Inhoudstafel van Brug 124 ( juni 2024)


Het Sprookje van Goethe : tweede deel

Elementenwezens

Een verborgen Steiner-document

Bezetenheid

Meditatie : de Grondsteenspreuk

Het uitsterven van de blanken

Het ouder worden van de Aarde

We moeten het over God hebben

Christus en de engelen



*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

Beste Lezer,




We kunnen het maar beter onder ogen zien : het vroegere zgz. vrije Westen is een nieuwe Sovjet-Unie geworden. De originele Sovjet-Unie was een maatschappij gebaseerd op de leugen dat alle macht bij de arbeiders lag. Mensen die de leugen probeerden te doorprikken werd zwaarder gestraft dan de echte criminelen. Dat stellen we nu in het Westen ook vast :


.

Wie openlijk anders denkt dan wat de staatspropaganda voorschrijft wordt bestempeld als anti- dit of dat, kastje- of muur-ofoob, Pontius of Pilatus-ontkenner. Ook dit tijdschrift wordt beschouwd als behorend tot die categorieën. Daarom is het goed om af en toe te herinneren aan het begrip "tolerantie" :


Tolerant zijn we tegenover mensen, nooit t.o.v. principes;
intolerant zijn we nooit t.o.v. mensen, maar wel als het over principes gaat.

Een populaire zegswijze in het Engels luidt :
"Do not be so open-minded that your brains fall out.”
Je kan een open geest hebben, maar niet zo open dat je brein eruit valt.





François De Wit







.

Goethes sprookje – deel twee


Het tweede deel van de commentaar op het sprookje van de Groene Slang en de Schone Lelie door Charles Kovacs.

In de vorige beschouwing hadden wij het vooral over de groene slang. Wij probeerden te begrijpen wat Goethe bedoelde met dit raadselachtige wezen. Maar deze slang kon haar grote opdracht pas opnemen nadat ze door het goud gevoed en wakker gemaakt was. Dit goud was afkomstig van het gebied waar de schone lelie heerst. We zullen ons deze keer bezig houden met de schone lelie.

Goethe was met het symbool van de lelie tamelijk vertrouwd sinds hij zich had verdiept in de alchemie. De lelie is het beeld van een ideale toestand waar de mensenziel zou moeten naar streven als ze de ware wijsheid nastreeft. Deze wijsheid kan alleen door een metamorfose, door een grondige verandering bereikt worden : als alle lage driften, passies en wensen omgevormd zijn tot een rein streven naar het goede, het ware, het schone, kortom : het heilige.
En de schone lelie is dezelfde spirituele realiteit die Goethe in de laatste verzen van de Faust oproept : “Das Ewig-Weibliche zieht uns hinan.”
Dat is wat de alchemisten, en Goethe in zijn sprookje de lelie noemden.

Een andere uit de traditie bekende figuur is “de oude man met de lamp”. Hij staat voor de occulte inzichten zoals die bestonden in de oude mysteriën van het Rozenkruis tot op heden.
Als aan de oude gevraagd wordt : “Wat is het grootste geheim ?” – antwoordt hij : “Het openbare”. Wat bedoelt hij met dit raadselachtig antwoord ?
De hele wereld die wij met onze zintuigen waarnemen – van de bodem waarop wij staan tot de sterren boven ons – is iets onbekends, een geheim. Want als het geen geheim zou zijn dan zouden wij ook geen wetenschap nodig hebben, zelfs geen geesteswetenschap, om deze wereld te verklaren en te interpreteren. Van de lamp wordt ons verteld dat ze alleen licht geeft waar reeds een beetje licht is. Terug iets paradoxaals maar wat wijst op een bepaalde realiteit : als de ziel niet al een bepaalde neiging, een zekere interesse, een openheid t.o.v. occulte inzichten meebrengt, dan zijn voor haar al die inzichten zinloos, woorden zonder betekenis. Voor het overgrote deel van onze medemensen lijken zelfs de basiselementen van de occulte wetenschap Chinees te zijn.
Over het licht van de lamp wordt ook gezegd dat het geen schaduw werpt : voor vele mensen blijven de occulte inzichten iets obscuur, verborgen, in duisternis gehuld. Voor andere, wier geest al wat open staat voor esoterische kennis, is daarin niets duister, niets obscuur, zelfs niet in de meest onwaarschijnlijke zaken die ons vanuit dit weten meegedeeld worden.
En in het sprookje heeft de man met de lamp een echtgenote die niets doet dan klagen op het moment dat ze in het sprookje verschijnt. In zijn commentaren merkt Rudolf Steiner op dat zij de praktische, nuttige kant van de occulte kennis representeert. Antroposofie, de occulte kennis voor ons tijdsgewricht, is daarvan een goed voorbeeld. De spirituele wijsheid heeft onze wereld een groot aantal praktische uitvindingen geschonken : nieuwe vormen van opvoeding, van geneeskunde, van landbouw, van kunst. Dat was in het verleden ook zo. Maar bij de vroegere vormen van occulte kennis bleven deze bijdragen tot het praktische leven meer verborgen. De alchemisten ( die in feite de Rozenkruisers zijn) hebben vele praktische uitvindingen aan de beschaving geschonken maar de bron bleef verborgen.
De oude vrouw, de echtgenote van de man met de lamp, representeert deze kant, men zou kunnen zeggen: deze verplichting van het occultisme, van de geestelijke wijsheid.

Dan is er nog een andere figuur, een zeer wonderbaar beeld in het sprookje : een reus die zelf geen macht bezit maar wiens schaduw vol kracht is. En die schaduw reikt ’s avonds over de rivier tot aan het rijk van de schone lelie. Waar de reus voor staat is : het wezen van de historische volksbewegingen zoals kruistochten, Reformatie en vooral de tijd van Goethe en Schiller, de Franse Revolutie van 1789. De mensen die in deze bewegingen optreden zijn zelf tamelijk machteloos maar de historische noodzakelijkheid, de drijvende kracht achter dergelijke bewegingen heeft een geestelijke oorsprong.

