Inhoudstafel van Brug 65 (september 2009)

Atavistische helderziendheid

Welke studie is ook na de dood nuttig ?

Zeven aartsengelen

De situatie in de wereld (Emil Bock)

In het tijdperk van Michaël ( Emil Bock)

Uit GA 194 “De opdracht van Michaël”

Elementenwezens – vervolg


+ Groter lettertype
+ Kleiner lettertype


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*



Beste Lezer

In deze aflevering van De Brug namen we twee grote bijdragen op van Emil Bock uit het boek “Het tijdperk van Michaël”. We leren hieruit o.a. wat de kenmerken zijn van een Michaëltijdperk :

“Het Michaëlische tijdperk is geenszins een periode van rust en windstilte; grote stormen bruisen over de mensheid en houden de volkeren in een spanning en opwinding vol beproevingen.”

“Weer is hij aan het werk, die de mensen meedogenloos dooreen schudt en kneedt om hen geestelijk tot ontwaken te brengen. En de gedachte dat wij nog eeuwen van aanhoudende hoogspanning vóór ons hebben, behoeft ons niet te verontrusten: het is een voorrecht van het lot, zoon of dochter van een Michaëltijd te zijn.”

Het is waarschijnlijk de gemakzucht in ons die liever zou bedanken voor dit voorrecht ! Hoeveel aangenamer zou het niet zijn om rustig in onze luie zetel aan onze innerlijke ontwikkeling te werken zonder ons te laten storen door de buitenwereld. Maar Michaël is hiermee niet gediend …

Wij als antroposofen kunnen onszelf als geestelijk ontwaakt beschouwen. Dat betekent niet dat er ook voor ons geen zware tijden op komst zijn. Maar wij weten tenminste dat al die beproevingen zinvol zijn.

Maar de rest van de mensheid : zonder de geesteswetenschap zal er onmogelijk een zin te vinden zijn in al de chaotische, despotische toestanden. Gaan de mensen niet in de uiterste wanhoop vervallen ? Deze mogelijkheid legt op de schouders van de antroposofen een zware verantwoordelijkheid : doen we genoeg opdat de mensheid tenminste zou weten waar de weg ligt die uit de chaos kan leiden.
Kunnen we de ideeën van de antroposofie met genoeg vuur en overtuigingskracht overbrengen ? Doen we het op de juiste manier ? Kijkt Michaël met welwillendheid naar wat we doen en denken ?

Het feit dat we nooit zeker kunnen weten dat we onze opdracht naar behoren vervullen, dat zal voor ons de grootste beproeving zijn.

François De Wit


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*


.

Atavistische helderziendheid

Regelmatig komen we het begrip “atavistische helderziendheid“ tegen in de antroposofische literatuur. Het omvat alle helderziendheid die niet gebaseerd is op een bewuste en systematische scholing. Het gaat om een vermogen dat in oude tijden, toen de afstand tussen de menselijke en de goddelijke wereld nog kleiner was, algemeen was. De mens zat met zijn bewustzijn veel minder in zijn aardse omgeving die met de vijf zintuigen waar te nemen is. Hij voelde zich ingebed in een grote wereld waar goden, geesten, overleden familieleden even reëel aanwezig waren als het planten- en het dierenrijk. In onze tijd zijn die goden, geesten en overleden familieleden even reëel aanwezig als in die oude tijden maar zonder een bewuste, systematische scholing neemt de doorsnee mens ze niet meer waar. Als dat toch het geval is, dan spreken we over atavistische helderziendheid. De mededelingen van mensen die in deze tijd dit vermogen bezitten, moeten altijd met een zeker voorbehoud gehoord worden : doordat ze geen systematische en bewuste scholing doorlopen hebben, weten deze zelf meestal niet van waar hun ‘influisteringen’komen. Ze kunnen uit een ernstige bron komen, maar even goed kunnen hun imaginaties en inspiraties gekleurd zijn door hun eigen innerlijk, eigen onbewuste voorkeuren of overtuigingen. In de zogenaamde primitieve gemeenschappen bezit vaak nog gans de leefgemeenschap deze atavistische helderziendheid, maar we zien dat ze zeer vlug verdwijnt wanneer deze gemeenschap in aanraking komt met de moderne wereld. Omdat deze helderziendheid de bron en de basis is van de leefregels van de betreffende leefgemeenschap, verdwijnt samen met de helderziendheid meestal ook de gemeenschap. In onze tijd moet de mens immers bewust vorm geven aan zijn maatschappij.
Op dit ogenblik kunnen we niet anders dan vaststellen dat de mens er een puinhoop van maakt, maar dat is waarschijnlijk onvermijdelijk, iedere doe-het-zelver ervaart dat zijn eerste klussen zijn beste leerschool zijn, maar dat het resultaat niet echt professioneel te noemen is.
“Al doende leert men”, maar soms zou je willen dat het allemaal wat harmonischer zou gaan en kijk je met een zekere weemoed terug op die oude tijden of op die oude leefgemeenschappen die hier en daar ook in onze tijd nog bestaan.
In 1997 lazen we in het tijdschrift Flair een interview naar aanleiding van het verschijnen van een nieuw boek. We bewaarden het toen en vonden het onlangs terug. Omdat het een mooie beschrijving geeft van de atavistische helderziendheid, nemen we het nu over in De Brug. Een zekere Rosa Wouters sprak met Sobonfu Somé over “The Spirit of Intimacy”. Het boek werd niet in het Nederlands vertaald.
( Meer over deze schrijfster op http://www.sobonfu.com/ )

( … ) Vijf jaar geleden vertrok ze uit haar Afrikaanse geboorteland Burkina Faso nadat ze, volgens de rituelen van haar stam, gehuwd was met Malidoma. Het paar vestigde zich in Oakland (Verenigde Staten) en van daaruit begonnen ze samen de wereld rond te reizen. Over haar man Malidoma, de Afrikaanse medicijnman die een fascinerend boek schreef over zijn leven en over de initiatierituelen van zijn volk, de Dagara, heb ik ooit een uitgebreide reportage gemaakt voor Flair. Maar er was een vraag die me bleef bezighouden: wat is het inwijdingsritueel voor vrouwen in Afrika? Welke plechtigheid zorgt ervoor dat een Afrikaans meisje niet langer meer als kind, maar als vrouw wordt beschouwd in haar gemeenschap? Daarover sprak ik met Sobonfu.

In Malidoma's boeken kwamen we al een klein beetje over jou te weten, maar wie ben jij eigenlijk?

"Ik ben gewoon een mens als ieder ander, een vrouw van achtentwintig uit Burkina Faso, lid van de Dagara-stam. Ik ben uitgezonden door de ouderen om over vrouwen te spreken en over de wijsheden van mijn volk. "

Hoe ging dat uitzenden in zijn werk? Kreeg je een welbepaalde opdracht?

"Wel, elke vrouw die haar initiatie heeft doorgemaakt, is zich in grote lijnen bewust van de opdracht die ze in dit leven te vervullen heeft. De manier waarop ze haar levenstaak zal volbrengen, kan ze natuurlijk zelf kiezen. Maar gelukkig is het de gewoonte dat alle jonge mensen, ook na hun initiatie, begeleid worden door een mentor, bij wie ze met al hun vragen en problemen terecht kunnen. Momenteel besteed ik het grootste deel van mijn tijd aan vrouwengroepen. Ik werk vooral in Amerika en in West-Europa. Ik doe workshops met vrouwen, werk met vrouwen..."

Kun je ons iets vertellen over het dorpsleven van je volk?

"Om te beginnen staan we zeer vroeg op, doen een aantal gebruikelijke rituelen en gaan dan water halen. Omdat de tocht naar de waterput behoorlijk lang is, hebben we de kans om te mediteren. Als we weer terug zijn in het dorp, vertellen we elkaar over onze gedachten en onze dromen. Afhankelijk van het seizoen wordt er ook zeer hard gewerkt. Mannen en vrouwen werken lange dagen. Iedereen in het dorp kent zijn taak. Sommige vrouwen nemen het bereiden van de maaltijden op zich, terwijl anderen voor de kleintjes zorgen. Iedereen doet waar hij of zij het best in is. Na het avondmaal vertellen we elkaar verhalen en zingen en dansen we. Daarna trekt iedereen naar de slaapvertrekken. Ik ben nog opgegroeid met de gewoonte dat vrouwen en mannen apart slapen, al is er op dat gebied momenteel heel veel aan het veranderen bij de jongere generatie."

Het meest fascinerende deel van Malidoma’s boek ging over zijn initiatie. Maar hoe zit dat bij de vrouwen?

"Vrouwen zijn heel anders dan mannen en dus is de inwijding ook zeer verschillend. Het initiatieritueel wordt geleid door de oudere vrouwen van het dorp, meestal nadat een meisje haar eerste menstruatie heeft gekregen. Een zeer groot deel van de initiatie is trouwens gebouwd rond de menstruatie. Het meisje moet alles leren over de menstruatiecyclus en over het verband met de maanstanden. Ze moet leren te ontdekken wanneer haar menstruatie eraan komt, enkel door te letten op de veranderende geur van haar lichaam. Ze moet ook leren die menstruatiedagen optimaal te gebruiken, omdat het haar productiefste periode is. Vrouwen met helderziende gaven worden het meest geraadpleegd tijdens hun menstruatie, omdat ze dan het meest intuïtief zijn. We noemen de menstruatieperiode ook wel eens 'giving birth'. De ouderen noemen het soms 'baby' , en geven zelfs naampjes aan de menstruatieperiode. We leren heel vertrouwd te worden met ons lichaam en dat staat in schril contrast met hoe vrouwen in het westen vaak reageren op hun menstruatie, die ze zien als een last. De ouderen geven je echt een goed gevoel over je vrouwzijn. We hebben de gewoonte altijd iets speciaals te doen voor vrouwen die menstrueren. En uiteraard respecteren onze mannen ons als vrouw in die periode. Maar terug naar het initiatieritueel. Net voor dit ritueel is er een periode waarin je als jong meisje moet leren je vader en moeder los te laten. Dat is keihard! Ik dacht altijd dat het bij mijn moeder wel zou meevallen. Tenslotte was ik de derde van vier dochters. Maar ik had me lelijk vergist! Het verdriet om de ene dochter is immers heel anders dan het verdriet om de andere en daarom begon mijn inwijding met veel tranen en pijn. "

Is het dan een soort afscheid?

"Het heeft meer te maken met het veranderen van de relatie. Want als een meisje door de initiatie is gegaan, is ze een vrouw geworden. Dan kan ze niet langer als een kind worden behandeld. Haar relatie met haar ouders verandert compleet. Het ritueel begint officieel met de voorstelling van de meisjes aan de gemeenschap. Op het dorpsplein worden de meisjes die de initiatie zullen ondergaan, begroet door de dorpelingen. Ze krijgen dan geschenkjes van alle bekenden die hen vertellen hoe trots ze op hen zijn. En dan worden ze voorgesteld als 'de toekomstige vrouwen van het dorp'. Op het einde van die feestdag doet het hele dorp je uitgeleide en word je door je moeder officieel 'weggegeven'. Dan word je naar een afzonderlijke plek gebracht waar ze je langzaam in verschillende rituelen inwijden. Veel van die rituelen hebben, zoals ik al zei, te maken met de menstruatiecyclus, maar er zijn ook nog andere dingen. Zo word je bijvoorbeeld voorbereid op het reizen naar de andere werelden. Je hele lichaam en geest moeten daarop voorbereid worden."

Wat was het moeilijkste van jouw initiatie ?

"Naar de andere wereld gaan! Daar is namelijk een hele voorgeschiedenis aan verbonden. Ik vond die overgang maken naar de geestenwereld emotioneel gezien moeilijk, omdat ik als baby een paar keer na elkaar gestorven ben. Ik kwam op deze wereld en stapte er meteen weer uit. Ik kwam een tweede keer terug, bedacht me en stapte er weer uit. De tweede keer dat ik stierf, brachten ze een soort merkteken - dat kan bijvoorbeeld een moedervlek of inkeping zijn - op mijn lichaam aan. Daarom herkende mijn moeder mij onmiddellijk toen ik voor de derde keer werd geboren. Ze zei: 'Daar is mijn baby weer!' Het schijnt dat je als baby blijft doorleven als je moeder je herkent door het aangebrachte merkteken. Toen ik tijdens mijn initiatie in regressie ging, heb ik dat hele verhaal herbeleefd en was ik verdrietig om wat ik mijn moeder allemaal had aangedaan. Ik zag hoe ze me heel gelukkig in haar armen hield en haar wanhoop en verdriet omdat ik kort daarna stierf … "

Als je naar het gebied van je overleden voorouders reist, gebruik je dan bepaalde kruiden om contact met hen te kunnen krijgen?

"Ik gebruik absoluut niets! Het is een kwestie van energie."

Leert iedere vrouw dit soort dingen?

"Zeker, al heeft elk type zo haar eigen specialiteit. De Dagara hebben een systeem waarbij mensen, afhankelijk van het moment van hun geboorte, ingedeeld worden in vijf verschillende groepen: de aarde-, water-, vuur-, mineraal- en natuurmensen. Vuurmensen houden zich bezig met dingen opstarten en initiatief nemen.
Aardemensen zijn praktisch gericht en zijn bezig met al wat met grond en 'aarden' te maken heeft. Watermensen zijn vredestichters en mineraalmensen helpen de anderen dingen te herinneren. Ikzelf behoor tot de groep van de natuurmensen. De heksen zeg maar . Wij zijn het best in magie: in reizen naar de overkant of in het ons veranderen in een of ander dier wanneer er gevaar dreigt. Iedereen moet ervaring opdoen op alle gebieden, maar het eigen element wordt het meest uitgediept."

Gebruikt iedere vrouw die dingen in haar verdere leven?

"Sommigen gebruiken de informatie die ze krijgen enkel voor zichzelf, en anderen maken er hun vak van. Ze worden healers of voorspellers."

Wat was voor jou de belangrijkste ontdekking tijdens je inwijding?

"Mijn levensopdracht! Ik kwam met afschuw tot de ontdekking dat ik voorbestemd was om de wijde wereld in te trekken, terwijl ik er al problemen mee had om mijn dorp een paar uur te verlaten! Ik heb me dan ook eerst met hand en tand verzet. Maar mijn mentor was oneindig geduldig. Ze zei telkens: 'Denk er nog een keer over na! Hoe kan ik je steunen? Neem je tijd!' Ze was van onschatbare waarde voor me. In diezelfde periode werden in het dorp huwelijken gearrangeerd..." (ziet mijn verbijstering en schatert het uit)

Hoe werkt dat, zo'n gearrangeerd huwelijk? Voor een Westerse vrouw is dat een afschuwelijk idee!

