Inhoudstafel van Brug 78 (december 2012)

Over Iscador

“De aardse en de kosmische mens” van Bruno Skerath

Uittreksel over het “radicaal Boze”

Bespreking van dit uittreksel

Schetsen

Over Mani

Over Krishna

Wat is normaal ?



+ Groter lettertype
+ Kleiner lettertype


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*



Beste Lezer,


“Met alles wat hij doet staat de mens in een proces van ontstaan en vergaan. En wat goed is, dat is nu voor de mens niet datgene waarvan hij zegt : dat is goed, dat vervult mij met sympathie. Nee, nu begint de mens in te zien : het goede is datgene in de wereld wat scheppend is, het is overal identiek met de wereld van het ontstaan. En van het kwaad voelt de mens overal dat het een uiteenvallen, een vergaan is.
Dat is een belangrijke overgang tot een nieuwe beschouwing van de wereld, dat men het kwaad niet anders meer zal kunnen aanvoelen dan als de wurgengel van de dood die door de wereld schrijdt; en dat men het goede niet anders zal kunnen aanvoelen als de schepper van voortdurende wereldgeboorten op grote en kleine schaal. ( … )

De wereld van het goede en de wereld zijn niet slechts zoals ze ons in de uiterlijke maja verschijnen waar wij met ons oordeel over het goede en het kwade niets anders kunnen vinden dan dat het ene ons sympathiek is en het andere antipathiek.
Nee, de wereld van het goede is de wereld van het scheppende, en het kwaad is de wurgengel die met een zeis door de wereld gaat. En met iedere slechte daad worden wij helpers van de wurgengel, nemen wij zelf zijn zeis en worden actief in doods- en verrottingsprocessen.
Versterkend op onze wereldbeschouwing, zo werken de begrippen die wij vanuit een spirituele achtergrond opnemen. Dat is het sterke dat de mensheid vanaf nu moet opnemen voor de cultuurontwikkeling van de toekomst, want de mensen gaan dit nodig hebben. Tot nu toe zorgden goede goden voor de mensen. Nu is de tijd gekomen, in ons 5de na-atlantische tijdvak, dat de mens meer of minder het wereldverloop, het goede en het kwade, zelf ter hand kan nemen. Daartoe is nodig dat hij zal weten wat het goede betekent als scheppend principe, wat het kwaad betekent als doodbrengend principe.”
Uit GA 134 “Die Welt der Sinne und die Welt des Geistes”, 2de voordracht (december 1911).


Als we dit goed begrijpen, dan kan het Kwaad, het Boze, nooit scheppend zijn. Dat is één van de redenen waarom het niet eens kunnen zijn met het centrale punt in het nieuwe boek van Bruno Skerath, waar het grootste deel van deze Brug over gaat.

François De Wit


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Antroposofie geneest kanker

Rond 1990 was het boek “Je kunt je leven helen” van Luise Hay heel populair. Bij deze merkwaardige vrouw was kanker vastgesteld. In plaats van zich halsoverkop in chemotherapie en bestralingen te storten, nam ze de tijd om zich even te bezinnen. Ze vroeg zich af : wat wil deze ziekte mij leren ? Ze geraakte ervan overtuigd dat het verkeerde denkpatronen waren die haar deze kanker bezorgd hadden en dat de kanker zou verdwijnen als ze haar gedachten- en gevoelsleven zou veranderen. En zo gebeurde het ook. Een echt voorbeeld voor antroposofen : de geest is baas over het lichaam. Nu is het wel zo dat niet iedereen de kracht vindt om zich los te maken van gedachtenpatronen en levenswijzen waarvan hij inziet dat ze ziekmakend werken, ook niet als hij antroposoof is.
In dat geval kan een farmacologisch middel ondersteuning bieden. Dat is het geneesmiddel Iscador, dat uit de maretak ontwikkeld werd op aanwijzing van Rudolf Steiner. Uit de brochure voor patiënten van Weleda (“Kanker en Iscador” door Arie Bos) namen we wat interessante informatie over.

Het is gebleken dat kankerpatiënten vrijwel altijd een sterk verminderde afweer hebben. Het is dus van groot belang dat niet alleen ontspoorde cellen worden verwijderd, maar ook dat het interne regelsysteem weer optimaal gaat functioneren. Dat is met de huidige therapieën meestal moeilijk te realiseren. Bestraling en chemotherapie hebben de bedoeling korte metten te maken met kankercellen, maar helaas tasten ze ook het immuunsysteem aan. Daarbij komt nog dat een operatie op zich al een onderdrukking van het immuunsysteem met zich meebrengt. Dat wordt dan ook gezien als een van de factoren die het ontstaan van uitzaaiingen bevorderen. Dat betekent overigens niet dat dit een reden vormt om niet te opereren.

De werking van Iscador op het immuunsysteem
Hoe werkt Iscador op het immuunsysteem? Het blijkt dat een aantal celsoorten na de toediening van lscador worden gestimuleerd om zich te vermeerderen en sterker te reageren. Deze vermeerdering en activiteitstoename is vooral te zien bij de witte bloedlichaampjes die de eigen cellen controleren op eigenschappen die een teken zijn van virusinfectie of tumoractiviteit. Wanneer dat het geval is worden deze zieke cellen onschadelijk gemaakt. De aanmaak van stoffen (cytokinen) die een rol spelen in dezelfde afweer wordt ook door Iscador gestimuleerd. Het blijkt dat daartoe ook stoffen behoren die de waarneming van pijn onderdrukken.

Invloed van de psyche op het immuunsysteem
Sinds ontdekt werd dat het immuunsysteem met het zenuwstelsel en het hormonale systeem communiceert, werd begrijpelijker dat psychische processen invloed kunnen hebben op het immuun-systeem. Daar is vrij veel onderzoek naar gedaan. Een van de meest indrukwekkende studies is die van professor Grossarth-Maticek van de Universiteit van Heidelberg, uitgevoerd gedurende 23 jaar bij 30.000 mensen.
Grossarth-Maticek onderzocht de invloed van psychische autonomie, die hij ‘zelfregulatie’ noemt, op het ontstaan van kanker. Hierbij bleek dat hoe meer de mensen hun manier van leven zelf bepalen (en zich daarin dus niet laten leiden door andere mensen, verslavingen of ongecontroleerde emoties, maar door hun waarnemingen van wat hen goed doet en wat niet), hoe minder kans ze hebben op het krijgen van kanker en hoe langer ze leven.
Hij onderzocht ook de overlevingstijd bij 3.410 mensen die aan kanker waren geopereerd. Hij vergeleek mensen met een goede en met een slechte zelfregulatie in verschillende situaties: met bestraling na operatie, met chemotherapie na operatie, met zowel chemotherapie als bestraling na operatie en een groep met alleen operatie. Bij de eerste twee groepen bleken de patiënten met de goede zelfregulatie meer dan 6 jaar langer te leven dan de groep met de slechte zelfregulatie. De patiënten met zowel bestraling als chemotherapie deden het minder goed, maar daarvan leefde de groep met een goede zelfregulatie toch nog gemiddeld 4,8 jaar langer dan die met een slechte zelfregulatie. De patiënten met alleen operatie deden het het best: met een slechte zelfregulatie leefden ze gemiddeld 4,2 jaar en met een goede zelfregulatie gemiddeld 11,9 jaar.
De verklaring van het verschil tussen de groepen met alleen operatie en de patiënten die ook nog chemotherapie en bestraling kregen, moet natuurlijk worden gezocht in het feit dat de patiënten met alleen operatie waarschijnlijk een gunstiger vorm of stadium van kanker hadden. Interessant is dat Grossarth-Maticek ook 62 patiënten in zijn onderzoek opnam die naast de reguliere therapie ook met Iscador werden behandeld.
Deze bleken - en dat gold zowel voor de groep met een slechte als voor de groep met een goede zelfregulatie - nog weer één jaar langer te leven dan de gunstigste groep (alleen operatie zonder Iscador). De Iscador-groep leefde gemiddeld 12,6 jaar bij goede, resp. 5 jaar bij slechte zelfregulatie. Onder de Iscador-groep vielen echter ook patiënten met bestraling en chemotherapie. Het verschil van de Iscador-groep met de groepen die ook chemotherapie en bestraling kregen, maar geen Iscador was uiteraard nog groter. Dit blijkt wanneer je deze getallen (7,6 jaar bij goede- en 2,8 jaar bij slechte zelfregulatie) met die van de Iscadorgroep vergelijkt.

Invloed van Iscador op de psyche
Een deel van dit effect zou te maken kunnen hebben met het volgende. Er zijn veel waarnemingen beschreven waarbij patiënten beter psychisch gingen functioneren wanneer ze met lscador werden behandeld. Er was vaak sprake van een herwonnen belangstelling voor de omgeving en een in de eigen hand nemen van het leven. Het is nog niet goed onderzocht hoe dit komt, maar er is wel een vermoeden van hoe dit kan.
Het immuunsysteem is te zien als een regelsysteem dat de gezonde eigenheid of autonomie van het lichaam bewaart : het maakt onderscheid tussen wat wel tot het lichaam behoort en wat niet. Het onderscheidt als het ware tussen ik en ‘niet-ik’. De afweer, vooral die van de lymfocyten, is daarmee sterk individueel, denk maar aan de afstotingsprocessen bij transplantatie. Dat is op psychisch niveau te vergelijken met wat we noemen de ‘ik-sterkte’, die een maat is voor een gezonde autonomie in het psychisch functioneren. Dat is niet zomaar een vergelijking. Het is zo dat door de communicatie tussen zenuwstelsel, immuunsysteem en hormonaal systeem de psyche niet alleen een invloed op het immuunsysteem heeft. Er is evenzeer ook aangetoond dat andersom het immuunsysteem weer een invloed uitoefent dp het bewustzijn. Zo is het aannemelijk dat een gezond immuunsysteem de basis vormt voor een gezond psychisch functioneren, en daar kan Iscador een rol in spelen. Ook de warmtewerking van lscador draagt hieraan bij. Warmteontwikkeling in het lichaam duidt in psychologische zin altijd op betrokkenheid, denk hierbij bijvoorbeeld aan warm lopen voor iets zoals bij enthousiasme, liefde en genegenheid, maar ook bij woede. Terwijl kou eerder op terugtrekking wijst, zoals bij angst. Het blijft een feit dat de diagnose kanker enorme angst kan oproepen. Misschien is van alle therapieën die kunnen helpen de therapie die ook de angst helpt bestrijden wel het belangrijkste. Angst en depressie hebben een ongunstig effect op de afweer. Het best functioneert de afweer bij die mensen die zich bewust zijn van wat hen goed doet (in voedsel slaap-waakritme, ontspanning, creativiteit, lichaamsbeweging, contact met mensen) en dat opzoeken. Vooral mensen die tot steun kunnen zijn, zijn belangrijk. Het blijkt dat kankerpatiënten die steun vinden in een lotgenotengroep, waar ze hun gevoelens zonder gêne kunnen delen, duidelijk langer leven dan anderen. Net zo belangrijk is het om alles te vermijden wat klaarblijkelijk slecht doet. Vooral mensen die negatief zijn, smalend spreken over ‘valse hoop’ zijn met evenveel recht te vermijden als junkfood en sigaretten. Hetzelfde geldt voor levensbeschouwingen die geen ruimte laten voor hoop.

Als Iscador zo’n werkzaam middel is, waarom heeft mijn specialist dit dan niet aangeraden ?
In tegenstelling tot de reguliere kankertherapieën is de ontdekking van de maretak als kankermedicijn geen gevolg van natuurwetenschappelijk onderzoek. Iscador is in 1925 in Zwitserland, voor het eerst door de Nederlandse arts Ita Wegman op aanwijzingen van Rudolf Steiner als een antikankermiddel vervaardigd. Het wordt op een nogal bijzondere manier gemaakt uit de takjes, blaadjes en bessen van de maretak (Viscum album, andere namen : mistel of vogellijm). Steiner beschreef het als een middel dat de eigen geneeskracht van het lichaam bij kanker kon ondersteunen. Het is door hem als resultaat van geesteswetenschappelijk onderzoek naar voren gebracht, in een tijd waarin de immunologie nog maar in de kinderschoenen stond en men geen weet had van mistellektinen en viscotoxinen. In die tijd werd, net als nu, weinig geloof gehecht aan een middel, dat niet op medisch-natuurwetenschappelijke gronden was ontwikkeld. Ondanks het feit dat sindsdien veel wetenschappelijk onderzoek is verricht dat de immunologische werking van Iscador onderbouwt, blijft het voor veel artsen een ‘alternatief’ middel en houdt het zich daarmee buiten hun gezichtsveld op. Overigens geldt dat zeker niet voor alle artsen.

