Inhoudstafel van Brug 126
( december 2024)
Abraham – Brahma
Duizendtallen
Lucifer – Ahriman
Moed - wordt tot Verlosserkracht
Euritmie – planetengebaren
Pedagogie – het kind is slimmer dan wij
Het Sprookje van Goethe : vierde deel
* * * * * * * * * * * * * * *
.
Beste Lezer,
Ooit begonnen sprookjes met : “Er was eens ….” – maar in onze tijd beginnen ze met : “Volgens experten ….”
We kunnen niet argwanend genoeg zijn t.o.v. alle informatie die ons voorgeschoteld wordt via de gebruikelijke kanalen. Een beetje kennis van de geschiedenis leert ons dat we veel moeten relativeren.
We mogen er niet aan denken wat een hysterische titels we zouden moeten slikken indien de weergoden ons nog eens zo’n zachte winter zouden schenken als in 1117.
Of een winter als die van 1708-1709 toen het in het grootste deel van Europa bijna drie volle maanden vroor, en alle grote meren en rivieren toevroren. In Nederland bevroor de grond tot meer dan een meter diep. Het vee stierf in de schuren, loofbomen spleten open door de kou en reizigers vroren onderweg dood in de koudste winter sinds mensenheugenis. Wijnvaten bevroren in de kelders, fruitbomen gingen massaal verloren, en zelfs eiken overleefden het niet. Op 8 maart was de Maas bij Rotterdam nog altijd dichtgevroren.
Van de bemanning van de Oost-Indische schepen, die op Tessel waren gelegen, was veel volk dat aan land kon komen, weggelopen. De meeste daarvan werden in de omringende polders doodgevroren teruggevonden. De wegen waren onbegaanbaar door de hoge sneeuw en mensen die toch op pad gingen om de dichtstbijzijnde stad te bereiken of om turf te halen in het veen, overleefden het niet ….
De “experten” van toen zullen het wel uitgelegd hebben als een straf van God voor onze zonden, net zoals ze nu een kleine weersverandering aan onze energie-zonden toeschrijven.
En als er in het jaar 30 van onze jaartelling ook al officiële media hadden bestaan, dan zouden de brave burgers zeker het nevenstaande hebben kunnen lezen:
“Plaatselijke timmerman blijft schadelijke desinformatie verspreiden volgens de religieuze experten.”
François De Wit
* * * * * * * * * * * * * * *
.
Abraham - Brahma
De ingewijden van de verschillende volkeren in het verre verleden hebben allemaal dezelfde eeuwige waarheden geschouwd maar ze hebben ze onder woorden gebracht zoals die konden begrepen worden door hun tijdgenoten.
Men kan zich terecht afvragen of de oude Indiërs met het wezen Krishna niet hetzelfde wezen wilden aanduiden dat wij Christus noemen. Het is toch opvallend hoe gelijkluidend de twee namen zijn.
Rudolf Steiner legde het verband uit tussen de twee :
" (Krishna) was de ziel die achtergebleven was in de oude Lemurische tijd. Vroeger was deze ziel vaak in verschijningen te zien, maar op een veel geestelijkere manier. Op het ogenblik waarvan ons de verheven zang, de goddelijke Bhagavad Gita, verkondigt, moeten we ons een soort belichaming voorstellen –daar is natuurlijk veel maya bij – een soort belichaming van deze ziel van Krishna.
Later in de mensheidsgeschiedenis is er sprake van een echte belichaming, in een knaap.”
En hier verwijst Rudolf Steiner dan naar het Jezuskind uit het Lukas-evangelie, want dat is namelijk de belichaming van deze zelfde ziel die daarvoor nooit in een menselijk fysiek lichaam geïncarneerd was, de achtergebleven ziel uit de mensheidsontwikkeling die ook wel Adam Kadmon genoemd wordt. Meer over deze gebeurtenis kon u al lezen in De Brug 78 en De Brug 37 en 40.
Nu zijn er in het Oude Testament ook namen die lijken te verwijzen naar een Indische oorsprong.
In het boek Genesis lezen we over Abraham en zijn vrouw Sara, en uit de Indische mythologie kennen we Brahma, de personificatie van het scheppende aspect van de goddelijke Hindoe-drieëenheid, en zijn echtgenote heet .... Sarasvati !
Nu is Sarasvati ook de naam van een verdwenen rivier in het westen van Indië :
"De Sarasvati heeft een belangrijke rol in de Veda's en wordt daarom door hindoes als heilig beschouwd. De godin Sarasvati was oorspronkelijk een personificatie van de rivier. De Rig Veda meldt dat de loop van de rivier zich tussen de Yamuna in het oosten en de Sutlej in het westen bevond, waarschijnlijk op de plek van de huidige Ghaggar-Hakrawadi. In latere Vedische teksten, zoals de Brahmana's en de Mahabharata, wordt vermeld dat de Sarasvati opgedroogd is in de omringende woestijn. " (wikipedia)
De Ghaggar-Hakra is een periodieke rivier, bestaande uit de seizoenrivier Ghaggar in India en de rivierbedding Hakra in Pakistan. De rivierbedding wordt vaak gelijkgesteld met de Vedische Sarasvati.
Volgens de Victoriaanse geleerde Richard Dixon Oldham zouden geologische feiten de rivier een andere loop hebben gegeven dan zij had in de tijd van de optekeningen: Het was vroeger de Sarasvati; die naam leeft nog voort bij de mensen, en het befaamde fort van Sarsuti of Sarasvati werd op de oever gebouwd, bijna 100 mijl beneden de hedendaagse verbinding met de Ghaggar.
Het opdrogen van de Ghaggar-Hakra vond mogelijk ergens tussen 2500 en 2000 v.Chr. plaats, met dan nog een redelijke foutenmarge voor de periodes daarvoor en erna. Deze ruwe geologische schattingen geven historici echter geen voldoende houvast voor definitieve conclusies.
Terug een merkwaardige overeenkomst tussen de naam van deze rivier en de slavin die door Sara in de woestijn gestuurd werd : Hagar.
Het lijkt erop dat de Indische personificaties van de rivieren op een of andere manier tot in het oude Babylonië zijn geraakt. En dat moet ons niet verbazen want ook in onze beschaving zitten vele elementen van wat Steiner de Chaldeeuwse-Egyptische periode noemt.
Het Oud Testament, dat de joodse mythologie en geschiedschrijving bevat, gaat helemaal over die Assyrisch-Chaldeeuws-Egyptische periode en heeft waarschijnlijk via de voorgaande Perzische periode elementen uit Indië overgenomen.
We lezen in een artikel over Zoroastrisme :
Het was Cyrus die de joden uit de Babylonische verbanning liet terugkeren en hun tempel in Jeruzalem liet herbouwen. Volgens Dr. Mary Boyce (in Zoroastrians: Their Religious Beliefs and Practices,” 1979, p. 51) waren de joden hem daarvoor dankbaar en ook geneigd om zoroastrische invloed op te nemen. Ze beschouwden Cyrus als een messias die handelde in Jahweh’s naam en autoriteit. In II Kronieken 36:22-23 lezen we :
“Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzie, opdat volbracht wierd het woord des Heeren, door den mond van Jeremia, verwekte de Heere den geest van Kores, koning van Perzie, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrift, zeggende: Zo zegt Kores, koning van Perzie: De Heere, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda is.”
De Zarathoestra-leer verspreidde zich in heel het Perzische rijk dat zich uitstrekte van India tot de Middellandse Zee. De joden waren één van de volkeren die elementen van hun eigen geloof erin herkenden : het geloof in één God, een messias die zou komen, en een ethische gedragscode. Tijdens de Babylonische ballingschap geraakten veel van hun oorspronkelijke concepten beïnvloed door het zoroastrisme.
Waarschijnlijk het belangrijkste was het geloof in een leven na de dood. De delen van het Oud Testament die geschreven werden vóór de ballingschap spreken er nauwelijks van. Ze kenden geen beloning voor hun daden behalve wat ze hier op aarde vonden. Al hun hoop was gevestigd op aardse welvaart. Het is pas na de ballingschap dat sprake is van een leven na de dood. Zo bvb. in Daniël :
“En velen van hen die slapen in het stof der aarde zullen ontwaken, de ene voor een eeuwig leven, de andere voor eeuwige verdoemenis.”
Maar zelfs na de ballingschap werd dit begrip van onsterfelijkheid niet door alle joden aanvaard, de Sadduceeërs met name. Zij die het wel aanvaardden waren de Farizeeërs ( de naam is volgens sommige geleerden afgeleid van Farsi, Perziërs. Algemeen erkend wordt de zoroastrische invloed in de Dode-Zee-rollen.
( Bron : https://www.cais-soas.com/CAIS/Religions/iranian/Zarathushtrian/z_source_judchrist.htm )
Nu zijn er onderzoekers die denken dat de oude Hebreeërs in feite uit Indië komen. We nemen uit een internetartikel enkele elementen over die daarop zouden kunnen wijzen.
( uit : https://hindufocus.wordpress.com/2009/09/20/abraham-brahma-sarah-saraswati/ )
In zijn “Geschiedenis van de Joden” schreef de Joodse Flavius Josephus (37 – 100 n. C.), dat Aristoteles gezegd had : “…Deze Joden stammen af van Indische filosofen; ze worden door de Indiërs Calani genoemd.” (Boek I:22.)
( Zou “Calani” later kunnen vervormd zijn tot “Cohenim” ? – fdw)
Clearchus van Soli schreef : “De Joden stammen af van de filosofen van India. De filosofen worden in India Calani genoemd en in Syria Joden. De naam van hun hoofdstad is zeer moeilijk uit te spreken. Ze heet ‘Jerusalem.'”
“Megasthenes, die door Seleucus Nicator naar Indië was gestuurd, ongeveer 300 jaar v.C., zegt dat de Joden een Indische stam of sekte waren, Kalani genoemd…'” (Anacalypsis, door Godfrey Higgins, Vol. I; p. 400.)