"Om te beginnen worden alle jongens en meisjes vanaf de geboorte door de ouderen gevolgd. Volgens een soort divinatiesysteem, dat je zou kunnen vergelijken met jullie westerse horoscoop, wordt een blauwdruk gemaakt van het karakter en de levensopdracht van de baby. En vanaf de initiatie word je begeleid door je persoonlijke mentor die je door en door kent. Met al die stukjes informatie krijgen de ouderen een vrij goed beeld van hoe je in elkaar zit. Op bepaalde tijdstippen vergaderen de oudere mannen met de oudere vrouwen. Dan zeggen ze: 'We hebben hier deze man, met die en die kwaliteiten. Denk je dat hij past bij dat bepaalde meisje?' En als de oudere vrouwen beslissen: 'Nee, hij past niet' , gebeurt er niets. Het is dus vooral een kwestie van vertrouwen in de ouderen. Toen iemand me vertelde dat ze een man voor me hadden gevonden, was mijn eerste reactie: wat moet ik met hem? Om te beginnen leefde hij niet in mijn dorp. Ik had gehoord dat hij heel ver weg woonde (wist ik veel over Amerika!), dus wat moest ik met hem? Gewoonlijk kent het meisje de kandidaat-echtgenoot wel, maar in mijn geval was dat helemaal niet zo. Toen de oudere vrouwen zeiden dat ze een man voor me hadden, vluchtte ik naar mijn moeder maar die kon me niet helpen. Mijn grootmoeder zei rustig: 'Ik wil je niets opdringen, maar ik weet dat dit goed wordt, al breekt mijn hart omdat je naar de andere kant van de wereld zal moeten vertrekken.' Drie maanden lang heb ik erover nagedacht. Ik was niet te genieten! Ik was pissig op iedereen, zette een grote bek op en ging als een briesende leeuwin tekeer. Tot ik op een avond besloot dat ik zou weigeren. (Sobonfu zwijgt even en gaat dan zachtjes verder). Die nacht huilde ik mezelf in slaap. In mijn droom verscheen een overleden grootmoeder die zei: 'Je bent echt verdrietig, he? Ik heb volledig vertrouwen in jou en ik weet dat je het zult redden! Je ouderen verraden je niet. Je zou hen beter vertrouwen...' Toen ik 's morgens wakker werd, was mijn stemming helemaal omgeslagen. Ik ging naar de ouderen die met een klein hartje op me wachtten omdat ze mijn uitbarstingen ondertussen al kenden. Maar toen ik rustig en beslist zei: 'Ik doe het, slaakten ze een zucht van verlichting! (lacht onbedaarlijk) Het positieve van een gearrangeerd huwelijk is dat je huwelijk constant gevolgd wordt. Je relatie wordt gekoesterd door de hele gemeenschap. En heb je een keer een meningsverschil waar je zelf niet uitkomt, dan ga je ermee naar de oudere vrouwen. Die roepen je partner erbij en vragen hem om te luisteren naar wat hun zuster te vertellen heeft. Als dat niet tot verzoening leidt, gebeurt na een poos het omgekeerde: je wordt voor de oudere mannenraad geroepen en zij vragen je om naar de bezwaren van je partner te luisteren. Vind je dan nog geen oplossing, dan worden beide partners door de Dorpsraad uitgenodigd voor een gesprek. Maar dan gaat het meestal om heel erge dingen..."

Ik begrijp nu dat het risico op een mislukt huwelijk in jouw cultuur veel kleiner is, omdat je gedragen wordt door de hele gemeenschap. Maar stel dat de kandidaat je helemaal niet bevalt?

"Wat mij overkwam toen ik Malidoma voor het eerst ontmoette, was dat ik - terecht - het gevoel had alsof ik tegenover een volkomen vreemde stond. Het was zeer moeilijk. Maar naar oude Dagara-gewoonten hebben we een zeer, zeer lang gesprek gevoerd. Hij vertelde wie hij was en waarmee hij bezig was. Hij vertelde over de dingen waarvan hij hield en wat voor hem belangrijk was in zijn leven. En dan wilde hij horen hoe ik in elkaar zat. Uiteraard was hij geen vrouw en zou hij een vrouw ook nooit helemaal begrijpen.
Ik zei hem bijvoorbeeld: 'Ik ben zo veranderlijk als het weer. Vandaag denk ik zo en zo over bepaalde dingen en morgen verander ik misschien wel helemaal van mening.' Ik probeerde hem een beetje af te schrikken en zei heel boosaardig: 'Begin alvast maar aan te wennen! Ik ben af en toe een echt kreng!' Het was een pijnlijk, ontroerend en soms grappig gesprek.
Maar ik voelde dat het goed was zo."

Als ik jullie samen zie, vind ik jullie heel verschillend en tegelijk zo op elkaar afgestemd...

We hebben het geluk gehad dat we goede ouderen hadden, die de waarde van twee individuen wisten in te schatten. In de steden gebeuren gearrangeerde huwelijken allang niet meer op deze manier. Daar is zo'n huwelijk enkel een geldkwestie geworden. In de Afrikaanse cultuur verandert er momenteel ontzettend veel. Jongeren trekken naar de grote steden en maken kennis met die andere, moderne leefwijze. In dat geval laten de ouderen hen ook volledig de vrije keuze om die weg in te slaan. "

Is er nog iets wat je met ons, westerse vrouwen, wil delen?

"Ik denk dat we te vaak vergeten dat het juist vrouwen zijn die ons kracht kunnen geven en die ons echt naar waarde kunnen schatten. We maken ons als vrouw nog te veel afhankelijk van het oordeel van de man, terwijl vrouwen geregeld bij elkaar zouden moeten gaan zitten en steun moeten zoeken bij elkaar. Er bestaat veel onbegrip over dit soort vrouwenbijeenkomsten. Mannen moeten beslist niet bang zijn dat we tijdens die vergaderingen allerlei dubieuze plannetjes smeden om hen te vermoorden of zo! (lacht uitbundig) Natuurlijk maken we grapjes, dat hoort erbij. Maar vrouwen die enkel afhankelijk zijn van het waarde-oordeel van hun man, hebben het vaak ontzettend moeilijk.
Ik denk dat een van de waardevolste dingen van mijn cultuur is, dat vrouwen daar een manier hebben gevonden om elkaar te steunen. De steun van vrouwen is immers helemaal anders dan de steun die je krijgt van mannen. En misschien is het wel zo dat vrouwen mannen niet zo verschrikkelijk nodig hebben als de westerse maatschappij ons wil doen geloven. Er zijn nu eenmaal bepaalde dingen die enkel vrouwen begrijpen en die je enkel met vrouwen kunt delen..."

Sobonfu E. Somé: The Spirit of Intimacy. Ancient Teachings in the Ways of Relationships, Berkeley Hills Books, Berkeley, California, 1997, ISBN 0-9653774-2-3.

Sobonfu E. Somé


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*


.
Ook in onze Westerse wereld kunnen wij nog mensen ontmoeten die over een bepaald helderziend vermogen beschikken zonder dat zij daarvoor een lange, moeilijke scholing doorlopen hebben. Door dit gebrek aan systematische scholing moeten wij altijd voorzichtig zijn met de informatie die deze mensen ons kunnen verschaffen. Maar toch hebben wij de neiging om op te kijken naar deze mensen omdat ze ergens op een hoger niveau lijken te staan dan wij gewone stervelingen.
Moeten wij deze mensen benijden om hun talent ? Niet echt, zegt Rudolf Steiner
( In GA 108 “Die Beantwortung von Welt- und Lebensfragen durch Anthroposophie”, blz. 109.):

“Ik wil ook nog de aandacht vestigen op iets heel belangrijks dat samenhangt met de wet van karma. Een mens die de geesteswetenschap leert kennen en die hoort dat de mogelijkheid bestaat om geestelijke capaciteiten te verwerven, om de gave van de helderziendheid te bereiken, die zou kunnen de vraag stellen : waarom is het altijd zo moeilijk om te leren wat de geesteswetenschap zegt ?
Deze vraag kan gerechtvaardigd zijn maar meestal spruit ze toch voort uit het misverstand dat bij vele mensen die de geesteswetenschap maar oppervlakkig hebben leren kennen, leeft omtrent de samenhang tussen het fysieke en het geestelijke leven. U weet dat het fysieke leven niet zonder reden ingevoegd is in het menselijk bestaan. Het heeft zijn doel, juist zoals het leven in de geestelijke wereld tussen dood en een nieuwe geboorte ook een doel heeft.
Stellen wij ons eens de vraag : hoe zit het met twee mensen van wie de ene door zijn karma uit een vorig leven in deze incarnatie niet in staat is om een helderziend talent te ontwikkelen, maar er zich moet tevreden mee stellen om door vlijtige studie antroposofische inzichten op te doen, dus dat hij alleen maar door studie verder kan geraken door proberen te begrijpen hoe het allemaal in mekaar zit; en dan de andere, die de mogelijkheid gegeven is om helderziende gaven te ontwikkelen en binnen te dringen in de geestelijke wereld.
Bij deze laatste zou de volgende stemming kunnen ontstaan : ik schouw in de geestelijke wereld, ik kan geestelijke wezens zien, waarom zou ik nu nog boeken bestuderen ? Ik weet dat er een geestelijke wereld is, waarom zou ik nu nog antroposofie studeren ? Dat is toch zinloos en vervelend.
Het is een zaak die zich altijd weer voordoet, dat mensen die karmisch het geluk hebben om helderziend te zijn, zich voorhouden : leren, dat willen we nu niet meer, waarom zouden we nu studeren wat alleen maar in droge begrippen gepresenteerd wordt ?
De ene is in staat om ijverig te studeren maar hij kan niet tot de gave van de helderziendheid komen, de andere veracht het studeren maar zijn karma is zo gunstig dat hij een helderziende kan worden.
Hoe staat het nu met deze mensen na hun dood, hoe ziet het totaalbeeld eruit ?
De mens die de helderziende gave verworven heeft tussen geboorte en dood, die in de geestelijke wereld kon schouwen en allerlei kon zien, maar die de theoretische begrippen niet wilde leren en die de geesteswetenschappelijke inzichten niet wilde begrijpen met het logisch denken, die op dit alles neergekeken heeft, die heeft er geen nut van na zijn dood. Hij vindt daar niet beter zijn weg, ondanks de helderziendheid die hij tijdens zijn leven bezat. De andere mens is er beter aan toe, hij die tijdens zijn fysiek leven nog niet kon helderzien, maar die zijn best gedaan heeft om zich door lectuur een logisch begrip van de geestelijke wereld te vormen.
Vat u dit niet op als een aansporing om lui te zijn en om maar niets te doen om de helderziende zintuigen te ontwikkelen : geen mens kan weten of hij er toch niet toe bestemd is om vóór zijn dood toch nog helderziend te worden. Wanneer men de geesteswetenschappelijke wereldbeschouwing bestudeert, dan veranderen de begrippen tot werkelijke inzichten. Wat men zich hier beneden verwerft door begrippen, dat gaat niet meer verloren, dat blijft. Er bestaat zoiets als een verplichting : hoe hoog men ook ingewijd is, hoe hoog men ook kan schouwen, wanneer men het geschouwde niet met begrippen kan doordringen, dan zou men er niets aan hebben. De mens mag niet alleen bij het schouwen blijven, hij moet alles omsmelten in begrippen die uit de fysieke wereld stammen. De mens heeft de opdracht om alles wat hij op aarde kan ervaren ook werkelijk in zich op te nemen. Dat wat ontbreekt in de geestelijke wereld moet in de fysieke wereld verworven worden en moet meegenomen worden.”


Om de zaak nog moeilijker te maken : ook wanneer men zich alle antroposofische begrippen eigen maakt, ze uit het hoofd leert en ermee kan goochelen, dan helpen ze ons ook niet verder wanneer men nagelaten heeft de praktische, materiële, fysieke werkelijkheid te leren kennen. Rudolf Steiner in GA 194 “De opdracht van Michaël” :

“We worden in deze fysieke wereld geboren, omdat er hier op aarde dingen te ervaren en te beleven zijn, waarvoor geen mogelijkheid bestaat in de geestelijke werelden. De vruchten hiervan moet men meebrengen in de geestelijke werelden na de dood. Om dit alles te bereiken, moet men vooral de fysieke wereld met zijn geest willen leren kennen. Terwille van de geestelijke wereld moet men onderduiken in deze fysieke wereld.

Laat ik als een radicaal voorbeeld eens een normaal mens uit de tegenwoordige tijd voor u plaatsen. Hij eet behoorlijk, slaapt voldoende, ontbijt, neemt 's middags en 's avonds zijn maaltijden enzovoort. Hij heeft ook een diepgaande geestelijke belangstelling, wordt zelfs lid van bijvoorbeeld een theosofisch genootschap en doet daar alle pogingen om te weten te komen wat er in de geestelijke werelden leeft. Laat deze mens, om zo te zeggen, alles in zijn pink hebben wat er in de theosofische literatuur aan wetenswaardigs te vinden is, terwijl hij verder naar de gebruikelijke maatstaven van het leven leeft. Wat betekent nu al zijn kennis die hij vergaard heeft met zijn hoge geestelijke belangstelling? Het betekent, dat hij hier op aarde enigermate een innerlijke wellust in zijn ziel beleeft, een echt luciferisch genot, al is het dan ook geraffineerd en verfijnd. Hiervan wordt niets meegenomen door de poort van de dood. Want het gebeurt dikwijls, dat zulke mensen, die, hoewel ze in hun pink de kennis hebben omtrent astraallichaam en etherlichaam, geen flauw idee hebben van wat er gebeurt als een kaars brandt. Ze hebben geen flauw idee van wat een toverkunsten er nodig zijn om een tram te laten rijden, hoewel ze er gebruik van maken.
We kunnen nog verder gaan: misschien weten ze alles over astraallichaam, etherlichaam, karma en reïncarnatie, terwijl ze er geen idee van hebben wat er bijvoorbeeld in de vergaderingen van proletariërs wordt besproken. Dat interesseert ze niet. Het interesseert hen alleen maar hoe het etherlichaam of het astrale lichaam eruit zien, maar niet, welke weg de kapitalistische wereld op gaat, die sedert het begin van de negentiende eeuw eigenlijk de macht in handen beeft.
Als de mensen gestorven zijn helpt hun kennis omtrent etherlichaam en astraallichaam hen niets. Vanuit een werkelijke kennis van de geestelijke wereld moet men hier vooral de nadruk op leggen. Pas als de geestelijke kennis het instrument wordt om onder te duiken in het materiële leven om daar op te nemen wat niet mogelijk is in de geestelijke werelden en wat daar toch binnen gedragen moet worden, is het waardevol.”

Verdiep je maar eens in de techniek van de zweeftram in Wuppertal


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*


.

De zeven aartsengelen

In het tijdschrift “Der Europäer” (nr. 9/10 van zomer 2008) werd een artikel afgedrukt van Walter Johannes Stein, dat ooit in 1925 verscheen in Das Goetheanum.
Het gaat om de werking van de zeven aartsengelen die elk ongeveer 350 jaar lang regeren. Deze opvatting werd overgeleverd door Trithemius von Sponheim (geboren op 1 februari 1462 in Trittenheim an de Moezel, een universeel geleerde, occultist en abt van Sponheim. Hij stierf op 13 december 1516 in Würzburg.1462 – 1516).
Op het ogenblik dat een aartsengel zijn regeerperiode begint dan stijgt hij op tot het niveau van een tijdgeest, dus tot de hiërarchie van de Archai. Men noemde deze wezenheden ook planetengeesten en verbond ze met de zeven planeten van het Ptolemeïsche universum. Zo komt men, beginnend op zaterdag en in omgekeerde volgorde de weekdagen volgend tot de volgende rangschikking :

Zaterdag Saturnus Oriphiël 200 v.C. – 150 n.C.
Vrijdag Venus Anaël 150 – 500
Donderdag Jupiter Zachariël 500 – 850
Woensdag Mercurius Rafaël 850 – 1190
Dinsdag Mars Samaël 1190 – 1510
Maandag Maan Gabriël 1510 – 1879
Zondag Zon Michaël 1879 - 2300

Rudolf Steiner bevestigde deze inzichten en gaf alleen aanpassingen aan wat betreft de duur van de periodes (zie GA 243 “Das Initiaten-Bewußtsein”,"Het bewustzijn van de ingewijde", de voordracht van 18 augustus 1924).
W.J. Stein probeerde in het bovenvernoemde artikel aan de hand van deze inzichten iedere periode wat concreter te maken. Wij vertaalden deze tekst voor De Brug.

Bekijkt men vanuit het zieleaspect de gebeurtenissen van de laatste 300 jaar vóór Christus tot de 2de eeuw na Christus, dan stelt men vast hoe langzamerhand een soort duisternis in het menselijk gemoed opkomt, donkerder wordt en een hoogtepunt bereikt en dan in de laatste eeuw van deze periode doorstraald wordt door een helder licht.
“En het licht scheen in de duisternis” - Deze woorden geven weer wat in het gemoed plaatsvindt rond de tijd dat Christus geboren wordt. Het verduisteren van de zielewereld in de tijd die daaraan voorafging verwoordt de Egyptische wijsheid als volgt : Osiris, de god van het licht, stierf. Isis, de ziel van de mens, bleef als weduwe achter.
De Griekse wereld spreekt op dezelfde manier van het dodenrijk als het rijk der schimmen. De gnostici prijzen Christus dan weer als de brenger van een nieuw licht.