Zoals gezegd is de oude vrouw aan ’t klagen als ze verschijnt in het sprookje. Want de dwaallichten kwamen het huis binnen, zagen dat de muren bedekt waren met goud, en begonnen de muren af te likken totdat al het goud verdwenen was. Toen dat gedaan was strooiden ze het goud weer uit in de vorm van muntstukken. De hond van het oude koppel, een kleine mopshond, at ervan en stierf. En alsof dat nog niet erg genoeg was haalden de dwaallichten de vrouw over om hun schuld aan de veerman over te nemen, en nu moest zij de drie kolen, de drie artisjokken en de drie ajuinen naar de veerman brengen.
Zelfs voor een sprookje zijn dat zeer vreemde taferelen. Maar Goethe wist heel precies wat hij met deze schijnbaar absurde beelden bedoelde. De dwaallichten staan voor de moderne wetenschappers : zij streven door zorgvuldige waarneming en experimenten naar de objectieve waarheid. Dat is de positieve kant. Maar zij weten niet – wat de mysteriën van de oudheid wisten, wat de middeleeuwse alchemisten wisten – dat de waarheid, iedere waarheid, voor de menselijke ziel alleen dan een voordeel is als de ziel de noodzakelijke ontwikkelingstrap heeft bereikt. Dat wil zeggen dat de ziel het recht op deze kennis moet verwerven. De waarheid moet je verdienen. Iedere soort inzicht, ieder soort kennis die het verband tussen wijsheid en de ziel die haar moet ontvangen niet kent, die niet weet dat de ziel moet waardig zijn om deze kennis te ontvangen, kan alleen maar tot misbruik van deze kennis, tot destructie leiden.

Goud is in het sprookje, zoals het in alle esoterische tradities was, het symbool voor wijsheid. En terwijl het goud dat door de dwaallichten achteloos wordt rondgestrooid voor de groene slang voedsel is en zij dan zelfs met een innerlijk licht begint te gloeien, heeft de oude vrouw alle reden om zich te beklagen over de miserie die de dwaallichten veroorzaakt hebben. De oude vrouw staat dus voor de praktische kant van de geestelijke kennis, in feite van alle kennis, want er is geen inzicht, geen filosofie zonder praktische toepassing. Denken we maar aan Hegels filosofie die door Karl Marx op zijn kop werd gezet en toegepast werd in de praktijk. Hier, waar het denken fysieke realiteit wordt, toont de ingesteldheid van de dwaallichten haar afbrekend en destructief wezen. Er is geen enkel mechanisch apparaat, of het nu auto’s of vliegtuigen, computers of filmen zijn, dat niet ook voor een negatief, slecht doel kan aangewend worden. Zelfs de alledaagse apparaten voor behoeften die vroegere generaties met eenvoudige middelen hebben bevredigd (wasmachines, televisies) dienen alleen de primitieve driften maar laten ons de werkelijke opdracht vergeten waarom we eigenlijk op deze wereld gekomen zijn : wijzere en betere wezens te worden.
Dat is de reden waarom de oude vrouw in de schuld geraakt bij de veerman. Ze moet hem het loon betalen voor het overzetten van de dwaallichten : drie kolen, drie artisjokken en drie uien. Deze groenten, resultaat van inspannende tuinarbeid, zijn beelden voor de spirituele inspanningen die het Westen niet geleverd heeft en die daarom nog altijd verschuldigd zijn aan de veerman.
De oude vrouw heeft deze groenten in haar tuin en gaat op weg om ze aan de veerman te geven maar onderweg grijpt de schaduw van de reus van elk één stuk uit haar korf.


De veerman weigert om de onvolledige betaling aan te nemen. Uiteindelijk accepteert hij toch, maar alleen als de vrouw haar hand in het water van de rivier wil steken en plechtig belooft ook de rest nog te leveren. Als ze haar hand uit het water terugtrekt stelt ze tot haar ontzetting vast dat de hand zwart geworden is en daarenboven nog kleiner ook. De veerman zegt dat haar de hand volledig onzichtbaar gaat worden maar ze kan die blijven gebruiken, ook als die onzichtbaar is.
Terug zien we hier hoogst bevreemdende taferelen. Maar Rudolf Steiner heeft zich jarenlang verdiept in dit sprookje en heeft achterhaald wat Goethe voor de geest zweefde toen hij deze beelden vorm gaf.
De handen zijn de werktuigen van de menselijke wil. Maar slechts een deel van de krachten van de wil zijn bewust. Andere delen zijn te allen tijde onbewust, liggen onder het normale bewustzijnsniveau; deze onderbewuste delen worden gerepresenteerd door de schaduw van de reus. We weten reeds dat we in deze schaduw historische gebeurtenissen moeten zien. Maar niet alleen de geschiedenis, ook andere impulsen en dwingende machten zijn in onbewuste diepten verborgen, dat zit ook allemaal in de schaduw van de reus. De vrouw kan dus niet alles betalen wat ze de veerman schuldig is, ze kan alleen beloven om later de rest te betalen. Tot zolang blijven de in onze wil actieve Ik-krachten onzichtbaar, hoewel ze door de helderziende kunnen worden waargenomen.
Maar wij gewone mensen gebruiken de Ik-krachten zonder ze te zien.

We keren nu terug naar de groene slang en het licht dat ze uitstraalt nadat ze het door de dwaallichten achteloos uitgestrooide goud heeft opgegeten. De slang wist al lang – door haar tastgevoel – dat er binnen in de rotsgewelven, in een soort tempel, figuren stonden met een menselijke vorm. Nu wil ze dat alles bij de schijn van haar eigen licht eens zien. Als ze op de plek aankomt, verschijnt daar ook de oude man met de lamp. En nu horen we een gesprek tussen de bewoners van de tempel, vier koningen – een gouden, een zilveren, een bronzen en één uit gemengd metaal – en de oude man en de slang.