Martin Haug, Ph.D., schreef in “The Sacred Language, Writings, and Religions of the Parsis” : “Van de drie koningen wordt gezegd dat ze hun godsdienst Kesh-î-Ibrahim noemden. Hun religieuze geschriften gingen terug tot Abraham, die ze, zoals zij geloofden uit de hemel had meegebracht.” (p. 16.)
In zijn boek Moisés y los Extraterrestres, zegt de Mexicaanse schrijver Tomás Doreste :
Voltaire was overtuigd dat Abraham afstamde van één van de talrijke Brahman priesters die India verlieten om hun leringen over de wereld te verspreiden; om deze thesis te ondersteunen bracht hij de volgende elementen aan : de gelijkluidendheid van de namen en het feit dat de stad Ur, het gebied van de patriarchen dicht bij de grens met Perzië lag, op de weg naar India, waar de betreffende Brahman geboren was.
De naam Brahma stond hoog in aanzien in India, en zijn invloed verspreidde zich in Perzië tot aan het gebied van de Euphraat en de Tigris. De Perziërs maakte er hun eigen god van en zeiden later dat hij kwam uit Bactria, een bergachtig gebied halverwege de weg naar Indië. (pp. 46-47.)
Bactria (een streek in het oude Afghanistan) was het oorspronkelijk gebied van de prototypische Joodse natie die Juhuda of Jaguda geoemd werd, ook wel Ur-Jaguda.
Ur betekende “plaats of stad.” De bijbel is correct als we daar lezen dat Abraham kwam van “Ur van de Chaldeeuwen.” “Chaldeeuws,” juister : Kaul-Deva (Heilige Kauls), was niet de naam van een specifieke ethniciteit maar de titel van een oude hindoe Brahmaanse priesterkaste die leefde in wat nu Afghanistan, Pakistan, en Kashmir is.
“De stam van Joed of de Brahman Abraham, werd verdreven of verliet Mathura in India en vestigde zich in Goshen, of het huis van de Zon of Heliopolis in Egypte.” (Anacalypsis; Vol. I, p. 405.)
( Mathura is ook de geboorteplaats van Krishna ! ).
Wikipedia : Chepri was een scheppergod in het Oude Egypte die later een verschijningsvorm van de zonnegod Ra of Re werd. Hij werd specifiek geassocieerd met de opkomende zon. Alhoewel het om een zeer archaïsche godheid gaat, verschijnen amuletten met de scarabee pas in het Middenrijk.
Hier zien we terug een gelijkluidendheid : kheproe, de k wordt niet uitgesproken, en hebroe, Hebreeuw
Ook het oudtestamentisch godsbegrip vinden we hier.
Het beeld van de scarabee werd ook gevonden op kleitabletten met de naam van de 4de koning van Israël: Hezekiah/Hezikiya.
“De overeenkomst tussen Abraham en Sara met Brahma en Saraiswati werd voor het eerst opgemerkt door de Jezuïetische missionarissen.”(Vol. I; p. 387.)
In de Hindoe mythologie is Sarai-Svati Brahma’s zuster. In de bijbel lezen we twee versies. In de eerste vertelt Abraham aan de Pharaoh dat hij gelogen had toen hij Sarai voorstelde als zijn zuster. In de tweede versie vertelde hij ook aan de koning van Gerar dat Sarai eigenlijk zijn zuster was. Maar toen de koning hem vermaande omdat hij loog, toen zei hij dat ze zowel zijn zuster was als zijn vrouw :
“En ook is zij waarlijk mijn zuster; zij is mijns vaders dochter, maar niet mijner moeder dochter; en zij is mij ter vrouwe geworden. (Genesis 20:12.)
De bijbel zegt ook dat Ishmael, de zoon van Hagar, en zijn nakomelingen in India leefden :
“En dit zijn de jaren des levens van Ismael, honderd zeven en dertig jaren; en hij gaf den geest, en stierf, en hij werd verzameld tot zijn volken. En zij woonden van Havila tot Sur toe, hetwelk tegenover Egypte is, daar gij gaat naar Assur;” (Genesis 25:17-18.)
De namen Isaac en Ishmael komen uit het Sanskriet:
(Hebreeuws) Ishaak = (Sanskrit) Ishakhu = “Vriend van Shiva.”
(Hebreeuws) Ishmael = (Sanskrit) Ish-Mahal = “Grote Shiva.”
Een derde mini-versie van het Abraham-verhaal maakt van hem een andere “Noah.
” We weten dat een overstroming Abraham uit India verdreef. “…
“Over gene zijde der rivier hebben uw vaders van ouds gewoond, namelijk Terah, de vader van Abraham, en de vader van Nahor; en zij hebben andere goden gediend. Toen nam Ik uw vader Abraham van gene zijde der rivier, en deed hem wandelen door het ganse land Kanaan; (Joshua 24:2-3.)
Rond 1900 v.C. werd de cultus van Brahma naar het Midden- en Nabije Oosten gebracht door verschillende groepen Indiërs nadat hevige regenval en een aardbeving Noord India verwoestte, waarbij zelfs de beddingen van de Indus en de Saraisvati rivier verlegd werden. Strabo vertelt ons hoe compleet verlaten noordwest India was : “Aristobolus zegt dat toen hij op missie gezonden werd naar India, hij een streek zag van meer dan 1000 steden en dorpen die verlaten waren omdat de Indus zijn bedding had veranderd..” (Strabo’s Geography, XV.I.19.)
“Het opdrogen van de Sarasvati rond 1900 v.C., dat een grote volksverhuizing veroorzaakte, weg van de valleien van de Sindhu en de Sarasvati, zou kunnen de oorzaak geweest zijn van de migratie naar het westen. Het is spoedig daarna dat Indische elementen beginnen op te duiken in West Azië, Egypte, en Griekenland.” (Indic Ideas in the Graeco-Roman World, te lezen op het IndiaStar online literary magazine; p.14)
De Indische historicus Kuttikhat Purushothama Chon gelooft dat Abraham werd verdreven uit India. Hij stelt dat de Ariërs, onmachtig om de Asuras ( de kaste van handelaars die ooit heerste over de Indus vallei, ook Harappa’s genoemd) te verslaan, vele jaren een soort guerrilla-oorlog voerden tegen die Asuras, hun uitgebreide irrigatiesystemen en meren verwoestten, wat dan uiteindelijk de overstroming veroorzaakte, zodat Abraham en zijn clan het opgaven en naar West-Azië trokken. (zie :”Remedy the Frauds in Hinduism”.) Samen met de Ariërs werden door die overstroming ook Indische kooplieden, handwerkers en hogere klassen gedwongen om naar west-Azië te vluchten.
Edward Pococke schrijft ( in India in Greece) :
“…De grote godsdienstoorlog die zovele jaren in heel India woedde had verreikende gevolgen. Want die strijd eindigde ermee dat grote groepen mensen verdreven werden; velen daarvan waren bedreven in de kunsten van de oude beschaving en nog een groter aantal van hen waren van beroep krijgers. In het noorden trokken ze over de Himalaya, in het zuiden naar Ceylon, hun laatste beschermde toevluchtsoord, en naar het westen over de vallei van de Indus. Deze mensen waren de dragers van de kiemen van de latere Europese kunst en wetenschap. Deze machtige menselijke vloedgolf stroomde over de Punjab en kwam terecht in hun voorbestemde kanalen in Europa en Azië en vervulde zijn taak als morele bevruchter van de wereld.
De afgelegde afstanden waren zo groot, de oorspronkelijke namen werden zo vervormd, latere Griekse informatie was zo misleidend, dat het niet hoeft te verwonderen dat men het verband later niet meer kon zien (p. 28.)
De exodus van deze volkeren uit het oude India was geen eenmalige plotse gebeurtenis, die volksverhuizing speelde zich af gedurende eeuwen. Maar waarom spreekt de geschiedenis dan niet over de Indische oorsprong van deze mensen ? Welnu, de geschiedenis vernoemt ze onder de benamingen van Kassiten, Hittieten, Syriërs, Assyriërs, Hurrianen, Arameërs, Hyksos, Mittanians, Amalekiten, Aethiopiërs (Atha-Yop), Phoeniciërs, Chaldeaërs en vele andere. Maar die worden door de band allemaal beschouwd als “Indo-Europeanen,” waarmee dan toch de connectie met Indië toegegeven wordt.
Deze informatie maakt ons duidelijk waarom Rudolf Steiner niet graag schema’s gebruikte. Wij, kleinere geesten, hanteren graag schema’s en lijstjes om de zaken bevattelijker te maken maar we verliezen daardoor vaak uit het oog dat de realiteit complexer is. We weten dus dat het na-Atlantisch tijdvak kan opgedeeld worden in Oud-Indische tijd, de Perzische tijd, de Assyrisch-Chaldeeuws-Egyptische tijd, de Grieks-Romeinse tijd en zo krijgen wij de indruk alsof de ene cultuur ontstaat en vergaat en daarna de volgende, iedere keer een ontstaan en vergaan.
Maar in werkelijkheid gaat het zoals in de natuur : de oude woudreus verliest takken en bladeren en laat meer licht op de bodem schijnen; in dat licht ontwikkelen al jonge bomen en tegen dat de oude woudreus totaal vermolmd neervalt, staan daar al verschillende jonge bomen waarvan er één uiteindelijk de andere gaat verdringen.
Op dezelfde manier is de oude Hebreeuwse cultuur niet plots in een vacuüm ontstaan maar is gegroeid op een rijke geestelijke bodem. En veel van de verhalen in het oude testament zijn bewerkingen van Egyptische en Perzische overleveringen. De namen van Esther en haar oom Mordechai lijken verdacht veel op de Babylonische Ishtar en Mardoek.
De meeste mensen beschouwen het hexagram, de zgn. Davidsster, als een typisch joods symbool terwijl het een universeel beeld is dat men in alle culturen terugvindt.
“Volgens de legende bracht Jezus een deel van zijn leven vóór de doop in de Jordaan door in India. Een andere traditie wil dat de apostel Thomas India bezocht. Er is geen historisch of archeologisch bewijs voor deze verhalen. Maar een grondige lezing van vers 44 in het vierde hoofdstuk van het Johannes-evangelie lijkt te suggereren dat er toch een feitelijke basis is waarop deze legendes zijn gebaseerd.”