De tijd juist vóór de geboorte van Christus is de wereldtijd waarin het beeldend-mythologisch denken uitdooft. De abstracte gedachte wordt geboren. Die wordt nieuw verlicht na het Mysterie van Golgotha. Trithemius von Sponheim zegt over deze periode dat ze beheerst wordt door Oriphiël.
Zoals uit licht en duisternis alle kleuren samengesteld zijn, net zo iets openbaart zich wanneer men het zieleaspect van de heerschappij van Oriphiël beschouwt : de wereld ligt in duisternis; maar op Golgotha schijnt helder gouden licht. Zoals de zon in de middernacht straalt Golgotha in de duisternis. Het gouden licht van Jeruzalem stroomt uit in de verten. De apostelen, de bredere kring der 72 discipelen, de leerlingen van de apostelen, de gnostici en hun volgelingen verspreiden zich verder en verder. Al hun wegen schitteren als stralen van het ene gouden licht van Jeruzalem over gans de aarde. Dat is het ziel-geestelijk beeld van de aarde in de eerste christelijke eeuw : een duistere eindeloosheid; in het midden daarvan de gouden middernachtzon; ze straalt in de verten; een net van goud spint zijn draden over de aarde; daar waar later de Artusburchten staan licht het op als een zilveren maneschijn; daar schouwt men ten tijde van Christus in de geest wat als een gulden stralenwerk van Golgotha uitgaat. En waar een mensenziel christen wordt, ontvlamt een lichtende ster in de duisternis. Zo ziet men de eerste christelijke eeuw als een nachtelijke geesteshemel waarin een maan en een middernachtzon staan.

Eén straal van deze middernachtzon is de weg van Jozef van Arithmatia die het christendom naar Engeland draagt. Dezelfde weg neemt ook Philippus. In legenden en sagen, in historische berichten vindt men de wegen van andere lichtdragers. Thomas bvb. trekt naar Indië, Petrus en Andreas volgen eerst een gemeenschappelijke weg, dan trekt Petrus naar het westen, Andreas naar het oosten, Paulus reist door het Middellandse-Zeegebied. Het lichaam van Jacobus wordt naar Santiago de Compostella gebracht. Neem al deze en vele andere wegen samen en men verkrijgt het beeld dat daarnet geschilderd werd.
Maar met dit beeld nog voor ons zieleoog zien we het al veranderen. Het licht wordt vervuld van warmte. De warmte leefde daarvoor al in het licht maar nu wordt het pas waarneembaar. De duisternis blijkt koude haat te zijn. Langzaam verandert de polariteit van licht en duisternis in een van liefde en haat. Dit voltrekt zich in de tijd van de eerste tot de vijfde eeuw na Christus. De Venusgeest Anaël begint zijn heerschappij.
Ten tijde van Oriphiël zien we de uitbreiding van het Christendom, er is nog het klare licht van het voor-christelijke christendom zoals dat in allerhande nog bestaande mysteriën verzorgd werd. Maar er zijn ook de christenvervolgingen en de vervolgingen van de mysteriën.
In het jaar 64 n.C. begint de eerste christenvervolging. De verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70. In 79 de uitbarsting van de Vesuviius die Pompeï en Herculaneum in as legt. Zo is de tijd van Oriphiël.

In de Anaël-tijd begint men te disputeren, te argumenteren, haat en liefde te ontwikkelen t.o.v. de leer van het christendom. Het is gemakkelijker om in deze periode de haat te ontwaren, moeilijker de liefde. Want de liefde werkt in het verborgene, maar wanneer men haar zoekt vindt men ze toch. Hoe schaars de overlevering ook spreekt, toch zal hij die zich verdiept in de geschriften van Wulfila, al spoedig gewaar worden hoe liefde de diepste impuls is in deze geschriften. Hij wil de volkeren het christendom aanreiken in hun eigen volkstaal. Daarin openbaart zich een liefdevol benaderen en rekening houden met het volkse element, met het gemoed. Een diepgewortelde tolerantie leeft in Wulfila.
In de tijd van de volksverhuizingen werken twee impulsen samen : de kerstening en de Mongoleninvallen. De Mongolen veroorzaken een grote vermenging van de volksgemeenschappen waardoor het christendom zijn intrede kon doen. De oorlogsimpuls van de Mongolen is de noodzakelijke voorwaarde om de christelijke liefde mogelijk te maken.
De gesel Gods is Attila’s bijnaam. Hij is het werktuig van de christengod. Zonder hem was de noodzakelijke bloedvermenging er niet geweest. Omdat hij de christusimpuls dient brengt de latere legende hem in verband met Diederik van Bern en andere christelijke helden.
Overschouwt men het tijdvak van Anaël, de Venusgeest, dus van de eerste tot de vijfde eeuw n.C. dan komt men tot het volgende beeld :
Vanuit het oosten breken golven van oorlogszuchtige krijgswoede over Europa. Van noord naar zuid de begeerte van de Germanen – die nog in een ruileconomie leefden – naar het Romeinse goud.
Van het noordoosten en zuidwesten binnenstromend de impuls van de christelijke liefde.

Zoals de polariteit van licht en duisternis metamorfoseerde in die van liefde en haat , zo verandert de polariteit nu opnieuw. Van de 5de tot de 9de eeuw zien we een bloedige tijd. Een ontzaglijke chaos ontstaat, reeds voorbereid door de volksverhuizingen. Nieuwe rijken ontstaan en vergaan, bvb. die van de Oostgoten, Langobarden, Vandalen.
Tegen deze volkerenchaos, tegen de Oostgotische vrijheidsimpuls (Theodorich) staat het rijk der Franken op. Van de Frankische macht straalt orde uit in de chaos. Dat gebeurt onder invloed van de Jupitergeest Zachariël. Zoals voorheen licht en duisternis, haat en liefde, zo strijden nu chaos en orde. Het Karolingische zwaard, maar ook de Artusridders die het land doortrekken, brengen bloedige orde in de bloedige chaos. Ook de Arabische cultuurstroom die Europa binnenvloeit brengt ordenende impulsen. De Arabieren brengen Europa de logica. De orde overwint. Het christendom wordt Rooms, bvb. door Bonifatius (719 – 754). Overal ontstaan kerken en kloosters. Denken we maar aan de werkzaamheid van Columbanus, Gallus, Kilian. Door al deze geloofszendelingen trekt de orde door het land. Een levenswijze, door een regel geleid, wordt mogelijk, we zien een hiërarchie zich vormen, boven- en onderschikkingen.
Dat is het tijdvak van Zachariël, de Jupitergeest.

Vanaf de 9de tot het einde van de 12de eeuw werkt een nieuwe impuls. Overal in de cultuur wordt de polariteit van ziekte en genezing werkzaam. In de 9de eeuw duikt de Graalssage op (legende van het klooster Reichenau). De zieke Amfortas wordt door Parcival genezen. Gawan geneest de gewonde ridder. De arme Heinrich Hartmann von Au wordt door de offerende liefde van een kuise jonkvrouw genezen. In 1182 wordt in Assisi Franciscus geboren, een der grootste heilers. Hierin openbaart zich overal de impuls van het tijdvak. Rafaël, de Mercuriusgeest, straalt zijn kracht in het gemoed van de mensen.
Ook de kruisvaarten vallen nog in dit tijdvak. De eigenlijke drager van de kruisvaartgedachte is Godfried van Bouillon. Hij is een Graalsridder. Op de muren van Rome, strijdend tegen de paus, belooft hij de kruisvaart. Jeruzalem als het centrum van een spiritueel christendom. Urbanus II usurpeert de kruisvaartidee. Een veldtocht tegen de vijanden van de keizer van Constantinopel wordt plots omgeleid naar Jeruzalem. Zo worden de kruistochten een Roomse aangelegenheid.
Oorspronkelijk zijn ze een Graalskwestie, een zaak van Godfried van Bouillon, die van de Zwaneridder afstamt. Het idee van “Heiland” was het dat eerst de kruistochten impulseerde.

Op het einde van de 12de eeuw, begin 13de eeuw begint de werking van Samaël, de Marsgeest. Het tijdvak van riskeren, van moed komt op. Het is de tijd van de ontdekkingen. Vrees belette de mensen tot hiertoe om over de zeeën te reizen. Nu wagen ze het. De ridders van de in 1118 gestichte Tempeliersorde ontplooien nu en na het opheffen van de orde hun voornaamste activiteit. Als Christusorde in Portugal bestaat de Tempeliersorde verder. Hendrik de Zeevaarder is een grootmeester van deze orde. Met Tempeliersgeld werd het woud betaald dat het hout leverde om de schepen te bouwen waarmee men de ontdekkingsreizen deed. Tempeliers zijn het die de macht van Portugal in Indië vestigen. Hier heersen de impulsen van moed. Maar ook in Johannes Hus, in Luther werken ze. Van de Inquisitie stroomt vrees uit. Vrees heerst waar de heksenprocessen gevoerd worden. Moed heerst waar progressieve geesten de boekdrukkunst ten dienste stellen van de vooruitgang.

Vanaf ca. 1525 werkt Gabriël, de geest van de Maan. Nu staat alles in het teken van geboorte en dood. Niet voor niets is het Gabriël die in de bijbel de aankondiging van de aanstaande geboorte doet. Niet toevallig verloopt het embryonale leven volgens het ritme van de maan. Nu zien we erfopvolgingsoorlogen. Dat wat men “huismacht” noemt speelt nu een grote rol.
In deze geschiedkundige periode vecht de vrije mens tegen traditie en oude overleveringen. Nog de Franse revolutie staat in het teken hiervan. Maar ook reeds de dertigjarige oorlog. “Cuius regio, eius religio” – Wiens rijk, diens godsdienst : de godsdienst van de heerser bepaalt nu de godsdienst van de onderdanen. De godsdienst richt zich naar erfelijke verhoudingen die bepalen wie er vorst wordt in dit of dat land. Dat is allemaal de werking van Gabriël. Hij werkt ook in de moderne erfelijkheids-theorieën van Darwin, Lamarck, Haeckel.

In 1879 begint de heerschappij van de Zongeest Michaël. Die omvat kosmopolitisch de ganse wereld. Sinds ongeveer 1870 ontstaat onder zijn impuls de wereldeconomie.
In zijn tijdperk leven wij nog. Hij opent onze blik voor alle historische tijdvakken. Wat bij Trithemius von Sponheim als traditie leeft, de wetenschap van het werken van de zeven planetengeesten in de geschiedenis, dat is levend inzicht bij Rudolf Steiner. Door uit te werken wat zijn geestelijke impulsen aanreiken vinden wij de ziel van de geschiedenis.

Achtereenvolgens werken zeven verschillende gemoedsimpulsen in de geschiedenis sinds Christus :

Licht – duisternis Saturnus Oriphiël 200 v.C. – 150 n.C.
Haat – liefde Venus Anaël 150 – 500
Chaos – orde Jupiter Zachariël 500 – 850
Ziekte – genezing Mercurius Rafaël 850 – 1190
Vrees – moed Mars Samaël 1190 – 1510
Geboorte – dood Maan Gabriël 1510 – 1879
Kosmopolitisme Zon Michaël 1879 - 2300

We kunnen ons bij deze korte beschrijving afvragen : waarom probeert W.J. Stein de werking van zes aartsengelen te vatten in een polariteit en waarom ziet hij geen polariteit in de huidige regeerperiode van Michaël ?
Een antwoord op deze vraag vinden we misschien bij Emil Bock, van wie een aantal beschouwingen omtrent het tijdperk van Michaël gebundeld werden in het gelijknamige boek. In een eerste karakterisering vinden we de polariteit kapitalisme – bolsjevisme (in het Westen werd dat Politieke Correctheid ).
Enerzijds is er in onze tijd het Michaëlisch kosmopolitisme, maar anderzijds ook het kosmopolitisch - beter globalistisch genoemd – streven van Ahriman in het kapitalisme (op economisch gebied) en bolsjevisme (op geestelijk gebied). Aan ons om uit te maken waar het kosmopolitisme ons mens-zijn versterkt en welk soort kosmopolitisme ons mens-zijn reduceert tot consument-zijn, onderdaan-zijn, loonslaaf-zijn.
.

De situatie in de wereld en de ware geest van de tijd

Geschreven door Emil Bock in 1949, opgenomen in het boek “Het tijdperk van Michaël” ( Christofoor, 1986).
Nog altijd even actueel !
De afbeeldingen en onderschriften voegden we zelf toe.

De situatie in de wereld wordt met de dag spannender: het valt niet meer te ontkennen, dat zij ons voor een religieus probleem plaatst. Het is een noodlottige dwaling, te menen dat het heden ten dage in de eerste plaats om noodtoestanden en catastrofen op economisch of politiek gebied gaat. Alle moeilijkheden op de uiterlijke terreinen van het leven zijn niet anders dan bijkomstige verschijnselen en gevolgen van een in principe geestelijke crisis. Het definitief uitgeput raken van de geestelijke krachten waaruit de mensheid tot nu toe heeft geleefd, heeft nu gevolgen. Ontbreken niet overal de ideeën, waaruit nieuwe structuren en een nieuwe produktieve culturele situatie zouden kunnen ontstaan? In feite is men slechts bezig te experimenteren, en waar men ideeën naar voren brengt, gebeurt dat op een zo fanatieke en eenzijdige manier, dat daardoor de verwarring en het debâcle slechts vollediger worden.
Maar de mensheid is in onze tijd niet alleen door alle goede ideeën, ze is bovendien door alle goede geesten verlaten. En ze weet niet eens wat dat zeggen wil. Zij kent de sfeer niet, van waaruit haar in rijke mate helpende ideeën en krachten zouden kunnen toestromen.
Laten wij eens trachten ons te verheffen boven het ‘kikvorsperspectief’ van de blik die slechts langs de buitenkant van het leven gaat. Hoe ziet hetgeen zich in onze tijd op onze planeet afspeelt, er van een hoger standpunt bekeken, uit ? De catastrofen die op elkaar zijn gevolgd - sinds met het uitbreken van de eerste wereldoorlog de oude toestand in de wereld is gaan wankelen-, waren werkelijk geen op zichzelf staande rampen van groot formaat. Een grandioze logica kwam daarin tot uiting. Het één kwam als gevolg en als climax uit het andere voort. Het was dezelfde lawine die, nadat ze eenmaal aan het rollen was geraakt, nog een paar maal stokte en werd opgestuwd, totdat ze met reusachtig vernietigend geweld verder dalwaarts ging. Wat de uiterlijke ordeningen en situaties betreft staan wij in een consequent neergaande beweging, in een heel reële wereldondergang. En het dieptepunt is nog geenszins bereikt.
Om het huidige tijdstip te begrijpen is het heel belangrijk, de laatste drie stadia van de grote aardverschuiving duidelijk voor de geest te halen.

Wat er in de jaren dertig gebeurd is, zou men een enorme werveling in de ziele- atmosfeer van Midden-Europa kunnen noemen. Een reusachtige geestelijke tornado maakte zich meester van een nog slechts schijnbaar stevig in zichzelf gegrondveste, maar in werkelijkheid door de aardschokken van de voorafgegane gebeurtenissen reeds door en door geschokte wereld. Gewogen en te licht bevonden werd gewoon alles als papiersnippers omhoog gewerveld. In de roes- en angsttoestanden van de mensen en in de uitwassen van een gedemoniseerde grootheidswaan kwamen slechts de schaduwen en spiegelingen naar voren van hetgeen zich in de zielen afspeelde.
Daaruit kwam consequenterwijze een chaos voort, die zich snel als in concentrische kringen uitbreidde. Eerst werd het Europese gebied getroffen. De oorlogsfakkel verlichtte het ineenstorten van de tot dan toe geldige wereldorde. Maar vervolgens sloegen golven van de chaos rondom de gehele aardbol tot in de verste continenten, totdat ten slotte geen enkel gebied van onze planeet ervan verschoond bleef. Overal mogen de mensen de neiging hebben, vooral op die noden en moeilijkheden te zien, waardoor zij juist daar waar zij leven gekweld worden. Een wèrkelijke oriëntering echter, die de kiem van begrip en beheersing in zich sluit, is slechts door de blik op het geheel, op de totaliteit van de chaos mogelijk.
Het derde stadium, dat op werveling en chaos volgde, laat zich aanduiden als de zuigkracht van het vacuüm. In Midden-Europa, waar deze ontwikkeling door de geestelijke wervelstorm haar begin had genomen, kwam een innerlijke holheid aan het licht, die in het verborgene reeds lang bestond en die zich ten slotte op dramatische wijze symboliseerde in de puinhopen van de Europese steden. Door de zuigkracht stortten de uitersten van Oost en West in het vacuüm en botsten, zonder dat een echt midden het stootblok vormde, in hun scherpe fundamentele tegenstelling op elkaar.