Deze dialoog wijst op bepaalde ontwikkelingstrappen van de slang :
Duisternis – goud – licht – communicatie.
Dit laatste verwijst naar het sociale element. Maar dan verschijnt de oude man in de tempel en nu moet hij vragen beantwoorden. Enkele van die antwoorden kennen we al. Waarom brengt hij het licht van zijn lamp nu er al het licht van de slang is ? Omdat hij slechts licht kan geven waar er al wat licht is. Wat is het belangrijkste geheim ? Dat wat voor iedereen open en bloot is, de zintuiglijke wereld.
Volgens de oude man zijn er drie geheimen, en op de vraag wanneer hij die zal onthullen antwoordt hij : zodra ik het vierde weet.
Wat is het vierde geheim ? Het is dat wat de mensen in vrijheid volbrengen.
De andere geheimen zijn die van de natuur : van de minerale wereld, het planten- en dierenrijk. Maar het vierde geheim, het geheim van in vrijheid genomen besluiten, kan de oude pas weten in het geval dat en wanneer het vrije wezen zijn plannen te kennen geeft.
En dat is wat gebeurt : de groene slang fluistert haar plan in het oor van de oude man en die antwoordt met de uitroep : de tijd is gekomen.
Wat heeft de slang hem gezegd ? Dat ze zich gaat opofferen. En door haar zelfopoffering zal een permanente brug over de rivier ontstaan.
Wat het sprookje daarna toont, vanaf het moment dat de woorden klinken : de tijd is gekomen – is een toekomstbeeld van de evolutie, wanneer de egoïstische, egocentrische gezindheid van de huidige beschaving zal plaats gemaakt hebben voor een begrip van de oude mysteriewijsheid, wanneer zelfopoffering als vrije daad de kracht heeft om de kloof tussen de wereld van de natuur en de wereld van de geest te overbruggen.
Het thema van zelfopoffering verbindt het sprookje met de diepe openbaringen die Rudolf Steiner op 31 oktober 1911 gegeven heeft in een voordracht over de oude Saturnus, de eerste toestand van de Aarde-ontwikkeling. Toen hebben de Geesten van de Wil of Thronen zich, d.w.z. hun geestelijke substantie, geofferd aan de Cherubim. En dit offervuur was het begin van een nieuwe wereld.
Het zal het begin van een andere nieuwe wereld zijn als de mensheid tot een vergelijkbaar offer zal bereid zijn.
We zullen later zien hoe de beelden van het sprookje tonen wat aan de mensheid zal gegeven zijn als we dat tijdperk in de toekomst betreden.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Elementenwezens

In De Brug 48 schreven we hierover :

Eveneens door de moderne levensomstandigheden verloren de mensen hun geloof in de natuurwezens. Het was voor de antroposofen uit de omgeving van Rudolf Steiner dan ook een verrassing toen ze zagen dat Rudolf Steiner met natuurwezens omging als met andere, zichtbare levende wezens. Herbert Hahn vertelt :

“ … Het is voor de wezens der natuur niet hetzelfde of wij onverschillig aan hen voorbijgaan dan wel ons liefdevol over hen verwonderen. Ieder van hen biedt ons als het ware een vrucht voor ons innerlijk aan. Wij plukken deze vrucht door onze levendige, aandachtsvolle interesse. En door zo te handelen maken wij iets los, verlossen wij voor een deel de natuurwezens. ( … )
Het maakt veel uit voor de kwaliteit van het brood of vele mensenogen met aandacht en liefde naar de korenhalmen gekeken hebben.
( Daarmee begrijpen we de diepere zin van de oude gewoonte van boeren om ’s zondags langs hun velden te wandelen en hun ogen te laten dwalen over de gewassen. –fdw)
Als leidraad voor de houding die wij moeten aannemen t.o.v. de natuur kan het volgende misschien dienen. Oudere leden van de Beweging vertelden mij jaren geleden wat ze meemaakten terwijl ze met Rudolf Steiner in het woud gingen wandelen. Ze zagen hoe hij van tijd tot tijd iets of iemand groette. Toen hij hun verwondering bemerkte zei hij zeer eenvoudig: “Dat moet men toch doen, de elementenwezens verheugen zich daarover !”
Hij maakte er ons bij gelegenheid attent op dat de elementenwezens zich het liefst ophouden waar overgangen, “drempels” in de natuur voorkomen : aan de rand van het woud, aan het strand en de oevers van rivieren en zeeën, bij moerassen waar aarde en water gemengd zijn; aan een waterval waar de fijne waterdruppels in de lucht versproeien. En evenzo aan de drempel van dag en nacht, in de morgenschemering en de avonddeemstering wanneer licht en duisternis elkaar ontmoeten.”

( “Begegnungen mit Rudolf Steiner”, 1991, blz. 43.)


In het Rusland van vóór de Revolutie leefde dit geloof nog sterk bij de plattelandsbevolking.
Wladimir Lindenberg werd geboren in 1902 als rijke aristocraat. Zijn vader stamde uit een beroemd oud Russisch geslacht, zijn stiefvader was een Duitse industrieel met vele fabrieken in Rusland. Het huishouden werd door eenvoudige boerenvrouwen verzorgd. Eén van die vrouwen was de analfabete Frosja die de baas was in de keuken. Wladimir ( roepnaam Bobik ) vertelt :


“Bobik riskeerde het om een gesprek met haar te beginnen.
“Weet je Frosjenka, ik vraag mij af hoe jij dat allemaal kan, zo snel en zonder moeite, en nooit brandt er iets aan of glijdt er een bord uit je handen zoals bij mama of mijn zus Vera. Heb jij soms een geheim waardoor alles zo goed lukt bij jou ?”
Frosja monkelde : “Mijn geheim is dat ik niets doe zonder Gods hulp, wat ik ook begin altijd roep ik de Heer ter hulp. Dat alleen maakt dat alles bij mij goed lukt. Of het nu de moeilijke “maljoetka sifljoesjka” (zo noemde zij de omelette soufflée) of de “doerno rossiski (Tournedos Rossini) of andere eenvoudigere recepten zijn, ik doe alles omzichtig en met overleg en met een gebed erbij. En dat uit mijn handen geen borden vallen zoals bij jullie, dat komt omdat voor mij een bord een levend wezen is dat ook een ziel heeft, ook een bord is door mensen met kunst en aandacht gemaakt en het wil als een wezen behandeld worden. Maar wat doen jullie ? Jullie geloven niet dat het een ziel heeft, voor jullie is het een dood ding, en dan valt het natuurlijk uit je handen en breekt. En wat zou mijn arbeid zijn zonder de huisgeest die het huis beschermt en zonder de kabouters ? Die helpen mij bij alles wat ik doe, die zijn altijd rond mij. Geloof jij dommerik dan echt dat een mens helemaal alleen al dat werk zou kunnen verzetten ? Maar zij zijn altijd erbij, de ene trekt aan mijn schort als ik vergeet in de pap te roeren, de andere houdt het bord vast zodat het niet valt, een derde fluistert heel zachtjes zodat ik het met het oor van mijn hart hoor : niet zo veel zout ! Niet zoveel zout ! Zo helpen ze mij en zie, ik ben daardoor nooit alleen en ik ben welgezind.” Bobik luisterde gefascineerd : “Zie je ze dan ook, die kabouters ?”
“Hoe moet ik dat zeggen, ja en nee. Klein en fijn zijn ze, en flink. Meestal zie ik ze alleen als schimmetjes vanuit mijn ooghoeken. Maar ik weet heel precies als ze er zijn en als ze er niet zijn, dan is het leeg rond mij en ben ik verdrietig.”