De maretak lijkt nergens op
Er is een manier om achter de werking van een mogelijke geneesplant te komen die niet bestaat uit het analyseren van de inhoudsstoffen maar uit het nauwkeurig waarnemen van de eigenschappen van die plant. Dit heet de fenomenologische methode. Vanuit dit gezichtspunt zijn er interessante dingen over de maretak te zeggen.

Het eerste wat opvalt is dat de maretak als een bol groeit, zonder voorkeur voor boven of onder. Zelfs de’ blaadjes kennen geen verschil tussen onder- en bovenkant. Dat is uniek in de plantenwereld, waar het gebruikelijk is om van onder naar boven te groeien: tegen de zwaartekracht in, vanuit de aarde naar de zon met de wortel juist naar het middelpunt van de aarde. De maretak kàn zelfs niet op de aarde groeien, alleen in (bepaalde) bomen.
De relatie van de maretak met de zon is ook hoogst ongebruikelijk. De plant rust in de zomer en herfst, alleen in het voorjaar groeit hij en in de winter, in februari bloeit hij, terwijl de bessen in december rijpen. De plant is altijd groen, maar in tegenstelling tot andere altijd groene planten is de groene kleur ‘s zomers het diepst en ‘s winters juist wat geler. In het voorjaar wordt dit geel weer groen. Het bladgroen, dat een rol speelt in de lichtstofwisseling van de plant, zit niet alleen in de blaadjes maar in de hele plant: ook de stengels en de ‘wortel’, die in de boomtak verankerd zit. De blaadjes verwelken nooit, ze worden na 1,5 tot 4 jaar groen afgeworpen.
Zelfs het zaad is groen. En het is ook eigenlijk geen zaad, maar een sappig groen plantenembryo, dat alleen in leven kan blijven en rijpen wanneer het daglicht ongehinderd door de schil van de bes en het vruchtvlees heen blijft schijnen. Bij andere planten moet het zaad juist een rustperiode in het donker in de aarde doormaken. De maretak zal niet meer kiemen wanneer de bes meer dan 5 dagen in het donker op de grond heeft doorgebracht. Het kiemen moet dus anders. Het gaat via vogels. Wanneer een vogel een bes opeet probeert hij de kleverige inhoud (Viscum komt van visceus, kleverig, vandaar de Nederlandse naam vogellijm) kwijt te raken door zijn snavel aan een tak af te vegen. Andere vogels eten de bessen wel op maar de kleverige inhoud met het embryo passeert ongehinderd het spijsverterings-kanaal en wordt op een tak gedeponeerd. Het embryo wordt zo aan een tak geplakt.
Bij het kiemen groeit vervolgens de wortel eerst omhoog; ook dat is zeer ongebruikelijk. Het kiemplantje vertoont, net als andere planten, twee ovale blaadjes. In tegenstelling tot andere planten blijft de maretak altijd deze bladvorm behouden. De maretak groeit extreem langzaam: de eerste blaadjes van de kiemplant verschijnen pas in het tweede jaar, de eerste vertakking pas na vier jaar. Iedere volgende vertakking (van niet meer dan ongeveer 5 - 8 cm) ontstaat pas na een jaar. Pas na 5 tot 7 jaar vormen zich de eerste bloemvormen. De plant is tweehuizig, dat wil zeggen : er zijn mannelijke en vrouwelijke planten. De bes is pas na 9 maanden rijp in december. De bes blijft tot in de zomer vers (wanneer ze aan de plant blijft zitten en niet door vogels wordt opgepikt). In februari vinden we dus bessen en bloemen tegelijkertijd aan de plant.

Autonome plant
We hebben hier met een ongehoord autonome plant te maken, die niet zoals andere planten aan het seizoen, aan warmte, licht en zwaartekracht is overgeleverd. Hoewel hij als een parasiet in een boom lijkt te groeien (zoals een tumor in de mens) is hij geen woekerplant, hij doet het niet ten koste van de gastheer. Door zijn overvloedige bladgroen zorgt hij met behulp van licht en stikstof en koolstof uit de lucht voor de opbouw van zijn eigen stoffen. Hij bezit daarmee een overvloedige vitaliteit die door zijn eeuwig jeugdige uiterlijk (altijd overal groen en een eeuwige kiemplant) wordt onderstreept. Van deze vitaliteit wordt zeer beheerst gebruik gemaakt: de ongebruikelijk geremde en streng gevormde groei geeft een soort overwinning van zijn tumortendens te zien.
Dit kan natuurlijk niet als bewijs gelden dat deze plant een kankergeneesmiddel is, dat bewijs kan alleen de praktijk leveren. Het is een voorbeeld van een manier om in de natuur op zoek te gaan naar nieuwe geneesplanten.

De verschillende mistelsoorten
Voor het bereiden van Iscador wordt zoals gezegd gebruik gemaakt van de Viscum album. In Europa bestaan daar drie soorten van. De loofbomenmistel en de dennenmistel en de sparrenmistel. Deze zijn botanisch verschillend. Dennenmistel kan dus niet op een loofboom of een spar groeien en dat geldt voor de andere soorten omgekeerd ook. De soorten zien er ook enigszins verschillend uit en ook wat betreft de inhoudsstoffen bestaat verschil. Zo bevat de dennenmistel veel minder mistellektinen dan de anderen. De loofboommistel kan op verschillende gastheerbomen groeien. Voor de kenner is er zelfs een verschil in uiterlijk waar te nemen tussen de mistels die groeien op verschillende loofbomen. En het merkwaardige is dat ook dit verschil in de samenstelling van de inhoudsstoffen tot uiting komt. Steiner had al gesteld dat de extracten van maretakken van verschillende gastheerbomen specifiek werkzaam zouden zijn bij verschillende tumorsoorten. Dit is met behulp van weefselkweken van verschillende tumorsoorten bevestigd. Iscador wordt vervaardigd van mistel van dennen, eiken en appelbomen.

Het fabricageproces
De verschillende delen van de plant vertonen hun eigen samenstelling aan inhoudsstoffen. Daarenboven verschilt dat nog weer per jaargetijde. Er wordt zowel na de winteroogst als na de zomeroogst een extract vervaardigd. Deze extracten worden op een bijzondere manier met elkaar gemengd: op een schijf van titanium van 1 meter doorsnede die draait met een snelheid van 10.000 toeren per minuut wordt het wintersap continu op het midden ingegoten, zodat het zich horizontaal uitspreidt, terwijl het zomersap vanaf 1 meter hoogte binnen in de rand wordt gedruppeld. Het op deze wijze gemengde extract blijkt met kiemproeven een duidelijk kwaliteitsverschil te vertonen met een slechts met de hand gemengd extract. De klinische betekenis hiervan moet nog worden onderzocht. Het zo ontstane mistelextract wordt tot verschillende sterkten verdund en in injectieampullen gedaan.

Toepassingen van de maretaktherapie
Uit de gegeven beschrijvingen zal duidelijk zijn dat de maretak vaker ingezet zal kunnen worden dan alleen bij kanker. Daarbij kan gedacht worden aan voorstadia van kanker, zoals die bij baarmoederhals uitstrijkjes naar voren kunnen komen en bij (nog) goedaardige poliepen in de darm of blaas. Maar ook bij andere goedaardige gezwellen. Iscador kan eveneens ingezet worden wanneer al van uitzaaiingen sprake is. De uitzaaiingen kunnen op deze manier vaak stationair worden gehouden. Er zijn ook gunstige resultaten beschreven van Iscador therapie bij kwaadaardige bloedziekten als leukemie en de ziekte van Hodgkin.
Een andere reden om Iscador in te zetten kan men vinden in al die toestanden waarbij het immuun-systeem tekortschiet of beschadigd is. Zo zijn er studies gepubliceerd met gunstige resultaten bij HIV-infectie en bij kinderen die in Tsjernobyl tijdens de kernreactorcatastrofe door straling ziek zijn geworden. De oorzaak van de meeste ziekten van deze kinderen was gelegen in de beschadiging van het immuunsysteem. Zowel het immuunsysteem als de ziektesymptomen verbeterden tot normale toestand (in tegenstelling tot kinderen die een placebotherapie kregen). Er zijn op het moment van schrijven studies gaande naar de toepassing bij chronische hepatitis C-infectie en bij het Chronisch Vermoeidheid Syndroom.
De maretaktherapie kan gecombineerd worden met andere therapieën zoals bestraling en chemotherapie, pijnstilling, vitamines, diëten enz.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*


.

De aardse en de kosmische mens - deel één

door François De Wit




Zo luidt de titel van een boek dat dit jaar verscheen bij de uitgeverij Kramat. Het is geschreven door Bruno Skerath, een oud-voorzitter van de Antroposofische Vereniging in België. Het was een lezer van dit tijdschrift die ons op dit boek attent maakte. Hij was er vol lof over. Je kunt het boek beschouwen als een herwerkte versie van Rudolf Steiners “De wetenschap van de geheimen der ziel”, het basiswerk van de antroposofie dat in 1910 verscheen. Dit werk is ondertussen toch een harde noot geworden en je moet goede tanden hebben om de lectuur ervan vol te houden. Het is namelijk een boek van bijna 450 blz. dat maar in enkele hoofdstukken is onderverdeeld die daardoor zeer zwaar te verteren zijn (het hoofdstuk “Wereldontwikkeling en mens” bvb. is 160 blz. lang). We weten natuurlijk dat Rudolf Steiner daar een bedoeling mee had : de moeite die je moet doen om de lectuur te begrijpen en vol te houden is al een eerste stap op een geestelijke ontwikkelingsweg. We zijn nu 100 jaar verder, het ontwikkelingsniveau van de mensheid is technisch-materieel gezien weliswaar hoger geworden, maar terzelfdertijd is het geestelijk-spiritueel niveau van de ontwikkelde mensen over het algemeen genivelleerd.
Daar moet ook rekening mee gehouden worden. Het boek van Bruno Skerath schijnt daar rekening mee te houden. Het stelt niet dezelfde intellectuele eisen aan de lezer als het werk van Rudolf Steiner, er werd hier een keuze gemaakt voor bevattelijkheid. Het boek bestaat uit een 60-tal beschouwingen, verdeeld over een kleine 600 blz. Iedere beschouwing is dus slechts enkele bladzijden lang. De auteur gaat a.h.w. in dialoog met de lezer, stelt vragen en geeft antwoorden.
Bekijken we de inhoudstafel van het boek, dan zien we negen afdelingen :

De volledige mens (over de wezensdelen)
De hogere wezens (over de Hiërarchieën)
Over de Triniteit
Over de aard van de Schepping
Over het leven in het hiernamaals
Over het lijden
Over het radicaal Boze
Geesteswetenschap en evolutie
Over Rudolf Steiner

Hoewel over de Christus gesproken wordt in het hoofdstuk over de Triniteit, vinden we geen aparte afdelingen over de Christus, het Mysterie van Golgotha of Michaël.
De antroposofische lezer kan dit vreemd vinden maar de auteur gaat ervan uit dat zijn lezer geen antroposoof is en hij wil hem antwoorden aanreiken vanuit de antroposofische geesteswetenschap. In een boek dat maar een inleiding wil zijn tot de geesteswetenschap (volgens de achterflap) kan je natuurlijk niet alles ineens zeggen.
In het voorwoord - waarvan de auteur vindt dat we het zeker moeten lezen omdat het al tot de inhoud behoort -, worden we verwittigd dat er vele herhalingen in het boek voorkomen omdat “elke beschouwing een min of meer afgerond geheel vormt en je gelijk welk hoofdstuk op zich kan lezen”. Dat is maar gedeeltelijk waar, zoals we zelf ondervonden. Dat kwam zo. De persoon die onze aandacht vestigde op dit boek, deed dat omdat hij in het boek gelezen had dat de mens een schepping van het Boze zou zijn. Dat deed natuurlijk onze wenkbrauwen fronsen. Hoe zou de mens een schepping van het Boze kunnen zijn als Rudolf Steiner zo vaak de Rozenkruisersspreuk gebruikt “Ex Deo Nascimur”, wat hij in de Grondsteenspreuk vertaalt als “Aus dem Göttlichem weset die Menschheit” – Uit het Goddelijke stamt de mensheid. En dan beweert een bekende antroposoof dat we uit het duivelse stammen ! Omdat deze bewering zo weinig antroposofisch klinkt, kochten we het boek.
We vinden deze stelling terug in Beschouwing 50 (op blz. 373). We lazen dus deze beschouwing eerst, maar omdat daar zowel over het Ik als over de triniteit gesproken wordt, waren we verplicht om ook de beschouwingen daarover te lezen. En omdat in die beschouwingen veel naar vroegere en latere hoofdstukken verwezen werd, konden we niet anders dan het boek van begin tot einde te lezen. Wat in ieder geval een interessante lectuur was. Beschouwing 50 is getiteld :
“Waarom schiep God en wat doet het Boze in een schepping van Liefde ?”
Dit is de tweede beschouwing in de afdeling over het Radicaal Boze. Het is een kleine studie die eigenlijk buiten het kader van het boek valt, zoals de auteur zelf zegt :

Het is geen introductie meer, maar een studie. Het kan echter dienstig zijn als je zelf met de existentiële vragen zit, die hier aan de orde zijn. Je moet dan de wil hebben om tot op de bodem te gaan en bereid zijn de redeneringen te volgen, evenals de verwijzingen naar minder gekende bronnen. Om niet alles weer van voren af aan te moeten verklaren, wordt er toch van uitgegaan dat je het boek tot hier hebt gelezen.

