en altaren tegelijkertijd voltrokken christelijke sacrament, waarin toch overal de aanwezigheid van Christus wordt beleefd, is de verwezenlijking van de alomtegenwoordigheid op aarde, waarin Christus door opstanding en hemelvaart is overgegaan. Zo is het christelijke sacrament het stille antwoord op de luide roep van ons tijdperk, die in alle soms ook naar cultische vormen strevende aardse tendensen kan worden vernomen. Een tweede belangrijk teken des tijds is het wilskarakter, dat het gehele culturele leven, aanvankelijk in een rustig sterker worden, vervolgens, toen het eerste derde gedeelte van onze eeuw afgelopen was, explosief en plotseling aangenomen heeft. Het zuiver verstandelijke werd stormachtig en radicaal afgeschud, de academische idealen daalden snel in koers. Wilsimpulsen doken op, die het waagden, het 'geheel nieuwe', ja, het onmogelijke met moed en elan te verwerkelijken. Als men vooreerst van al het over-het-doel-heenschieten en van alle vergrovingen en demonische ontwikkelingen afziet, dan valt in het in beweging komen van nieuwe wilskrachten stellig een Michaëlisch symptoom te onderkennen. Zoals hij in zijn laatste tijdperk als heerser, vooral in Griekenland, de mens de krachten van het denken liet toestromen, zo wil Michaël in onze tijd de wil van de mens inspireren en aanvuren. Het is ook een voorteken van de naderbij komende nieuwe Christusopenbaringen, dat, hoewel aanvankelijk nog geheel misvormd, in het nieuw opkomende wilskarakter te onderkennen is. De 'wederkomst van Christus' zal noch in het zintuiglijke gebied, noch in het bovenzinnelijke gewoon enkel van buiten af plaats vinden. Zoals de Christus zich na zijn opstanding en hemelvaart vooreerst aan de discipelen langs innerlijke weg, door inwoning in hun door het pinksterfeest in vervoering gebrachte zielen openbaarde, zo zal zich zijn nieuwe nabijheid ook door het in beweging geraken van nieuwe krachten in het ziele-innerlijk van de mens kenmerken. Men zal van een 'innerlijke wederkomst van Christus', die aan het Pinkstergebeuren doet denken, kunnen spreken. Wat in onze tijd in beweging komt, is er in zijn al te sterke aardse gerichtheid stellig nog ver van verwijderd, de mens nader met de Christus te verbinden. De opbruisende radicaliteiten van de wil zijn tweesnijdend. Aan de ene kant eist Michaël van de mens een radicale zielehouding. Maar er bestaat ook een perversie van deze radicaliteit: demonische bezetenheid. Desondanks is in de huidige wending tot de wil de lawaaierige begintoestand van een ontwikkelingsproces te zien, dat slechts op de juiste manier geleid en gericht moet worden. Het is echter noodzakelijk, opmerkzaam te zijn op de grote gevaren van de op de mensheid afstormende aanval van de wil. Kan men niet dikwijls genoeg waarnemen, dat velen die tegenwoordig typische wilsmensen lijken, innerlijk heel zwak en zonder houvast zijn, en óf tot sterke schommelingen in hun stemming óf tot grote innerlijke onzelfstandigheid neigen? Het wilskarakter berust grotendeels daarop, dat de zielen van de mensen zich tegenwoordig stormachtig snel veel dieper in hun fysieke lichamelijkheid incarneren. En als het al verkeerd is, door het spirituele streven het aardse te vergeten en de grond onder de voeten te verliezen, even noodlottig is het, bij het aardser worden de geest te vergeten en die niet in het incarnatieproces van de ziel mede te betrekken. Het Ik van de mens is geestelijk van aard. Als de mens de geest vergeet, dan vergeet hij in feite zichzelf. Dan fladdert zijn Ik tenslotte krachteloos boven hem en is niet meer bij machte in de wil in te grijpen. Zo ontstaat het gevaar, dat de mens krachtig van wil en tegelijkertijd als Ik zwak wordt. Het gevaar, de geest te vergeten en in de nutteloze activiteit van louter uiterlijke, zij het ook imposante wilsprestaties te