“Zouden dat ook niet dezelfde wezentjes zijn die hier bij ons kleine voorwerpen laten verdwijnen die je dan niet kan terugvinden hoe hard je ook zoekt ?”
“Misschien zijn het dezelfde want het zijn speelvogels. Maar als ze iets wegnemen dan is dat omdat jullie hun niets geeft om mee bezig te zijn. Ook zij hebben tucht en orde nodig, dan voelen ze zich goed. En ze willen ook goed behandeld en aangesproken worden. Maar wat doen jullie ? Jullie schelden maar op het kleine volkje. En ik, iedere avond breng ik hun warme brij met suiker, kaneel en melk, dat hebben ze graag. En iedere morgen hebben ze er wat van opgegeten.” “Dat zal wel de kat zijn die daarvan gesnoept heeft” zei Bobik ironisch.
“Gij zot, de kat vreet toch geen brij, nee, dat eten wis en waarachtig de kaboutertjes. Maar ja, jullie zijn allemaal zo gestudeerd, jullie geloven niet meer dat zoiets bestaat en daardoor loopt bij jullie alles in het honderd.” “Maar ik geloof er wel in ! Ook al is het een heidens geloof !” sprak Bobik verontwaardigd.
“Heidens geloof ? Als ik dat hoor ! Heidens geloof ! Door wie zijn dan de kaboutertjes geschapen ?
Door onze lieve God ! Het zijn Gods schepsels ! Helpers van de mensen. Iedereen heeft zijn engelbewaarder en zij zijn kleine bewaarengeltjes, vierde klas om zo te zeggen.”
“Maar jij spreekt toch met hen, je roept ze. Vanwaar ken je de formule om ze te roepen ?” ( .... ) “Een formule is het eigenlijk niet : je moet met hen heel zachtjes spreken zoals tegen een poes, ze haten ieder luid woord en alle lawaai, dan verdwijnen ze. En je moet altijd op je taal letten want ze zijn zeer goed opgevoed. En je mag nooit met hen lachen. Lachen, dat verstaan ze niet, ze denken dan dat je hen uitlacht. En altijd moet je voor alles dankbaar zijn. Dan zijn ze blij omdat je hen naar waarde schat en dan doen ze altijd meer en meer voor jou. Op den duur heb je de indruk dat je zelf niets meer moet doen; dat ze je alle arbeid uit handen nemen, je wordt ook niet moe van het werk, of gejaagd, en het vele werk schrikt je niet af. Maar het mooiste is, als je weet dat de lieve kleine kereltjes altijd in je buurt zijn, ze worden je beste vrienden en je bent nooit alleen. Of je nu in de verste woestijn of in het woud bent, alle mensen mogen je verlaten hebben, maar je bent niet alleen. En dat is een heel grote zegen die ons God door de kabouters stuurt. Je leeft in eendracht met jezelf, met God en de natuur en zelfs de Boze kan je niet zoveel aandoen want door de omgang met de kabouters blijf je je kinderlijk gemoed houden. En dat heeft onze Heiland al gezegd dat Hij dichter bij de kinderen is dan bij de volwassenen.”

“Maar jij bent toch ook niet altijd in evenwicht Frosja. Als grootmoeder op bezoek is en in de keuken komt dan ontplof je en ben je zo boos als een wolf en gooit met pannen dat het rammelt langs alle kanten.”
“Ja en waarom is dat ? Omdat je grootmoeder niets wil weten van de kabouters. Zodra ze in huis verschijnt en overal begint rond te snuffelen dan zijn de arme kereltjes in een oogwenk verdwenen en ik heb ik weet niet wat voor moeite om ze daarna weer bij mij te krijgen, zo’n schrik hebben ze dan gekregen. Zie je, alleen wegens de kaboutertjes ben ik dan zo slecht gezind.”

In : “Bobik im Feuerofen – eine Jugend in der russischen Revolution” blz. 119. Lindenberg schreef ook “Marionetten in Gottes Hand – eine Kindheit im alten Russland”. Na zijn vlucht uit Rusland werd hij psychiater in Duitsland en schreef nog meer interessante boeken. Hij was paranormaal begaafd.



. Dat elementenwezens inderdaad een mens kunnen helpen, dat hebben antroposofen ook al ervaren bvb. Emanuel Zeylmans, de zoon van Willem Zeylmans, die de grote biografie over Ita Wegman schreef. ( Hierover kon u al lezen in Brug 88 )
Zeylmans werd in 1996 geinterviewd door Wolfgang Weirauch en vertelt in dit verband :


( Zie : “Flensburger Hefte – Sonderheft 17 – winter 1996 -
“Ita Wegman und die Anthroposophie - een gesprek met Emanuel Zeylmans”, blz. 138 )

De vondst van een verborgen Steiner-document

WW : Rudolf Steiner zou in juni 1924 gezegd hebben tegen Johanna von Keyserlingk dat de (impuls van de) Kerstbijeenkomst door de leden niet werd opgenomen en dat er nog tijd was tot Michaëli 1924 maar dan zouden de demonen toeslaan. Is dit ook een anekdote die niet klopt ?