Omdat wijzelf met deze existentiële vragen worstelen, tot op de bodem willen gaan en de redenering willen volgen, geven we hierna een verkorte inhoud van deze beschouwing en daarna onze aanmerkingen.
De auteur begint ongeveer zo :
De vraag “Waarom schiep God en wat doet het Boze in een schepping van Liefde ?” - kan en wil de moderne wetenschap niet beantwoorden. Voor haar is de mens en de wereld een toevallig samenraapsel van atomen en moleculen en waarom sommige van deze samenraapsels ineens gingen beseffen dat ze bestaan, dus bewustzijn kregen, dat kan die wetenschap niet verklaren. Maar in de mens leven deze vragen en als ze niet beantwoord worden, dan wordt voor velen het leven zinloos, getuige daarvan de vele zelfmoorden in de westerse welvaartsstaten.
Ook de traditionele godsdiensten kunnen op deze vraag in onze tijd geen bevredigend antwoord meer op geven omdat ze op een gegeven ogenblik, als de kritische mens blijft doorvragen, moeten verwijzen naar een geloof.
En hier, zegt de auteur, kan de geesteswetenschap ons wel een afdoend antwoord geven. We citeren vanaf blz. 378 ( de cursiveringen in het origineel hebben we niet overgenomen) :

.

Uit : Bruno Skerath, "De aardse en de kosmische mens"


Eerst als we zulke fundamentele vragen stellen, wordt antroposofie wat ze werkelijk wil zijn, namelijk wetenschap, geesteswetenschap. Daardoor onderscheidt ze zich van geloof. Geloof stelt op een bepaald ogenblik geen verdere vragen meer en laat de fundamentele problemen over aan het ongewisse of aan God. Maar de wetenschapper gaat door, hij blijft doorvragen!...
( … )
Waartoe werden wij, mensen, geschapen? We vernemen via de antroposofie hoe dat in zijn werk is gegaan, in verschillende fasen, met een fysiek lichaam, een etherlichaam, een astraallichaam, een Ik, enz. Maar waarom? We hebben er niet om gevraagd, want we bestonden niet.
Zoals al werd gezegd : er zou ons veel zorg, smart en lijden bespaard zijn gebleven, als God het erbij had gelaten en ons niet van ergens-nergens te voorschijn had gehaald. Volgens de antroposofie riskeren we ook nog vroeg of laat in de ban te raken van kwaadwillige machten die ons belagen! Ook dat gevaar zouden we niet lopen als we niet zouden existeren.
Natuurlijk dan zouden we ook de vreugden van het bestaan niet kennen. Maar die zouden we niet missen, want we zouden er niet zijn. Dus waarom moest God ons persé in het bestaan roepen? ( … ) Daarmee komen we ook tot de vraag naar de aanwezigheid van het radicaal Boze.

Als we de macht van het radicaal Boze bedoelen, schrijven we het Boze met hoofdletter om ze te onderscheiden van boos in andere betekenissen, zoals: “Vader was boos omdat Jan zijn huiswerk niet had gemaakt”. Die vaderlijke boosheid is alvast niet liefdeloos. - BS 

Christus openbaart ons dat de God Vader een God van Liefde is. Maar hoe verklaren we dan de macht van het radicaal Boze in Zijn schepping die dan toch een Schepping uit Liefde moet zijn? Het radicaal Boze is het volstrekt liefdeloze. Dat is zijn kenmerk. Maar het volstrekt liefdeloze kan toch niet afkomstig zijn van een God van Liefde. Doch het is er nu eenmaal. Waar komt het dan vandaan? Dat is opnieuw een existentiële vraag, want door onze existentie ontmoeten we het Boze. Als we niet bestonden, zouden we er niets mee te maken hebben.

We hebben nu al drie existentiële vragen gesteld die ons dooreenschudden en die op een antwoord wachten!
1) Waarom moest er een Schepping komen;
2) waarom werd de mens geschapen en
3) wat doet het Boze, het radicaal liefdeloze in een Schepping van de Liefde?

Om daar antwoorden op te vinden moeten we echter bereid zijn eerst een aantal ingeburgerde voorstellingen op te ruimen, namelijk zulke die geen stand meer houden. En dat kan aanvankelijk verrassend en zelfs onaangenaam zijn !
Bijvoorbeeld: we houden de Schepping waarin we leven voor universeel, ze zou de hele kosmos omvatten. Maar Rudolf Steiner wijst erop dat de beide hoogste Hiërarchieën, de Cherubim en de Serafim met de God Vader zijn overgekomen uit een andere Schepping! Dat stemt toch wel even tot nadenken! Er bestaan dus in de kosmos nog andere Scheppingen.
( … )
Dat er iets buiten onze Schepping bestaat wordt trouwens door het Evangelie bevestigd. Daar is sprake van een duisternis daarbuiten, waar geween is en geknars van tanden (Mattheus 22:1-17).

Nog een andere voorstelling moeten we bijsturen. We zijn nog doordrongen van de mening dat de God-Vader de eeuwig onveranderlijke, in zichzelf rustende en aan zichzelf gelijkblijvende hoogste God is. Dat werd ons toch altijd als een onomstotelijke waarheid voorgehouden. Uit een tekst van Rudolf Steiner blijkt echter weer iets anders. Ik citeer :

Het christendom (zoals Steiner het beschrijft) maakt hier het onderscheid tussen de God- Vader, die door het christendom wordt beschouwd als de hoogst opgeklommen Geest op de Oude Saturnus, en Zijn tegenstander, de Geest van alle boze Ik-heden en van al het radicaal amorele, die destijds op de Oude Saturnus afvallig is geworden.”

Rudolf Steiner “Menschheits-Entwickelung und Christus-Erkenntnis” GA 100, 9de voordracht van 24 juni 1907.

God-Vader is dus een opgeklommen Geest, d.w.z. Hij heeft zelf een ontwikkeling doorgemaakt, namelijk om de hoogst opgeklommen geest op de Oude Saturnus te worden, zoals blijkt uit het citaat. Hij is dus niet de eeuwig onveranderlijke die we ons tot nu toe hebben voorgesteld. We mogen aannemen dat Hij zich nog verder ontwikkelt, namelijk door de daden van liefde die Hij stelt. En juist dat is dan in overeenstemming met de aard van Zijn Schepping, die immers een Schepping van de ontwikkeling wil zijn. Daarvan zal Hij dan toch het opperste voorbeeld willen geven, namelijk door ook Zichzelf nog te ontwikkelen, zij het op een ander niveau dan dat van ons, mensen. Eerst dankzij de hiervoor geschetste nieuwe inzichten verschijnen er antwoorden op onze existentiële vragen. Die gaan we nu trachten te achterhalen.

Allereerst de vraag naar de aanwezigheid van het radicaal Boze, het volstrekt liefdeloze in een Schepping van de Liefde. We bekijken nog eens het tweede deel van het citaat dat ik daarnet heb aangehaald:
Het christendom (zoals Steiner het beschrijft) maakt hier het onderscheid tussen de God- Vader, die door het christendom wordt beschouwd als de hoogst opgeklommen Geest op de Oude Saturnus, en Zijn tegenstander, de Geest van alle boze Ik-heden en van al het radicaal amorele, die destijds op de Oude Saturnus afvallig is geworden.

Daar wordt de Geest van het Boze, de Geest van alle boze Ik-heden, naast de God-Vader geplaatst, als diens tegenstander. Met andere woorden: de macht van het radicaal Boze is niet ondergeschikt aan de God-Vader, zoals door de Kerken wordt vooropgesteld, maar nevengeschikt. De Boze staat dus niet onder de Vadergod maar naast Hem, niet als een ondergeschikte, maar als een gelijke. Dat brengt ons tot een antwoord op een eerste existentiële vraag, namelijk de vraag naar de herkomst van het Boze in een Schepping van de Liefde. Het Boze is geen schepping van de God van Liefde, maar het bestaat op zichzelf naast en buiten de God van Liefde. ( … )

Maar wat wordt er bedoeld met het Boze? En we hebben het hier over het radicaal Boze!

Er moet eerst en vooral worden gewezen op een belangrijk onderscheid. Alle smart en leed, alle lijden dat ons wordt toegebracht, is niet altijd afkomstig van het radicaal Boze. Dat moeten we heel goed beseffen!
Er is namelijk ook het lijden dat onze ontwikkeling moet dienen, onze ontwikkeling naar hoger mens-zijn. Dat soort lijden staat in dienst van de Liefde, al doet het ook pijn. Liefde is niet alleen zachtheid. Liefde heeft een zachte, maar waar nodig ook een harde hand. Zo ook de God van de Liefde. Zijn harde hand doet pijn, maar dat is voor onze bestwil, om ons op te voeden, om ons vooruit te helpen in onze ontwikkeling. Het is geen sadistisch pijnigen omwille van de pijniging zelf. En dat is nu juist bij het radicaal Boze wel het geval, het radicaal Boze pijnigt omwille van de pijn en omwille van de voldoening die het daarbij ondervindt. Niet om ons vooruit te helpen, integendeel. Dat is een belangrijk onderscheid dat we niet uit het oog mogen verliezen.
Laten we daartoe eens luisteren naar een beschrijving die Rudolf Steiner geeft van het radicaal Boze: “Er zal een ras ontstaan van boosaardigen bij wie al het Boze nog in een hogere graad voorhanden zal zijn dan bij de meest wilde dieren, want ze zullen het Boze bewust doen, geraffineerd en met een hoog ontwikkelde intelligentie. En bij die wezens zal er naast het Boze geen spoor meer te vinden zijn van iets goeds, zodat er nergens kan worden aangeknoopt.”
(Uit : Rudolf Steiner, ‘Vor dem Tore der Theosophie’ GA 95.)  

Maar is dat radicaal Boze niet al lang onder ons aan de gang, meer in het bijzonder sinds de komst van Christus op aarde! Het steekt immers onmiddellijk daarna de kop op en zijn gruwelen zijn sindsdien niet meer weg te denken uit de mensheid. Ofschoon er altijd uitspattingen zijn voorgekomen, was de voorchristelijke Griekse beschaving niet gruwelijk, de Egyptische was dat ook niet, evenmin als de Perzische of de Indische. De Romeinse was dat wel en hoe!

Hier volgt dan een schets van de gruwelen in de Romeinse arena’s. Ook het sadisme van keizer Nero wordt beschreven. Daarna de verschrikkingen van de Franse en Russische revoluties, de moordpartijen van de twintigste eeuw, de gruwelijke praktijken in Afrika. We citeren terug vanaf bladzijde 385 :

Dat geeft ons een idee van wat er met het radicaal Boze wordt bedoeld. Maar Christus zegt ons: ‘De Vader is uw vriend’? (Joh. 16:25) Doet een vriend zoiets? Die sadistische gruwelen dienen immers niet de ontwikkeling van de slachtoffers, maar fnuiken ze. Ze zijn niet afkomstig van een God van Liefde, maar van een godheid van het radicaal Boze.

Van waar is dat radicaal Boze nu afkomstig! Daar het niet afkomstig kan zijn uit de Schepping van de God van de opperste Liefde, die Christus ons als de Vadergod leert kennen, moet het afkomstig zijn uit een andere schepping, namelijk uit een schepping van het Boze zelf. Dat er naast onze Schepping, om ze zo te noemen, andere scheppingen bestaan, hebben we al gezien. Dus kan er ook een schepping van het radicaal Boze bestaan.
Daarmee verschijnt het radicaal Boze als een godheid van het Boze uit een andere schepping en komt zo op gelijke hoogte te staan met onze Vadergod, maar dan als diens tegengestelde, een godheid van de totale liefdeloosheid, een supersadist.

Daarmee heeft de geijkte voorstelling afgedaan, als zou het radicaal Boze toch een schepping van onze Vadergod zijn, maar dan in een ondergeschikte rol. Zo zien de Kerken het al eeuwenlang. Hoe dat te verenigen valt met een God van de hoogste Liefde behoort dan tot de ongerijmdheden waarmee we werden opgezadeld. Maar zoals we hebben gezien staat het radicaal Boze naast en buiten onze God-Vader, als een aparte macht met een eigen schepping.