Aldus Jos Verhulst in een artikel dat spijtig genoeg alleen in het Engels verscheen.3
In het vierde hoofdstuk van het Johannes-evangelie besluit Jezus om Judea te verlaten en naar Galilea te gaan. Als hij in Galilea aankomt horen we : “want Jezus getuigde zelf dat een profeet in zijn eigen vaderland niet geëerd wordt.”
De originele Griekse tekst kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden maar lijkt te verwijzen naar India.
“Er bestaat een uitgebreide literatuur over een mogelijk verblijf van Jezus in India. Zie bvb. Elisabeth Clare Prophet “The lost years of Jesus”.
De verborgen verwijzing in het vierde evangelie is uitermate belangrijk omdat die niet alleen erop wijst dat er een reëel feit aan de basis ligt van de legendes, maar ook omdat de leringen en inzichten van hindoeïsme, boeddhisme en het esoterisch christendom voor een deel een gemeenschappelijke achtergrond lijken te hebben.”
De tekst van “The Case of the missing ‘N’ – Christ and Thomas in India (John 4:44)" is te vinden op de website van De Brug : http://vrijgeestesleven.be/Johannes/India-Thomas-Jezus.pdf
Ook op : www.academia.edu
* * * * * * * * * * * * * * *
.
Duizendtallen
In GA 286 “Wege zu einem neuen Baustil” vinden we op blz. 207 het verslag van een voordracht die Rudolf Steiner gaf in Stuttgart op 7 maart 1914. Wie het verslag maakte is niet bekend.
Toen het jaar 1000 naderde leefde de Europese mensheid in grote vrees dat het einde van de wereld zou komen. Men verwachtte dat in fysieke zin als een ondergang van de wereld in rook en nevel. Het waren de Ahrimanische geesten die de mensen op dit idee brachten dat er iets verschrikkelijks op het fysieke vlak zou gebeuren terwijl in werkelijkheid zich van alles afspeelde in de geestelijke wereld.
Iedere keer als er 1000 jaren voorbij zijn hebben de Luciferische en Ahrimanische geesten een bijzondere macht. De mensheid moet niet speciaal fier zijn op het tiendelig getallenstelsel dat tegenwoordig het meest gebruikte is. Ieder getallenstelsel wordt door bepaalde geesten in de wereld gebracht en ieder stelsel heeft de neiging om bepaalde feiten en verbanden te belichten en andere te verdoezelen, op de achtergrond te duwen.
In het tiendelig getallenstelsel werken nu zeer sterk de Ahrimanische impulsen. Hiermee wordt op het feit gefocust dat iedere 1000 jaar, dus in het jaar 1000, 2000 enz. een bijzonder sterke impuls van Lucifer en Ahriman verenigd plaatsvindt. In de andere eeuwwisselingen houden ze elkaar meer in evenwicht. In de eeuwen die een 9 bevatten, dus de jaren van 900 en ook nu vanaf 1900, verenigen ze zich en werken dan op de mensen in. Dit feit leeft nog in het volksgeloof dat gedurende 1000 jaar de duivel aan een ketting ligt en dan voor korte tijd losgelaten wordt.
Vóór onze jaartelling, 1000, 2000, 3000 v.C. was het zo dat dan tegelijkertijd een bijzonder sterke invloed van de goede, voortschrijdende machten plaats vond, die deze verenigde Luciferische en Ahrimanische invloed in toom hielden en er iets bijzonder goeds lieten uit ontstaan.
Zo zien we hoe in het jaar 3000 v.C. de piramiden gebouwd werden. In het jaar 2000 zien we Abraham optreden, wat tegelijk een hoogtepunt van de Babylonische cultuur was. In het jaar 1000 v.C. was het tijdperk van David en werd de bouw van de Salomonische tempel voorbereid. In het jaar nul verscheen de Christus. Wij hebben vaak uiteengezet hoe volgens de evangelies, en vooral het vijfde evangelie, Christus de strijd met Lucifer en Ahriman moest opnemen.
Daarna konden de goede, voortschrijdende geesten niet meer op dezelfde manier ingrijpen; de mensheid moest de aanvallen van Lucifer en Ahriman over zich laten komen. Die bereikten in ieder geval dat ze het denken van de mensen in de war konden brengen, dat ze een dwaling konden ingang doen vinden, het idee dat er een fysiek einde aan de wereld zou komen. Zij hebben er altijd al belang bij gehad om de zaken veel te veel in termen van ruimte en tijd voor te stellen.
Rond het jaar 1000 werd ook voor het eerst een bewijs voor het bestaan van God geleverd door de bisschop van Canterbury, en ook de opvattingen van zijn tegenstander Roscellin zag men verschijnen.
In die tijd was het ook dat de pausen het principe van de christelijke deemoed met de voeten traden en zich opwierpen als wereldlijke macht zodat keizer Heinrich zich in Canossa moest vernederen voor de paus. In heel het uiterlijk kerkgebeuren kwamen praktijken in zwang die een hoongelach opwekten bij de Ahrimanische geesten.
Roscelin of Compiègne (rond 1050 – rond 1121), beter gekend als Roscellinus, was een Franse filosoof en theoloog en wordt beschouwd als de grondlegger van het nominalisme. Hij was een tijdgenoot van Anselmus van Canterbury. Het feit dat men het nodig vond om het bestaan van God te bewijzen maakt duidelijk dat de mensheid dat bestaan niet meer rechtstreeks aanvoelde.
Eén van de bedenkelijke praktijken van de Katholieke Kerk was de mogelijkheid om je zonden af te kopen met een zgn. aflaat.
Toen de Duitse staatsman Bismarck in 1872 een politieke nederlaag dreigde te lijden, kwam hij in verzet. Tegenover de Rijksdag, het Duitse parlement, sprak hij de bekend geworden woorden "Naar Canossa gaan we niet". Bismarck wilde daarmee aangeven dat hij zich niet onderdanig in het stof wilde wentelen en ten overstaan van de wereld wilde laten vernederen. Hij verwees met deze uitspraak naar de vernedering die de Duitse keizer Hendrik IV (1056-1106) onderging toen hij zich genoodzaakt zag om vergiffenis te smeken.
Gedurende het bewind van deze Hendrik IV kwam de zogenaamde Investituurstrijd tot een hoogtepunt. Inzet van deze strijd tussen de Kerk en koningen en keizers was het recht tot benoeming van bisschoppen. Keizer Otto de Grote was in de tiende eeuw begonnen zelf bisschoppen te benoemen. De paus verzette zich al vanaf het begin tegen de benoeming door keizers maar die hadden daar lange tijd geen boodschap aan.
In 1073 kwam er een nieuwe paus, Gregorius VII. Hij verbood de Duitse koning nog langer bisschoppen te benoemen en daarnaast wees hij de bestaande bisschoppen streng op hun celibaatsverplichting. De paus trad krachtdadig op. Bisschoppen die het niet met hem eens waren werden direct in de ban gedaan.
Paus Gregorius VII sprak de banvloek over de koning uit en verklaarde in een bul dat hij was onttroond.
Omdat hij vreesde de troon te verliezen, besloot Hendrik IV naar Canossa af te reizen om de paus, die daar overwinterde, openlijk te smeken de ban op te heffen.
( uit : https://historiek.net/naar-canossa-gaan/22450/ )
Deze Ahrimanische geesten zijn het die terug hun opwachting maken nu wij het jaar 2000 naderen. Maar de ontwikkeling verloopt pendelgewijs : in het jaar 1000 verwachtte men het einde van de wereld, in het jaar 2000 zal men het tegendeel verwachten. In het jaar 3000 zal men terug het einde van de wereld verwachten, maar tegen dan zal de wereld zodanig geworden zijn dat hele volkenmassa’s er zullen naar verlangen. Men kan zonder sentimentaliteit zeggen : de Europese mensheid gaat vreselijke tijden tegemoet. ( … )
“Tegen het jaar 2000 zal men het tegendeel verwachten” ….
Oudere lezers zullen waarschijnlijk het instrumentaal nummer “Telstar” kennen, dat een ode was aan de technische vooruitgang en de onbeperkte mogelijkheden van het menselijk vernuft. Het werd populair toen de eerste Amerikaanse communicatie-satelliet gelanceerd was.
www.youtube.com/watch?v=ZxyN3b1bs-w
Vreselijke tijden gaat de mensheid in Europa tegemoet. We weten dat als het eerste derde van de 20ste eeuw voorbij is, dat dan de Christus zal geschouwd worden in zijn ethergestalte en dat dit een geweldige impuls zal geven naast al de ondergangs-tendensen van deze eeuw. In andere tijden, bvb. het jaar 1000, toen moesten de mensen wel geloven wat Lucifer en Ahriman hen wijsmaakten omdat ze de ware, bewuste Christusimpuls nog niet in zich hadden. Wij echter moeten dat niet meer, wij zouden moeten vrijwillig deze nieuwe Christusimpuls opnemen om daarmee Lucifer en Ahriman te kunnen weerstaan. Het zal zo zijn in de 20ste eeuw dat Lucifer en Ahriman zich vooral de naam van Christus zullen toeëigenen. Mensen zullen zich christen noemen die van het ware christendom geen greintje meer in zich hebben; en zij zullen tekeer gaan tegen diegenen die zich niet alleen houden aan wat de Christus ooit gezegd heeft in de evangelies, maar voor wie de uitspraak geldt :
“Ik ben bij u alle dagen tot het einde van de aardetijden”
– die zich richten naar de levende, voortdurende Christus-impuls.
Tegen hen zal men woeden. Verwarring en verwoesting zal heersen als het jaar 2000 eraan komt. En dan zal van ons Dornachse gebouw geen houtspaander meer overblijven. Alles zal verwoest en vernietigd zijn. Daarop zullen wij vanuit de geestelijke wereld neerkijken.