Wat is het, dat van het Oosten en het Westen uit in het midden op elkaar botst? Van het Oosten uit is te allen tijde geestelijke substantie naar het Westen gestroomd. Het oude woord ‘ex oriente lux’, het licht komt uit het Oosten, duidt dit aan. Uit de schoot van het Aziatische moedercontinent straalden telkens nieuwe metamorfosen van de oerwijsheid, van de menselijke openbaringen van het begin, naar het Westen uit. Ook nu komt, hoe vreemd dit ook lijken moge, geestelijke substantie uit het Oosten. Zij komt in de uiterste intellectuele vorm, scherp als een mes, zodat men dit regelrecht geest in de gedaante van geesteloosheid en vijandschap tegen de geest zou kunnen noemen. Een idee wordt met fanatieke stootkracht van het Oosten uit naar het Westen toe in beweging gebracht. Zij heeft naar haar inhoud niets met religie te maken, maar zoals reeds in de tijd van de tsaren alle revolutionaire stromingen in Rusland vergezeld gingen van eschatologische, religieuze messianistische voorstellingen, zo heeft in het bijzonder de idee van het communisme, zoals die tegenwoordig door het Oosten wordt gepropageerd, een religieuze ondergrond, al treedt ze ook in de gedaante van de antireligie op. Ze is een extreme verdraaiing van de gedachte van het rijk Gods en heeft daardoor de felheid van een religieuze overtuiging. Zo ontstaat er een grandioze eenzijdigheid. Tot de inhoud van de idee behoort de welvaart van alle mensen, in het bijzonder die van de werkende klassen. Als in plaats daarvan vooreerst het tegendeel, namelijk een onafzienbare verpaupering van het volk optreedt, wat maakt dat uit? De idee is belangrijker dan de werkelijkheid. De oostelijke eenzijdigheid bestaat in de verkrachting van de werkelijkheid door de idee, en de verkrachte werkelijkheid is per slot van rekening de mens.

Sovjet-poster : volg niet de ster van Bethlehem maar de Rode Ster van het socialisme.

Van het Westen uit komt een realistische stroming. Er treedt een deel van de mensheid op het toneel, dat bepaald begaafd is voor het vorm geven aan de uiterlijke wereldlijke dingen. Maar het is een realisme zonder ideeën dat het westelijke extreem vertoont. Het is een stroming, die alleen de zintuiglijk waarneembare wereld als reëel beschouwt en er niet aan dènkt, de geest, de wereld van de ideeën, als de tweede helft van de werkelijkheid te erkennen. Het bijtende materialisme dat daardoor ontstaat wordt echter door een zekere nog onverbruikte menselijkheid en humaniteit verzacht. Zo ontstaat de tegenovergestelde eenzijdigheid: verkrachting van de idee door de werkelijkheid. En wat is de kwintessens van de werkelijkheid als men alles wat ideëel is buiten beschouwing laat? Dat is per slot van rekening het geld. En zo bedreigt de gezindheid, die voortkomt uit de hoge waardering van het geld en het zaken-doen, de mens van het Westen uit. Want welke idee is het, die hier wordt verkracht? Dat is de mens, die men naar zijn wezen niet begrijpt, als men hem niet opvat als de dènkende mens, als de drager van ideeën.

Vanaf 1957 verscheen “In God We Trust” op de dollarbiljetten, een flagrante schending van het Eerste Amendement dat de scheiding van kerk en staat voorziet. In 1994 daagde de Freedom from Religion Foundation de federale regering daarom voor de rechtbank. De rechter oordeelde dat “In God We Trust” niets religieus betekende (“was not a religious phrase”). De Foundation ging in beroep maar het Hooggerechtshof wees het beroep af !

Bolsjewisme en kapitalisme zijn de leuzen, waarmee het Oosten en het Westen elkaar wederkerig karakteriseren en de onverenigbaarheid van hun tegenstellingen op één noemer brengen. Op zichzelf beschouwd kunnen dergelijke tegenstellingen heel vruchtbaar zijn en de rijkdom aan nuances van de mensheid uitmaken. Evenals onze aardbol geografisch een noordpool en een zuidpool heeft, zo zou de mensheid naar de geest een oostpool en een westpool kunnen hebben: delen van de mensheid die het leven meer van het geestelijke uit, en zulke die het meer van de aardse kant uit vorm geven. Dat in onze tijd de polariteiten tot gevaarlijke eenzijdigheden worden en een nieuwe wereldoorlog dreigen te ontketenen wanneer zij zonder overgang op elkaar botsen, is niet direct de schuld van het Oosten of het Westen. Wij hebben hier in feite met de tragische schuld van het Midden te maken. Omdat er naar ziel en geest geen reëel midden aanwezig was, dat de tegenstellingen in zich had kunnen verenigen en in evenwicht had kunnen brengen, kwam het tot het schier onoplosbare mensheidsconflict, waar wij nu middenin staan en voor de ontlading waarvan de gehele wereld bevreesd is. De uitersten stootten in het midden niet op reële geestelijke factoren, maar werden door de zuigkracht van de lege ruimte juist op catastrofale wijze aangetrokken. Men zal bijvoorbeeld in de toekomst niet meer het recht hebben, de Duitsers het volk van dichters en denkers te noemen. Hoe kan het spiritueel in gebreke blijven van de mensheid van het Midden overwonnen worden? Hoe zal het zo ver kunnen komen, dat evenwicht brengende geestelijke realiteiten daar optreden, waar de mensheid in gevaar is, door haar tegenstellingen zichzelf te vernietigen?
Hoe meer wij tot duidelijke diagnostische beelden van de grote gang en de samenhang van de huidige gebeurtenissen komen, des te meer moeten wij ons gedrongen voelen tot de vraag: wèlke geestelijke machten de regisseurs van het ontzaglijke drama zijn. Welke reële tijdgeest geeft hier zijn wil te kennen? Hoe moeilijk het is, zich van het menselijke vlak te verheffen tot dat van de ware tijdgeest, dat wil zeggen tot dat van de machten van het tijdperk die het lot vorm geven, heeft Goethe zijn Faust laten uitspreken, die de schrander over de tijdgeest sprekende dienaar Wagner voorhoudt: ‘Waar gij de geest der tijden leest, staat inderdaad des schrijvers eigen geest.’ Als men bij het uitzien naar de huidige tijdgeest blijft staan bij de geestelijke krachten en mogelijkheden die de mens uit zichzelf voortbrengt, dan kan men eigenlijk alleen van een verderfelijke geest, een on-geest van de tijd spreken. Alle turbulente en erbarmelijke toestanden, die over de mensheid zijn gekomen, zijn het gevolg van de een of andere ongeest. Ongeest, die soms als geniale schranderheid optreedt, heerst op alle terreinen van het leven, niet alleen in techniek en economie maar tot in de kunst en de religie toe. Maar er moeten toch boven het menselijke vlak, op hogere niveaus van het bestaan, machten zijn, wier doelstellingen direct of indirect het huidige lot van de tijd mede bepalen.
De vraag waarvoor wij staan, kunnen wij ook eens in de zin van het traditionele religieuze leven als volgt formuleren: Wat vindt God van hetgeen zich nu op de aarde afspeelt? Men heeft al te snel vergeten, dat deze vraag in alle mogelijke variaties in de uren van onmiddellijk levensgevaar, bijvoorbeeld in de schuilkelders gedurende de luchtaanvallen, uit duizenden gekwelde harten is opgeweld. De mensen hebben op verschillende manieren naar een antwoord op deze vraag gezocht. Sommigen spreken van een strafgericht, dat de toornende God over een goddeloze mensheid laat komen. Maar zo kan eigenlijk alleen degene spreken, die zich nog niet uit de ban van het Oude Testament heeft bevrijd. Hoe meer het christendom tot zichzelf en tot begrip van zijn eigen mysteriën komt, des te duidelijker zal het zijn, dat de voorstelling van een toornende God niet in het Nieuwe Testament thuis hoort, en dat het woord van de brieven van Johannes, dat God liefde is, tot de fundamentele christelijke waarheden behoort.
Zonder het zich duidelijk bewust te zijn, komen diegenen reeds wat dichterbij het geheim van ons huidige levenslot, die hun worstelen om inzicht in de vraag kleden: Hoe kan God dat toelaten? Deze vraag heeft eigenlijk alleen enige zin door de veronderstelling van het bestaan van aan God vijandige machten, waaraan God om zo te zeggen een tijdlang ruimte geeft, zoals Hij in het boek Job de duivel toestaat, Job te kwellen en te verleiden. En werkelijk: in alle mogelijke vormen gaat, hoewel de gangbare wereldbeschouwing daarvoor geen plaats heeft, een tastend of bevroedend weten omtrent demonische wezens en machten door het geestesleven van onze tijd.

Daarmee zijn wij echter aan het punt gekomen, waar onze gedachtengang niet meer enkel met de gedachten, maar slechts in apocalyptische aanschouwelijkheid voortgezet kan worden. Eén apocalyptisch motief heeft in onze tijd telkens weer een rol gespeeld, zij het dat grootheidswaanzinnige of illusionistische cultuuroptimisten of het religieuze materialisme van bepaalde Amerikaanse sekten de reeds bereikte of de binnenkort te verwachten metamorfose van de aarde in een paradijs met dit motief hebben willen uitspreken: het beeld van het duizendjarige rijk. Hoe plaatst de bijbel zelf deze imaginatie vóór ons?
In het twintigste hoofdstuk van de Openbaring van Johannes wordt beschreven — en bedoeld is, dat zich dit in het grote ritme van de wereldgeschiedenis in bepaalde fasen telkens weer eens zo afspeelt — hoe een machtige engel uit de hemel afdaalt, de demonische machten in de afgrond werpt, en de afgrond boven hen sluit en verzegelt. De mensheid heeft dan duizend jaar lang rust van de machten van de duisternis, en kan zich ongehinderd aan de vervulling van haar aardse taken wijden. Na afloop van die duizend jaar daalt de engel opnieuw af om de afgrond te ontsluiten. In de zin van de Apocalypse moet hier als aanvulling aan toegevoegd worden: als de poorten van de hel gesloten worden, gaan tegelijkertijd de poorten van de hemel dicht, en de hemel gaat niet open zonder dat ook het zegel van de afgrond verbroken wordt. De mensheid kan niet gelijktijdig op de volle hulp van de goede geesten rekenen en tegelijkertijd van de aanvechtingen uit de diepte verschoond blijven. Of er is rust wat de diepten van de afgrond betreft, maar dan moeten de mensen ook goeddeels hun weg zonder de hulp van boven vinden. Of de poorten van de bovenzinnelijke wereld zijn naar beneden ‘en naar boven geopend; dan moeten de mensen midden in de strijd met de demonen om hulp van de goddelijke wereld worstelen. Het verzegelen en sluiten van de afgrond door de engel van God, waardoor het aanbreken van een duizendjarig rijk gegrondvest wordt, kan slechts de zin hebben, dat de mensheid een tijdlang — met de duizend jaar bedoelt men een volle ronde in de historische ontwikkeling — de kracht dient te verzamelen en te ontplooien, die zij uit zichzelf kan vinden. Het duizendjarige rijk is, als het in het ritme van de ontwikkeling optreedt, een bekentenis van God tot de vrijheid van het mensenwezen. En als aan het eind van een dergelijke periode van duizend jaar niet slechts met het gedogen, maar door de wil van God het rijk van de demonen wordt ontketend, dan kan dat slechts de zin hebben, dat de mensheid nu de in de grote, door God gegeven pauze verzamelde en geschoolde zielskrachten zal moeten bewijzen.
Het zou eigenlijk niet moeilijk moeten zijn te zien, op welk punt van dit apocalyptische drama wij in onze tijd staan. Het duizendjarige rijk ligt niet vóór, maar achter ons. De mensheid heeft een ontwikkelingsronde doorgemaakt, waarin zij van beneden en van boven uit aan zichzelf was overgelaten. Dat ging zo ver, dat de mensen ten slotte het bestaan van een bovenzinnelijke wereld geheel en al uit het oog verloren en dat de geleerden van het tijdperk alle middelen van de wetenschap eraan te pas brachten om alles wat bovenzinnelijk was, met bewijzen te ontzenuwen. Maar nu staan wij in het allereerste begin van situaties, die optreden als na afloop van de duizend jaar de engel het zegel van de afgrond heeft verbroken. De machten van de afgrond doen zich reeds gevoelen, en het zal steeds duidelijker worden, dat zij uit hun boeien bevrijd zijn. Maar hoe groot de beproevingen van het heden en van de naaste toekomst ook mogen zijn:
na afloop van de grote, door God gegeven pauze openbaart het geloof van God aan de mens zich slechts des te machtiger. God, die liefde is, vergt van de mens, en acht hem daartoe in staat, dat hij te midden van de ontketende machten van de afgrond zijn weg zal vinden en zijn taak op aarde zal vervullen.
Met het apocalyptische beeld van het duizendjarige rijk stemt het andere, dat in het twaalfde hoofdstuk van de Openbaring voorkomt, volkomen overeen: de strijd van Michaël met de draak. De overwinning van de stralende geestelijke machten, die onder leiding van de aartsengel Michaël staan, wordt bekroond met de val van de geesten van de duisternis. Waarheen wordt de draak geworpen? Doordat de Apocalypse uitbreekt in de weeklacht: ‘Wee dan de mensen, die op de aarde leven’, toont ze aan, dat ten gevolge van de in de hemel behaalde overwinning van Michaël, de tegenmachten nu volledig ontketend op aarde woeden. Als dus de demonen op aarde ontketend zijn, dan is dat niet omdat de mensen daardoor gekweld of gestraft moeten worden; het is veeleer het kosmische gevolg van een triomfantelijk gebeuren, dat in de hogere werelden heeft plaatsgehad. Iets als een adelsbrief valt de aardemensheid ten deel, omdat zij in staat geacht wordt, op aarde de strijd triomferend tot een einde te brengen, waarin goddelijke machten in hogere werelden reeds een eerste overwinning hadden uitgevochten. Derhalve kunnen wij die tijd als een Michaëltijdperk beschouwen, die op het einde van een duizendjarig rijk volgt. Door zo’n tijd razen de stormen van een machtige strijd van de geesten. Tot de werkelijke betekenis van hun tijd dringen slechts die mensen door die inzien dat zij opgeroepen en waardig bevonden zijn, mede te strijden in een michaëlische strijd.
Apocalyptische beelden, die licht op de raadsels van onze tijd werpen, vindt men niet slechts in de bijbelse boeken. Af en toe is een denker of een dichter in staat, zelf door zo’n motief de tekenen van de tijd te verklaren. Hiertoe behoort de scène in Strindbergs Droomspel, dat kort na 1900 gedicht werd, waarin wij een schip in de hoogste nood zien op de stormachtige zee onder het razen van donder en bliksem. De bemanning klemt zich aan de touwen vast en roept in haar angst de hulp van Christus in door het zeemanslied aan te heffen: ‘Christus, Kyrie, kom tot ons over de zee.’ Dan breekt er een lichtstraal door de donkere wolken, en een stralende gestalte wandelt over de zee. De mannen op het schip zien het licht, maar zij schrikken er alleen maar van en zijn niet in staat, hèm te herkennen die aan hen verschijnt. De schrik maakt hun verwarring compleet, zij werpen zich in zee en verdrinken, omdat ze zich niet bewust zijn, dat hun gebed verhoord was. Nog voordat de storm van dit tijdperk volledig was losgebroken heeft de dichter daarmee een beeld getekend van hetgeen in onze tijd in de mensheid plaatsvindt. Ondergang wordt juist mede veroorzaakt door het naderbij komen van machten die hulp en heil zouden kunnen brengen, omdat de mensen blind zijn geworden voor de wereld, waaruit die hulp komt. Toen bijvoorbeeld in de jaren dertig de grote werveling in de zielen losbrak, waren er veel mensen, die voelden dat er iets heel nieuws in de lucht lag en naderbij kwam. Maar de organen van de ziel waren in de tijd van het materialisme en het intellectualisme te zeer afgestorven, om te onderkennen dat de poorten van een hogere wereld zich weer geopend hadden, en dat een nieuwe nabijheid en een nieuwe openbaring van de Christus de mensen te wachten stond. Men miskende wat daar naderbij kwam en duidde het in grove, materialistische politieke zin, en stortte zich in de golven van de kolk, zonder te vermoeden dat men zich aan de ondergang uitleverde.