Dat brengt ons tot een christelijke openbaring uit de 3de eeuw, die niet onvermeld mag blijven en die we te danken hebben aan een hoge zendeling van Christus, Mani genaamd. Mani heeft toen al ingezien dat het Boze een onafhankelijke macht is naast de Vadergod, en dat het behoort tot een afzonderlijke schepping. Die opvatting vond echter geen genade bij de opkomende Roomse Kerk, die dan Mani en zijn leer met alle middelen heeft bestreden. ( … ) De meeste manicheïsche geschriften werden door de verwoede tegenstanders vernietigd en in ruil werd er een vertrokken beeld opgehangen van de eigenlijke leer. Niettemin zijn er toch originele documenten opgedoken, o.a. in China (1905) en in Egypte (Koptische teksten 1930) zodat we ons sindsdien een betere voorstelling kunnen vormen van dit leergoed.
Ook Rudolf Steiner spreekt erover. Hij wijst erop dat de geestelijke kern van het Manicheïsme niet aan actualiteit heeft ingeboet. Die strekking is o.a. voorbestemd om in een ver verschiet een heilzame werking uit te te oefenen. De Manicheërs van de toekomst zullen zich tot opgave stellen om de mensenzielen die zich volledig aan het Boze zullen hebben overgeleverd, weer terug te winnen.
Zoals gezegd verkondigde Mani dat het radicaal Boze als een onafhankelijke macht bestaat naast de Vadergod en dat het Boze behoort tot een afzonderlijke schepping. En dat vinden we in onze huidige tijd weer terug in de antroposofie.

Daarmee wordt het vertroebelde beeld dat ons van de Vadergod werd overgeleverd, weer gereinigd. De Vadergod is dan niet langer de geheime schepper van het radicaal Boze, die het toelaat en gedoogt en die er een hel op nahoudt, waar eeuwige kwellingen zouden plaatsvinden (van supersadisme gesproken!). En Hij ontwikkelt zich wellicht nog hoger, door de offers die hij brengt in Zijn strijd tegen het radicaal Boze. Daarmee stijgt Hij zo mogelijk nog in onze achting en verering, omdat Hij strijdt voor het heil van ons allen en voor alle wezens die onderdrukt en gekweld worden! Hij is de reine God van de Liefde, zoals Christus ons Hem leert kennen. Zijn Schepping, waarin wij leven, is eveneens een Schepping van de reine Liefde. En dat strekt zich uit tot Christus en tot de Heilige Geest, dus tot de Triniteit zelf. Die is niet aansprakelijk voor het radicaal Boze, niet rechtstreeks en niet onrechtstreeks.

Doordat we nu eindelijk van het juiste basisinzicht kunnen vertrekken, namelijk van een onvertroebelde God van de Liefde en van een onvertroebelde Schepping van de Liefde, wordt de weg vrijgemaakt voor antwoorden op de existentiële vragen die voorheen werden opgeworpen. Dat was eerst niet mogelijk wegens de heersende verwarring over het bestaan van maar één enkele Schepping die dan noodzakelijk ook het radicaal Boze moest omvatten als een kwaad dat door de God van Liefde werd geschapen of gedoogd.

Dus laten we nu de eerste existentiële vraag bekijken, met het antwoord dat daarop mogelijk is geworden. Ze luidt: waarom heeft God ons mensen geschapen en ons overgeleverd aan alle risico ‘s die daarmee verbonden zijn ?
Dat kan Hij toch niet omwille van zichzelf hebben gedaan, omdat Hij het zo graag wenste, of omdat Hij het voor zichzelf noodzakelijk achtte, want dat is een God van Liefde totaal onwaardig! Hij kan niet uit rein persoonlijke motieven hebben gehandeld. bijv. omdat Hij zijn liefde wilde delen of omdat Hij medestanders nodig had. Het antwoord kan alleen luiden: Hij heeft ons dus niet geschapen. Van oorsprong zijn we niet schepsels van de God van Liefde, maar van de macht van het Boze, van die andere schepping, de schepping van het radicaal Boze, zijn we afkomstig.

Dat is pas werkelijk schokkend! Maar het maakt wel denkbare antwoorden mogelijk op onze existentiële vragen en verlost ons daarmee uit onze ongewisheid. Dat moge verder blijken. Dat we werden geschapen door het radicaal Boze vinden we trouwens terug in de openbaring van Mani. De betreffende teksten laten daar geen twijfel over bestaan: De mens werd geschapen door de ‘Vorst der Duisternis’ en de God van het Licht heeft de hemelen geschapen om het Licht te redden en het een vaste plaats te geven, van waaruit het kan worden verdedigd tegen de Demonen van de Duisternis.

Er moet echter al dadelijk worden gepreciseerd dat het hier enkel gaat over ons Ik met zijn lagere natuur. Het door zijn lagere natuur gedomineerde Ik is afkomstig uit de schepping van het Boze. In tegenstelling tot de Schepping van de Liefde worden daar massaal schepsels geschapen want het Boze wil onderdrukken en kwellen en daartoe heeft het schepsels nodig om zich aan hen te kunnen vergrijpen. Het radicaal Roze is immers volstrekt liefdeloos, het kent geen scrupules en heeft geen morele bedenkingen om uit eigenbelang schepsels in het leven te roepen die er niet om gevraagd hebben - iets wat voor een liefdevolle God niet in aanmerking komt. Omdat het Boze alleen maar boosheid kan voortbrengen is ons Ik van nature geneigd tot het Boze, bedoeld om te treiteren en te kwellen. Het is tot alle laagheden in staat. Maar, omgekeerd, het wordt op zijn beurt getreiterd, gekweld en aan alle laagheden onderworpen, namelijk door de anderen.

Hoe zijn we dan in de Schepping van de Liefde terechtgekomen? Welnu, de Vadergod heeft ons, d.wz. ons Ik met daarbij onze lagere natuur, weggehaald uit de schepping van het Boze, uit mededogen, om ons te verlossen en ons te omringen met zijn goedheid. Is dat niet een uiting van ware Liefde, van Liefde met een hoofdletter?

Daarom had God ook een eigen Schepping nodig, namelijk om ons een nieuw onderkomen te verschaffen, nadat Hij ons als het ware had geadopteerd. Ook die existentiële vraag laat zich daarmee beantwoorden, waarom er een eigen Schepping moest komen. Die was nodig om Zijn adoptiekinderen, ons mensen, een waardig milieu te bieden, waar we verder kunnen opgroeien en ons ontwikkelen. — Maar om misverstanden te vermijden: we hebben het hier enkel over de mens. Wat er met de geestelijke wezens uit de Hiërarchieën is gebeurd, laten we hier terzijde. Want ook die zijn van ginds overgekomen, maar al veel, veel vroeger. De Schepping is er niet voor ons alleen! Wij zijn adoptieve nakomertjes, maar we worden met evenveel zorg opgevangen!

Om het nog eens samen te vatten: ons oorspronkelijke wezen, ons Ik en onze lagere natuur, heeft God niet geschapen. Dat kan immers nooit ofte nimmer naar ‘Zijn beeld en gelijkenis ‘zijn gemaakt! Uit mededogen heeft Hij ons weggehaald uit de schepping van het radicaal Boze. Hij heeft ons als het ware ‘geadopteerd’ en bij zich opgenomen. En zo moest er een eigen Schepping komen, om ons een nieuwe toekomst te bieden. Stemt dat niet tot grote dankbaarheid? ( … ).  

Om onze integratie in zijn Schepping mogelijk te maken, heeft God ons Ik omringd met eigen scheppingen. Hij schonk ons een fysiek lichaam, een etherlichaam en ook een astraallichaam waarin onze lagere natuur werd ondergebracht. En die drie lichamen zijn ditmaal wel degelijk afkomstig van de Schepping van de Liefde, want daarvan droegen ze oorspronkelijk de kenmerken. Rudolf Steiner karakteriseert hun maagdelijke staat als volgt: ons fysieke lichaam is drager van de waarheid die we in de loop van ons voorgeboortelijke bestaan in de geestelijke wereld hebben opgenomen; ons etherlichaam weerspiegelt de schoonheid die we daar hebben beleefd, ons astraallichaam is vervuld van het goede dat we uit de geestelijke wereld hebben meegebracht.

Rudolf Steiner, „Lebendiges Naturerkennen, intellektueller Sündenfall und spirituelle Sündenerhebung“, GA 220, 7de voordracht.

Dat alles werd echter gecorrumpeerd door onze lagere natuur. ( … ) Tot Gods eigen scheppingen die Hij ons ter beschikking heeft gesteld met het oog op onze integratie, behoort ten slotte nog ons hogere Ik. Dat incarneert niet, het blijft gedurende ons aardeleven beschermd achter in de geestelijke wereld. We ontmoeten het eerst na de dood … ( … )

Samenvattend: God heeft ons dus wel degelijk geschapen, alleen niet helemaal, niet van grond af aan. Hij schiep ons fysieke lichaam (op de Oude Saturnus), ons etherlichaam (op de Oude Zon), ons astraallichaam (op de Oude Maan) en daarenboven ons hogere Ik (naar Zijn beeld en gelijkenis, aan het begin van de huidige aardetoestand) — maar ons Ik met daarbij zijn lagere natuur, althans zoals die natuur oorspronkelijk was (ze heeft sindsdien al een stuk ontwikkeling doorgemaakt, dankzij karma en reïncarnatie) bestond van tevoren al, namelijk in de schepping van het radicaal Boze, vanwaar het is overgekomen of overgebracht.

Hoe is het radicaal Boze dan in de Schepping van Liefde terechtgekomen? Dat is nu wel duidelijk: wij hebben het meegebracht met onze lagere natuur. Dat geldt oorspronkelijk eveneens voor de hogere wezens uit de Hiërarchieën. Maar beide scheppingen doordringen elkaar ook gedeeltelijk. Anders zou de overgang van de ene naar de andere niet mogelijk zijn.
Daarom moet de Triniteit zich ook onophoudelijk weren tegen de infiltratie van het radicaal Boze. Ook dat werd al aangeduid door Mani bijna tweeduizend jaar geleden: De God van het Licht heeft de hemelen geschapen om Zijn Licht te redden, en het een vaste plaats te geven, van waaruit het kan worden verdedigd tegen de Demonen van de Duisternis.

Tot zover dus Bruno Skerath.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.


Wat is het kenmerk van een goede leraar ?
Dat hij de leerinhoud aanpast aan het niveau van zijn leerling. Hij gaat ervan uit dat de leerling wil leren en hij past ervoor op om deze leerbereidheid niet te bederven door leerstof aan te bieden die niet overeenkomt met het niveau van de leerling.
Zo herinneren wij ons een kleuter die per se wilde weten waar de kinderen vandaan kwamen. Zijn moeder wilde modern zijn en niet over bloemkolen of ooievaars beginnen. Ze vertelde dat kinderen uit de buik van hun mama’s kwamen. Maar de kleuter was met deze verklaring niet tevreden : hoe komen ze dan eerst in die buik terecht? De moeder probeerde de biologische feiten op kinderniveau aan te brengen. De kleuter kreeg niet het antwoord dat hij verwachtte.
Maar het jongetje ging naar de kleuterschool waar toen nog nonnetjes voor de kinderen zorgden. Op een dag kwam hij tevreden naar huis : “Nu weet ik waar de kinderen vandaan komen !”
Bleek dat hij zijn vraag aan de zuster had gesteld en die had zeer eenvoudig geantwoord : “De goede God heeft ze voor ons geschapen.”
Het antwoord was aangepast aan het niveau van de leerling. De waarheid van de goedmenende moeder, over het eitje en het zaadje, was onbruikbaar voor het kind.