Maar als het jaar 2086 komt, dan zal men overal in Europa bouwwerken zien verrijzen die gewijd zijn aan geestelijke zaken en die zullen lijken op onze bouw in Dornach met zijn twee koepels. Dat zal de gouden tijd zijn voor dergelijke bouwwerken waarin het geestelijk leven zal bloeien.
* * * * * * * * * * * * * * *
.
Lucifer – Ahriman : wat ze willen bereiken
Onderstaand schema stond lang geleden in Brug 22 :
Onlangs verscheen bij uitgeverij Pentagon de vertaling van GA 219 met als titel “Wat mensen tot de sterren spreken – de wil van de goden”. In de derde voordracht, in Dornach op 3 december 1922 geeft Rudolf Steiner meer bijzonderheden over hoe Lucifer en Ahriman hun doel willen bereiken.
“Maar nu zijn er wezens die, toen de maan zich van de aarde afsplitste, het verachtten om samen met de Jahwe-wezens de reis naar de maan te maken, en zij zijn in de omgeving van de aarde gebleven. Zodoende kunnen we wanneer we naar de maan kijken, daar in zekere zin de gangbare Jahwe-wezens vermoeden. We kunnen zeggen: dit is de uiterlijke fysieke weerspiegeling van alles wat als Jahwe-wezens rechtmatig aan de wereldorde deelneemt.
Maar als we ontdekken wat er zich binnen het aardoppervlak afspeelt, zowel in de vaste aarde als in de waterige aarde, dan treffen we daar wezens aan die het verachtten om op de maan te wonen, die onrechtmatig op aarde zijn gaan wonen.
Nu zijn er helpers van de wezens die ik dus maanwezens wil noemen. Er zijn helpers die net zo bij Mercurius en Venus horen als de maanwezens bij de maan horen, zodat de maanwezens, de Venuswezens en de Mercuriuswezens een soort drie-eenheid vormen. De rechtmatige wezens in de kosmos van dit soort horen bij deze hemellichamen. Maar zowel in het aarde-element van de aarde als in het water-element treffen we wezens aan die wel tot dezelfde categorie, maar tot een ander tijdperk horen; die zijn niet meegegaan toen het aardse door de Maan en door Venus enzovoort kosmisch is geworden. Deze wezens oefenen op de slapende mens evenzeer invloed uit als de kosmische wezens zelf, maar hun invloed is schadelijk. Ze hebben een schadelijke invloed die ik, om een voorbeeld te geven, als volgt wil karakteriseren : wanneer de mens inslaapt en in de tijd tussen het inslapen en ontwaken in de slaaptoestand verkeert, dan benaderen deze onrechtmatige Maan-, Venus- en Mercurius-wezens hem en stellen zichzelf tot taak om hem te vertellen, hem wijs te maken — dit speelt allemaal af tussen inslapen en wakker worden in onbewuste toestand — dat het kwade goed is en het goede kwaad.
Het schokkende en vreselijk pijnlijke van de inwijding in deze dingen is inderdaad dat je daardoor dingen leert kennen die aan de andere kant van de drempel van het gewone bewustzijn liggen en die voor de mens bepaald niet ongevaarlijk zijn.
Men maakt zich in het uiterlijke, materialistisch ingestelde bestaan er geen voorstelling van aan welke dingen de mens tussen het slapen en wakker worden is blootgesteld.
Hij wordt echt blootgesteld aan deze wezens die hem in zijn slaap proberen wijs te maken dat het goede kwaad en het kwade goed is. Want de aardse morele orde is aan het etherische lichaam van de mens gebonden, en de mens laat zijn morele verworvenheden wanneer hij slaapt in feite in bed achter. Hij is dus niet met morele kwaliteiten toegerust wanneer hij in de slaaptoestand overgaat.
Overal raakt de natuurwetenschap aan de dingen die noodzakelijkerwijs in de geesteswetenschap behandeld moeten worden. Misschien heeft u onlangs in de kranten een interessant bericht kunnen lezen dat op een statistiek gebaseerd was en op waarheid berust. Daarin werd gezegd dat de criminelen in de gevangenissen eigenlijk de gezondste slaap hebben; ze worden, als het echte, keiharde criminelen zijn, tijdens hun slaap absoluut niet gekweld door boze dromen en dergelijke. Die duiken namelijk pas weer op wanneer zij in hun etherisch lichaam onderduiken, want daar zit weer een morele kwalificatie in. Juist wie moeite doet om moreel goed te zijn, die kan het veel eerder overkomen dat hij door de morele constitutie van zijn etherische lichaam ook iets ervan in zijn astrale lichaam meeneemt, en dat hij vervolgens wordt gekweld door dromen over relatief kleine immorele dingen. Echter, in ieder geval is het zo dat de mens de morele constitutie die hij zich gedurende zijn aardse bestaan verwerft, niet of nauwelijks meeneemt in zijn slaap, maar dat hij tijdens de slaap bijvoorbeeld aan die wezens blootgesteld is over wie ik zojuist heb gesproken.
Dit zijn dezelfde wezens die ik anders altijd tot de categorie van de ahrimanische wezens reken. Zij hebben tot taak om de mens zoveel mogelijk op aarde te houden. U weet uit de beschrijving in mijn boek “De wetenschap van de geheimen der ziel” dat de aarde op een dag zal oplossen en in de Jupiter-toestand zal overgaan. Dat willen deze wezens verhinderen. Zij willen met name verhinderen dat de mens op regelmatige wijze tot het eind met de aarde mee evolueert en dan op een normale manier in de Jupiter-toestand ingroeit. Zij willen de aarde conserveren zoals zij is, zij willen de aarde behouden en de mens voor de aarde behouden.
Daarom doen deze wezens voortdurend op de meest intensieve wijze moeite om het volgende te doen. Dit zijn processen, zogezegd achter de coulissen van het leven, die zich sinds de menselijke soort op aarde is als reële processen voltrekken. De mens gaat met zijn Ik-wezen en zijn astrale wezen in de slaaptoestand. De onrechtmatig op aarde verblijvende Maan-, Venus- en Mercuriuswezens proberen nu om uit de aarde-ether de mens in feite telkens wanneer hij slaapt een etherisch lichaam te geven. Dat lukt ze eigenlijk bijna nooit. In zeldzame gevallen, waarover ik het later zal hebben, is het hun gelukt, maar het lukt hun bijna nooit. Ze blijven het echter proberen. Want deze wezens lijkt het keer op keer mogelijk dat het zou kunnen lukken om, wanneer de mens slaapt en hij zijn etherische lichaam in bed heeft achtergelaten, hem met een etherisch lichaam gevormd uit de aarde-ether te omgeven, te doordringen. Dat willen deze wezens.
Als het zo'n ahrimanisch wezen werkelijk zou lukken om op deze wijze, stap voor stap, elke keer wanneer de mens slaapt een heel etherisch lichaam in hem in te brengen, dan zou de mens na zijn dood, wanneer hij in zijn etherisch lichaam is, in zijn etherisch lichaam kunnen blijven bestaan. Het etherische lichaam lost anders na enkele dagen op. Maar de mens zou in zijn etherisch lichaam kunnen voortbestaan en er zou geleidelijk aan een etherische mensheid ontstaan. Dat is wat van deze kant van de geestelijke wereld gewild wordt. Dan zou de aarde daardoor kunnen worden geconserveerd.
In feite hebben we binnen het vaste en het vloeibare aardebouwwerk een leger van wezens die de mensheid langzaamaan tot aan het eind van de aarde tot louter spoken, tot etherische spoken zouden willen maken, zodat het doel, het normale doel van de aarde-evolutie niet bereikt kan worden. Gedurende de nacht geven deze wezens de moed absoluut niet op. Ze blijven steeds geloven dat ze zouden kunnen slagen in hun poging.
Eén ding moet alleen duidelijk zijn: wij mensen hebben een redelijk goed verstand; vooral in de huidige tijd van toenemende kleinburgerlijkheid heeft dit verstand een bedenkelijke ontwikkeling doorgemaakt. De mens kan dus wel prat gaan op een zekere mate van verstand, maar dit verstand is in de verste verte niet te vergelijken met het verstand van deze veel hogere wezens die tot uitvoering willen brengen wat ik zojuist vertelde. De mensen moeten dus niet zeggen: ja, maar dan moeten die wezens wel verschrikkelijke dwazen zijn. — Nee, het zijn helemaal geen dwazen. En doordat ze hun daad alleen op slapende mensen uitvoeren, worden ze door niets ervan weerhouden te geloven dat het hen vóór het einde van de aarde toch nog zou kunnen lukken om te verhinderen dat een groot deel van de mensheid zijn toekomstige bestemming, die met de Jupiter-fase samenhangt, bereikt.
Maar wie zogezegd achter de coulissen van het zintuiglijke bestaan kijkt, kan zien dat deze wezens soms moedeloos, teleurgesteld raken. En de teleurstellingen die deze wezens ervaren, beleven ze niet 's nachts, maar overdag. Je ziet hoe zij deze teleurstellingen ervaren als je deze ahrimanische wezens ontmoet, bijvoorbeeld in ziekenhuizen. Want de ziektes die mensen treffen, zijn aan de ene kant een oproep aan ons om onder alle omstandigheden zoveel we maar kunnen aan hun genezing bij te dragen. Maar aan de andere kant moeten we ons afvragen: hoe komen ziektes van de mens uit de duistere schoot van de natuur voort?
De ziektes die niet door invloeden van buitenaf ontstaan, maar die uit het innerlijk van de mens opduiken, houden verband met het feit dat als de ahrimanische wezens bij iemand al bijna bereikt hebben dat hij een etherisch lichaam naast zijn gewone etherische lichaam aanneemt, dat deze mens, die dus bij het wakker worden al wetmatigheden van het etherische lichaam in zijn fysieke lichaam en zijn gewone etherische lichaam inbrengt, daarmee ziekteoorzaken inbrengt. Door deze ziekteoorzaken beschermen de rechtmatige Venus-, Mercurius- en Maanwezens zich tegen de schadelijke invloed van de onrechtmatige wezens. Ja, als een mens niet af en toe deze of gene ziekte zou krijgen, zou hij onderhevig zijn aan het gevaar waarover ik hier gesproken heb. Zijn lichaam bezwijkt onder een of andere ziekte, zodat hij alles wat hij door ahrimanische invloeden aan onrechtmatige etherische processen heeft opgenomen — als ik me zo mag uitdrukken — uitzweten kan.