De bovenzinnelijke wereld komt naderbij, zowel van de kant van het licht als van die van de duisternis, en dat met een macht en een rijkdom als nooit tevoren. En merkwaardigerwijze gebeurt dat in een tijd, dat de laatste rest van speurzin voor het bovenzinnelijke in de mensheid is uitgedoofd. Er moet een machtige verandering van de gezindheid door de mensheid gaan, wil ze inzicht krijgen in het lot van onze tijd en ertegen opgewassen zijn.
Waar blijft in dit ontzaglijke spel der krachten het christendom? Waarom grijpt het niet in? Waarom is het niet de geestelijke rots, waarop de golven van verwoesting en vernietiging breken?
Dat het confessionele kerkelijke christendom naast de eigenlijke lotgevallen van het tijdperk staat vindt zijn grond daarin, dat de tot nu toe geldende historische vormen daarvan afkomstig zijn uit een tijd, waarin de gehele moderne problematiek nog geenszins bestond. Zowel de katholieke als de protestantse kerk zijn ontstaan in een tijd, toen er nog geen grote steden, geen fabrieken geen sociaal vraagstuk, geen kranten, spoorwegen en vliegtuigen, geen elektriciteit en geen atoombommen waren. Het christendom heeft de vorm, die het ten opzichte van de wederwaardigheden van het huidige tijdperk zou moeten hebben, nog niet gevonden. Het zal steeds duidelijker worden dat in onze tijd nog slechts een christelijke stroming vruchtbaar kan zijn, die in haar innerlijke en uiterlijke vormgeving ‘bij’ is en gelijke tred houdt met de ontwikkelingen van de tijd.
Het zijn voornamelijk drie remmingen die het christendom, zoals het zich door de traditie heeft ontwikkeld, verhinderen, effectief in te grijpen in het huidige lot.
De eerste is het traditionalisme, dat het christendom slechts als een som van eerbiedwaardige overleveringen beschouwt. Zeker, wat zouden wij als christenen zijn zonder het eerbiedig terugzien op hetgeen tweeduizend jaar geleden onder Pilatus is gebeurd? Menswording, dood en opstanding van Christus vormen, hoe stil en onopgemerkt zij indertijd ook voorbijgingen, het historische fundament waarop alle christelijke leven berust. Maar in onze dagen is het minder dan ooit voldoende, terug te zien op een heilig verleden. Wij worden er door de historische gestalte van Jezus van Nazareth, als wij die op de juiste manier begrijpen, met innerlijke noodzakelijkheid toe gebracht, uit te zien naar de tegenwoordige Christus. Wij moeten ernaar streven, hem daar te ontmoeten waar hij nú is, en misschien veel machtiger dan men het met de huidige manier van denken kan zien, zijn werking uitoefent te midden van de lotgevallen van de mensheid.
Het is niet zo heel moeilijk, zich in deze tijd uit de ban van de traditie los te maken en zich direct vrij en mondig te plaatsen tegenover de geestelijke machten die in deze tijd werken, omdat de traditie de moderne mens niet meer zoveel zegt en haar substantie daardoor goeddeels verloren heeft. Men verliest niets, als men zich op iets nieuws, iets van deze tijd richt. In de tijd van Luther was dat nog anders. De toenmalige Hervorming betekende het besluit tot afstand doen en verarming. Men liet een rijke wereld achter zich in de cultus van de middeleeuwse kerk, en begon, zoals Luther het zelf uitdrukte, aan een uittocht uit Egypte, aan een tocht door de woestijn. In onze tijd moeten wij de omgekeerde stap doen. Men moet in religieus opzicht tot het besluit komen, een eind te maken aan de tocht door de woestijn, voor zover het tijdperk van het protestantisme een bewust afstand doen met zich meebracht, en moedig de bodem van een nieuw tijdperk betreden. Het derde stadium van het christendom boven katholicisme en protestantisme uit zal men als een christendom voor het open doek en als dat van de directheid kunnen karakteriseren. De mensheid staat tegenwoordig niet alleen voor problemen die er nooit eerder waren, maar ook voor nog nooit eerder voorgekomen ervaringen. Maar deze blijven, omdat men er de begrippen nog niet voor heeft, onopgemerkt en worden daardoor weer snel vergeten.

De tweede hindernis is het dogmatisme. Dit is ontstaan door de scheiding van geloof en weten, waartoe de leidinggevende denkers op het hoogtepunt van de middeleeuwen hun toevlucht namen, toen de mensheid plotseling in zo verbazingwekkende mate de aan het hoofd gebonden denkkrachten begon te ontwikkelen, die betrekking hadden op het onderzoek van de voor de zintuigen waarneembare natuur en op de beheersing van de uiterlijke omstandigheden in de wereld. De religieuze waarheid bleef binnen het gebied van het geloof onder de bescherming van het christendom. De wereldlijke waarheid daarentegen maakte zich vrij uit dit beschermde gebied en raakte steeds sneller weg van het goddelijke in een principieel atheïstisch element. De gevaarlijke tweeslachtigheid van het dogmatisme komt nu eigenlijk niet alleen op rekening van de onontwikkeld gebleven religieuze waarheid, dus van het kerkelijke dogma zelf, maar vooral op die van het door de scheiding van geloof en weten geëmancipeerde menselijke intellect. Dit is aan de ene kant ten slotte uitgemond in een natuurwetenschap en een techniek, die uiteindelijk met huiveringwekkende genialiteit wetend en handelend in het gebied van de kosmische splijtings- en doodskrachten binnendrongen. Aan de andere kant heeft het in het samenleven van mensen en volkeren een nauwelijks versluierde wereldheerschappij van de leugen opgericht, doordat het de mensheid toerustte met een schranderheid die alles naar believen kan bewijzen of weerleggen en die zich bijvoorbeeld in de moderne propaganda, die op zichzelf al een belediging van het vrije menselijke denken en van de menselijke waardigheid is, uitleeft. Men heeft tegenwoordig in het algemeen nog geen oog voor het feit, dat het geëmancipeerde intellectualisme niet in staat is, opbouwende en genezende ideeën te scheppen, en in feite alleen geschikt is voor analyse, negatie, en daarmee tot het blootleggen van allerlei vervals- en vernietigingskrachten. Ook wil men nog niet inzien, dat dat intellect onvermijdelijkerwijs steeds meer van de waarheid naar de leugen toe voert, want het gehele materialistische wereldbeeld is toch een objectieve onwaarheid, omdat het een partieel aspect van het bestaan reeds voor het geheel verklaart.

Niet slechts de achterlijkheid van het kerkelijke dogma, maar ook de gevaarlijke eenzijdigheid van het moderne intellectualisme komt op rekening van het traditionele christendom, dat zich aan de verantwoordelijkheid voor de verdere ontwikkeling van het menselijke denken in wetenschap en techniek onttrok door zich op het eiland van het dogma terug te trekken. De gehele geestelijke toekomst van de mensheid hangt daarvan af, dat de scheiding tussen geloven en weten overwonnen wordt. Het denken is goddeloos geworden, omdat het mens-loos’ werd. Hoe schranderder de mensheid werd, des te meer kwam het ideaal op van een intelligentie, waaraan de mens met zijn volle zielekrachten geen deel meer heeft, zodat het denken in zekere zin automatisch volgens wiskundige en mechanische wetmatigheden verloopt. Als het denken christelijk en daarmee opbouwend en genezend worden wil, dan moet de mens weer met zijn volle innerlijke wezen aan het denken deel hebben. De mens moet aan zijn denken de warmte van het bloed mee op zijn weg geven. Alleen daardoor komt er weer echte geest in de gedachten, en de gedachten kunnen dan behalve de materiële buitenkant ook de reële geestelijke substantie van de wereld vatten.
Het in het denken opgewekte geestelijke wezen van de mens wordt tot orgaan van het in vergetelheid geraakte geestelijke wezen van de wereld. Het is de wereldhistorische betekenis van Rudolf Steiner, dat hij vanaf zijn kennistheoretische geschriften uit de jaren tachtig van de vorige eeuw, maar vervolgens in de gehele brede ontplooiing van een nieuw spiritueel wereldbeeld, het begin gemaakt en de weg bereid heeft voor de redding en het herstel en ook voor het van Christus vervuld zijn van het menselijk denken. De scheiding van geloven en weten kan geleidelijk overwonnen worden. De weg ligt open voor een christendom, gedragen door een inzicht dat zich bevrijdt van de hindernis van het dogmatisme.

De derde hindernis is het egoïsme van de ziel, dat zich van het traditionele christelijke leven meester heeft gemaakt. Het was een wereldhistorische noodzakelijkheid, dat met de dagen van een Bernard van Clairvaux, en vooral met die van een Martin Luther het tijdperk van het persoonlijke christendom begon. Maar ten slotte is daardoor een extreme vernauwing van het christelijk gevoel ontstaan. In wijde kringen kwam een stemming op, alsof het er in het christendom in de eerste plaats op aan kwam, dat de individuele ziel vergeving van zonden en verlossing vindt. De bovenpersoonlijke, ja kosmische betekenis van het gebeuren op Golgotha verdween uit het gezichtsveld van de mensen. Sinds zich het huidige keerpunt der tijden aankondigde, dat met dramatische kracht van het vlak van het zuiver persoonlijke weer naar dat van het bovenpersoonlijke wijst, hebben velen, die om de ware zin van het christendom worstelden, getracht het in het christendom binnengedrongen zaligheidsegoïsme te kenschetsen. Zo heeft bijvoorbeeld Heinrich Lhotzky gezegd : ‘Zolang ik moet denken, dat er ook maar een enkele mensenziel in de hel smacht, zou ik niet in de hemel willen komen.’ In de theologie zelf werd gewezen op de moeilijkheid, van het geloof de weg naar de liefde te vinden. In onze tijd moet er bij het terugzien op de sinds 1848 verlopen zogenaamde eeuw van het socialisme eens principieel op gewezen worden, dat het christendom zijn specifieke bijdrage aan de oplossing van het sociale vraagstuk en aan een echte cultuur van gemeenschapsvorming te midden van de steeds groter wordende chaos nog niet heeft geleverd. Deze bijdrage zal nog zo lang uitblijven, als in de kern van het christendom het egoïsme van de ziel nog niet is overwonnen.

Het christendom zal van het religieuze egoïsme, dat het verhindert zijn bijdrage aan de oplossing van het sociale vraagstuk te leveren, slechts loskomen voor zover het een sacramenteel karakter aanneemt. Het sacramentalisme vindt zijn betekenis in de heiliging van het leven als geheel op al zijn gebieden. Hier begint men, de bovenpersoonlijke sfeer te vinden die het christendom in waarheid eigen is. Men is niet alleen christen voor zichzelf, maar voor de wereld. In het sacramentalisme wordt het ideaal van het algemene priesterdom van alle gelovigen werkelijkheid. Dit was reeds in de tijd van de reformatie een tasten naar de sfeer, waarin het zaligheidsegoïsme’ overwonnen wordt, en waar zich de mogelijkheid opent, dat alle bestaan op aarde van Christus vervuld wordt door de genadige invloed van een hogere wereld.
De ware geest van de tijd is in diepste wezen Christus zelf, die opnieuw het vlak van het mensenleven nabij is gekomen, en die de branding van de gehele wereld van het bovenzinnelijke tegen de oevers van het aardse doet slaan. Als wegbereider en heraut gaat Michaël, de aartsengel van dit tijdperk, voor hem uit. Hij wil aan het christelijke leven, omdat het aan de losgelaten demonen van de tijd ontworsteld moet worden, het strijdvaardige karakter geven, en niet meer tot de zwakheid en de vrees, maar tot de moed van de ziel spreken. Waar het traditionalisme overwonnen wordt, scheurt Michaël de hemel open, en de Herrezene en zijn wereld worden in een nieuwe tegenwoordigheid ervaren. Een apocalyptisch tijdperk breekt aan. Als het dogmatisme door, een levend, door inzicht gedragen christendom overwonnen wordt, verschijnt Michaël als de vorst van de vrije gedachte en wint het veld voor hèm, die dan, zoals tweeduizend jaar geleden in menselijke gedaante, nu op geestelijke wijze lerend en gedachten schenkend door de rijen van de mensen gaat. Als het egoïsme van de ziel in een sacramenteel christendom overwonnen wordt, dan wordt het mogelijk, de toekomst der mensheid aan de tegenmachten te ontrukken. In plaats van bolsjewisme en kapitalisme moet het christendom zijn stempel op de toekomst drukken. Waar dat begint, schrijdt Christus, zoals tweeduizend jaar geleden in menselijke, nu in geestelijke gedaante genezend door de wereld en legt zijn handen op de wonden, waaruit de mensheid bloedt. .

In het tijdperk van Michaël

Door Emil Bock

Wie onafhankelijk en vrij in zijn tijd wil staan en tegen het levenslot opgewassen wil zijn, mag er niet mee volstaan, datgene wat zich uiterlijk om hem heen afspeelt slechts waar te nemen. Hij moet ernaar streven, door te dringen tot het innerlijke doel en tot de goddelijke plannen, waaruit het gebeuren van zijn tijd voortvloeit. Hij moet trachten te onderkennen, welke stand de wijzer op de wijzerplaat van de innerlijke wereldklok heeft bereikt. In vroeger tijden bestond er een wijsheid - ze is nog door de geleerde, door de Rozenkruisers geïnspireerde abt Johannes Trithemius en zijn leerling Agrippa van Nettesheim opgetekend en in onze tijd door Rudolf Steiner opnieuw beschreven - die voor elk tijdperk de belangrijkste hulp voor zulk een innerlijke oriëntering op die tijd kan zijn: elke tijd staat onder de geestelijke leiding van een aartsengel die op een zeker ogenblik tot de waardigheid van tijdgeest opklimt. Zeven van zulke regenten van de tijd wisselen elkaar in dezelfde, van de kosmos afgelezen volgorde, telkens weer af. Aan ieder van hen is een tijdperk toegemeten van ongeveer zoveel jaren als een jaar dagen heeft. In het opzien naar de op dat ogenblik de toon aangevende aartsengel kunnen de op aarde levende mensen een zinvol beeld verkrijgen, dat voor hen een innerlijke sleutel voor het gebeuren en de goddelijke plannen van hun tijdperk wordt. Deze oude en nieuwe wijsheid van de innerlijke voortgang van de geschiedenis onthult ons dat wij nu in een Michaëltijdperk leven. Omstreeks het jaar 1879 heeft de aartsengel Gabriel, die in het volgens de planeten gedifferentieerde zevental engelen van de tijdperken bij de krachten van de maan behoort, de leiding van de tijd afgestaan aan Michaël, de aartsengel van de zon.