Wat doe je nu als antroposoof als je regelmatig geconfronteerd wordt met mensen die worstelen met levensvragen, maar die hun geloof in God verloren zijn ? Misschien zijn ze jarenlang blootgesteld geweest aan de materialistisch-wetenschappelijke propaganda, of misschien komt het doordat het traditionele godsdienstonderwijs niet aangepast is aan het innerlijk van de moderne mens. In deze mensen leeft de vraag : “Wat voor een God is dat die al deze miserie hier toelaat ? Dat kan toch onmogelijk een goede God zijn !” Deze mensen wil je helpen en een antwoord aanreiken. Je hebt de keuze : ofwel vertel je de waarheid en word je niet begrepen, wordt je verhaal afgewezen, het stuit op innerlijke weerstand, het overtuigt niet. De mensen zijn niet geholpen, ze vinden de weg naar God niet (terug).
Ofwel dien je de waarheid zodanig op dat ze verteerbaar is voor deze mensen, die geen antroposofen zijn, en die waarschijnlijk uit een traditioneel-katholieke achtergrond stammen. Deze laatste keuze schijnt Bruno Skerath gemaakt te hebben.
Het nonnetje kunnen we niet kwalijk nemen dat ze aan de kleuter geen theologische uiteenzetting geeft. Kunnen we Bruno Skerath verwijten dat zijn studie over het radicaal Boze vanuit antroposofisch standpunt moeilijk kan onderbouwd worden? We laten de vraag even onbeantwoord.
Heeft de goede God de kinderen geschapen ? Natuurlijk, vermits Hij nu eenmaal alles heeft geschapen. Maar wanneer het kind opgroeit moet het toch enkele andere aspecten van de menselijke voortplanting aangeboden krijgen. Die zullen de eerste waarheid verdiepen.
Hetzelfde kan nu gezegd worden over dit hoofdstuk over het radicaal Boze. Als we zo oneerbiedig zijn om de niet-antroposofische lezer, voor wie het boek “De aardse en de kosmische mens” expliciet bestemd is, te vergelijken met de kleuter, dan moeten we ons afvragen of dit hoofdstuk, dat een niet-antroposofische zoekende mens van vandaag eventueel zijn geloof in God kan doen behouden of terugwinnen – of deze visie zonder meer aan antroposofen kan voorgeschoteld worden als de algemene opvatting van de geesteswetenschap omtrent de plaats van het Boze in onze schepping. Vermits dit boek een encyclopedisch karakter heeft, bestaat het gevaar dat mensen die hun eerste stappen zetten op het gebied van de geesteswetenschap dit boek als autoriteit, als naslagwerk gaan beschouwen. Daarom moet volgens ons toch ergens duidelijk gemaakt worden dat de hoogst persoonlijke visie van Bruno Skerath over het radicaal Boze niet in overeenstemming kan gebracht worden met wat Rudolf Steiner zegt over de plaats van het Kwaad in onze schepping.
We gaan dit hoofdstuk ontleden.
De auteur stelt drie vragen :

1) Waarom moest er een Schepping komen;
2) waarom werd de mens geschapen en
3) wat doet het Boze, het radicaal liefdeloze in een Schepping van de Liefde?

En hij beantwoordt die nadat hij eerst een aantal (in feite maar twee) ingeburgerde voorstellingen opruimt :

1) “Rudolf Steiner wijst erop dat de beide hoogste hiërarchieën met de God-Vader uit een andere schepping zijn overgekomen.”

Dat zegt hij op blz. 111 en 379, maar een bronvermelding geeft hij niet. Het merkwaardige is dat hij de eerste keer spreekt van “overgekomen uit een andere of vorige schepping” terwijl we de tweede keer alleen lezen “andere” schepping. Niet zonder reden : met “andere” kan hij de schepping van het Boze plausibel maken, maar met “vorige” niet.
Bij gebrek aan bronvermelding gingen we zelf op zoek naar een bron. In GA 110 "Geistige Hierarchien und ihre Wiederspiegelung in der physischen Welt", in de 5de voordracht legt Rudolf Steiner uit dat de hoogste hiërarchieën (Serafijnen, Cherubijnen en Tronen) in een vorige schepping ( aus einem alten Sonnensystem ) hun einddoel bereikt hebben, waardoor ze kunnen overgaan tot de grote kosmische offerdienst : een nieuwe schepping.

"Voorbij de Serafijnen moeten we de hoogste Goddelijkheid zien, die bij quasi alle volkeren voorgesteld wordt als een drievoudige godheid, Brahma, Shiva, Vizjnoe of Vader, Woord en Heilige Geest.
In deze hoogste Goddelijkheid, de opperste drie-eenheid, worden de plannen ontworpen voor ieder nieuw wereldsysteem."

Het is duidelijk dat dat overkomen alleen geldt voor de hoge Hiërarchieën maar niet voor de Triniteit. Bij de vragenbeantwoording van 21 april 1909, in dezelfde cyclus, wordt er een vraag gesteld naar het wezen van de ruimte. Rudolf Steiner legt uit dat de mens en de Hiërarchieën binnen de ruimte leven en werken maar dat de ruimte zelf geschapen is voordat zelfs de hoogste Hiërarchieën hun activiteit ontplooien : "Wij mogen ons de hoogste triniteit niet ruimtelijk voorstellen, want de ruimte is haar voortbrengsel."

Vóór de oude Saturnus was er een andere kosmos, maar wij kunnen niet aannemen dat de God-Vader uit die vorige kosmos is overgekomen. De Triniteit staat gewoon boven de stroom van de scheppingen. Boven de ruimte en de tijd, zoals Skerath dan weer zelf toegeeft op blz. 464 :
“Op de Oude Saturnus is de tijd maar eerst ontstaan, zodat we niet zomaar van iets voorafgaands kunnen spreken.”

2) Wat ook moet opgeruimd worden volgens Bruno Skerath is het idee dat de God-Vader eeuwig-onveranderlijk is : Hij maakt zelf een ontwikkeling door !

Cruciaal voor hem hier is het citaat uit GA 100 (op blz. 381 in het boek) dat hij gebruikt om te bewijzen dat de God-Vader zelf een ontwikkeling doormaakt.
“ … de God-Vader die door het christendom (zoals Steiner het beschrijft) beschouwd wordt als de hoogst opgeklommen geest op de oude Saturnus …”

De “bewijskracht” van dit citaat is twijfelachtig : de teksten in deze GA zijn niet gebaseerd op een stenogram van de voordrachten maar werden in 1942 door Marie Steiner bewerkt volgens sterk ingekorte verslagen.
We moeten er rekening mee houden dat deze voordrachten gehouden werden in 1907, voor een theosofisch publiek (getuige daarvan de vele Indische termen die nog gebruikt werden). Twee jaar later verscheen “De wetenschap van de geheimen der ziel”. Dit werk is als bron 100% deugdelijk omdat Rudolf Steiner het zelf geschreven heeft, terwijl we in GA 100 verslagen van dubieuze kwaliteit vinden, die door toehoorders werden geschreven.
GA 100 bevat waardevolle inzichten maar we moeten meer dan bij andere niet door Steiner gecorrigeerde verslagen rekening houden met fouten in de transcriptie. Op blz. 228 bvb. lezen we :

“Geestzelf is identiek met de Heilige Geest, die in de zin van de christenen de leidende wezenheid op het astrale vlak is. De Levensgeest wordt door de christenen het Woord of de Zoon genoemd. Geestmens is de Vader-geest of de Vader.”

Als men dit zondermeer zo leest, dan zou men kunnen denken dat de Drievuldigheid kan gelijkgesteld worden met onze wezensdelen. In feite zijn Vader, Zoon, Heilige Geest hier technische termen die absoluut niets over de Triniteit zeggen.
Ook het door Skerath aangehaalde citaat is problematisch.
“ … de God-Vader die door het christendom (zoals Steiner het beschrijft) beschouwd wordt als de hoogst opgeklommen geest op de oude Saturnus …”
Dat is gewoon niet waar : in het christendom wordt het begrip “Oude Saturnus” nergens en nooit gehanteerd ! De persoon die dat genoteerd heeft, heeft zich vergist of verkeerd gehoord.
Bruno Skerath schijnt ook niet helemaal zeker te zijn want hij voegt zelf aan het citaat toe : zoals Steiner het beschrijft. Ten andere : juist vóór dit citaat staat er een zin die volledig Skeraths stelling - dat het Boze uit een eigen schepping stamt, ondergraaft :

“Wij dragen de kiem van het boze in ons omdat de wezenheden die toentertijd afgevallen zijn, doorgewerkt hebben.”

Waarvan zijn ze afvallig geworden ? Toch niet van hun eigen schepping ? Nee, van de plannen van de Hoogste Schepper, ze zijn wel degelijk een deel van de originele schepping waarin ook de mens staat.

Omdat Skeraths betoog volledig gebouwd is op dat ene citaat, vertalen we de betreffende bladzijde uit GA 100 waaruit het citaat genomen is, in de negende voordracht, vanaf blz. 112 :

“De wezens die op Saturnus hun mensheidsfase doormaakten, hadden niet een fysiek lichaam als laagste wezensdeel; zij daalden niet zover in de materie af dat ze een fysiek lichaam zouden nodig gehad hebben. Hun laagste wezensdeel was het Ik, zoals u tegenwoordig als laagste wezensdeel een fysiek lichaam hebt. Daarboven kwam dan hun geestzelf of manas, hun levensgeest of Boeddhi, de geestmens of atma. Maar daarboven hadden zij nog een achtste, negende en tiende wezensdeel ontwikkeld, dat we er ook moeten bijrekenen. De theosofische literatuur noemt die wezensdelen, die de mens nu nog niet ontwikkeld heeft, de drie ‘logoi’, in het christendom heten ze : de Heilige Geest, de Zoon of het Woord en de Vader. Dus kan men zeggen : zoals de mens nu bestaat uit fysiek lichaam – etherlichaam - astraal lichaam – Ik - geestzelf - levensgeest - geestmens, zo bestonden deze wezens die Saturnus bewoonden, die we kunnen vergelijken met de huidige mens in zijn verhouding tot de aarde, uit een Ik- geestzelf - levensgeest - geestmens, de Heilige Geest, het Woord of de Zoon, en de Vader. De theosofische taal noemt ze Asura’s. Zij zijn het die in het begin in de fysieke aanleg van het mensenlichaam de zelfstandigheid, het Ik-bewustzijn, het Ik-gevoel hebben ingeplant. U zou uw oog niet in dienst van het Ik kunnen gebruiken indien toentertijd uw aanleg niet dusdanig voorbereid was om haar in dienst van het Ik te stellen. Zo zijn deze zintuigen (in het Duits staat “Glieder”, dat kan ook door ledematen of wezensdelen vertaald worden, maar aangezien hier verwezen wordt naar het oog, denken we dat zintuigen het best is –fdw) voorbereid door de Geesten van het Ik – ook de Geesten van het egoïsme genoemd. Zij hebben ons gegeven wat het meest wijsheidsvolle is – als het correct ontwikkeld wordt. Maar al het hoogste verandert in zijn tegendeel en wordt het schadelijkste en verderfelijkste als het niet juist ontwikkeld wordt. Nooit zou de mens die hoge trap kunnen bereiken die wij aanduiden als de zelfstandige menselijke waardigheid indien deze Geesten hun niet het Ik-gevoel ingeplant hadden.
Altijd zijn er ook wezens geweest die de verkeerde weg ingeslagen hebben. Daarom moet gezegd worden : deze wezenheden, die de planters van het Ik waren, die vandaag ver boven de mens verheven zijn, naar wie wij opkijken als naar de meest verhevene die er bestaan, die hebben de Ik-heid in dienst van de zelfverloochening, van het offer gesteld; de anderen hebben hun Ik-heid zelfzuchtig verder ontwikkeld. Wij dragen in ons de werkingen van deze eerste Geesten van het Ik die de goede weg ingeslagen hebben, in het streven naar vrijheid en menselijke waardigheid; en wij dragen de kiem van het kwaad in ons omdat de toentertijd afgevallen wezenheden verder werkten.
Deze tegenstelling heeft men altijd aangevoeld.”

En hier volgt dan het beruchte citaat. Onmiddellijk daarna beschrijft Steiner dat er een pralaya optreedt, geen manvantara, een soort geestelijke rusttoestand.
In de inhoudstafel van GA 100 wordt deze bladzijde samengevat als :
“Het inplanten van de “goede” Ik-heid – goede en kwade wezenheden op Saturnus.”
Heeft dit Bruno Skerath op het spoor gezet om een oorspronkelijk Kwaad Ik aan te nemen ?

Het is echt de moeite waard om deze summiere beschrijving van de Saturnustoestand te vergelijken met de meer uitgebreide versie die we twee jaar later vinden in “De Wetenschap van de Geheimen der Ziel” en waarvan we 100% zeker zijn dat het Rudolf Steiners eigen woorden zijn.

Daar begint hij de beschrijving van de geestelijke wezens met wezens die als onderste wezensdeel een etherlichaam hebben, een wezensdeel boven geestmens wordt niet met name genoemd, voor geen enkele van de negen hiërarchieën die daar beschreven worden !
We lezen van een samenspel tussen Kyriotetes, Thronen, Dynameis, Exousiai. En dan komt het : op een bepaald moment grijpen er wezenheden in met als onderste wezensdeel een astraal lichaam, maar dat ze ontwikkeld hebben tot de hoogte van wat nu het menselijk Ik is : de geesten van de Persoonlijkheid of Archai : zij maken hun mensheidsfase op Saturnus door.
Over tegenmachten wordt er niet meer gesproken in deze beschrijving, ook niet over het Kwaad. Dat is niet toevallig : alles wat Rudolf Steiner zegt en hoe hij het zegt is afgewogen op zijn pedagogisch-didactische werking op een mogelijke geestesleerling. Als hij slechts twee jaar na de voordrachten uit GA 100 zijn betoog over basiselementen uit de wereldontwikkeling deze vorm geeft, dan moeten wij er rekening mee houden dat hij deze keuze gemaakt heeft omdat hij vastgesteld heeft dat zijn vorige uiteenzettingen aanleiding hebben gegeven tot misverstanden. Het valt op dat hij hier spreekt van de Archai als Geesten van de Persoonlijkheid in plaats van Geesten van het Egoïsme (wat we trouwens in onze tijd Egoïteit zouden noemen).