Zeylmans : Deze anekdote stamt van Rudolf Meyer (1896 – 1985). Hij was priester in de Christengemeenschap die bij de Landbouwcursus in Koberwitz aanwezig was en die ook een tamelijk goede vriend van Johanna von Keyserlingk was.
Rudolf Meyer heeft deze uitspraak direct opgeschreven toen hij die van Johanna von Keyserlingk vernomen had. Dr. Gisbert Husemann heeft dat op mijn vraag in 1980 nog eens nagevraagd bij Rudolf Meyer en ook de vermelding in diens dagboek van 1924 gezien. Maar toch bleef ik twijfelen. Het is tenslotte een zeer zware uitspraak van Rudolf Steiner en als het waar is, zo dacht ik, dan verstaat men beter waarom hij ziek is geworden. Want eind 1924 heeft hij met Ita Wegman meerdere keren over demonenwerkingen gesproken, ook in het gedicht “Du Widersinnszauber des Lebens” dat hij in november 1924 op zijn ziekbed heeft geschreven.( in GA 260a, blz. 669)
In “Mijn Levensweg” beschrijft hij in het 26ste hoofdstuk demonen als ahrimanische geesten van intolerantie die geen andere mogelijkheid van denken willen tolereren. Anderzijds spreekt hij in de karmavoordrachten over de werkzaamheid van de geest van Alexander de Grote, namelijk dat die na zijn dood de opdracht had om demonische idolen, waanbeelden te bestrijden. Het gaat hierbij vooral om de waanbeelden van Bacon. Ik heb dus jarenlang getwijfeld aan deze uitspraak over de demonen.

WW : Hebt u ergens een bewijs kunnen vinden voor deze uitspraak van Steiner ?

Zeylmans : Ja en nee. Mijn kamer was al volgestouwd met archiefstukken, maar in de zomer van 1989 moest ik toch nog eens naar Arlesheim rijden. In die periode was er daar een hittegolf. Merkwaardig genoeg voelde ik de drang om nog eens op de grote archiefzolder van de kliniek te zoeken. Want ik had bij een vorige gelegenheid in een hoek een koffer zien staan bedekt met kartons. Gelukkig kreeg ik toestemming om nog eens in deze koffer te snuffelen. Daar zat alleen oude correspondentie van de kliniek in en eigenlijk moest de inhoud van de koffer verbrand worden maar dat was nog niet gebeurd. Tussen de stapels brieven ontdekte ik plots een papier dat daar niet thuishoorde. Ik trok het eruit en herkende met één oogopslag dat het een notitieblad van Rudolf Steiner was. Dit blad bevestigde de uitspraak van Johanna von Keyserlingk en Rudolf Meyer, tenminste wat de demonen betreft.

WW : Hoe verklaart u dat u dat papier gevonden hebt terwijl u er zelfs niet eens naar zocht ?

Zeylmans : Had ik dat blad niet gevonden dan zou het zo goed als zeker verbrand geweest zijn. Iets dergelijks heb ik overigens al eerder meegemaakt en daar zo mijn eigen theorie over. Maar het is slechts een theorie ! Ieder mens draagt een groot aantal elementenwezens in zich. Bij Ita Wegman heb ik bvb. ook zeer goede gevonden. Dat merkt men daaraan dat zij bvb. ergens naartoe reed en orde kon scheppen of menselijke conflictsituaties bevredigend kon oplossen. Zoiets is mogelijk door de elementenwezens die men bij zich draagt. Verschillende elementenwezens hebben volgens Steiner een heel bijzondere intelligentie voor bepaalde aspecten van het leven. Zij kunnen in een tussengebied waarnemen. Als men zich instinctief, niet helemaal bewust beweegt, dan hebben ze de mogelijkheid om de mens te leiden. Dat kunnen zowel zeer goede als zeer slechte geesten zijn. Ik denk dus dat mij een elementenwezen geholpen heeft bij die zoekactie.
( .... )



Emanuel Zeylmans wijst erop dat elementenwezens even goed slechte geesten kunnen zijn. Daarover schreven wij ooit in Brug 28, in een artikel over de mens en zijn dubbelganger(s) :


We kennen allemaal de uitdrukking "een gezonde geest in een gezond lichaam", maar het lijkt erop dat in een gezond lichaam meer dan één geest zit ! Onze eigen ziel heeft een fysiek lichaam nodig om te kunnen verder ontwikkelen, maar op een of andere manier is dat fysiek lichaam "te groot" voor ons.
Verschillende wezens profiteren daarvan en kruipen mee in dat fysiek lichaam.
We kunnen ons dit zo voorstellen: een mens heeft voor zijn werk een auto nodig en hij krijgt die van zijn baas. In dat voertuig zijn vier of vijf zitplaatsen. Op het ogenblik dat die mens wil vertrekken, springen er drie of vier kerels in de wagen. Zij wilden ook een voertuig maar ze kregen er geen van hun baas. Ze lossen het dan maar op hun manier op: ze rijden mee met die ene gelukkige. Die van zijn kant heeft ze liever niet aan boord, maar wat kan hij doen ? Hij kan ze er niet uitgooien, want als hij zijn stuur even loslaat, neemt één van die meerijders het maar al te graag over. De mens probeert dan maar zo goed het gaat zijn eigen doel te bereiken, maar onderweg mag hij geen seconde de aandacht laten verslappen of er wordt aan zijn stuur gerukt. Want die meerijders hebben ook hun eigen doel en willen dat bereiken met het voertuig van de mens.
Het is voor ons belangrijk om dat te weten. Wanneer we een mens rare bochten zien maken, dan moeten we ons afvragen: rijdt hij nog zelf ? Wordt er aan zijn stuur getrokken ? Is hij misschien de controle volledig kwijt en zit er een ander wezen op de zetel van de bestuurder ?
Als uitgangspunt nemen we een fragment uit GA 99, "Die Theosophie des Rosenkreuzers"(zesde vd.).

[ ... ]
" Het moet u klaar zijn dat u in uw leven geleid worden door machten die u zelf niet kent. Wat op het etherlichaam werkt zijn de vormstructuren die u vroeger zelf op het astrale vlak geschapen heeft, en wat uw levenslot uitmaakt, dat zijn wezenheden, krachten uit de hogere regionen van het devachaan die u zelf ingeschreven heeft in de Akasha-kroniek. Deze krachten of wezenheden zijn de occultist niet onbekend, ze nemen hun plaats in in de rangorde van gelijkaardige wezens. U moet beseffen dat u zowel in het astrale lichaam als in het ether- en fysiek lichaam de werking ondervindt van die andere wezenheden. Al wat u onwillekeurig doet, al wat u doet vanuit een automatisme, geschiedt door de werking van die wezens. Er gebeurt niets zomaar uit het niets. De verschillende wezensdelen van de mens zijn voortdurend echt doordongen en opgevuld door andere wezenheden. De ingewijde leraar laat een groot deel oefeningen maken om deze wezens uit te drijven, zodat de mens altijd vrijer en zelfstandiger wordt."