verzeilen, bestaat in onze tijd ook voor de cultuur als geheel. Men wil het 'totaal nieuwe' verwezenlijken. En de veroveringsmoed die daarin tot uiting komt, verdient alle bewondering. Maar wat is 'totaal nieuw'? Bij deze vraag moet ik bij wijze van vergelijking altijd denken aan een ervaring, die men in de treinen in Egypte kan opdoen. Bij de lange snelle reis door de zandwoestijn moet men ondanks de onverdraaglijke hitte alle ramen en luiken gesloten houden, om het binnendringen van massa 's fijn zandstof te verhinderen. Om echter toch het gevoel van frisse lucht teweeg te brengen, laat men in elke coupé de propeller van een ventilator draaien. Maar natuurlijk bestaat de wind, die de reizigers het ademen vergemakkelijkt, geenszins uit frisse, maar alleen uit de steeds weer in een cirkel rondgedreven, al lang bedorven lucht. Frisse lucht zou alleen van buiten de spoorwagon kunnen komen. Zo gaat het ook in het culturele leven. Zolang men zich tot de louter aardse en materiële sfeer beperkt, kan ook de meest imposante culturele prestatie in feite slechts een herhaling of een nieuw mengsel zijn van wat er al geweest is. Het 'totaal nieuwe' moet van de hemel naar de aarde omlaag gehaald worden. Het wordt pas bereikbaar, als de blik en de wil van de mens het gebied van de geest mede omspant. Ten slotte moet juist de wens, werkelijk iets nieuws, iets wat er nog nooit geweest is te scheppen ertoe leiden, in enigerlei vorm de kracht van het gebed weer mede in het streven van de mensheid te betrekken. Wat nog in de schoot van de geestelijke wereld rust moet, wil het tot aardse werkzaamheid gebracht worden, van de hemel afgebeden worden. De opvoeding van de ziel tot het gebed, de gewenning aan het gebed - dat in het geheel niet op de gebruikelijke wijze een specifiek 'religieuze' vorm behoeft te hebben - is het stille antwoord op de luide vraag, die in de als een aardschok optredende wilstendens tot uiting komt. Ten slotte tast men ook daar naar een nieuw Christusmysterie, waar bijzondere waarde gehecht wordt aan een nieuw beleven van de gemeenschap. Ons tijdperk is bezig, de magie van de gemeenschap te ontdekken. De gemeenschap moet niet meer alleen een omhullende en ondersteunende bescherming voor de enkeling, maar een middel voor grotere werkingen zijn. En elke gemeenschapsvorming is inderdaad zoiets als een geestenbezwering, omdat daardoor een kracht ontstaat die groter is dan de som van de krachten die elk voor zich bezit. Weliswaar dreigt het mes aan twee kanten te snijden, als een mensheid die niets van geesten weet en ook niet wil weten, geesten gaat bezweren. Hiervan hebben wij daar, waar krachten geconcentreerd optraden, in onze tijd reeds veel te merken gekregen. Het woord van Christus: 'Waar er twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben ik in hun midden' verlicht en verwezenlijkt, juist als men het met de blik op de 'wederkomst van Christus' opvat, een heel belangrijke tendens van onze tijd. Dit woord onthult immers de hogere volmacht van de gemeenschap tegenover de mogelijkheden waarover de enkeling beschikt. Daarbij doelt het echter, door de lage getallen 'twee of drie' te noemen, met verborgen kracht op de echtheid en de substantie, die nooit door de grote getallen van een propagandistische statistiek te vervangen is. De Christengemeenschap is zich bewust, dat zij door haar streven naar gemeentevorming meer doet dan wat slechts haar afzonderlijke leden ten goede komt. Echte gemeenschapsvorming is een middel om helpende, goddelijke krachten naar zich toe te roepen, ze is tenslotte een middel om de nieuwe komst van Christus zelf te verwezenlijken. De gemeentevorming die rondom onze altaren tot stand komt, mag dus ook opgevat worden als een stil antwoord op een vraag, die luid uit de verschijnselen van het huidige leven opklinkt.