In ieder geval, noch uit “De wetenschap van de Geheimen der ziel”, noch uit GA 100 kunnen we het idee van een zich ontwikkelende Vader-God afleiden.

We gaan nu, nadat we de opgeruimde voorstellingen terug in ere hersteld hebben, de drie vragen vanuit de antroposofische geesteswetenschap beantwoorden.

1) Waarom moest er een Schepping komen ?

Dit is een vraag die gewoon niet moet gesteld worden. Met alle respect voor de zoekende mens van vandaag, maar hier moeten we hem terechtwijzen. Zoals het spreekwoord zegt : een zot kan meer vragen stellen dan een wijze kan beantwoorden. Rudolf Steiner legt uit dat men zinloos kan blijven doorvragen tot in het oneindige.
Uit “De wetenschap van de geheimen der ziel” :

“Door deze aanduiding van de eerste ontwikkelingstoestanden van Saturnus wordt ook licht geworpen op alle verdere vragen naar het “vanwaar” dezer toestanden. In zuiver verstandelijke zin is het natuurlijk volkomen mogelijk ten aanzien van elke oorsprong weer naar een oorsprong van deze oorsprong te vragen.
Doch tegenover de feiten gaat dit niet. Men kan dat door een vergelijking toelichten. Wanneer men ergens op een weg sporen aantreft, kan men vragen van waar die komen en het antwoord kan luiden : van een rijtuig. Men kan nu verder vragen vanwaar dit rijtuig kwam waarheen het ging. Wederom is een op feiten berustend antwoord mogelijk. Men kan nu verder vragen wie er in het rijtuig zat, wat de persoon die er gebruik van maakte voor plannen had, wat die persoon deed. Eindelijk zal men echter een punt bereiken, waarop er op natuurlijke wijze krachtens de feiten een eind aan het vragen komt. Wie dan nog verder vraagt, wijkt van de bedoeling van de eerste vraag af, hij zet het vragen in zekere zin slechts automatisch (schablonenmäßig) voort.
Men ziet bij dergelijke dingen, zoals er hier een als voorbeeld is aangehaald, gemakkelijk in waar de feiten het einde van de vragen vaststellen, doch bij de grote wereldvragen is dat niet zo gemakkelijk helder in te zien. Let men echter nauwkeurig op, dan zal men toch bespeuren dat alle vragen naar het “vanwaar” een einde nemen moeten bij de hierboven geschetste Saturnustoestanden. Want dan is men op een gebied gekomen waar de wezens en de gebeurtenissen zich niet meer door hun oorsprong, maar door zichzelf rechtvaardigen.”
.

2) waarom werd de mens geschapen?

Uit GA 110 "Geistige Hierarchien und ihre Wiederspiegelung in der physischen Welt" – laatste voordracht :

Wat is het verschil tussen de mens en de hoogste Hiërarchieën ?
Wat de mens in de loop van zijn ontwikkeling moet verwerven, dat hebben de Serafijnen, Cherubijnen en Tronen al, ze kunnen namelijk rechtstreeks God aanschouwen.

“Het is oneindig belangrijk te weten dat deze wezenheden, wanneer ze ontstaan, God aanschouwen en dat ze, eens ontstaan, voortdurend God aanschouwen. Wat ze doen, wat ze volbrengen, dat doen ze vanuit een rechtstreeks God-aanschouwen, God doet het door hen. Zij kunnen gewoon niet anders, het is voor hen onmogelijk anders te handelen want die rechtstreekse aanblik van God heeft zo’n sterke kracht, heeft een dusdanige werking dat ze onfeilbaar en rechtstreeks uitvoeren wat de Godheid hun opdraagt. Zoiets als overleggen, oordelen, dat bestaat in de kringen van deze wezenheden niet.”

De volgende Hiërarchie, die van de Kyriotetes, Dynameis en Exousiai hebben deze aanblik niet meer zo rechtstreeks, maar toch kunnen ook zij niet iets ondernemen wat de Godheid niet wil. Maar dan :

“Opdat de wereldontwikkeling zou kunnen verder gaan, moest er iets bijzonder gebeuren. We komen hier in een gebied dat altijd zeer moeilijk te begrijpen was voor de mensen, zelfs voor diegenen die al een bepaald niveau van de mysteriewijsheid bereikt hadden. In de oude Mysteriën probeerde men dat als volgt begrijpelijk te maken. Op een bepaalde trap van inwijding in de Mysteriën werd de initiant voor vijandige krachten met een wreed en verschrikkelijk uiterlijk gebracht, die ook gruwelijke daden volbrachten voor de ogen van de initiant. Zij die het volbrachten waren zelf verklede priesters, gemaskerde wijzen. Om de noodzakelijke beproevingen vorm te geven moesten priesters zich vermommen in gruwelijke demonengestalten, in wrede wezenheden die ontzettende dingen volbrachten, werkelijk afschuwelijker dingen dan ooit mensen konden uitdenken. Wat was de bedoeling ?
Om de initiant te tonen hoe sterk de ontwikkeling kan afwijken van de rechte weg, toonde men hem de ingewijden zelf, de priesters, in de vermomming van een misdadiger, met het masker van het Boze. De initiant moest de illusie krijgen dat het Boze hier voor hem stond en als de ontmaskering plaatsgreep zag hij de waarheid. De illusie werd weggenomen en hij zag dat het om een proef ging. Om hem sterk te maken en te wapenen tegen het Boze werd het hem in zijn afschrikwekkendste gestalten getoond, en dan nog wel door priester-wijzen die natuurlijk wel op het pad van de waarheid stonden. Het was een afspiegeling van hetgeen zich werkelijk afgespeeld had in de kosmische ontwikkeling.
In de tijd tussen Jupiter en Marsontwikkeling werd, als ik mij triviaal mag uitdrukken, aan een aantal wezens uit de sfeer van de Machten een missie toebedeeld (in het Duits wordt het sterker uitgedrukt : ze worden abkommandiert -fdw). Ze werden dusdanig in de loop van de ontwikkeling gesteld dat ze, in plaats van de ontwikkeling voorwaarts te brengen, hindernissen op de ontwikkelingsgang legden.” ( … )

De bedoeling was dat de mensen grotere krachten zouden ontwikkelen.

“Stelt u zich eens voor dat u een kar moet trekken. Door dit te doen ontwikkelt u krachten. Als de kar nu volgestapeld wordt met zware ballast dan moet u harder trekken, maar dan ontwikkelt u ook sterkere krachten. Indien de Godheid de wereldontwikkeling gelaten had zoals ze was, dan hadden de mensen zich zeker goed kunnen ontwikkelen maar ze konden zich nog meer ontwikkelen als men ze hindernissen in de weg legde. Voor het heil van de mensheid moest men bepaalde machten die opdracht geven. Deze machten werden niet Boos, men moet ze niet als Boze machten opvatten, men kan zelfs zeggen dat ze zich geofferd hebben door remmend op de ontwikkeling te werken. Deze machten waren niet Boos maar ze waren wel de verwekkers van het Boze. Doordat ze storm liepen tegen de reguliere ontwikkeling, daardoor ontstond geleidelijk het Boze.”

De vertaling van het Duitse Böse door boos is niet alleen een germanisme; boos en kwaad hebben in het Nederlands geen morele bijklank meer, Wij duiden er tijdelijke emotionele toestanden mee aan; ook een vertaling door “het slechte” voldoet niet want dat gebruiken wij vaak om iets van mindere kwaliteit aan te duiden. We houden het nu maar bij “het Boze” omdat Bruno Skerath het ook doet -fdw

Deze machten waren op de oude Maan de verleiders van de Engelen. Die maakten toen hun mensheidsfase door en splitsten in twee groepen : een groep die de normale ontwikkeling meevolgde en een groep die in de richting van de hindernissen meedeed.
Tijdens de Aarde-ontwikkeling, meer bepaald in Lemurië, toen de mens rijp was om de kiem van het menselijk Ik te ontvangen, kwamen deze hindernis-Engelen, die wij de Luciferische noemen, tot de mens en plantten in zijn astraal lichaam de gevolgen van de hemelse strijd tussen reguliere en remmende machten. Daardoor ontstond de mogelijkheid tot dwalen en de mogelijkheid tot het Boze maar tegelijk ook de mogelijkheid om op eigen kracht dwaling en het Boze te overwinnen.

“Bedenkt u dat wezenheden die tot de 2de Hiërarchie behoren helemaal niet op eigen kracht de mogelijkheid hebben om Boos te worden, ze moesten daartoe de opdracht krijgen. En pas de wezenheden van de derde Hiërarchie en dan nog maar diegenen die het dichtst bij de mens staan, de Engelen, die konden de remmende machten volgen of niet volgen. ( … )
Dus ook deze machten (van de 2de Hiërarchie) die zich om zo te zeggen dwars op de richting van de ontwikkeling stellen, die konden niet anders dan de bevelen van de Godheid volgen. Ook in datgene wat men de oorsprong van het Kwaad zou kunnen noemen, ook daar voltrekken ze maar de wil van de Godheid. Door zichzelf tot dienaren van het Boze te maken voltrekken ze de wil van de Godheid die door de omweg van het Boze het sterke Goede wil ontwikkelen.”

Steiner recapituleert : de hoogste Hiërarchieën kunnen niet anders dan de wil van de Godheid uitvoeren, ook in de tweede Hiërarchie is dat zo, de Kyriotetes konden niet uit zichzelf Boos worden, ook niet de Geesten van de Persoonlijkheid, ook niet de Vuurgeesten. Pas toen, tussen Zon en Maan de strijd aan de hemel had plaatsgevonden, hadden de Engelen een keuzemogelijkheid, in feite zelfs maar een deel van de Engelen. Dat betekent dat de mogelijkheid tot het Boze maar bestaat bij een deel van de Engelen en bij de mens.
Op het einde van de voordracht schetst Rudolf Steiner de plaats van de mens in de schepping. Daar treedt een heel ander beeld te voorschijn dan wat Bruno Skerath ons voorhoudt. Wij zijn geen creaturen van het Boze, voor wie een goede God vanuit zijn Liefde een schepping heeft gemaakt om ons sukkelaartjes als geadopteerde stiefkinderen een kans te geven om aan ons natuurlijk boosaardig milieu te ontsnappen. Het is een heel ander beeld.

“Zo verstaan we pas de volledige waardigheid en betekenis van de mens binnen de geledingen van de Hiërarchieën en we zeggen, als we opkijken naar de heerlijkheid en grootsheid van de hogere Hiërarchieën : hoe groots ze ook zijn, en hoe wijs en goed dat ze nooit of nooit van het rechte pad kunnen afwijken, toch is de grote opdracht van de mens dat hij de Vrijheid in de wereld brengt en samen met de Vrijheid datgene wat men in de waarste zin van het woord Liefde noemt. Want zonder de Vrijheid is Liefde onmogelijk. Een wezen dat onvoorwaardelijk een impuls moet volgen, volgt hem gewoon; een wezen dat anders handelen kàn, voor dat wezen bestaat er maar één kracht om te volgen : de Liefde. Vrijheid en Liefde zijn twee polen die samenhoren. Als de Liefde in onze kosmos moet intreden, dan kan dat maar geschieden door Lucifer en zijn overwinnaar en tegelijk door de Verlosser van de mens, de Christus. Daarom is de Aarde de kosmos van Liefde en Vrijheid en het is wezenlijk dat wij, zonder de mensen tot onbescheidenheid te willen verleiden, de mensen leren om de Hiërarchieën op te lijsten zoals ze in de esoterische traditie altijd weergegeven werden. ( … )
De mens is voorbestemd om de 10de Hiërarchie te worden, de Hiërarchie van de Geesten van Vrijheid en Liefde.”

3) wat doet het Boze, het radicaal liefdeloze in een Schepping van de Liefde?