Als je dus 's morgens wakker wordt en uit bed springt (of kruipt, al naargelang je temperament), dan is dat door de werking van zo'n wezen. Blijf je echter liggen en begin je te overleggen: "Als ik vandaag niet ontbijt, dan kan ik een kwartier langer blijven liggen", dan is dat de werking van Ahriman ! Je gebruikt dan immers je combinerend verstand. Dat is de reden waarom zo weinig mensen ingewijd zijn; eerst moet de mens ook het allerkleinste facet van zijn leven vormgeven vanuit zijn Ik. Zolang die andere wezenheden nog taken voor ons uitvoeren, kan men de Wachter op de Drempel niet passeren.

Rudolf Steiner gaat dan verder in deze voordracht meer in detail in op deze wezenheden:
- De wezens die in ons astraal lichaam zitten, worden demonen genoemd; goede of slechte, dat hangt af van onze gedachten. Ware gedachten kweken goede demonen (zoals die van Socrates), onware gedachten, leugens, creëren slechte demonen.

( zie De Brug 116 voor meer over : spoken in ons etherlichaam; fantomen in ons fysiek lichaam; geesten in ons Ik.) .



Ook niet-antroposofen beginnen het door te hebben dat vele mensen in feite bezeten zijn door kwade geesten. De meeste politici worden geselecteerd op basis van “kwaliteiten” die passen in de plannen van Ahriman om van de menselijke beschaving een goed georganiseerde termietenstaat te maken.
Een voorbeeld uit duizenden : in oktober 2023 werd in de V.S. een zekere Mike Johnson verkozen tot Speaker van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, een Republikein. Dit jaar verbaasde hij zijn partijgenoten door alle Republikeinse principes overboord te gooien.
Tucker Carlson sprak hierover met Joe Rogan en we lezen in de Gateway Pundit :
“Zwakke mensen worden een drager van het Kwaad”

“Het Kwaad is een aparte kracht die bestaat buiten de mens, die invloed heeft op de mens, ik geloof dat echt. Ik heb het dikwijls meegemaakt en het is overduidelijk.
Wat voor een drager kiezen ze (deze machten) ? Het zijn zwakke mannen en vrouwen die instrumenten zijn van het Kwaad. Hoe zwakker de leider, hoe meer kwaad in hem. Spijtig genoeg hebben we in de geschiedenis van Amerika nu een punt bereikt waar iedere leider ofwel een vrouw is of een zwakke man. Het spijt mij om dat te moeten zeggen maar het is nu eenmaal zo. Mike Johnson, echt een brave kerel, ik ken hem, altijd beleefd en terughoudend, zal nooit een scheldwoord gebruiken, maar hij is en zwakke man en dat is een man waar je bang moet voor zijn. ( ... )
Zwakke mensen worden een gastheer voor het Kwaad, een open, leeg gebouw dat bezet wordt, bezeten zelfs door het Kwaad. Dat is het geval bij Mike Johnson. Het is niet dat hij slecht is, maar hij is zwak en daardoor staat hij open voor het Kwaad.”



Speaker Mike Johnson


Het is een feit dat men bij het bekijken van sommige politici vaak de indruk krijgt dat het lege dozen zijn. Af en toe ziet men de werking van de slechte geesten zelfs in het uiterlijke :


Victoria Nuland speelde een kwalijke rol in de Amerikaanse Oekraïne-politiek.



Jacinda Ardern was in Nieuw-Zeeland verantwoordelijk voor de draconische covid-maatregelen, linksboven aan het begin van haar carrière, rechtsonder op het einde.



Lori Lightfoot (rechts, samen met echtgeno(o)t(e)), de vorige burgemeester van Chicago, faalde op alle vlakken :




Echte sterke persoonlijkheden zoals die in de Renaissance bestonden zijn er nu niet meer.
Dat heeft te maken met de werking van de Archai en Aartsengelen zegt Rudolf Steiner (zie blz. 15 in deze Brug).


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

De meditatie van de Grondsteenspreuk


Eveneens uit : “Flensburger Hefte – Sonderheft 17 – winter 1996 - blz. 157
Ter herinnering : dit gesprek vond plaats in 1996.



WW : Hoe staat het met de antroposofische impulsen die tegen het einde van de 20ste eeuw gingen verwezenlijkt zijn ? Wat is er nu bereikt en wat niet ?

Zeylmans : We moeten ervan uitgaan dat niet alles voor ons zichtbaar is. Er is de Michaël-voorspelling van Steiner dat tegen het eind van de 20ste eeuw bepaalde groepen c.q. generaties van mensen gingen samenwerken. Volgens mij staan de mensen meer en meer open voor deze samenwerking. In de antroposofische beweging zien we ook een groter streven naar wederzijds begrip. Maar het doorslaggevende moeten niet grote, zichtbare bewegingen zijn, maar kunnen even goed daden van geestelijke aard zijn die in het verborgene gebeuren. Met verborgen bedoel ik dat wat mensen ongezien geestelijk verzorgen.
Vergeet niet dat al wat wij weten over de Kerstbijeenkomst voornamelijk berust op een boek dat Marie Steiner 20 jaar later ( in 1944) samengesteld heeft en dat sindsdien praktisch ongewijzigd – reeds meer dan een halve eeuw – als de standaard brontekst wordt aangehaald : het bekende GA 260.
Nu was Marie Steiner niet echt de persoon voor wie deze Kerstbijeenkomst 1923 het centrale punt van Rudolf Steiners antroposofie was; biografisch hoort zij meer in de periode 1902 -1920, de periode die ik omschrijf als de wilhelminische en theosophische periode.

WW : Was de Kerstbijeenkomst 1923 voor Marie Steiner niet het kernpunt van de Vereniging ?

Zeylmans : Ik denk van niet. Bestudeert u eens de correspondentie tussen Rudolf Steiner en zijn vrouw (GA 262) en vergelijkt u dat met de boeken die later over haar zijn uitgegeven : “Marie Steiner – Brieven en documenten” (Dornach 1974) ....
Wat ik wil zeggen : men zou over de Kerstbijeenkomst een volledig andere documentatie kunnen voorleggen als GA 260. De werken 260a en 259 zijn zo omvangrijk (samen bijna 1800 blz.) dat slechts weinig tijdgenoten al die informatie kunnen verwerken. De historische documentaties worden steeds uitgebreider en het geestelijk essentiële vervliegt.

WW : Hoe bedoelt u dat ?