Wat is het karakter van een Michaëltijdperk?
Misschien kan een blik op het tijdvak, waarin de aartsengel Michaël voor het laatst als tijdgeest heerste, ons tevens uitsluitsel geven over het karakter van onze eigen tijd. De laatste Michaëltijd liep van de zevende tot de derde eeuw voor Christus. Drie in het oog springende kenmerken zijn vrijwel op het eerste gezicht aan dit historisch zo belangrijke tijdperk af te lezen.

1) Het eerste is dit: nauwelijks enige andere tijd kan op een zo enorme rijkdom aan verlichte geestelijke leiders bogen als deze. Waarheen we ook kijken over de wijde aardbol: overal komt het ons voor alsof we op een rijke, verlichte vergadering van grote geesten stoten, over de gelijktijdigheid waarvan we ons niet genoeg kunnen verwonderen. De gehele reeks oudtestamentische profeten van Jesaja, Jeremia, Ezechiel, Daniel en Jona tot aan Ezra en Nehemia, of zij nu de openbaringen die zij ontvingen in de bijbelboeken neergeschreven of slechts mondeling aan hun tijdgenoten doorgegeven hebben: allen zijn zij zonen van het tijdperk van Michaël. Tegelijkertijd met hen leven en werken de grote filosofen van Griekenland, in wier nog door God geschonken gedachten het westerse denken, waaraan wij allen deel hebben, geboren werd; van Heraclitus en Pythagoras tot Socrates, Plato en Aristoteles. En bondgenoten van de denkers zijn de scheppende kunstenaars, die geheel Hellas en vooral het Athene van Pericles met schoonheid tooiden: de beeldhouwers Phidias en Praxiteles, de toneelschrijvers Aeschylus, Sophocles en Euripides. Men zou nog talloze namen kunnen noemen om alleen al het aandeel dat Griekenland aan die vergadering van grote geesten had, aan te tonen. In diezelfde tijd wandelde over India 's zo dicht bij de hemel gelegen aarde de grote, heilige Gautama Boeddha, de verlichte, die in alle stilte toch zo machtig als geen andere leraar van de mensheid uit de historische tijd, het verlangen naar het bovenaardse in de zielen heeft geplant. Een zoon van dit Michaëlische tijdperk was voorts de historische Zarathoestra, de grote leraar van de Perzen, die de oeroude Zarathoestrische zonnewijsheid hernieuwde en van wie wij in de gatha 's van de Zend-Avesta de prachtigste morele wijsheidsspreuken bezitten. En zelfs als wij naar het Verre oosten kijken, ontmoeten wij leden van die grote stralende schare: als tijdgenoten van de Israëlische profeten en Griekse filosofen werken de Chinese wijzen, de mysticus Lao-tse en de zedenprediker Confucius. De menigte van grote geesten op aarde is een raadsel, waarover pas enig licht gaat schijnen, als wij boven de hoofden der mensen de Michaëlische tijdgeest ontwaren die met al zijn kracht poogt, lichtstralen in de daarvoor ontvankelijke zielen te laten dringen. Boden van Michaël zijn de vele grote geesten op aarde, uit de inspiratie van Michaël komt het rijke, veelvormige geestesleven voort, dat overal in de mensheid in een zo wonderlijke gelijktijdigheid opbloeit.

2) Het tweede kenmerk van de Michaëltijd hangt ten nauwste met het eerste samen: het Michaëlische tijdperk is geenszins een periode van rust en windstilte; grote stormen bruisen over de mensheid en houden de volkeren in een spanning en opwinding vol beproevingen. Toen de tijd van de heerschappij van Michaël ging naderen en de profeet Jesaja tot zijn volk sprak, kwam de legermacht van de Assyriërs aangerukt en versloeg tien van de twaalf stammen van Israël. Een onbeduidend klein landje, gestadig bedreigd, werd het toneel van de rijke profetische geestescultuur, tot ook deze rest vernietigd werd. In den vreemde, tijdens de Babylonische ballingschap, bereikte vervolgens het profetische geestesleven zijn verhevenste hoogtepunten. Maar juist ook als wij op de omwentelingen in het grote geheel van de wereld zien, worden wij de dynamiek van het Michaëltijdperk gewaar. Om te beginnen vergaart het duistere volk van heersers, de Assyriërs een enorm wereldrijk, en bouwt machtige, magisch aandoende steden als symbolen van zijn macht. Maar dat duurt geen honderd jaar. Dan wordt het reeds door de Babyloniërs ten val gebracht en verwoest; en Nebukadnezar stapelt nu op zijn beurt in een mateloze bouwzucht tekens van zijn heerschappij op: met verbazing staan wij in de musea voor de weer opgebouwde gedeelten van de poorten en muren van Babylon. Wederom is het uitgestrekte wereldrijk slechts van korte duur. De legers van Cyrus, de Pers, die zelf als een bode van de tijdgeest Michaël werd beschouwd, maakten er een eind aan. Dan slaan vanuit het opnieuw opgerichte rijk der Perzen de golven van de Aziatische zucht naar macht tegen de stranden van Europa. Het kleine volk van de Grieken weert in de Perzische oorlogen heldhaftig het gevaar af. En tenslotte trekt nog vóór het einde van de Michaëltijd het snelle wonder van de tochten van Alexander de Grote, die de gehele politieke en geestelijke ordening van de wereld zouden veranderen, over de aarde. In twaalf jaar verovert de jonge koning van de Macedoniërs de grote rijken en vormt daaruit een nieuw rijk, dat van de opgang van de zon tot haar ondergang reikt, en doordringt dat met de nog jonge, nieuwe Europese geest. Ook de stormachtige bewogenheid van dit tijdperk is een raadsel, dat zich pas door de blik op de machtige aartsengel van die tijd laat oplossen. Onvermoeibaar ploegt Michaël de akker van de mensheid om, opdat het geesteszaad, dat hij zo overvloedig uitstrooit, de kans krijgt om te gedijen. Hij rukt en schudt de mensheid dooreen. Hij vindt het belangrijker dat zij voor de geest zal ontwaken dan dat het haar uiterlijk goed gaat. Veel van het oude moet vallen, opdat het nieuwe kan ontstaan. Goddelijke, Michaëlische stormen zijn het die over de aarde vegen.

3) Een derde kenmerk van dat laatste Michaëltijdperk is het stille wonder van een in alle landen tegelijk opstralende glans als van het morgenrood. Overal is, als de ziel van het rijk opkomende geesteszaad, de gedachte van verlangen en hoop te onderkennen dat nu weldra een allerhoogst goddelijk wezen tot hun hulp en heil onder de mensen zal verschijnen. De meest verschillende gedaanten neemt de in de gehele mensheid optredende verwachting van Christus aan: de profeten van het Oude Testament verkondigen luid het komen van de Messias, de Griekse filosofen van Heraclitus tot de Stoa trachten met eerbiedige schroom de scheppende middelpuntskracht van de wereld te benaderen, die zij evenals de evangelist Johannes de logos noemen, en die zij ervaren als een wezen dat de mensheid nadert. De Pers Zarathoestra profeteert de menswording van de hoge zonnegenius. En zelfs Lao-tse spreekt, zonder het zelf duidelijk te weten, over Christus, als hij in de spreuken van zijn Tao-te-tjing, het 'boek van Tao', het mysterie van de logos tracht te benaderen, die in het Chinees met het oerwoord tao wordt aangeduid. Het overal aanwezige opglanzen van de door dit verlangen gedragen Christus- of logos-gedachte is heel in het bijzonder het werk van de tijdgeest Michaël. Wat Johannes de Doper later te midden van de mensen zal zijn, een wegbereider van de Christus, dat is in de hogere hiërarchische rijken te allen tijde de aartsengel Michaël. De werkzaamheid van Michaël is altijd, vooral wanneer hij regent van een tijdperk is, het voorbereiden van een nieuwe Christusopenbaring. En zo waren de eeuwen die aan onze jaartelling voorafgingen, overal vervuld van de lichtstralen die reeds de zonsopgang van de incarnatie van Christus aankondigden. Welke van deze kenmerken van het laatste tijdperk van Michaël zijn er nu in onze tegenwoordige Michaëltijd te herkennen? Het duidelijkst dringt zich het tweede aan ons op. In onze tijd kan niemand meer blind zijn voor het feit, dat wij in eeuwen leven die zelfs niet meer voor korte tijd het karakter van windstilte kunnen hebben. Misschien was omstreeks het jaar 1910 het Michaëlische karakter van het tijdperk nog niet in alle duidelijkheid te onderkennen. Het uitbreken van de wereldoorlog was toen echter meer dan de ontlading van een politiek conflict. Met het geweld van een kosmische catastrofe barstten uit de diepten van het bestaan spanningen en stormen los, die de ware dynamiek van het nieuwe tijdperk in de geschiedenis openbaarden. En slechts de oppervlakkige blik kan menen dat de stormen reeds uitgewoed zijn, als een acuut oorlogsgevaar weer eens afgewend is. De dynamiek van de wereldoorlog houdt in een gestadige climax aan, ook in de landen die toentertijd niet in de oorlogshandelingen betrokken zijn geweest. Weer gaan er Michaëlische woelingen en stormen over de aarde; weer is hij aan het werk, die de mensen meedogenloos dooreen schudt en kneedt om hen geestelijk tot ontwaken te brengen. En de gedachte dat wij nog eeuwen van aanhoudende hoogspanning vóór ons hebben, behoeft ons niet te verontrusten: het is een voorrecht van het lot, zoon of dochter van een Michaëltijd te zijn.

Het bovenstaande werd twee jaar vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog uitgesproken en geschreven; het was reeds gedrukt toen op de Michaëlsdag 1938 in München de bespreking van de staatslieden - Chamberlain, Daladier, Hitler, Mussolini - plaatsvond, die ogenschijnlijk op een verrassende manier het oorlogsgevaar leek te bezweren, maar die voor degenen die zich geen illusies maakten, niets dan een waarschuwings- en stormsein van de eerste orde was. Toen vervolgens de nieuwe bloedige strijd van de volkeren uitbrak en gedurende zo vele jaren tot een volkomen onbegrijpelijke ontketening van de hel uitgroeide, werd het zonneklaar dat de vergelijking van ónze tijd met de geweldige oorlogsomwentelingen van het laatste voorchristelijke Michaëltijdperk verveelvoudigd, men zou haast zeggen: verduizendvoudigd opgaat. Reeds in het eerste stadium van de nieuwe mensheidscatastrofe werd de mate van de omwentelingen en verwoestingen, die de eerste wereldoorlog met zich mee had gebracht, weldra verre overtroffen. Tenslotte rezen de uitgestrekte puinhopen en de asbergen van de ten onder gegane steden van Europa somber omhoog. De atoombommen die in het Verre Oosten met bliksemkrachten die men in het geheel niet doorzag, maar die tevens apocalyptisch van aard waren, de afsluiting van een oorlogsfase afdwongen, belichtten tegelijkertijd nog eens in een gruwelijk signaal de inmiddels acuut geworden enorme spanning tussen Oost en West. Men moest zich opwerken tot het inzicht, dat de uitdrukking 'tweede wereldoorlog' op geen enkele wijze adequaat was aan wat zich had afgespeeld. Dat was veel meer dan enkel oorlog geweest. Worstelingen, ja veldslagen van geesten waren uitgebroken, die noodzakelijkerwijs tot de ineenstorting en ondergang van een gehele oude wereld moesten leiden, zoals - maar nu veel reusachtiger - indertijd de veldtochten van Alexander de bezegeling van het einde van een wereld waren geweest. Nog heel veel duidelijker dan na de eerste wereldoorlog is het nu, dat het zwijgen van de wapens niet het einde van het uitvechten van de ontketende spanningen in de mensheid, evenmin de beheersing van de in beroering gebrachte chaos betekent. Het enorme aantal doden - geen andere historische tijd sinds de dagen van de zondvloed heeft een zo massaal sterven beleefd, als in onze tijd door mensen zelf werd veroorzaakt - straalt, of men het waarneemt of niet, de ernst van de beproeving van het tijdperk uit. Maar de macht van Michaël ploegt de akker van de aarde niet met de ploeg van de beproevingen om, zonder daarna rijkelijk het zaad van de geest uit te strooien. Ook onze tijd zal niet verstoken blijven van geïnspireerde geestelijke leiders, zoals het laatste tijdperk van Michaël die had. Het zal er alleen op aankomen, dat men de menselijke boden van de aartsengel ook herkent. De eerste door Michaël geïnspireerde baanbreker van de geest heeft zijn veelomvattende boodschap reeds gebracht: Rudolf Steiner. En stellig zullen in de vóór ons liggende tijden, als de heerschappij van Michaël naar haar hoogtepunt stijgt, vele heldere sterren aan de hemel van de mensheid opgaan. Hoe staat het nu met het derde kenmerk, de voortekens van een nieuwe Christusopenbaring? Ook nu weer wil Michaël door heel zijn machtvol werken aan de lotgevallen en aan de zielen de weg voor Christus bereiden. Het bovenzinnelijke gebeuren, dat in de overlevering de 'wederkomst van Christus' genoemd wordt, zal nu werkelijkheid worden en reeds in dit Michaëltijdperk zijn glans in een toenemend aantal zielen doen dringen. Maar juist bij het optreden van het eerste voorgevoel van dit gebeuren moet zich onze tijd fundamenteel van het voorchristelijke tijdperk onderscheiden. Toentertijd was de mensheid nog in het bezit van de laatste, zij het ook afnemende, helderziende krachten. Bij het tastende binnenzien in de geestelijke wereld namen de zielen, die daartoe nog in staat waren, het steeds meer naderbij komende Christuswezen waar. Alle Messiaanse profetieën waren op de een of andere manier van de geestelijke feiten zelf afgelezen. In onze tijd daarentegen heeft het vooruitstrevende deel van de mensheid ook de laatste rest van de oude mogelijkheden van spiritueel voelen en waarnemen verloren. Op het gebied van de geest kan zich het ongelooflijkste afspelen: de zielen zijn te grof en te plomp om het waar te nemen. Daarom kunnen voorlopig slechts verborgen, verhulde, niet onderkende en voor verkeerde uitleg vatbare tekenen van het naderbij komen van Christus binnendringen in de ziel van de mensen.
Desondanks moet men het wagen, op zulke 'tekenen des tijds' te wijzen. Een van de belangrijkste, alom in de zielen oplevende tendensen zou men als een krachtige aardsgezindheid kunnen karakteriseren.
Reeds van het midden van de vorige eeuw af was de zin van de cultuurscheppende mensheid hoe langer hoe meer uitsluitend op het aardse leven gericht. Maar dat leidde toch vooreerst slechts tot het zelfvoldane, burgerlijke materialisme van de vooroorlogse tijd, in Duitsland belichaamd in keizer Wilhelm. Maar vervolgens sloeg, men weet niet waarvandaan, in toenemende mate een volkomen onburgerlijke heftigheid en hartstocht in het materialisme in. Het af en toe zelfs tot woede en haat opgevoerde zich afwenden van elke voorstelling van de andere wereld bracht in zeer brede kringen onverschilligheid, vervreemding, ja zelfs vijandigheid niet alleen tegenover het kerkelijke, maar tegenover het religieuze leven in het algemeen met zich mee. Daartegenover namen nu uitgesproken aardse oogmerken en doeleinden een bepaald religieuze intensiteit en vorm aan. De warmte en de hartstocht, die men in vroeger tijden op het gebied van de religie had ontplooid, stroomden nu bijvoorbeeld in het politieke leven binnen. Niet alleen traden nationalistische tendensen die ook vroeger al dikwijls genoeg met godsdienst verbonden en verstrengeld waren, nu bewust met eigen religieuze pretentie en karakter op. Ook socialisme en communisme groeiden boven de koele, marxistische verstandelijkheid uit en werden, vooral in het oosten van Europa, zoiets als een eschatologische Messiaanse religie. Hiertoe behoort ook de van tijd tot tijd als vulkaanuitbarstingen uit de aarde opstijgende neiging tot machtig werkende symboliek en cultus-achtige vormgeving van bepaalde hoogtepunten in het wereldlijke openbare leven. Waar men op het religieuze gebied blijft, verlangt men algemeen naar een op het aardse gerichte godsdienstigheid, naar een religieus beleven van de natuur. Meestal treedt dit zoeken buiten de christelijke kerken, dikwijls ook in uitgesproken tegenstelling daarmee op; slechts zelden durft het zich daarbinnen te vertonen. Mogen al de extreme vormen, waarin zich het streven naar kosmische religie - bijvoorbeeld als 'nieuw heidendom' - kleedt, altijd weer snel van het toneel verdwijnen: de op het aardse gerichte neiging van de zielen die eruit blijkt, wordt voortdurend breder en duidelijker.