Skerath komt tot deze vraag nadat hij in Beschouwing 46 tot 49 de zin van het lijden in de schepping probeert te verklaren. In Beschouwing 48 heeft hij het over het boosaardige lijden en hij stelt de vraag : bestaat er een zinloos lijden ? Een lijden waarbij de dader geniet en het slachtoffer lijdt zonder dat het hem karmisch vooruithelpt ? Vijf regels verder beantwoordt hij deze vraag al bevestigend met een andere vraag :
“Hoe verklaren we het optreden van dat zinloze lijden, van dat boosaardige lijden in een Schepping van de Liefde ?
Dus hij stelt de vraag en geeft meteen een bevestigend antwoord. Van enige bewijsvoering is geen sprake. Dan haalt hij het citaat van Rudolf Steiner aan dat over het Boze in een verre toekomst gaat en vraagt zich af of dat toekomstige Boze er nu al niet is, zelfs al sinds de komst van Christus. En ook dat beantwoordt hij onmiddellijk bevestigend, met als enig “bewijs” de gruwelen in de Romeinse arena’s en verder in de geschiedenis sinds Golgotha.
Dat is volgens ons te zwak om zo’n belangrijk concept als dat van het radicaal Boze te kunnen onderbouwen. Vermits ook het ‘opruimen’ van bepaalde ingeburgerde voorstellingen, zoals we zagen ook niet echt overtuigt, kunnen we rustig het concept “radicaal Boze” laten vallen, het is niet antroposofisch.
Dan blijft alleen de vraag naar het Kwaad in de schepping.
In de antroposofie beschouwen we het Kwaad als een overdrijving van het Goede naar de ene of de andere richting. Niet zo Bruno Skerath. Hij hanteert de dualistische Goed-Kwaad tegenstelling van de katholieke kerk. Wij hebben er vroeger al in De Brug over geschreven : er bestaat geen tegenstelling tussen moed en lafheid : moed is het midden tussen de Luciferische overdrijving van overmoed, roekeloosheid, en de Ahrimanische overdrijving van te weinig moed, lafheid dus.
Het midden tussen deze twee uitersten is extreem smal en pendelend, het is het gebied van het zoekende, tastende, oordelende Ik in de mens, het gebied waar hij Christus moet vragen om zijn weg te verlichten. Dat inzicht ontbreekt volledig in Skeraths werk en dat is spijtig want daarmee zou ook zijn vraag naar het waarom van het Boze correct beantwoord geweest zijn. Want wat is sadisme, wreedheid ?
Uiteindelijk niets meer dan extreme lafheid. De dader is pas wreed nadat hij het slachtoffer in een volledig weerloze positie heeft gemaneuvreerd. Worden, door een gelukkig toeval, de rollen ineens omgekeerd en wordt de dader weerloos, dan verschijnt daar ineens de meest kruiperige, vleiende, om zijn leven smekende worm, bereid te liegen en te veinzen tot hij weer in de positie van macht komt. Het beeld van Ahriman.

De mens kan weliswaar in de toekomst extreem boosaardig worden, daar is Rudolf Steiner heel duidelijk over, maar daarmee is er niets over de eventuele Boze afstamming van de mens gezegd. Uit GA 296 “Die Erziehungsfrage als soziale Frage”, 5de voordracht van 16 augustus 1919 te Dornach.

( … )
“In het midden van de 15de eeuw verandert de intelligentie. ( … )
De ingewijden wisten al sinds geruime tijd dat de menselijke intelligentie een ontwikkeling doormaakt, dat het al maar moeilijker gaat worden, onmogelijk gaat worden om alleen met de intelligentie het Goede in te zien. De mensheid bevindt zich nu in deze overgang. We kunnen zeggen : nu lukt het nog juist, als de mensen hun intelligentie inspannen en niet speciaal behept zijn met compleet wilde instincten, dan kunnen ze enigszins in de richting van het Goede kijken. Maar de menselijke intelligentie zal altijd meer de neiging krijgen om het Boze uit te denken en het Boze in het morele in te voegen, het Boze in het inzicht, de dwaling. ( … )
Het is niet voor niets dat de intelligentie de huidige mens zo veel trots en hoogmoed geeft. Dat is, zou ik zeggen, een voorsmaakje van het boosaardig-worden van de intelligentie in het 5de na-Atlantische tijdvak. Wij staan nu in het begin van deze ontwikkeling. En als de mens niets anders zou ontwikkelen dan zijn intelligentie, dan zou hij op aarde een boosaardig wezen worden. ( … )
Twee dingen kunnen we vandaag al sterk waarnemen : mensen die zeer intelligent zijn en die een duidelijke neiging tot het Boze hebben; en aan de andere kant : vele mensen die onbewust deze neiging tot het Boze onderdrukken, niet bestrijden, doordat ze hun intelligentie laten slapen. Dus een slaperige ziel ofwel, bij de wakkere zielen, een sterke neiging tot het Boze en de dwaling, dat is wat we in onze tijd zonder enige twijfel vaststellen.”

Rudolf Steiner spreekt over een extreem boosaardig wezen, Sorat, het Beest uit de Apokalyps. Maar zelfs dat wezen staat onder de Triniteit en binnen de reguliere schepping. Dat kunnen we afleiden uit GA 245 “Apokalyps und Priesterwirken”, 8ste voordracht, blz. 119 :
“ … de zonnedemon Sorat, die één van de machtigste demonen binnen ons systeem is.”
Op blz. 124 spreekt hij van de Ahrimanische demonenmachten, “en één van de grootste van deze demonen is Sorat.”

Lucifer en Ahriman staan in geen geval op gelijke voet met de Triniteit.

De auteur had ons verwittigd in zijn voorwoord :
“Veel van wat hier naar voor wordt gebracht, berust op eigen onderzoek en op jarenlange persoonlijke verwerking van gegevens en aanwijzingen, niet zelden in een eigen benadering.”

De antroposofische lezer die zich zelf ook al jaren verdiept in het werk van Rudolf Steiner, is meestal in de loop van die jaren tot een mens- en wereldbeeld gekomen waarvan hij denkt dat het antroposofisch is. Wijzelf hebben tot hiertoe ongeveer als volgt gedacht over de plaats van het Boze in de schepping : .

De driehoek stelt de Triniteit voor, daaruit is de schepping voortgekomen. Met de twee verticale lijnen duiden we de tijd aan, alsook de grenzen van de schepping. Binnen de lijnen geldt dus het Johannes-woord : “door Dit is alles ontstaan en buiten Dit is niets geworden van al wat geworden is.”
In principe zou dus het Eeuwige, niet-gewordene, dat geen tijd of ruimte kent, buiten de grenzen van de schepping vallen. De schuine pijl duidt aan dat de Triniteit op een bepaald ogenblik het zogenaamde Boze heeft laten ontstaan. Volgens ons is dit beeld volledig in overeenstemming met de Grondsteenspreuk :

Aus dem Göttlichem weset die Menschheit
Uit het Goddelijke stamt de mensheid.
Ex Deo Nascimur

Deze schets heeft wellicht niet toevallig de vorm van een huis, ze is gebaseerd op wat we - als één van de vele mogelijkheden - kunnen lezen in de laatste voordracht uit GA 110 "Geistige Hierarchien und ihre Wiederspiegelung in der physischen Welt" die we hierboven verkort weergeven hebben.

Het beeld dat Bruno Skerath ons voorstelt, als we het goed begrepen hebben tenminste, ziet er zo uit :

.
Naast de schepping van de Triniteit staat de schepping van het Boze, op gelijke voet, er is geen duidelijke grens tusssen de twee, er is infiltratie mogelijk ( “Daarom moet de Triniteit zich ook onophoudelijk weren tegen de infiltratie van het radicaal Boze”). Op een bepaald moment wordt de mens ( een deel van de mens ?) overgeplant van de Boze schepping naar de goede schepping. Volgens Bruno Skerath is dit de manicheïsche en ook de antroposofische opvatting omtrent de verhouding van het Boze tot de goddelijke schepping.
We lezen echter bij Eugen Roll (“Mani, der Gesandte des Lichts”, Mellinger Verlag, 1989) op blz. 26 :

Een manicheïsch basisprincipe met grote reikwijdte was het zgn. dualisme dat inhoudt dat twee tegengestelde hoogste principes de oorzaak en oorsprong van de wereld vormen. Dit dualisme dat kenmerkend was voor zowel het manicheïsme als de zoroastrische godsdienst was een geweldige provocatie voor de hele westerse wereld. Daar was dit dualisme reeds vóór de tijd van Constantijn tot een filosofisch probleem geworden. ( … )
Het gelijkstellen van twee principes zoals Licht en Duisternis, ervoer de westelijke christenheid steeds als een ergernis. Maar deze principes zijn in feite pas in de loop van de discussie als iets absoluut en beginloos gedefinieerd geworden.
De mythe zelf kent deze abstracties niet, die is een beeldende weergave van een geweldig scheppend proces. Wat altijd in mythologische beelden beleefd werd als de strijd van twee principes, dat waren door God ingestelde polariteiten die als machten en krachten niet te overzien zijn. Overigens hebben de manicheërs te allen tijde vermeden om het Duistere principe goddelijke attributen toe te kennen : ze hebben het demonische trekken gegeven en een principieel onderscheid in de qualitas gelegd. Op deze wijze was het primaat van het Lichte principe verzekerd.
Terecht heeft de bisschop Titus van Bostra, een tijdgenoot van Augustinus, als een streng logisch redenerend man, vastgesteld dat twee absolute principes niet naast elkaar kunnen gedacht worden. Want als beide principes als tegenstellingen gescheiden naast elkaar bestaan, dan moet het ene noodzakelijkerwijze door het andere begrensd en ingeperkt worden, geen van beiden kan oneindig zijn.
Deze conclusie is juist en bewijst dat het niet om absolute machten, maar slechts om een relatieve verhouding van machten en krachten kan gaan. ( … )
Bij de oer-Perzen openbaarde de godheid zich dualistisch als Licht en Duisternis, op een manier die overeenkwam met hun bewustzijnsniveau. Het spreekt vanzelf dat aan deze Licht-Duisternis een oertoestand voorafgaat die in de Zend-Avesta Zerwan Akarene genoemd wordt, een oereenheid van tijd en ruimte waaruit de beide wezens Ahriman en Ormizd tevoorschijn zijn gekomen. ( … )
Het probleem was nu hoe uit een neutrale godheid door een slechte gedachte de Boze Geest (Ahriman) en door een goede gedachte de Goede Geest ( Ormizd) kon ontstaan.
In het begin van de 5de eeuw vinden we bij de Armeniër Eznik van Kolb een vertelling die over Zarwan het volgende zegt :
Zarwan, een goddelijk oerwezen, verrichtte offers opdat hem een zoon zou geboren worden die de wereld zou scheppen. Na 1000 jaar tevergeefs offeren, dacht Zarwan na en zei : “Wat baat eigenlijk al dat offeren ? Gaat mij nu een zoon Ormizd geboren worden of is al mijn moeite voor niets ?” En terwijl hij dit overdacht werden Ormizd en Ahriman in de moederschoot ontvangen : Ormizd als gevolg van het offeren, Ahriman als gevolg van de twijfel eraan. De vader deed de gelofte dat de eerstgeborene zou koning worden. Toen Ahriman dit hoorde, doorbrak hij de moederschoot, trad voor de vader en zei : “Ik ben uw zoon”. Zarwan twijfelde en zei : “Mijn zoon is welriekend, hij is Licht, gij echter zijt Duister en slechtriekend”.
Toen kort daarna Ormizd ook voor zijn vader verscheen, zag deze het bedrog en zei tot Ahriman : “O gij leugenaar en booswicht”.
Om zijn gelofte gestand te doen, ging hij verder : “Gegeven zij u een koninkrijk van 9000 jaar en Ormizd zal uw opperheer zijn”.
Toen begonnnen Ormizd en Ahriman schepsels te maken en alles wat Ormizd maakte was goed en recht en wat Ahriman maakte was boos en onrecht.
Waar het dualisme in het Oosten in beelden en sagen zijn wezen heeft, wordt het in de westelijke wereld abstract gezien, d.w.z. de beide tegengestelde principes worden als absolute wezenheden gedefinieerd.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*


Wijzelf ervaren dat gelijkstellen van Licht en Duisternis eveneens als een ergernis.
Als we het beeld dat Bruno Skerath ons voorstelt aanvaarden, dan rijzen er voor de antroposofische lezer meerdere vragen op :

- Waar ergens heeft de adoptie van de Boze menselijke Ikken plaats ? Juist vóór het ontstaan van de Oude Saturnus ? Vermits de reguliere schepping maar een reactie zou zijn op een oorspronkelijke Boze schepping. Of in het begin van de aarde-fase, vermits daar het Ik bij de menselijke wezensdelen werd gevoegd ?

- Wat precies heeft God uit die schepping weggehaald ?
Ons Ik met zijn lagere natuur, zegt Bruno Skerath. Maar wat is dit, die lagere natuur ? Op blz. 454 vinden we een hoofdstuk “De lagere en de hogere mens in ons”. We zien daar een schema met de wezensdelen, de 7-ledige, resp. de 9-ledige mens. Maar er wordt nergens gespecifieerd wat de lagere mens is. Het kunnen onmogelijk de drie laagste wezensdelen zijn want daarvan zegt hij zelf dat die behoren tot de schepping der Liefde.
Als daarmee het meer dierlijke element in de mens wordt bedoeld : dat hebben we te danken aan Lucifer, het is relatief laat in ons wezen ontwikkeld, namelijk in Lemurië, zoals we kunnen lezen in het artikel over Krishna op blz 24.