Als er dertig jaar lang nog op de tegenwoordige manier gedoceerd wordt aan de universiteiten, nog zo over sociale aangelegenheden wordt gedacht, dan hebben we over dertig jaar een verwoest Europa. U kunt nog zoveel idealen op welk gebied ook lanceren, u kunt uw mond stuk praten over allerlei aparte eisen van deze of gene groep mensen, u kunt spreken vanuit het geloof dat door al die indringende eisen iets gedaan wordt voor de toekomst van de mensheid - alles zal tevergeefs zijn, als de verandering niet plaats vindt vanuit het fundament in de mensenzielen: een denken dat deze wereld verbindt met de geestelijke wereld. Als dit denken niet tot stand komt, dan breekt de morele zondvloed uit over Europa! Het gaat er om, in te zien, wat het eigenlijk betekent, als een aantal mensen die in een wereld kunnen schouwen aan gene zijde van de drempel, moeten inzien: de verwarring, de voorliefde voor de materie, de sociale dwalingen ontwikkelen zich verder en de mensen willen niet anders leren denken - dit handjevol mensen dat in het bezit is van deze geestelijke wetenschap zal dan inzien, hoe de mensheid naar de afgrond gaat uit louter gemakzucht in het denk- en gevoelsleven!
Tegenwoordig kan men spreken over overwinnaars en overwonnenen. Het is een mening die sterk naar voren treedt, maar misschien is het niet de belangrijkste. Misschien is een ander gezichtspunt veel belangrijker, dat aan het volgende ontleend zou kunnen worden.
Om te beginnen — waardoor onderscheiden we ons van de dierenwereld? De dieren zoeken volgens hun instincten hun voedsel, voor zover dat er is. Als er niet genoeg is, moeten ze verhongeren. Wat heeft de mens hierop voor? Hij werkt aan de bereiding van het voedsel. Op het moment dat hij begint te werken, begint hij te denken. En op het ogenblik waar het denken begint, begint ook het sociale vraagstuk. Als de mens moet werken, moet daarvoor ook een stimulans aanwezig zijn. De prikkels, die er tot nu toe waren, zullen er in de toekomst niet meer zijn. Om te werken zijn nieuwe stimulansen nodig. De vraag kan helemaal niet luiden: Als de mensen weer werken, zal alles weer goed zijn. Nee, als de mensen vanuit een verantwoordelijkheidsgevoel gedachten ontwikkelen die hun zielen dragen, dan zullen de krachten die hieruit voortkomen overgaan op de hand en de wil en zo zal er werk ontstaan. Maar alles hangt af van de gedachten. En het gedachtenleven zelf is ervan afhankelijk, of wij onze harten openen voor de impulsen uit de geestelijke wereld.