Zowel in de zuiver wereldlijke alsook in de religieus ingeklede wereldbeschouwelijke anti-metafysische tendensen lijkt het, alsof uit het rotsgesteente van de aarde nog heel andere, tevoren ongekende vonken geslagen moeten worden. Tast en zoekt daar niet de ziel van onze tijd naar de geest van de aarde? Door zijn opstanding en zijn hemelvaart is Christus de alomtegenwoordige nieuwe geest der aarde geworden. Doet zich zijn aanwezigheid en nabijheid in onze tijd reeds vaag met nieuwe kracht gevoelen? Zijn misschien niet velen van hen, die niets meer met het christendom te maken willen hebben, desondanks de Christus op het spoor? Zelfs meer dan de zogenoemde kerkelijke christenen? Het christendom is, welbegrepen, kosmisch van aard, het is de ware religie van de aarde. Het op veel plaatsen en altaren tegelijkertijd voltrokken christelijke sacrament, waarin toch overal de aanwezigheid van Christus wordt beleefd, is de verwezenlijking van de alomtegenwoordigheid op aarde, waarin Christus door opstanding en hemelvaart is overgegaan. Zo is het christelijke sacrament het stille antwoord op de luide roep van ons tijdperk, die in alle soms ook naar cultische vormen strevende aardse tendensen kan worden vernomen.

Een tweede belangrijk teken des tijds is het wilskarakter, dat het gehele culturele leven, aanvankelijk in een rustig sterker worden, vervolgens, toen het eerste derde gedeelte van onze eeuw afgelopen was, explosief en plotseling aangenomen heeft. Het zuiver verstandelijke werd stormachtig en radicaal afgeschud, de academische idealen daalden snel in koers. Wilsimpulsen doken op, die het waagden, het 'geheel nieuwe', ja, het onmogelijke met moed en elan te verwerkelijken. Als men vooreerst van al het over-het-doel-heenschieten en van alle vergrovingen en demonische ontwikkelingen afziet, dan valt in het in beweging komen van nieuwe wilskrachten stellig een Michaëlisch symptoom te onderkennen. Zoals hij in zijn laatste tijdperk als heerser, vooral in Griekenland, de mens de krachten van het denken liet toestromen, zo wil Michaël in onze tijd de wil van de mens inspireren en aanvuren. Het is ook een voorteken van de naderbij komende nieuwe Christusopenbaringen, dat, hoewel aanvankelijk nog geheel misvormd, in het nieuw opkomende wilskarakter te onderkennen is. De 'wederkomst van Christus' zal noch in het zintuiglijke gebied, noch in het bovenzinnelijke gewoon enkel van buiten af plaats vinden. Zoals de Christus zich na zijn opstanding en hemelvaart vooreerst aan de discipelen langs innerlijke weg, door inwoning in hun door het pinksterfeest in vervoering gebrachte zielen openbaarde, zo zal zich zijn nieuwe nabijheid ook door het in beweging geraken van nieuwe krachten in het ziele-innerlijk van de mens kenmerken. Men zal van een 'innerlijke wederkomst van Christus', die aan het Pinkstergebeuren doet denken, kunnen spreken. Wat in onze tijd in beweging komt, is er in zijn al te sterke aardse gerichtheid stellig nog ver van verwijderd, de mens nader met de Christus te verbinden. De opbruisende radicaliteiten van de wil zijn tweesnijdend. Aan de ene kant eist Michaël van de mens een radicale zielehouding. Maar er bestaat ook een perversie van deze radicaliteit: demonische bezetenheid. Desondanks is in de huidige wending tot de wil de lawaaierige begintoestand van een ontwikkelingsproces te zien, dat slechts op de juiste manier geleid en gericht moet worden.

Het is echter noodzakelijk, opmerkzaam te zijn op de grote gevaren van de op de mensheid afstormende aanval van de wil. Kan men niet dikwijls genoeg waarnemen, dat velen die tegenwoordig typische wilsmensen lijken, innerlijk heel zwak en zonder houvast zijn, en óf tot sterke schommelingen in hun stemming óf tot grote innerlijke onzelfstandigheid neigen? Het wilskarakter berust grotendeels daarop, dat de zielen van de mensen zich tegenwoordig stormachtig snel veel dieper in hun fysieke lichamelijkheid incarneren. En als het al verkeerd is, door het spirituele streven het aardse te vergeten en de grond onder de voeten te verliezen, even noodlottig is het, bij het aardser worden de geest te vergeten en die niet in het incarnatieproces van de ziel mede te betrekken. Het Ik van de mens is geestelijk van aard. Als de mens de geest vergeet, dan vergeet hij in feite zichzelf. Dan fladdert zijn Ik tenslotte krachteloos boven hem en is niet meer bij machte in de wil in te grijpen. Zo ontstaat het gevaar, dat de mens krachtig van wil en tegelijkertijd als Ik zwak wordt. Het gevaar, de geest te vergeten en in de nutteloze activiteit van louter uiterlijke, zij het ook imposante wilsprestaties te verzeilen, bestaat in onze tijd ook voor de cultuur als geheel. Men wil het 'totaal nieuwe' verwezenlijken. En de veroveringsmoed die daarin tot uiting komt, verdient alle bewondering.

Maar wat is 'totaal nieuw'? Bij deze vraag moet ik bij wijze van vergelijking altijd denken aan een ervaring, die men in de treinen in Egypte kan opdoen. Bij de lange snelle reis door de zandwoestijn moet men ondanks de onverdraaglijke hitte alle ramen en luiken gesloten houden, om het binnendringen van massa 's fijn zandstof te verhinderen. Om echter toch het gevoel van frisse lucht teweeg te brengen, laat men in elke coupé de propeller van een ventilator draaien. Maar natuurlijk bestaat de wind, die de reizigers het ademen vergemakkelijkt, geenszins uit frisse, maar alleen uit de steeds weer in een cirkel rondgedreven, al lang bedorven lucht. Frisse lucht zou alleen van buiten de spoorwagon kunnen komen. Zo gaat het ook in het culturele leven. Zolang men zich tot de louter aardse en materiële sfeer beperkt, kan ook de meest imposante culturele prestatie in feite slechts een herhaling of een nieuw mengsel zijn van wat er al geweest is. Het 'totaal nieuwe' moet van de hemel naar de aarde omlaag gehaald worden. Het wordt pas bereikbaar, als de blik en de wil van de mens het gebied van de geest mede omspant. Ten slotte moet juist de wens, werkelijk iets nieuws, iets wat er nog nooit geweest is te scheppen ertoe leiden, in enigerlei vorm de kracht van het gebed weer mede in het streven van de mensheid te betrekken. Wat nog in de schoot van de geestelijke wereld rust moet, wil het tot aardse werkzaamheid gebracht worden, van de hemel afgebeden worden. De opvoeding van de ziel tot het gebed, de gewenning aan het gebed - dat in het geheel niet op de gebruikelijke wijze een specifiek 'religieuze' vorm behoeft te hebben - is het stille antwoord op de luide vraag, die in de als een aardschok optredende wilstendens tot uiting komt.

Ten slotte tast men ook daar naar een nieuw Christusmysterie, waar bijzondere waarde gehecht wordt aan een nieuw beleven van de gemeenschap. Ons tijdperk is bezig, de magie van de gemeenschap te ontdekken. De gemeenschap moet niet meer alleen een omhullende en ondersteunende bescherming voor de enkeling, maar een middel voor grotere werkingen zijn. En elke gemeenschapsvorming is inderdaad zoiets als een geestenbezwering, omdat daardoor een kracht ontstaat die groter is dan de som van de krachten die elk voor zich bezit. Weliswaar dreigt het mes aan twee kanten te snijden, als een mensheid die niets van geesten weet en ook niet wil weten, geesten gaat bezweren. Hiervan hebben wij daar, waar krachten geconcentreerd optraden, in onze tijd reeds veel te merken gekregen. Het woord van Christus: 'Waar er twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben ik in hun midden' verlicht en verwezenlijkt, juist als men het met de blik op de 'wederkomst van Christus' opvat, een heel belangrijke tendens van onze tijd. Dit woord onthult immers de hogere volmacht van de gemeenschap tegenover de mogelijkheden waarover de enkeling beschikt. Daarbij doelt het echter, door de lage getallen 'twee of drie' te noemen, met verborgen kracht op de echtheid en de substantie, die nooit door de grote getallen van een propagandistische statistiek te vervangen is. De Christengemeenschap is zich bewust, dat zij door haar streven naar gemeentevorming meer doet dan wat slechts haar afzonderlijke leden ten goede komt. Echte gemeenschapsvorming is een middel om helpende, goddelijke krachten naar zich toe te roepen, ze is tenslotte een middel om de nieuwe komst van Christus zelf te verwezenlijken. De gemeentevorming die rondom onze altaren tot stand komt, mag dus ook opgevat worden als een stil antwoord op een vraag, die luid uit de verschijnselen van het huidige leven opklinkt.





. De voorgaande essays van Emil Bock werden geschreven toen Duitsland voor de tweede en definitieve keer verslagen was. Ze zijn o.m. het resultaat van een intensieve studie van GA 194 “De opdracht van Michaël”. Rudolf Steiner hield de voordrachten van deze cyclus in 1919, toen Duitsland voor de eerste keer overwonnen was. Hij wees er toen op dat de politieke rol van Duitsland voorgoed uitgespeeld was en dat de verantwoordelijkheid voor de loop van het wereldgebeuren nu bij het Engels-Amerikaanse element kwam te liggen. Maar zonder driegeleding, zonder het ontwarren van de kluwen van staat, cultuur en economie, zijn we gedoemd !
Vermits er geen enkel initiatief in die richting genomen is - integendeel, de staat trekt nog alle dagen meer naar zich toe - kunnen we niet anders dan onder ogen zien dat we midden in de totale decadentie zitten.


Uit de 11de voordracht (14 december 1919) :

Als er dertig jaar lang nog op de tegenwoordige manier gedoceerd wordt aan de universiteiten, nog zo over sociale aangelegenheden wordt gedacht, dan hebben we over dertig jaar een verwoest Europa. U kunt nog zoveel idealen op welk gebied ook lanceren, u kunt uw mond stuk praten over allerlei aparte eisen van deze of gene groep mensen, u kunt spreken vanuit het geloof dat door al die indringende eisen iets gedaan wordt voor de toekomst van de mensheid - alles zal tevergeefs zijn, als de verandering niet plaats vindt vanuit het fundament in de mensenzielen: een denken dat deze wereld verbindt met de geestelijke wereld. Als dit denken niet tot stand komt, dan breekt de morele zondvloed uit over Europa! Het gaat er om, in te zien, wat het eigenlijk betekent, als een aantal mensen die in een wereld kunnen schouwen aan gene zijde van de drempel, moeten inzien: de verwarring, de voorliefde voor de materie, de sociale dwalingen ontwikkelen zich verder en de mensen willen niet anders leren denken - dit handjevol mensen dat in het bezit is van deze geestelijke wetenschap zal dan inzien, hoe de mensheid naar de afgrond gaat uit louter gemakzucht in het denk- en gevoelsleven!
( … )

Tegenwoordig kan men spreken over overwinnaars en overwonnenen. Het is een mening die sterk naar voren treedt, maar misschien is het niet de belangrijkste. Misschien is een ander gezichtspunt veel belangrijker, dat aan het volgende ontleend zou kunnen worden.
Vanaf deze zelfde plaats heb ik eens een uiteenzetting voorgelezen van Fercher von Steinwand, de Duits-Oostenrijkse dichter, die zich in de jaren vijftig van de negentiende eeuw over de toekomst van het Duitse volk heeft uitgesproken. De voordracht is daarom al opmerkelijk, omdat hij voor de toenmalige koning van Saksen en zijn ministers werd gehouden. Degenen die hier eerder waren hebben toen gehoord, dat Fercher von Steinwand er over sprak, dat zijn Duitse volk er toe is voorbestemd in de toekomst een dergelijk volk te worden, als dat van de zigeuners indertijd. Fercher von Steinwand had ver in de ontwikkeling van de mensheid geschouwd. Men kan dit volledig objectief bekijken, en dan zal men misschien voor een ander gezichtspunt kiezen dan het gangbare. Men zal vragen: Hoe staat het dan eigenlijk met datgene wat veranderd is bij de zogenaamde overwonnenen en overwinnaars?
Nu, de eigenlijke overwinnaar is immers het anglo-amerikaanse element. En dit is door de krachten, die ik hier in het openbaar heb gekarakteriseerd, voorbestemd voor de toekomstige wereldheerschappij.
Nu kan men vragen: wat is er nu eigenlijk gaande, daar het Duitse volk uitgeschakeld zal worden om een rol te spelen in de gebeurtenissen, waardoor de uiterlijke wereld in de toekomst zal worden beheerst? De verantwoordelijkheid van het volk voor de gebeurtenissen in de mensheid valt weg — natuurlijk niet die van het individu. Bij degenen die onder de voet gelopen zijn — want dat zijn ze — valt de verantwoording van het volk weg, niet die van het individu. Er is ook geen mogelijkheid meer om op te staan. Alles wat in deze richting gezegd wordt berust op kortzichtigheid.
De verantwoording valt weg. Des te groter wordt de verantwoording die bij de andere partij ligt, want daar zal ze eigenlijk komen te liggen. Het zal gemakkelijk zijn om de uiterlijke heerschappij te verwerven. Dit gaat via krachten, die geen eigen verdienste hebben. Als een natuurlijke noodzakelijkheid voltrekt zich deze overgang naar de uiterlijke heerschappij. Maar de verantwoordelijkheid zal voor de zielen van diepe betekenis zijn. Want de volgende vraag staat reeds geschreven in het boek over het lot van de mensheid: zullen er bij degenen, die door een uiterlijke noodzakelijkheid de uiterlijke heerschappij verkrijgen voldoende mensen te vinden zijn, die de verantwoordelijkheid bezitten ten opzichte van de eisen van het spirituele leven, dat in deze werkelijk puur uiterlijke, materialistische heerschappij binnen treedt ? En dat mag niet al te langzaam gebeuren. Het midden van deze eeuw is een zeer belangrijk tijdstip. Als men in zekere zin door de uiterlijke loop van het natuurlijke gebeuren uitverkoren is om de heerschappij van het materialisme in de uiterlijke aardewereld op zich te nemen, moet men wel degelijk de hele zwaarte van de verantwoordelijkheid voelen. Want deze heerschappij van het materialisme draagt tegelijkertijd de kiem van de vernietiging in zich. Deze begonnen vernietiging zal niet ophouden. En de uiterlijke heerschappij op zich nemen betekent in onze tijd: de krachten van de vernietiging, van de zieke mensheid op zich nemen, er in leven. Want wat uit de nieuwe kiem van de geest zal voortkomen, zal de mensheid binnenvoeren in de toekomst. Deze kiem moet verzorgd worden. En daarom ligt de verantwoordelijkheid juist aan de kant, waar de wereldheerschappij berust.
Hierover mag men in onze tijd niet oppervlakkig denken. Over deze dingen moet men diepgaand nadenken, we mogen hierin niet alleen maar in schijn spiritueel zijn en in werkelijkheid materialistisch. Tegenwoordig hoort men heel dikwijls over twee dingen spreken. Aan de ene kant zeggen de mensen: Och, jullie praten over sociale gedachten, maar gedachten produceren toch nooit brood! — Een zeer dikwijls gebruikte goedkope uitspraak in de tegenwoordige tijd. Het andere dat men zegt is: Als de mensen weer werken is alles weer goed, dan ziet het sociale vraagstuk er anders uit. — Beide uitspraken bergen een verkapt materialisme in zich, want ze verloochenen beide het geestelijke leven.