Er is nog een reactie, die wordt opgeroepen om te verhinderen dat de mens aan deze ahrimanische invloed ten prooi valt, en dat is de mogelijkheid dat hij dwaalt, fouten begaat.
En een derde reactie is egoïsme. De mens zou niet ziek moeten zijn, zou geen fout moeten begaan, en niet overdreven egoïstisch zijn. Egoïsme als zodanig is het vasthouden van de mens aan de gewone aarde-evolutie tegenover het ontrukken van het menswezen door de ahrimanische wezens.”
Dat ziek worden uiteindelijk heilzaam is voor de mens, dat kunnen we begrijpen, maar de twee andere reacties die Rudolf Steiner hier noemt, die had hij wel even mogen verduidelijken …
Dat is de ene soort wezens die je achter de coulissen van het gewone zintuiglijke bestaan kunt ontdekken. Van de andere soort wezens kun je je een voorstelling maken doordat je weet dat vanuit de kosmos niet alleen Maan, Venus en Mercurius invloed op de mens uitoefenen, maar achter de zon ook Mars, Jupiter en Saturnus.
U weet uit de voordrachten die ik hier in het kader van de zogenoemde 'Franse cursus'* heb gehouden dat de maan in de eerste plaats de fysieke weerspiegeling is van de wezens die de mens in de fysieke wereld binnenleiden. Saturnus is de fysieke weerspiegeling van de wezens die de mens uit de fysieke aardse wereld weghalen. De maan brengt de mens omlaag naar de aarde. Saturnus draagt hem eerst de wijde kosmos in en vandaar verder naar de geestelijke wereld. En net zoals de Jahwe-Maangod de Venus-Mercuriuswezens als helpers heeft, zo heeft Saturnus Jupiter en Mars als zijn helpers om de mens de wijde kosmos en de geestelijke wereld binnen te brengen. Dit zijn weer invloeden die op de mens inwerken op een wijze die tegengesteld is aan de aan het maanwezen verwante invloeden.
* De voordrachten tijdens de “semaine française” in Dornach (GA 215)
De kwestie is nu dat er op ons mensen tot ons zeventiende of achttiende jaar voornamelijk door de Maan, Venus en Mercurius invloed wordt uitgeoefend. Later, wanneer we ouder zijn dan twintig, eenentwintig jaar, wordt er voornamelijk door Mars, Jupiter en Saturnus invloed uitgeoefend; maar die invloed wordt pas later zo sterk dat die ons uit ons aardse bestaan de geestelijke wereld in kan voeren. Het is in feite de innerlijke constitutie van de mens die afhankelijk is van deze, laat ik zeggen, overgang van de binnenplaneten naar de buitenplaneten.
( …. ) Net zoals de onrechtmatige Maan-, Venus- en Mercuriuswezens hun verblijfplaats hebben in de vaste en de vloeibare bestanddelen van de aarde, zo vinden de onrechtmatige Mars-, Jupiter- en Saturnuswezens de condities voor hun bestaan, of figuurlijk gesproken hun verblijfplaats, in de warmte en in de lucht die de aarde omgeeft. En deze wezens hebben wederom een grote invloed op de mens terwijl hij slaapt. Maar hun invloed gaat helemaal de tegengestelde kant op.
Deze wezens willen de mens tot een morele automaat maken, als ik me zo mag uitdrukken, en wel zo dat de mens wanneer hij wakker is niet naar zijn instincten, naar de taal van zijn bloed mag luisteren, dat hij dit allemaal moet negeren, en dat hij slechts de ideeën van deze zeer onrechtmatige Mars-, Jupiter- en Saturnuswezens mag gehoorzamen en een morele automaat worden zonder het perspectief dat hij ooit vrij wordt.
Dit willen deze wezens, en hun invloed is sterk, zelfs buitengewoon sterk. Zij zijn het die de mensen er elke nacht toe willen brengen om de invloed van de sterrenwereld in zich op te nemen en niet meer terug te keren om de invloed van de aardse wereld op te nemen. Ze willen de mens helemaal omhoogtillen, weg van het aardse bestaan.
Ze willen — en dat hebben ze overigens sinds de mensheid op aarde bestaat al gewild — dat de mens de aarde veracht, dat hij op aarde, de enige plaats waar hij kan ontwaken tot vrijheid, niet toe vrijheid ontwaakt, maar dat hij een morele automaat blijft, zoals hij dat in de vorige metamorfose van de aarde-evolutie was tijdens het Maanbestaan van de aarde.
Ik wil het zo uitdrukken: midden tussen deze twee legerkampen, waarvan het ene in het warmte- en luchtelement zit, en het andere in het aarde- en vloeistofelement, midden tussen deze twee kosmische, elkaar bestrijdende legerkampen staat de mens. Zijn bestaan in het fysieke lichaam verhult voor hem het feit dat er in de kosmos een vreselijke strijd om zijn wezen wordt gevoerd. En de mens moet deze wetenschap, die hem direct aangaat, nu bewust verwerven.
Want hij is eigenlijk mens juist doordat de krachten uit de geestelijke wereld zich voor hem inzetten. Het is belangrijk dat de mens van nu zich op de hoogte stelt over waar hij als mens eigenlijk in staat.
Op een dag zal men op aarde met nog veel meer recht van spreken neerkijken op de duistere materialistische wetenschap van tegenwoordig, door wat de mensheid in de toekomst zal weten over het achter het fysieke liggende spirituele, dan dat wij tegenwoordig met recht van spreken zeggen: o, wat een kinderlijke natuurwetenschappelijke kennis hadden die oude Grieken toch! Dat waren nog echte kinderen, maar kijk eens hoe fantastisch veel wij hebben bereikt! — Vooral op het gebied van kleingeestige bekrompenheid hebben we fantastisch veel bereikt, en men zal die kritiek met veel meer recht van spreken kunnen uiten als men dit doet in het licht van een volledige kennis over de strijd die om het wezen van de mens op aarde plaatsvindt.
Maar dat er zich in onze tijd een weten over deze dingen gaan verspreiden, daar zijn ook al tekenen van te zien. Alleen, wat ik u vandaag vertelde over de strijd die in de luciferische en ahrimanische wezens om het menswezen wordt geleverd, zit voor de meeste mensen nog verborgen in het duistere schemerdonker van hun bestaan.
Maar strijd raakt aan wat de mensheid heel goed waarneemt, doordat zij er bewust in staat. En wij moeten in onze tijd de golven die uit de geestelijke wereld van die kant komen en die ik heb beschreven, kunnen beoordelen, als we in onze civilisatie niet überhaupt slaapwandelend door het leven willen gaan.
Deze twee legerkampen, het luciferische in de warmtesfeer en de luchtsfeer van de aarde, het ahrimanische in de aardesfeer en de watersfeer, slaan hun golven in het leven in onze cultuur naar binnen. Het luciferische leger infecteert tegenwoordig vooral de verouderde theologie, en we zien als uitvloeisel van deze luciferische macht in het hart van onze cultuur uitlatingen die van Christus een mythe willen maken. Want Christus is door het mysterie van Golgotha op aarde neergedaald als een reëel wezen.
Dit druist natuurlijk in tegen de wezens die van de mens een morele automaat willen maken en geen vrij wezen, vooral tegen al hun bedoelingen. Vandaar: weg met de Christus als werkelijk wezen, Christus is een mythe! En u kunt in de literatuur van de negentiende eeuw nagaan hoe geestrijk de hypothesen van theologen als David Friedrich Strauss, Kalthoff enzovoort, of van hun napraters — je kunt beter zeggen nakletsers — als Arthur Drews worden verdedigd en hoe deze opvatting nu alom wordt aangehangen: de Christus is een mythologische figuur, een louter beeld, dat bezit heeft genomen van de fantasiekrachten van de mensen. — O, er zal vanuit dit kamp nog veel meer geschut komen! Maar dit is de eerste golf die ingeslagen is.
De andere eerste golf, die uit het ahrimanische kamp komt, uit het kamp dat in het vaste en aardse element, en in het vloeibare element van de aarde verblijft, neemt het tegenovergestelde standpunt in: daar wordt de Christus verloochend, en alleen de 'eenvoudige man uit Nazareth', dus Jezus als fysieke persoon, mag blijven — weer een theologische specialiteit !
De Christus in een mythe veranderen is puur luciferisch; maar degene die het mysterie van Golgotha heeft doorgemaakt in een gewoon mens veranderen, aan wie overigens wel alle mogelijke eigenschapen worden toegeschreven, is puur ahrimanisch. Maar het werkt niet zo goed, want ze moeten overleveringen en tradities negeren om het verhaal van de 'eenvoudige man uit Nazareth' op te kunnen stellen! Maar in deze speciale tak van de theologie is de invloed van de ahrimanische golf in de mensheidscultuur overduidelijk.
Wil je deze dingen goed beoordelen, dan moet je ze kunnen traceren tot achter de coulissen van het gewone aardse bestaan. Want als de mensheid niet de moeite zou willen nemen om te kijken naar wat er tegenwoordig vanuit de geestelijke wereld kan worden gezegd, dan zou ze dergelijke verschijnselen steeds moeilijker kunnen beoordelen, en daardoor zouden deze verschijnselen op het onbewuste van de mens beslag leggen. Maar het wordt voor de mensheid steeds gevaarlijker om zich aan het onbewuste over te geven. Duidelijke, heldere bezonnenheid, goed kijken naar wat is, werkelijkheidszin — dat is waar de mensheid meer en meer behoefte aan zal hebben.