Het einde van de 12de voordracht : * * * * * * * * * * * * * * *
De werking van elementenwezensDoor François De Wit De vorige Brug was nog maar net verstuurd toen één van de beweringen in het relaas van Jakob Lorber over bergbeklimmen bevestigd werd. Het gaat om de passage over de verkeerde motivatie van werelds gezinde mensen om bergen te beklimmen : “ … ze doen het ofwel omdat ze denken er financieel voordeel uit te halen of uit louter praalzucht om achteraf te kunnen zeggen : ik was de eerste op die of die berg die nog nooit door een mens werd beklommen. Waardoor hij dan met zijn zeer onheilige voet de heilige top van de berg ontwijd heeft.Maar dergelijke bergbeklimmers worden door de vredesgeesten ook bijna altijd voor hun roemrijke handelwijze zeer kwaad bediend : ofwel laten ze een dergelijke praalhans de hoogte bereiken, maar wanneer hij boven is, dan bezorgen ze hem zo'n duizeligheid en daarmee gepaard doodsangst en dan moet hij soms urenlang bibberen tot zich een of andere geest over hem erbarmt - indien hij genoeg gebeden heeft; die geest laat hem dan langs een zeer moeilijke weg die er dan nog levensgevaarlijk uitziet terug beneden geraken. Ofwel laten ze hem gemakkelijk tot op de hoogte komen. Maar wanneer hij met zijn overwinnaarstrots boven is, dan laten ze vaak ogenblikkelijk een vreselijk onweer boven hem losbreken, waardoor hij voor zijn roemrijke inspanning zo duchtig uitbetaald wordt, dat hij voor zichzelf een eed aflegt : wanneer ik het er deze keer levend van af breng, dan, waarlijk, zet ik van mijn leven geen voet meer op wat voor berg dan ook, al was hij maar 10 meter hoog! Wie zonder de gepaste eerbied een berg wil beklimmen of als gevolg van een weddenschap, die kan best direct nog beneden aan de berg zijn laatste wilsbeschikking opstellen, want zo'n bergbeklimmer zal zijn voeten beneden in de vallei niet meer nodig hebben : dergelijke bergbeklimmers ziet men niet zelden verongelukken, ofwel storten ze naar beneden, ofwel worden ze tot op een hoogte gebracht waar ze voor eeuwig verblijven, tenminste toch hun fysiek lichaam. Ja, de geesten beschikken over vele middelen om oneerbiedigen tot de orde te roepen.” In de Metro-krant van 15 juni 2009 lazen we : Wilco Van Rooijen overleefde een van de grootste klimdrama’s ooitGevangen op de K2 Vorige zomer werd de wereld opgeschrikt door een dramatisch klimongeluk. Liefst elf klimmers kwamen om op de flanken van ‘Killer Mountain’ K2, de op een na hoogste berg ter wereld. De Nederlander Wilco van Rooijen werd drie dagen vermist. Iedereen had de hoop opgegeven, maar de ervaren klimmer wist op zijn laatste krachten terug te keren. Van Rooijen heeft zijn bloedstollende verhaal nu neergepend in een boek, en Metro mocht met bonkend hart meelezen. De 41-jarige Wilco Van Rooijen scheert al een kwarteeuw lang hoge toppen, tot de Mount Everest toe. Maar al die tijd lag Wilco’s klimmershart bij die andere reus, de K2. Net iets minder hoog dan de Everest, maar des te verraderlijker. Een op de vier klimmers overleeft een poging om de top te halen niet, minder dan 300 mensen stonden ooit helemaal bovenaan. Van Rooijen: «De K2 beklim je niet in één keer. Eerst en vooral moet je enkele maanden wennen aan het lagere zuurstofgehalte. Op grote hoogte gelden andere wetten en heeft het menselijk lichaam veel meer tijd nodig om te recupereren. De K2 is dan nog eens een zeer grillige berg, er zijn jaren dat hij gewoon niet beklommen wordt. Lange tijd leek het erop dat mijn poging ging mislukken, door het slechte weer, verkeerde communicatie met andere teams,... Maar die 1ste augustus 2008 lukte het dan toch.»
‘Letterlijk kruip ik de laatste meters. Ik kan het niet geloven, we zijn boven! Op dit hoogste punt, niets anders dan absolute vreugde.’ «Tijdens de afdaling bleken de veiligheidstouwen plots onvindbaar, wat onbegrijpelijk was. In de hele klimgeschiedenis is het nog nooit voorgekomen dat vastgelegde touwen op enkele uren tijd verdwenen zijn. Achteraf bleek dat een vallend ijsblok de veiligheidstouwen had doorgesneden. Zonder het te beseffen, zaten we als ratten in de val. Later hoorde ik dat enkele klimmers geraakt waren door die brokken vallend ijs. Rolf, een Noorse klimmer, werd als eerste getroffen. Totaal onverwacht brak een groot stuk ijs af en sleurde hem mee de dieperik in. Even later sloeg het noodlot toe bij de Fransman Hughues, die in de laatste meters zonder touw moet uitgegleden zijn. En ook drie Koreaanse klimmers werden niet veel later geraakt. Intussen daalde ik - totaal onwetend - verder af met twee klimmakkers, Marco en Gerard. De rest van het team waren we uit het oog verloren. Vruchteloos zochten we verder naar touwen, tot de nacht viel en we besloten de zoektocht te staken.»