Om te beginnen — waardoor onderscheiden we ons van de dierenwereld? De dieren zoeken volgens hun instincten hun voedsel, voor zover dat er is. Als er niet genoeg is, moeten ze verhongeren. Wat heeft de mens hierop voor? Hij werkt aan de bereiding van het voedsel. Op het moment dat hij begint te werken, begint hij te denken. En op het ogenblik waar het denken begint, begint ook het sociale vraagstuk. Als de mens moet werken, moet daarvoor ook een stimulans aanwezig zijn. De prikkels, die er tot nu toe waren, zullen er in de toekomst niet meer zijn. Om te werken zijn nieuwe stimulansen nodig. De vraag kan helemaal niet luiden: Als de mensen weer werken, zal alles weer goed zijn. Nee, als de mensen vanuit een verantwoordelijkheidsgevoel gedachten ontwikkelen die hun zielen dragen, dan zullen de krachten die hieruit voortkomen overgaan op de hand en de wil en zo zal er werk ontstaan. Maar alles hangt af van de gedachten. En het gedachtenleven zelf is ervan afhankelijk, of wij onze harten openen voor de impulsen uit de geestelijke wereld.
Men moet in onze tijd veel spreken over verantwoording en de betekenis van de gedachtenwereld. Daarom wilde ik in deze voordracht juist hierop attent maken."

Het einde van de 12de voordracht :
"Als wij datgene bestuderen wat in de wereld naast elkaar bestaat, dan zien we hoe het economische leven, het politieke rechtsleven en het geestesleven op een merkwaardige wijze door elkaar heen verweven zijn. Als wij niet te gronde willen gaan aan een geestelijk en rechtsleven dat tot in zijn uiterste grenzen gedegenereerd is, dan moeten wij ons wenden tot een drieledig sociaal organisme, dat het economische leven uit de zelfstandige wortels laat ontstaan, wat echter niet mogelijk is als aan dit economisch leven niet een vrij rechts- en geestesleven tegemoet komt.
Alles ligt diep geworteld in de hele mensheidsevolutie en in de menselijke samenleving. Deze wortels moeten worden bloot gelegd. Het moet de mensen van de huidige tijd begrijpelijk worden gemaakt hoe het economische leven om zo te zeggen helemaal aan de grond gekluisterd is, ingesponnen door een Engels-Amerikaans denkpatroon en hoe het alleen maar kan opbloeien, als het in samenspel treedt met de hele wereld, met datgene waarvoor ook andere volken begaafdheden bezitten. Anders zal het verwerven van de wereldheerschappij hem noodlottig worden.
Als de wereldontwikkeling op dezelfde wijze verder gaat met het gedegenereerde uit het Oosten stammende geestesleven, dan eindigt deze op snelle wijze in de ergste leugen, terwijl het oorspronkelijk de meest verheven wijsheid in zich droeg. Nietzsche schreef eens, hoe de Grieken zich al moesten behoeden voor de levensleugen door hun kunst. Goed beschouwd is de kunst het kind van de Goden, dat de mensen ervoor behoedt in de leugen verstrikt te raken. Als deze eerste loot van de cultuur slechts eenzijdig wordt verzorgd, mondt deze stroming uit in de leugen. Er is door de geciviliseerde mensheid gedurende de hele wereldgeschiedenis nog nooit zoveel gelogen als in de laatste vijf, zes jaar. In het openbare leven werd bijna nooit de waarheid gezegd, bijna geen woord dat door de wereld ging was waar, Terwijl deze stroom uitmondt in de leugen mondt de middelste stroom uit in de zelfzucht. En als een economisch leven, zoals het Engels-Amerikaanse, dat zich tot wereldheerschappij wil opwerken, zich niet laat doordringen met een zelfstandig geestesleven en een zelfstandig staatsleven, dan mondt het uit in de derde afgrond van het mensenleven. De eerste afgrond is de leugen, de ontaarding van de mensheid door Ahriman. De tweede is de zelfzucht, de ontaarding der mensheid door Lucifer, De derde is op fysiek gebied ziekte en dood, en in de gebieden van de cultuur: ziekte en dood van de cultuur.
Als de Engels-Amerikaanse wereld de wereldheerschappij verwerft zal deze zonder de driegeleding cultuurdood en cultuurziekte over de wereld brengen, want deze zijn een gave van Asuras, zoals de leugen een gave van Ahriman is en de zelfzucht een gave van Lucifer. De derde, die zich waardig bij de andere schaart, is een gave van de asurische machten !
Aan deze dingen moet men het enthousiasme ontlenen, dat de vlam zal ontsteken om werkelijk wegen te vinden, om zo veel mogelijk mensen de ogen te openen. Voor degenen die inzicht in dit alles hebben gekregen, is het nu hun taak, de mensheid voor te lichten. We moeten zoveel mogelijk ondernemen tegen de dwaasheid die zich verbeeldt wijsheid te zijn en die meent, het zo heerlijk ver te hebben gebracht. Tegenover deze dwaasheid moeten we het praktische aspect stellen van de antroposofisch georiënteerde geesteswetenschap."


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*


.

De werking van elementenwezens

Door François De Wit

De vorige Brug was nog maar net verstuurd toen één van de beweringen in het relaas van Jakob Lorber over bergbeklimmen bevestigd werd. Het gaat om de passage over de verkeerde motivatie van werelds gezinde mensen om bergen te beklimmen :

“ … ze doen het ofwel omdat ze denken er financieel voordeel uit te halen of uit louter praalzucht om achteraf te kunnen zeggen : ik was de eerste op die of die berg die nog nooit door een mens werd beklommen. Waardoor hij dan met zijn zeer onheilige voet de heilige top van de berg ontwijd heeft.
Maar dergelijke bergbeklimmers worden door de vredesgeesten ook bijna altijd voor hun roemrijke handelwijze zeer kwaad bediend : ofwel laten ze een dergelijke praalhans de hoogte bereiken, maar wanneer hij boven is, dan bezorgen ze hem zo'n duizeligheid en daarmee gepaard doodsangst en dan moet hij soms urenlang bibberen tot zich een of andere geest over hem erbarmt - indien hij genoeg gebeden heeft; die geest laat hem dan langs een zeer moeilijke weg die er dan nog levensgevaarlijk uitziet terug beneden geraken.
Ofwel laten ze hem gemakkelijk tot op de hoogte komen. Maar wanneer hij met zijn overwinnaarstrots boven is, dan laten ze vaak ogenblikkelijk een vreselijk onweer boven hem losbreken, waardoor hij voor zijn roemrijke inspanning zo duchtig uitbetaald wordt, dat hij voor zichzelf een eed aflegt : wanneer ik het er deze keer levend van af breng, dan, waarlijk, zet ik van mijn leven geen voet meer op wat voor berg dan ook, al was hij maar 10 meter hoog!
Wie zonder de gepaste eerbied een berg wil beklimmen of als gevolg van een weddenschap, die kan best direct nog beneden aan de berg zijn laatste wilsbeschikking opstellen, want zo'n bergbeklimmer zal zijn voeten beneden in de vallei niet meer nodig hebben : dergelijke bergbeklimmers ziet men niet zelden verongelukken, ofwel storten ze naar beneden, ofwel worden ze tot op een hoogte gebracht waar ze voor eeuwig verblijven, tenminste toch hun fysiek lichaam.
Ja, de geesten beschikken over vele middelen om oneerbiedigen tot de orde te roepen.”

In de Metro-krant van 15 juni 2009 lazen we :

Wilco Van Rooijen overleefde een van de grootste klimdrama’s ooit

Gevangen op de K2

Vorige zomer werd de wereld opgeschrikt door een dramatisch klimongeluk. Liefst elf klimmers kwamen om op de flanken van ‘Killer Mountain’ K2, de op een na hoogste berg ter wereld. De Nederlander Wilco van Rooijen werd drie dagen vermist. Iedereen had de hoop opgegeven, maar de ervaren klimmer wist op zijn laatste krachten terug te keren. Van Rooijen heeft zijn bloedstollende verhaal nu neergepend in een boek, en Metro mocht met bonkend hart meelezen.

De 41-jarige Wilco Van Rooijen scheert al een kwarteeuw lang hoge toppen, tot de Mount Everest toe. Maar al die tijd lag Wilco’s klimmershart bij die andere reus, de K2. Net iets minder hoog dan de Everest, maar des te verraderlijker. Een op de vier klimmers overleeft een poging om de top te halen niet, minder dan 300 mensen stonden ooit helemaal bovenaan.

Van Rooijen: «De K2 beklim je niet in één keer. Eerst en vooral moet je enkele maanden wennen aan het lagere zuurstofgehalte. Op grote hoogte gelden andere wetten en heeft het menselijk lichaam veel meer tijd nodig om te recupereren. De K2 is dan nog eens een zeer grillige berg, er zijn jaren dat hij gewoon niet beklommen wordt. Lange tijd leek het erop dat mijn poging ging mislukken, door het slechte weer, verkeerde communicatie met andere teams,... Maar die 1ste augustus 2008 lukte het dan toch.»

‘Letterlijk kruip ik de laatste meters. Ik kan het niet geloven, we zijn boven! Op dit hoogste punt, niets anders dan absolute vreugde.’
«De weg naar de top verliep wonderwel volgens plan. De adrenaline won het van de vermoeidheid en stuwde ons omhoog. Het gevoel op die top was met geen pen te beschrijven: de kleuren, de lucht, het ultieme uitzicht op al die bergen die onder ons lagen. Slechts een handjevol mensen was ons voorgegaan. In onze geluksroes was er niets dat erop wees dat de afdaling een ware hel zou worden. Het weer was schitterend, de klimomstandigheden waren goed en iedereen had nog voldoende krachten. De groep was klaar om af te dalen.»

«Tijdens de afdaling bleken de veiligheidstouwen plots onvindbaar, wat onbegrijpelijk was. In de hele klimgeschiedenis is het nog nooit voorgekomen dat vastgelegde touwen op enkele uren tijd verdwenen zijn. Achteraf bleek dat een vallend ijsblok de veiligheidstouwen had doorgesneden. Zonder het te beseffen, zaten we als ratten in de val. Later hoorde ik dat enkele klimmers geraakt waren door die brokken vallend ijs. Rolf, een Noorse klimmer, werd als eerste getroffen. Totaal onverwacht brak een groot stuk ijs af en sleurde hem mee de dieperik in. Even later sloeg het noodlot toe bij de Fransman Hughues, die in de laatste meters zonder touw moet uitgegleden zijn. En ook drie Koreaanse klimmers werden niet veel later geraakt. Intussen daalde ik - totaal onwetend - verder af met twee klimmakkers, Marco en Gerard. De rest van het team waren we uit het oog verloren. Vruchteloos zochten we verder naar touwen, tot de nacht viel en we besloten de zoektocht te staken.»

‘Opeens merk ik dat mijn gezichtsvermogen wazig begint te worden. Ik schrik me rot.’
«De volgende ochtend ontdekte ik dat ik sneeuwblind begon te worden. Maar op die berg had ik mijn gezichtsvermogen natuurlijk hard nodig. Het was meteen duidelijk dat ik zo snel mogelijk moest afdalen. Alleen, ik vond geen enkel aanknopingspunt. En Marco en Gerard waren ervan overtuigd dat we de touwen nu snel zouden vinden. Maar ik kon niet langer wachten, dus ben ik alleen vertrokken. Wat volgde, was een helse tocht. Ineens belandde ik in de harde realiteit van smalle richels, spekgladde ijsrotsen en immense ijsmassa’s. De kleinste uitglijder zou dodelijk zijn, dan donderde ik meteen duizenden meters naar beneden.»

‘Tijdens een helder moment besluit ik naar mijn vrouw te bellen.’
«Op een gegeven ogenblik daagde het me dat ik mijn satelliettelefoon nog op zak had. Ik slaagde erin naar huis te telefoneren. In uiterste nood zat ik daar, gevangen op de K2, en toch hoorde ik opeens mijn vrouw. Maar vreemd genoeg werd het een kort, zakelijk gesprek. ‘Waar zit je dan?’, vroeg mijn vrouw. ‘Weet ik niet’, antwoordde ik. ‘Stuur hulp hierheen’. En toen was de batterij op. Ik ben dan maar verdergegaan, maar ik begon te hallucineren en viel even bewusteloos. Geen mens is in staat om langer dan drie dagen boven de 8.000 meter te overleven. Ik heb drie dagen in die ‘Zone des Doods’ gezeten.»

«Alweer viel de nacht, de langste van mijn leven. Mijn situatie was totaal uitzichtloos, niemand wist waar ik was. De hele nacht lang heb ik gewacht en gebibberd, mijn voeten voelde ik allang niet meer. Ik had ook niet de energie om mijn schoenen uit te trekken en mijn voeten warm te wrijven. Toen het weer licht werd, heb ik mijn allerlaatste restje moed bijeengeraapt en ben ik verder gegaan. Op een gegeven moment zag ik tot mijn stomme verbazing twee klimmers lopen. Totaal groggy en helemaal uitgeput hebben zij me gevonden. Met z’n drieën zijn we heel langzaam verder afgedaald. Pas de volgende nacht kwamen we in het basiskamp toe. En toen begonnen mijn voeten ontzettend veel pijn te doen. Waar elke klimmer voor vreest, werd bij mij harde realiteit: mijn tenen waren derdegraads bevroren en moesten worden geamputeerd. Een zware prijs die ik moest betalen. Maar dat is peanuts in vergelijking met het verlies van mijn teammaat Gerard en de andere klimmers. Gerard en Marco waren tijdens hun afdaling drie klimmers in nood te hulp geschoten. Gerard werd daarbij dodelijk geraakt door vallend ijs.»

Als je de klok kon terugdraaien, zou je het dan opnieuw doen?

«Niemand wil zijn tenen verliezen en niemand wil een teammaat afgeven. Dus nee, dat was het me niet waard. Als klimmer accepteer je de risico’s die je moet nemen. Maar ik probeerde het toch zo te organiseren, dat ik niets aan het toeval overliet. Het was een bewust genomen risico. Ik was er rotsvast van overtuigd dat ons team in staat was om de K2 te beklimmen, maar tegen het noodlot kan je niet op, hoe goed je ook bent voorbereid. Ik wil trouwens nog altijd heel graag terug naar de bergen, ook nadat ik de dood in de ogen heb gekeken. Het klimmen zit te diep in mijn lijf en mijn genen.»

( Wilco Van Rooijen, Overleven op de K2, Carrera, 167 p., € 16,90 )





Toevoeging op 8 juni 2015 - uit Het Belang van Limburg :

Zeker dertien mensen zijn zaterdag omgekomen bij een aardbeving op de Kinabalu, een berg op het eiland Borneo. Er zijn ook acht vermisten. Bij de doden zijn vijf leerlingen van een lagere school uit Singapore, die op schoolreis waren op de Kinabalu, de op een na hoogste berg van Zuidoost-Azië die in de regio als heilig wordt gezien. Reddingswerkers konden een groep van 137 bergbeklimmers, onder wie veel buitenlanders en zeker één Belg, in veiligheid brengen.

Plaatselijke bestuurders op Borneo zeggen intussen dat de aardbeving de schuld is van tien buitenlandse bergbeklimmers, onder wie twee Nederlanders, die enkele dagen eerder naakt poseerden op de heilige berg.
De klimmers zouden ook op de Kinabalu geplast hebben, wat verboden is.

Maleisische media melden zondag dat twee Canadezen uit de groep al zijn gearresteerd. Het is niet bekend of de Nederlanders ook vastzitten. Bij de aardbeving brak de top van de 4.095 meter hoge Kinabalu deels af.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*



Terug naar het thuisblad

*

*

*

*

*