En misschien kunnen we nog wel het meest gewaarworden waar we voor bezonnenheid en werkelijkheidszin te rade moeten gaan als we zien dat er tegenwoordig zulke vreemde verschijnselen om zich heen grijpen, zoals een theologie die enerzijds de Christus verloochent, anderzijds de Christus tot mythe verklaart. Dergelijke verschijnselen, die steeds meer om zich heen zullen grijpen, tonen aan dat de mensheid zich een heldere kijk, een accurate kijk op de geestelijke invloeden op de fysieke wereld moet verwerven, met name op de mens zelf; anders loopt zij gevaar daardoor in het verderf te worden gestort.
Welnu, ik heb het hier waarschijnlijk al eens eerder gezegd: er waren eens twee mensen die een stuk ijzer vonden, dat een bepaalde vorm had. En de ene zei: een goed hoefijzer! Ik wil mijn paard ermee beslaan. — De ander zei: dat gaat niet, het is immers een magneet, die kun je voor iets heel anders gebruiken dan er je paard mee beslaan! — lk zie geen magneet, zei de eerste; je lijkt wel gek, want je zegt dat er onzichtbare, magnetische krachten in zitten.
Paarden beslaan, daar is het goed voor!
Zo ongeveer zijn de mensen van tegenwoordig die de dingen die uit de geestelijke wereld worden gesproken niet willen begrijpen. Ze willen, als ik me zo plastisch mag uitdrukken, met de hele wereld paarden beslaan, omdat ze de aanwezigheid van bovenzinnelijke krachten daarin niet willen accepteren. Ze willen paarden beslaan, maar niet iets doen waarbij de magnetische krachten die erin zitten, worden gebruikt. Echter, natuurlijk is er een tijd geweest - en die ligt helemaal nog niet zo lang achter ons — dat men een zo gevormd stuk ijzer, voor het beslaan van paarden gebruikte. Maar vandaag de dag kunnen we dat niet meer.
Zo zal er een tijd komen dat de mens ook in het sociale leven van alledag de mededelingen vanuit de geestelijke wereld nodig zal hebben. Dit moeten we onthouden. Dan zal de antroposofie niet alleen tot het verstand doordringen — dat is immers van weinig belang —, maar zal vooral tot de wil doordringen. Dat is van groot belang. En daar willen we steeds dieper over nadenken.”
* * * * * * * * * * * * * * *
.
Moed - wordt tot Verlosserkracht
Net zoals in de vorige Brug proberen we ook in dit nummer een maanddeugd te verduidelijken.
De deugd voor Steenbok luidt : moed - wordt tot Verlosserkracht (Erlöserkraft).
In GA 26 "Anthroposophische Leitsätze" vinden we op blz.213 Rudolf Steiners uitleg bij de stellingen 162 tot 164, met als titel : De vrijheid van de mens en het tijdperk van Michaël.
In deze Leitsätze belicht Rudolf Steiner de rol van Lucifer in het menselijk geheugen.
We weten dat Lucifer de mensen geholpen heeft om zich te handhaven en te ontwikkelen op de Aarde.
Lang geleden toonde hij de mensen verschillende technieken en de mensen gaven die kennis door aan de volgende generaties.
Dat kon alleen als de geheugenkracht sterk ontwikkeld werd. Rudolf Steiner heeft uitgelegd hoe de mensen in die oude tijden als ze geconfronteerd werden met een probleem, niet zoals nu hun denkkracht toepasten, maar in het geheugen op zoek gingen : hoe hebben onze voorouders dat opgelost. Vooral in het verre Oosten is dat het langst blijven bestaan. Tot in de 19de eeuw leefde de vooroudercultus heel sterk bvb. in China.
Maar ook in het Nabije Oosten waren er dan nog vele mensen die bvb. de hele Koran uit het hoofd leerden.
Ook die lange epische verhalen als de Mahabharata, de Ilias en Oddyssea, de Kalevala werden eeuwenlang mondeling doorgegeven vooraleer ze in schrift werden gefixeerd.
Natuurlijk als de geheugeninhouden zo sterk aanwezig blijven in de ziel, dan zijn die dwingend en laten geen plaats voor vrijheid.
Een kosmische kracht werkte aan het menselijk wezen. Deze kosmische kracht werkt nu ook nog altijd. Zij werkt als groeikracht, als leven-gevende impuls op de achtergrond van het mensenleven.
Slechts een klein deeltje van deze kracht splitst zich af en dringt door tot in de bewustzijnsziel. Daar werkt ze als herinneringskracht.
Men moet deze herinneringskracht in het juiste licht bezien.
Wanneer de mens in de huidige periode van de wereldontwikkeling met de zintuigen waarneemt, dan is deze waarneming een onmiddellijk oplichten van wereld-beelden in het bewustzijn.
Dit oplichten gebeurt als het zintuig gericht is op de buitenwereld; het verschijnt in het bewustzijn en het verdwijnt als het zintuig zich niet op die buitenwereld richt. Wat daar in de mensenziel oplicht : dat mag daar niet blijven.
Want als de mens het niet direct uit zijn bewustzijn zou verwijderen, dan zou hij zichzelf verliezen aan deze bewustzijnsinhoud. Hij zou niet meer een Zelf zijn (de blijvende waarneming zou hem uit zijn eigen bewustzijn verdringen – fdw).
Slechts korte tijd, in de zgn. na-beelden die Goethe zo interesseerden, mag in het bewustzijn het “oplichten” door de waarneming leven. Deze bewustzijnsinhoud mag ook niet verstarren tot een Zijn, hij moet beeld blijven. Hij mag even min reëel worden als het beeld in de spiegel reëel kan worden.
Zo is het zintuiglijk waarnemen van de buitenwereld een innerlijk schilderen van de mensenziel. Een schilderen zonder materiële kleurstof. Een schilderen in het geest-ontstaan en geest-vergaan.
Zoals de regenboog in de natuur ontstaat en verdwijnt zonder een spoor achter te laten, zo ontstaat de waarneming en verdwijnt zonder dat ze door haar eigen wezen herinnering achterlaat.
Maar tegelijk met de waarneming speelt zich tussen de mensenziel en de buitenwereld iets anders af. Iets wat meer in de dieper liggende gebieden van het zieleleven ligt. Daar waar de groeikrachten, waar de levensimpulsen werken. In dit deel van het zieleleven drukt zich bij het waarnemen niet alleen een vluchtig beeld af maar een duurzaam, reëel beeld. Dat kan de mens verdragen want het hangt samen met het bestaan van de mens als wereld-onderdeel. Door dit blijvende beeld kan hij zichzelf niet verliezen, net zo min als het zich zou verliezen doordat hij onbewust groeit, zich voedt.
Als de mens zijn herinneringen uit zijn innerlijk ophaalt, dan is dat een innerlijk waarnemen van wat gebleven is van deze tweede afdruk die bij het waarnemen van de buitenwereld zich voordoet. Terug schildert de ziel, maar nu datgene wat vroeger is gebeurd en nu in het eigen menselijk innerlijk leeft. Terug mag in het bewustzijn bij het schilderen geen duurzaam, reëel beeld ontstaan, maar enkel een beeld dat komt en gaat.
Zo is dus het verband in de mensenziel tussen waarnemend voorstellen en herinnering.
Maar de herinneringskrachten streven er voortdurend naar om meer te zijn als ze kunnen zijn wil de mens als zelfbewust wezen niet zijn Zelf verliezen. Want de herinneringskrachten zijn resten van het verleden in de wordingsgeschiedenis van de mens en komen als dusdanig in het machtsbereik van Lucifer. Die streeft ernaar om in het mensenwezen de indrukken van de buitenwereld zodanig te verdichten dat ze permanent als voorstelling in het bewustzijn oplichten.
Dit streven van Lucifer zou succes hebben als daar niet de Michaël-kracht tegen in ging. Die laat het in het innerlijk licht geschilderde niet verstarren tot reëel Zijn maar behoudt het als vluchtig beeld. De kracht uit het innerlijke die daar door Lucifer aangewend wordt maar niet gebruikt kan worden, die wordt in het tijdperk van Michaël omgevormd tot imaginatie-kracht.
Want geleidelijk aan zal in het algemene intellectuele mensheidsbewustzijn de kracht van de imaginatie intrekken. Door de imaginaties gaat de mens zijn huidig bewustzijn niet belasten met iets blijvend reëels, die blijven ook werkzaam als beeld dat ontstaat en vergaat.
Met zijn imaginaties reikt de mens tot in een hogere geestelijke wereld, net zoals hij met zijn herinneringen in zijn eigen mensenwezenheidd dringt.
De mens behoudt zijn imaginaties niet bij zich; ze worden in het kosmisch Zijn ingeschreven en daaruit kan hij ze telkens weer ophalen en in het beeld-voorstellingsleven naschilderen.
En zo wordt, wat Michaël behoedt voor het verstarren in het mensen-innerlijk opgenomen door de geestelijke wereld. Wat de mens ervaart van de kracht van de bewuste imaginatie, dat wordt tegelijk wereld-inhoud. Dat dit zo kan zijn is het resultaat van het Mysterie van Golgotha.
De Christuskracht drukt de mensen-imaginaties af in de kosmos. Zolang de Christuskracht niet met de Aarde verbonden was maar van buitenaf op de Aarde inwerkte als zonnekracht, gingen alle groei- en levensimpulsen in het mensen-innerlijk. De mens werd daardoor vanuit de kosmos gevormd en behouden. Sinds de Christusimpuls met de Aarde leeft wordt de mens in zijn zelfbewuste wezenheid terug aan de kosmos gegeven.
De mens is van een Wereld-wezen een Aarde-wezen geworden; het ligt in zijn aard om terug een Wereld-wezen te worden nadat hij als Aarde-wezen een Zelf is geworden.
In dit feit, dat de mens in zijn momentane voorstellen niet in het Zijn maar slechts in een spiegeling van het Zijn, in een beeld-Zijn leeft, ligt de mogelijkheid om de vrijheid te ontplooien. Al het Zijn in het bewustzijn dwingt, alleen het beeld kan niet dwingen. Als er door een indruk iets moet gebeuren, dan moet het totaal onafhankelijk van die indruk gebeuren. De mens wordt vrij doordat hij zich met zijn bewustzijnsziel uit het Zijn verheft en in het niet-Zijnde beeld-wezen actief wordt.