Zeylmans : Wel, bekijkt u eens het boekje van Christoph Lindenberg over de Kerstbijeenkomst. Moet dat ons verder helpen ? En stelt u zich voor : dat was in 1993 alles wat over het thema “70 jaar Kerstbijeenkomst” werd geschreven, afgezien van een handvol fulminante artikelen van Michaela Glöckler om de driegeledingsgedachte van de Algemene Antroposofische Vereniging te demonteren !

WW : Maar hoe moet een mens van nu dan een relatie vinden tot de Kerstbijeenkomst 1923 ?

Zeylmans : Door te mediteren op de Grondsteenspreuk en de zeven ritmes die erin zitten en daarnaast de dagelijkse korte verklaringen van Rudolf Steiner hierover te bestuderen.

WW : Dus alles wat het Rudolf Steiner Verlag samengesteld heeft als aparte, verkorte uitgave van GA 260 onder de titel “De Grondsteenlegging” ?

Zeylmans : Ja. Maar in dat boekje ontbreekt nu juist de doorslaggevende passage waar Steiner uitlegt waarom hij de zeven ritmes geeft.

WW : Waar kan men die vinden ?

Zeylmans : In GA 260 zien we dat Rudolf Steiner op woensdag 26 december de besprekingen in de voormiddag onderbroken heeft voor een korte toespraak. Daarin verklaarde hij de innerlijke betekenis, waarom hij de zeven ritmes geeft. In de GA 260 zijn het maar enkele bladzijden en het is de enige keer dat Steiner erover spreekt. En juist deze bladzijden zijn weggelaten in de kleine uitgave !
Het gaat over de vraag hoe de antroposoof het grondprobleem van de esoteriek in zijn hart moet oplossen, zoals Steiner dat zegt. ( op blz. 92 in de uitgave van 1994)



Emanuel Zeylmans heeft in 1977 het boekje vertaald dat zijn vader Willem Zeylmans over de Grondsteen heeft geschreven (in het Duits). In die vertaling waren niet de “ritmes” opgenomen en ook niet de korte toespraak van Rudolf Steiner. Maar in 1989 liet de uitgeverij Pentagon een moderne bewerking van de eerste vertaling verschijnen en daarin vinden we zowel de ritmes als de inleiding die Rudolf Steiner uitsprak op woensdag 26 december 1923.
We nemen hier een fragment over. De volledige tekst van de grondsteenspreuk moet de lezer zelf maar raadplegen als hij die niet uit zijn hoofd kent. Deze is ook te vinden op de website van De Brug.
(http://www.vrijgeestesleven.be/dornach/grondsteen.html )

De Grondsteenspreuk bestaat uit drie gelijkvormige strofen en een aparte vierde strofe. De drie strofen verwijzen naar de drieledigheid van het menselijk wezen, drie orgaansystemen : denken, voelen, willen. Het denken wordt aangesproken in de derde strofe, het voelen in de tweede, en in de eerste zou je verwachten : het willen – maar daar horen we :

“En gij zult in waarheid leven – Und du wirst wahrhaftig leben

Willem Zeylmans van Emmichoven daarover (blz. 71) :



Dit is dus wat - volgens Charles Kovacs – Goethe uitbeeldde in de scène in het Sprookje waar de oude vrouw haar hand onderdompelde in de rivier ( zie deze Brug op blz. 4 en 5 )
Wat de weggelaten inleiding betreft : daarin staan enkele zaken die voor de conformistische antroposofen heel ongemakkelijk klinken :



“Als wij steeds maar weer vragen : wat zouden wij kunnen doen om aanvaard te worden in bepaalde kringen die niet van ons willen weten ? Hoe zouden we ons moeten gedragen om daar of ginds voor vol te worden aanzien ? – dan zullen wij heel zeker niet voor vol worden aanzien. Nee, wij zullen pas voor vol worden aanzien als wij ons op ieder ogenblik in ons doen verantwoordelijk voelen tegenover de geestelijke wereld, als we weten : de geestelijke wereld wil iets met de mensheid op dit punt van de historische ontwikkeling, wil dit iets op de meest verscheidene gebieden van het leven en aan ons is het om klaar en waar de impulsen uit de geestelijke wereld te volgen. Al geeft dat in het begin aanstoot, op den duur zal dat het enige zijn wat heilzaam is.”



Al jarenlang proberen verenigingstrouwe antroposofen juist het omgekeerde, ze doen alles om in het gevlij te komen van de intellectuele cultuurdragers. Alle inzichten van Rudolf Steiner die niet passen in het politiek-correcte klimaat zou men het liefst laten verdwijnen in de nieuwere uitgaven.
Zeker de voordrachten die hij gaf voor de arbeiders aan het Goetheanum. Daar paste Steiner zijn manier van spreken aan om verstaanbaar te zijn voor de arbeiders, maar tegenwoordig ben je populist als de gewone mens je kan verstaan. Stel je voor : Steiner spreekt over omvolking !!




.

Omvolking

Wij nemen hier een fragment over uit GA 348 “Gezondheid en ziekte” : een toehoorder stelde vast dat er tegenwoordig ( 1922) minder blonde mensen zijn dan in zijn jeugd. Rudolf Steiner legt uit :



( ... ) Over de belangrijkste dingen wordt zo weinig nagedacht, weet u. Doen we dat wel, dan gaan we beseffen dat alles leeft. De aarde waarop we leven, die aarde was eens heel jong, dat was in de tijd dat die reuzehagedissen en ichthyosaurussen erop leefden. Toen was de aarde jong. Goed beschouwd is ze nu de middelbare leeftijd voorbij, ze wordt steeds ouder en zal eens te gronde gaan aan ouderdomszwakte en niet aan die dingen waar de tegenwoordige materialisten het over hebben. Maar, mijne heren, eigenlijk is het zo dat we al min of meer in die ouderdomszwakte van de aarde zitten. Daardoor is bij de hele mensheid de stuwkracht teruggelopen, die kracht die de voedingsstoffen door het lichaam stuwt. Wie moeten dus het eerst van de aarde verdwijnen? Mensen met zwart haar en zwarte ogen houden het het langste vol, ze hebben de meeste stuwkracht; blonde mensen hebben die minder en sterven eerder uit. We zijn al midden in de ouderdomszwakte van de aarde ! Degene van u die over dit onderwerp een vraag stelde zei al dat er tegenwoordig minder blonde mensen zijn dan in zijn jeugd. Doordat de aarde niet meer zulke sterke levenskrachten heeft, hebben alleen nog zwarte en bruine mensen behoorlijke stuwkracht; mensen met blond haar en blauwe ogen zijn eigenlijk al aan het uitsterven doordat ze niet sterk genoeg zijn om de nodige kracht door hun lichaam te stuwen.