- Hoe kan een God van Liefde zich teweer stellen tegen het radicaal Boze ?
Een God van Liefde kan toch geen agressiviteit ontwikkelen ? En als deze God van Liefde niet almachtig is, hoe kan Hij dan verhinderen dat het radicaal Boze de schepping van het goede binnendringt en eventueel overmeestert ?

- Waarom liet het radicaal Boze toe dat een van zijn schepsels uit zijn eigen schepping werd weggenomen ? Is de God van Liefde dan toch machtiger dan het radicaal Boze ?

- Geldt binnen de schepping van het Boze ook de wet van karma ?
Als dat het geval zou zijn, dan staat er zowel boven de goede als boven de Boze schepping een eeuwig rechtvaardigheidsbeginsel en aangezien dat alleen als iets goeds kan beschouwd worden, dan staat de schepping van het Boze niét op gelijke voet met de reguliere schepping.
Als de wet van karma daar niet zou gelden, dan bestaan er creaturen die elkaar kwellen tot in het oneindige. Dan rijst de vraag waarom een – laat ons zeggen radicaal Goede- God van Liefde sommige schepsels wel en andere niet uit die Boze schepping weggehaald heeft. Maar : als Hij ze allemaal weghaalt dan is de schepping van het Boze leeg en zit al het Boze binnen de reguliere schepping, zoals wij het ook altijd opgevat hebben !

- Op blz. 393 geeft de schrijver toe dat Lucifer, Ahriman, de Asura’s en Sorat wezens uit de hiërarchieën zijn (en dus onder de triniteit staan) en hij zegt dat “deze wezens zich het Boze te nutte maken om eigen doeleinden na te streven”.
Hoe moeten we dat begrijpen ? Zijn ze geschapen door de goede God ? Zijn ze creaturen van het Boze ? Heeft een goede God ze ook geadopteerd ? Opdat ze hun kwade intenties op ons, mensen kunnen uitleven ?

We zien dat dit zogenaamd manicheïsche wereldbeeld ons voor ernstige theologische, of zelfs gewoon logische problemen stelt. Er worden vragen opgeroepen die wij vanuit de antroposofie niet kunnen beantwoorden.
In volgende aflevering van De Brug gaan we nog een aantal andere onduidelijkheden uit dit boek onder de loep nemen.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*


.

Krishna

Een abonnee stelde ons een vraag omtrent het wezen van de figuur die optreedt als Krishna in het klassieke Indische epos Mahabharata. In dat epos zien we een tweegesprek tussen een legeraanvoerder, Arjuna, die gewetensproblemen heeft met het afslachten van zijn tegenstanders, en de god Krishna die tot hem spreekt in de gedaante van zijn wagenmenner.
Arjuna weet dat er in de komende veldslag duizenden mensenlevens zullen beëindigd worden. Hij voelt zich als legeraanvoerder verantwoordelijk voor deze slachtpartij en begint te twijfelen of hij die verantwoordelijkheid t.o.v. het karma wel kan of wil dragen. Krishna verschijnt als Arjunas wagenmenner en spreekt hem moed in : al die mannen die je nu ziet klaarstaan om de strijd aan te vatten en te sterven, zijn in feite al dood. Karmisch gezien zijn ze al dood en jij gaat alleen de lege fysieke omhullingen vernietigen.
Het gaat hier om een problematiek die voor de antroposoof zeker interessant is : een gebeurtenis die lijkt op een zinloos lijden voor een grote groep mensen is in werkelijkheid een noodzakelijkheid van het wereldkarma. We moeten daar geen werking in zien van het radicaal Boze en gaan vertwijfelen. Het is een aansporing om meer gelatenheid te ontwikkelen.
Een hoog geestelijk wezen legt uit aan Arjuna waarom het schijnbaar Boze nodig is. In “Die okkulten Grundlagen der Bhagavad Gita” (GA 146, blz. 118) legt Rudolf Steiner uit met wie we hier te maken hebben. Hij heeft er wel een lange aanloop voor nodig.


“Bekijken we de krachten die werken aan het herstellen van ons organisme terwijl we slapen. Deze krachten zijn verwant met andere krachten die zich in de mens tot op een bepaald ogenblik onbewust ontwikkelen. Dat zijn de krachten die samenhangen met de menselijke voortplanting. We weten dat in het menselijk bewustzijn tot op een bepaalde leeftijd een zalige onbewustheid heerst over het wezen van deze krachten, in de onschuldige kindertijd. Op een bepaalde leeftijd ontwaakt het bewustzijn van deze krachten die ook de basis vormen voor de zinnelijke liefde. De slapende krachten die pas met de geslachtsrijpheid ontwaken, dat zijn precies dezelfde krachten die tijdens de slaap de opgebruikte krachten in de mens terug herstellen. Voordat deze krachten ontwaken zijn ze ook al aanwezig, vanaf de geboorte, ze zijn dan vermengd met andere krachten die onmiddellijk werkzaam zijn. Dat is het wat ons als een wonderbaarlijk mysterie tegemoet treedt in het kind : de slapende krachten van de voortplanting die nog niet wakker zijn. Voor wie daar gevoel voor heeft, lijkt dat een ademtocht van de goden : hij voelt ergens dat al die min of meer onaangename eigenschappen van kinderen, die ongemanierdheid, de eigenzinnigheid, dat dit allemaal voortkomt uit de krachten die bij de geslachtsrijpheid ontwaken. Het zijn dezelfde eigenschappen als bij de volwassenen, maar bij de kinderen is het nog onschuldig.
Wie in deze kinderlijke eigenschappen de latente voortplantingskrachten herkent, die wordt zoiets gewaar als een zweem van goddelijkheid, de goddelijke krachten die toch merkwaardig zijn omdat ze dan later vormen wat in feite de lagere natuur van de mens is. Zolang ze in hun onschuld werken, kun je er de goddelijke wasem van aanvoelen.
( … )
Zo valt de menselijke natuur voor ons als het ware in twee delen uiteen. We hebben eigenlijk in iedere mens twee mensen voor ons : de ene mens is wat we zijn van ontwaken tot inslapen en de andere mens wat we van inslapen tot ontwaken zijn. In de ene mens zijn we onderworpen aan het dierlijke in ons, in alles wat niet-inzicht is, wat zich niet in de geest afspeelt. Dat duwt ons voortdurend in de richting van het dierlijke. Dat is tijdens de waaktoestand. En dan hebben we ook wat ons uittilt boven deze lagere mens, wat eerst heerst als zalige kracht in alle onschuld tijdens de kinderjaren en, als de voortplantingskrachten ontwaken, als de krachten van het genereren. Deze krachten werken tijdens de slaap en regenereren dan alles wat wij door wakker te zijn verbruikt hebben aan levenskracht.
Aldus hebben we een mens in ons die verwant is met de scheppende krachten van de mens, en ook een mens die deze krachten verbruikt, vernietigt. ( … )

Zo gaat dat sinds het Lemurische tijdvak, sinds de tijd dat de huidige mensheid haar ontwikkelingsweg is begonnen. Toentertijd vond de Luciferische invloed op de mens plaats en bracht iets wat we als volgt kunnen karakteriseren : die Luciferische invloed zorgde ervoor dat iets in ons wezen kwam wat ons naar het dierlijke doet afdalen. Datgene echter wat de mens zoals hij nu is nog niet kent, de scheppende krachten in hem, die heersten vóór de Luciferische impuls, in het begin van de Lemurische tijd. Kijken we naar de mens, niet zoals hij geworden is, maar toen hij nog in wording was, kijken we naar de mens niet als resultaat van de schepping, maar naar de mens-scheppende krachten, dan reikt onze blik in de Lemurische tijd, toen de mens nog volledig doorstroomd werd door die mens-scheppende krachten. In die periode kreeg de mens zijn huidige gestalte in aanleg. Als we het mensengeslacht volgen vanaf dit tijdstip in de Lemurische periode, dan hebben we van dan af altijd deze dubbelnatuur van de mens voor ons.
Maar toentertijd – dat leren we uit de Akasha-kroniek – ontstonden dus enerzijds de mensen die doordrongen waren van mens-scheppende krachten en de Luciferische impuls, maar anderzijds ook een soort zuster- of broederziel, een heel bepaalde ziel. Deze zusterziel werd teruggehouden, ze deed niet mee aan het vervolg van de menselijke evolutie. Zij bleef alleen doordrongen van de mens-scheppende krachten. Er bleef dus een mens achter, in de oude Lemurische tijd, de zuster- of broederziel als het ware – want toen in die tijd was er geen verschil. Het was de broederziel van Adam die achterbleef. Deze ziel bleef toen achter, deze ziel kon niet in het fysieke mensheidsproces intreden. Ze bleef achter en werkte onzichtbaar voor het fysieke mensheidsproces. Ze werd niet geboren als de andere mensen. Want indien ze geboren en gestorven was, dan zou ze terechtgekomen zijn in het fysieke mensheidsproces. Ze werkte verder in het onzichtbare en kon alleen waargenomen worden door hen die tot helderziende hoogte opstegen, tot de helderziende krachten die ontwaken in een toestand die overeenkomt met de slaap. Want dan is de mens verwant met de krachten die uitsluitend in die zusterziel heersen. De mens begaf zich op een evolutieweg; maar daarboven heersend leefde, zich offerend, een ziel die nooit incarneerde in de menselijke evolutieweg, die ook niet streefde naar belichaming, die niet streefde naar geboorte en dood zoals de andere mensenzielen.
Deze ziel werd pas zichtbaar, kon zich pas tonen wanneer de mensen slapend helderziend konden worden. Maar ze werkte toch op de mensheid, deze ziel, namelijk daar waar de mens haar tegemoet trad in een bijzonder helderzien. Dat waren dan mensen die door scholing of door aanleg helderziende krachten bezaten waarmee ze de scheppende krachten konden herkennen.
( … )
. Door de bijzondere omstandigheden waarin de ziel van Arjuna alles rond zich waarnam en op zich liet werken, toen ze voelde wat zich toen in Kurukshetra afspeelde, op het slagveld waar de Koeroe’s tegenover de Pandoe’s stonden, daar gebeurde het dat door de ziel van Arjuna’s wagenmenner deze bepaalde bijzondere ziel sprak. En de verschijning van deze ziel, sprekend door een mensenziel, dat is Krishna.
Het was de ziel die achtergebleven was in de oude Lemurische tijd. Vroeger was deze ziel vaak in verschijningen te zien, maar op een veel geestelijkere manier. Op het ogenblik waarvan ons de verheven zang, de goddelijke Bhagavad Gita, verkondigt, moeten we ons een soort belichaming voorstellen –daar is natuurlijk veel maya bij – een soort belichaming van deze ziel van Krishna.
Later in de mensheidsgeschiedenis is er sprake van een echte belichaming, in een knaap.”

En hier verwijst Rudolf Steiner dan naar het Jezuskind uit het Lukas-evangelie, want dat is namelijk de belichaming van deze zelfde ziel die daarvoor nooit in een menselijk fysiek lichaam geïncarneerd was, de achtergebleven ziel uit de mensheidsontwikkeling die ook wel Adam Kadmon genoemd wordt. Meer over deze gebeurtenis kon u al lezen in De Brug 37 en 40.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*


.

Uit de Economische Cursus

Er werd een vraag gesteld over wat normaal is in het economische :

“Over het ‘normale” in de economie lopen de meningen zo ver uiteen, dat je helemaal niet weet wat normaal is.” .

Rudolf Steiner antwoordt :

“Mijn begrip van wat “normaal” en “abnormaal” is, wijkt wat af van de gebruikelijke opvattingen. Je hebt het spreekwoord : Er is maar één gezondheid en ontelbare ziekten. Ik ga daarmee niet akkoord. Ieder mens is op zijn eigen manier gezond. Mensen komen en zeggen : daar heb je een hartpatiënt, die heeft dit en dat kleine gebrek, die moeten ze behandelen. Ik heb vaak gezegd : laat die mens zijn kleine gebrek. Een arts bracht mij een zieke, die had zijn neusbeen zo ongelukkig geblesseerd, dat hij één neusgat dicht had en zodoende weinig lucht kreeg. De arts zei : dat moet geopereerd worden, dat is een heel lichte operatie. Ik zei : laat die operatie achterwege. Die man heeft een long die zo gebouwd is, dat hij niet meer lucht mag krijgen; het is een geluk voor hem dat hij een vernauwing in zijn neus heeft. Zo kan hij nog tien jaar leven. Als hij een normale neus zou hebben, zou hij zeker binnen drie jaar dood zijn. Ik hecht dus geen grote waarde aan “normaal” en “niet normaal”, ik versta daar alleen het meest banale onder, ik zeg heel vaak : een normale burgerman, een normale burgervrouw. U begrijpt wel wat ik bedoel.”



Terug naar het thuisblad

*

*

*

*

*