Hier komt de belangrijke vraag op : verliest de mens dan niet het Zijn doordat hij het met een deel van zijn wezen verlaat en zich in het niet-Zijn stort ?
Dit is terug één van de punten waar men bij het beschouwen van de wereld voor één van de grootste raadsels staat.
Wat in het bewustzijn als voorstellen ervaren wordt, dat is uit de kosmos ontstaan. De mens trekt zich terug uit de kosmos in het niet-Zijn. In het voorstellen bevrijdt hij zichzelf van alle krachten van de kosmos. Hij schildert de kosmos waar hij buiten staat. Indien dit alles was dan zou voor een kosmisch moment in de mens de vrijheid oplichten, maar op hetzelfde ogenblik zou zich de mensenwezenheid vervluchtigen. Maar doordat in het voorstellen de mens vrij wordt van de kosmos, is hij toch in zijn niet-bewust zieleleven gekluisterd aan zijn vorige aardelevens en levens tussen dood en nieuwe geboorte. Hij is als bewuste mens in het beeld-Zijn en hij houdt zich met zijn onbewuste in de geestelijke realiteit. Terwijl hij in zijn huidig Ik de vrijheid ervaart, behoudt zijn vroegere Ik het Zijn.
Wat betreft het Zijn is de mens in zijn voorstellen helemaal verbonden met wat hij door het kosmische en aardse verleden is geworden.
In de mensenontwikkeling verschijnt hier de afgrond van het Niets waarover de mens springt doordat hij een vrij wezen wordt.
Michaëls werken en de Christusimpuls maken de sprong mogelijk.
En hier verschijnt het beeld van de Steenbok : afgrond – moed - sprong !
* * * * * * * * * * * * * * *
.
Euritmie – de gebaren van de planeten
Nu we vaststellen dat de gewone geneeskunde volledig in de ban van de Mammon is geraakt, zit er niets anders op dan zelf te zorgen voor onze gezondheid.
Ooit volgden wij eens een euritmie-cursus en daar hoorden we dat in onze tijd bij de meeste mensen de lever overbelast is doordat hij te veel geprikkeld wordt door alle indrukken van onze moderne buitenwereld. Om de leverfunctie te ondersteunen werd er aangeraden om dagelijks de euritmische beweging van Jupiter uit te voeren.
We weten dat traditioneel de verschillende planeten een verband hebben met een orgaan (voor de volledigheid geven we ook de overeenkomstige metalen, boomsoorten en chakra’s) :
Uit GA 279 “Eurythmie als sichtbare Sprache” nemen we de schetsen over van de verschillende planeten-gebaren.
We beginnen met de Zon :
Zon :
De armen uitstrekken, de rechterarm naar voor, de linkerarm naar achter, en dan met de twee armen tegelijkertijd een cirkelvormige beweging maken.
Dit gebaar kan beschouwd worden als de uitdrukking van de gehele mens, de mens als geheel laat zich gelden.
Venus :
De linkerarm naar achter, de rechterarm naar voor, de linkerarm maakt de cirkelbeweging, de rechterarm blijft onbeweeglijk.
Dit is de uitdrukking voor al wat in de mens liefdevolle, toegewijde wezenheid is.
Mercurius :
Rechterarm naar voor, linker naar achter, de rechterarm maakt de cirkelbeweging.
Het tegenovergestelde van de vorige beweging. Dit is de egoïstische wezenheid.
Maan :
Beide armen naar voor uitstrekken, de onderarmen over elkaar kruisen.
Dat is in het geestelijke, daar mag dit in rust blijven.
Zo hebben we al wat het scheppende is in de mens, scheppend vermogen.
Mars :
De armen voor u, de vingers gekromd en met het lichaam de beweging maken van hoog naar laag.
Zo hebben we de eigenschap van de mens die we het agressieve noemen, dus agressief vermogen.
Jupiter :
De linkerarm in rust (naar binnen gebogen), met de rechter daarrrond draaien.
Zo laat u zien dat we hier niet het agressieve vermogen hebben, maar de wijsheidsvolle activiteit.
Saturnus :
De handen aan het voorhoofd, een beetje over elkaar, laat ze naar boven en dan weer naar beneden glijden, omhoog, omlaag.
Dan hebben we wat diepzinnigheid is, in zich gesloten zijn.
* * * * * * * * * * * * * * *
.
Pedagogie : de volwassene leert van het kind
Uit GA 305 “Geestelijke grondslagen voor de opvoedkunst”, tweede voordracht, in Oxford op 17 augustus 1922 :
“Maar er is ook nog een andere weg om het geestelijke vruchtbaar, nuttig te maken. Ik zou ook dat met een voorbeeld willen illustreren.
Laten we aannemen dat ik een kind lesgeef van negen of tien jaar. Ik wil het kind iets over de onsterfelijkheid bijbrengen, over de onsterfelijkheid van de menselijke ziel.
Al houd ik nog zulke mooie filosofische uiteenzettingen, het kind zal er vooralsnog niets van begrijpen. Het wordt in het geheel niet aangesproken door hetgeen ik hem bied. Als ik nu echter tegen hem zeg: m'n beste jongen, kijk hoe de vlinder zich ontpopt, hoe hij van pop tot vlinder wordt, wegvliegt, dan heb je daar een beeld dat je kunt toepassen op de mens. Kijk eens naar het menselijk lichaam, dat is als de pop van de vlinder. En zoals uit de pop de vlinder komt vliegen, zo vliegt de ziel, wanneer de dood komt, uit het lichaam vandaan. Alleen is de vlinder zichtbaar en de ziel niet.
Nu, ik wil dit beeld alleen even aanduiden. Voor het kind zou ik het verder uitwerken.
Ik kan twee verschillende ervaringen hebben, wanneer ik dit zo toepas. Ik kan een leraar of lerares vinden die het kind dit beeld voorhoudt, en het kind heeft er niets aan. Het kind krijgt wellicht een heel mooi beeld, maar voor zijn ziel, met betrekking tot hetgeen ermee bereikt moet worden, heeft het er niets aan. Een andere leraar of lerares geeft ook dit beeld, misschien zelfs met dezelfde woorden, en het kind heeft er ongelooflijk veel aan. Het kind bloeit helemaal op in zijn ziel.
Waar ligt nu het verschil ?
Het verschil ligt daarin dat de eerste leraar of lerares verschrikkelijk verstandig is, ontzettend verstandig. Daarom zegt die tegen zichzelf : een verstandig mens gelooft toch niet dat de pop en de vlinder een beeld zijn, dat vertel ik maar, omdat het kind dom is. Het kind is dom en ik ben verstandig. Ik gebruik voor het kind een beeld. De verstandige leraar die het domme kind voor zich heeft en voor dat domme kind een verstandig beeld verzonnen heeft, wordt niet begrepen door het kind. U kunt er van op aan dat hij niet begrepen wordt !
Dan is er die andere leraar, die gelooft zelf aan zijn beeld. Die zegt tot zichzelf : de goddelijke wereldordening heeft, opdat wij de onsterfelijkheid kunnen begrijpen, dit beeld zelf in de natuur gegeven. Het is er niet opdat wij het kunnen verzinnen, maar wij ontdekken dit beeld. De scheppende geest in de natuur schenkt ons dit beeld opdat wij in dit beeld de onsterfelijkheid kunnen zien. God zelf heeft ons dit beeld geschilderd. Wij geloven aan dit beeld, zoals ook het kind geloven moet. En het kind heeft alles wat het nodig heeft, enkel doordat wij zelf niet zeggen : wij zijn verstandig, en het kind is dom - maar doordat wij zeggen: het kind heeft zijn verstandige geest door de geboorte op de wereld gebracht. Het kind is verstandig. De geest is alleen nog niet gewekt. Als wij hem niet kunnen wekken, zijn wij dom en niet het kind.
Wanneer wij maar eens op de gedachte zouden kunnen komen dat het kind eigenlijk op verborgen wijze verstandig en wij op klaarblijkelijke wijze dom zijn, en nu juist ten opzichte van het kind de opdracht hebben van dat kind te leren en daardoor pas verstandig te worden, dan zullen we met ons onderwijs indruk maken op het kind.
En dan, als dat het geval is, dan hebben wij in het eerste voorbeeld, van de leraar of lerares die zichzelf verstandig vond, de werking van het intellect gezien, en in het tweede voorbeeld de werking van de geest, van het spirituele, hetgeen dat innerlijk leeft, dat zich met de dingen verbindt, en dat ook werken kan als men geen helderziende aanschouwing van de geest heeft.”
( …. )
* * * * * * * * * * * * * * *
.
Goethes sprookje – deel vier
Het vierde en laatste deel van de commentaar op het sprookje van de Groene Slang en de Schone Lelie door Charles Kovacs. Overgenomen en vertaald uit “Der Europäer” van november 2021.
Voor de meeste mensen in de westerse beschaving betekent het woord ‘fantasie’ zoiets als het woord ‘onzin’. Maar toch bestaat er een groot publiek dat bereid is om voor producten van de fantasie te betalen en ervan te genieten. Denken we maar aan films, theaterstukken, romans of TV-shows.
Rudolf Steiners gebruik van de uitdrukking ‘morele fantasie’ in zijn Filosofie der Vrijheid zal voor menig lezer een bevreemdend gevoel oproepen als hij dit begrip voor de eerste keer tegenkomt in een filosofische context. We mogen echter zeker zijn dat deze uitdrukking welbewust gekozen werd en dat daarbij zelfs rekening gehouden werd met de Griekse oorsprong van het woord (phantasein – zichtbaar maken, van phanein – schitteren ).