‘Opeens merk ik dat mijn gezichtsvermogen wazig begint te worden. Ik schrik me rot.’
‘Tijdens een helder moment besluit ik naar mijn vrouw te bellen.’ «Alweer viel de nacht, de langste van mijn leven. Mijn situatie was totaal uitzichtloos, niemand wist waar ik was. De hele nacht lang heb ik gewacht en gebibberd, mijn voeten voelde ik allang niet meer. Ik had ook niet de energie om mijn schoenen uit te trekken en mijn voeten warm te wrijven. Toen het weer licht werd, heb ik mijn allerlaatste restje moed bijeengeraapt en ben ik verder gegaan. Op een gegeven moment zag ik tot mijn stomme verbazing twee klimmers lopen. Totaal groggy en helemaal uitgeput hebben zij me gevonden. Met z’n drieën zijn we heel langzaam verder afgedaald. Pas de volgende nacht kwamen we in het basiskamp toe. En toen begonnen mijn voeten ontzettend veel pijn te doen. Waar elke klimmer voor vreest, werd bij mij harde realiteit: mijn tenen waren derdegraads bevroren en moesten worden geamputeerd. Een zware prijs die ik moest betalen. Maar dat is peanuts in vergelijking met het verlies van mijn teammaat Gerard en de andere klimmers. Gerard en Marco waren tijdens hun afdaling drie klimmers in nood te hulp geschoten. Gerard werd daarbij dodelijk geraakt door vallend ijs.» Als je de klok kon terugdraaien, zou je het dan opnieuw doen? «Niemand wil zijn tenen verliezen en niemand wil een teammaat afgeven. Dus nee, dat was het me niet waard. Als klimmer accepteer je de risico’s die je moet nemen. Maar ik probeerde het toch zo te organiseren, dat ik niets aan het toeval overliet. Het was een bewust genomen risico. Ik was er rotsvast van overtuigd dat ons team in staat was om de K2 te beklimmen, maar tegen het noodlot kan je niet op, hoe goed je ook bent voorbereid. Ik wil trouwens nog altijd heel graag terug naar de bergen, ook nadat ik de dood in de ogen heb gekeken. Het klimmen zit te diep in mijn lijf en mijn genen.» ( Wilco Van Rooijen, Overleven op de K2, Carrera, 167 p., € 16,90 )
Zeker dertien mensen zijn zaterdag omgekomen bij een aardbeving op de Kinabalu, een berg op het eiland Borneo. Er zijn ook acht vermisten. Bij de doden zijn vijf leerlingen van een lagere school uit Singapore, die op schoolreis waren op de Kinabalu, de op een na hoogste berg van Zuidoost-Azië die in de regio als heilig wordt gezien. Reddingswerkers konden een groep van 137 bergbeklimmers, onder wie veel buitenlanders en zeker één Belg, in veiligheid brengen.
Plaatselijke bestuurders op Borneo zeggen intussen dat de aardbeving de schuld is van tien buitenlandse bergbeklimmers, onder wie twee Nederlanders, die enkele dagen eerder naakt poseerden op de heilige berg. Maleisische media melden zondag dat twee Canadezen uit de groep al zijn gearresteerd. Het is niet bekend of de Nederlanders ook vastzitten. Bij de aardbeving brak de top van de 4.095 meter hoge Kinabalu deels af.
* * * * * * * * * * * * * * * |
Terug naar het thuisblad
*
*
*
*
*