Een mens die in vrijheid wil handelen ( niet afhankelijk van conventie, religieuze traditie, geldende regels en bepalingen), die heeft fantasie nodig, d.w.z. het vermogen om datgene wat hij van plan is te doen in een imaginatie te vatten. En zo’n mensen hangen van de geestelijke wereld af die hun fantasie met ‘morele intuïties’ tegemoet komt. Een zeer interessant voorbeeld daarvan vinden we bij de Zwitserse bankier Henri Dunant. Toen hij, eerder toevallig, getuige was van de gevolgen van een bloedige slachtpartij, ontstond bij hem het idee van een internationale organisatie en hij offerde vele jaren van zijn leven en ook zijn kapitaal op om het Rode Kruis tot stand te brengen.
Op 24 juni 1859 vond de Slag bij Solferino plaats. Meer dan 38.000 mannen lagen gewond, stervend of dood op het veld, terwijl er maar weinig medische verzorging was. Dunant was hierdoor zo gechoqueerd dat hij zelf het initiatief nam en de bevolking opriep, speciaal de vrouwen, om snel hulp te verlenen aan de gewonden en de zieken. Dit werkte, maar er waren te weinig materialen en Dunant kocht zelf alle materialen die nodig waren om kleine ziekenhuizen op te richten. Hij riep de bevolking vooral op om beide zijden te helpen, dus zowel de Oostenrijkers als de Fransen. Hij deed dit alles met de uitspraak "Tutti fratelli" of in het Nederlands "Wij zijn allen broeders".
( uit Wikipedia)
|
En dat is het moeilijkste deel van de opdracht : de morele techniek, de kunst om van ideeën praktische, fysieke realiteiten te maken.
De groene slang in het Sprookje is bereid zichzelf op te offeren om een brug te bouwen tussen de wereld van de zintuigen en de geestelijke wereld. Maar daarvoor heeft ze nog de leidende wijsheid nodig van de mysterie-inzichten zoals die in de oude man met de lamp leven.
Maar de feitelijke realisatie van deze brug ( en de vereniging van de Lelie en de Jongeling ) hangt van de drie koningen af : zij leveren daartoe de techniek.
De gouden koning (= geestelijk Zelf) vraagt : “vanwaar komen jullie ?”
“Uit de wereld” antwoordt de oude man, waarmee de fysieke wereld bedoeld wordt.
“Waar gaan jullie naartoe ?” vraagt de zilveren koning. “Naar de wereld” zegt de oude. Waarmee terug de fysieke wereld bedoeld wordt.
“Wat willen jullie bij ons ?” vraagt de bronzen koning. “Jullie begeleiden” zegt de oude. En dat wijst op de aanwezigheid van de drie principes manas, boeddhi en atma. Dat zijn in geen geval abstracte principes, het zijn machten die tot in de materiële substantie werken.
Manas zal de planeet Jupiter vormen, de volgende “incarnatie” van de Aarde. Boeddhi zal Venus vormen en atma de planeet Vulcanus, de laatste “incarnatie” van de Aarde.
De drie koningen staan voor drie machten die zowel geestelijk als fysiek zijn. Voor de brug die de twee werelden moet verbinden zijn zij de techniek, het aspect van de realisatie. En deze drie machten verlenen de Jongeling ( en daarmee de mensheid) de deugden die hem tot een levende realiteit in de wereld laten worden.
Als eerste komt de bronzen koning met zijn gave, het zwaard, en zegt : “Het zwaard aan de linkerzijde, de rechterhand vrij !”
Dat is een beeld voor de krachten van de wil die kunnen vernietigen maar even goed het waarachtig vrij element in de mens kunnen zijn.
De zilveren koning geeft de Jongeling een scepter met de woorden : “Weid de schapen.”
Dat is een verwijzing naar het bijbelse beeld van de goede herder, een aansporing om naar Christus op te kijken als de leraar van de broederlijke liefde.
De gouden koning zet de Jongeling een krans van eikenloof op het hoofd en maant : “Leer het hoogste kennen.”
Dit kan alleen maar betekenen het eigen onsterfelijk Zelf leren kennen – en deze kennis is het doel van de inwijding.
De wereld die wij bewonen en ook wij als mensen hebben in de loop van de evolutie te maken met veranderingen, metamorfosen. En het Sprookje schetst een beeld van het wezen van deze veranderingen.
Daar is nog een vierde koning, een chaotisch mengsel van denken, voelen en willen. Deze koning verandert in een vormloze klomp. De evolutie zal de toestand waarvoor deze koning staat, achter zich laten.
Eén van de vele raadselachtige veranderingen zien we bij de vrouw van de oude man met de lamp. Zij staat nog altijd in de schuld bij de veerman en haar hand staat op het punt van te verdwijnen. Als haar man haar zegt dat ze een bad moet nemen in de rivier, vertrouwt ze de zaak niet : door haar hand in het water te steken begon die zwart te worden en te verschrompelen. Ze doet het uiteindelijk toch en tot haar verbazing komt ze jonger en mooier uit het water. En als haar echtgenoot daarop attent maakt, lacht ze en zegt hem dat ook hij jonger is geworden.
Dit zijn beelden van de toekomst van de mysteriewijsheid en haar praktische toepassingen. Die zullen niet in het verborgene verder leven zoals in het verleden. In hun nieuwe vorm zullen ze in de toekomst voortbewegen voor allen die een interesse voor geesteswetenschap koesteren.
En wat moeten we nu met de reus aanvangen wiens schaduw over de stroom reikte ? De reus is nu onbeweeglijk geworden en de mensen kijken naar zijn schaduw zoals men naar de schaduw van een zonnewijzer kijkt – als iets wat de tijd aanduidt.
Alle grote historische veranderingen, of ze nu plots optreden of over lange periodes zich afspelen, worden bepaald door een bepaalde stand van de zon, namelijk de positie op 21 maart, de lente-dag- en-nacht-evening.
De hut van de veerman is tot altaar geworden in de tempel waar de drie koningen op hun troon zitten. Een veerman is niet meer nodig nu de brug er is. De hut van de veerman is als altaar slechts een herinnering aan het verleden.
Men kan zich de vraag stellen waarom van alle dieren op aarde het nu juist de slang is die zo’n belangrijke rol speelt in het oude testament, in de mythologie en in Goethes Sprookje.
We vinden het antwoord in een schilderij waarop Rudolf Steiner de aandacht vestigde. Daar zien we de geest die Eva verleidde afgebeeld niet als een gewone slang maar als een slang met een mensenhoofd.
Detail uit een paneel van het Grabower altaar,
geschilderd rond 1380 door Meister Bertram van Minden, te zien in de Kunsthalle in Hamburg.
Volgens Rudolf Steiner is dit de juiste weergave van de mens op de oude Maan : een slangachtig lichaam met een menselijk hoofd die door de vloeibare substantie van de oude Maan glijdt.
Thomas Meyer : we lezen bij Rudolf Steiner : “Dat de slang zelf, zoals ze als fysiek wezen bestaat, de mens verleid heeft, dat is een uitvinding van het naturalisme van de nieuwere tijd, van het materialisme” (in GA 292, blz. 178).
De slang wordt ook afgebeeld op de zegel van het vierde mysteriedrama “Het ontwaken van de ziel.”
|
Maar dit beeld zegt ons ook iets over de toekomst. In een voordracht in Berlijn op 17 oktober 1904 (te vinden in GA 89) beschreef Rudolf Steiner de volgende trap van de evolutie, de Jupiter-toestand :
“Al het minerale zal dan verdwenen zijn en alle wijsheid zal volledig in liefde veranderd zijn. Het gevolg zal zijn – omdat de macrokosmos liefde is – dat dan het astraal lichaam zijn hoogste ontwikkeling kan bereiken. Het onderste rijk zal dan het plantenrijk zijn, en de mens zal zo’n week lichaam hebben dat het astraal lichaam vormgevend zal werken, een natuurwet zal zijn. Karma is dan voorbij en de liefde heeft een reëel bestaan. Het gevolg zal zijn dat alles wat de mens voelt onmiddellijk zal weergegeven worden in de fysieke wereld. Ieder mens zal het beeld zijn van zijn karma.”
Als we terugdenken aan het Fichte-citaat dat Rudolf Steiner aanhaalde in een brief : “Het leven is liefde en de hele vorm en kracht van het leven bestaat in de liefde en ontstaat uit de liefde” – dan kunnen we in de Jupiter-toestand de vervulling van dit ideaal zien.
Niet alle gebeurtenissen in het Sprookje werden geïnterpreteerd. Het was niet Rudolf Steiners bedoeling om een complete commentaar en een verklaring voor ieder symbool en voorval te geven. Een dergelijke pedante onderneming lag niet in zijn natuur, even weinig als in die van Goethe.
De lezer kan zich misschien geroepen voelen om een eigen interpretatie te vinden voor zaken die wij niet behandeld hebben.
Waar we ten slotte nog op willen wijzen is de belangrijke rol die dit Sprookje heeft gespeeld in het leven en de spirituele ontwikkeling van Rudolf Steiner. Over de diepe betekenis van dit Sprookje vinden we opstellen en voordrachten en ontelbare verwijzingen in zijn brieven. Hij bleef zich verdiepen in dit Sprookje tot hij het eerste ontwerp voor zijn mysteriedrama “De poort van de inwijding” schreef. In de ontwerpen dragen de verschillende personages nog geen eigen namen maar werden benoemd met de namen uit het Sprookje : Lelie, Jongeling, Oude met de lamp enz.
Zonder het Sprookje zou er geen eerste mysteriedrama geweest zijn en zonder eerste mysteriedrama ook geen drie volgende. En zonder de mysteriedrama’s zou er niet gezocht zijn naar een geschikte plek om ze op te voeren, een zoektocht die uiteindelijk naar Dornach leidde.
We kunnen ons niet voorstellen hoe het met de antroposofie zou gegaan zijn indien zij tussen de twee wereldoorlogen niet een plaats had gevonden in het neutrale Zwitserland
Zo heeft het Sprookje van de groene slang en de schone lelie in het karma van de antroposofie een beslissende rol gespeeld.
De zegel van het vierde mysteriedrama “Het ontwaken van de ziel.”
* * * * * * * * * * * * * * *
|