Je kunt dus zeggen dat blonde mensen lichamelijk eigenlijk altijd al zwakker waren dan de anderen, eigenlijk waren ze alleen psychisch sterker. In vroegere tijden waren er veel blonde mensen, maar ze hadden een sterk zieleleven: ze wisten nog heel veel wat velen tegenwoordig niet meer kunnen weten. Dat is ook de reden dat ik u erop heb kunnen wijzen hoeveel de mensen eens hebben geweten.
Denkt u bijvoorbeeld aan het oude Indië, vijf- tot zesduizend jaar voor Christus. De oorspronkelijke bevolking was zwart, tamelijk donker. Toen immigreerden er blonde mensen uit het noorden. Daaruit kwamen dan de Brahmanen voort, de blonde Brahmanen die bijzonder werden vereerd. Maar in de loop van de tijd gaat het blonde verloren doordat de mensheid verzwakt. Op het laatst zouden er alleen nog maar mensen met bruin of zwart haar kunnen bestaan; maar als er niets aan gedaan wordt, blijven ze tegelijk dom. Want hoe sterker de lichamelijke krachten zijn, des te zwakker zijn de psychische krachten.
De mensheid op aarde zou, als de blonde mensen uitsterven, het gevaar lopen dom te worden als er niet een geesteswetenschap zou komen, een antroposofie, die niet meer is aangewezen op het lichaam maar die uit geestelijk onderzoek zelf weer slimheid put, als ik het zo mag zeggen.

U ziet dus dat je, als je goed natuurlijke historie leert, wel moet zeggen: verdraaid, de mensen op aarde zouden dom worden terwijl ze steeds sterker worden! De mensen zouden, als het type met blauwe ogen en blond haar uitsterft, steeds dommer worden, als ze niet verstandig zouden worden op een manier die onafhankelijk is van blondheid. Blond haar brengt eigenlijk verstandigheid mee. Er stroomt weinig naar de ogen, de voedingsstoffen blijven in de hersenen, geven de hersenen denkkracht. Mensen met bruin of zwart haar en met bruine of zwarte ogen laten in hun ogen en haren stromen wat blonde mensen in hun hersenen laten stromen. Daardoor worden ze materialisten, hechten alleen belang aan wat zichtbaar is en dat moet een tegenwicht hebben in een geestelijke wetenschap. We moeten dus een geesteswetenschap hebben in dezelfde mate als dat de mensheid met haar blondheid ook haar verstandigheid kwijtraakt.
We hebben hier niet zomaar voor de aardigheid het Goetheanum gebouwd, maar met het oog op de ontwikkeling van de mensheid, op wat daarvan zal worden als niet vanuit de geest wordt toegevoerd wat uit de natuur verdwijnt.
Deze kwestie is zo ernstig dat je wel moet zeggen: de mensheid moet zich op een andere manier dan vroeger iets eigen maken waar ze iets aan heeft. Want het is een feit dat hoe meer de blonde rassen uitsterven, hoe meer ook de instinctieve wijsheid van de mensen verloren gaat. De mensen worden dommer.
En ze kunnen alleen maar weer wijs worden als ze niet op het lichamelijke zijn aangewezen maar als er een echt geestelijke wetenschap komt. Zo is het werkelijk. En als de mensen daar nu nog om lachen — laat ze maar lachen. Ze hebben immers om alles gelachen wat waar dan ook is opgetreden en een grote ommekeer heeft teweeggebracht !
( Uit de vijfde voordracht, Dornach 13 december 1922)




. Wat opvalt is dat Steiner op het einde niet spreekt van het uitsterven van blonde mensen maar van blonde rassen. Blijkbaar ligt het in de lijn van de normale wereldontwikkeling dat het blanke ras uitsterft. De overblijvers moeten geesteswetenschap opnemen of dommer worden.
Ook al in 1911 sprak Steiner over het ouder worden van de Aarde en de noodzaak om geesteswetenschap op te nemen :

Notities uit de voordracht te Keulen op 29 januari 1911 :


Waarom hebben wij geesteswetenschap ? Als levende wezens op het fysieke vlak zitten wij in een neergaande ontwikkeling. Ons lichaam is niet hetzelfde als in oudere tijden, onze lichamen zijn minder doorzield, minder door de geest doordrongen. Zoals het water volledig de plant door-dringt, zo was ook in oude tijden het etherlichaam in ons werkzaam. Het doordrong met zijn opbouwende krachten het fysieke lichaam. Tegenwoordig heeft het de macht over het fysieke lichaam verloren. Redding is alleen mogelijk als we het geestelijke in ons sterker maken. Als het astraal lichaam doordrongen wordt door het geestelijke, dan zal ook het mensengeslacht terug gezonder worden. Het is zo voorbeschikt dat het menselijk fysieke lichaam als het ware afbrokkelt maar het etherlichaam kan sterker worden en op het fysieke lichaam terugwerken. Nu stevent echter de mensheid recht naar de decadentie.
Geesteswetenschap werkt naar het levend maken, het gezond maken van lichaam en ziel. Gezond makend werkt vooral datgene wat niet alleen met de zintuigen of de hersenen kan waargenomen worden. Het schijnt voor de wereld een onzin te zijn als wij zeggen dat wij onze gedachten zouden moeten richten op dingen die niet uiterlijk aan te tonen zijn. Maar het is een onbegonnen zaak om met de middelen van de huidige wetenschap te proberen om de geesteswetenschap te bewijzen.
In het denken over de buitenwereld ligt noodzakelijkerwijs een afbouwend element dat op het fysieke lichaam vernietigend werkt. De slaap repareert de schade. Vele dingen in het huidige cultuurleven werken verwoestend, zo bvb. ook vooral schermbeelden, die het etherlichaam beschadigen. Schermbeelden wakkeren ook de zinnelijkheid aan. ( ... )
In de geesteswetenschappelijke wereldbeschouwing werken wij samen met bovenzinnelijke machten. Er is niets dat een vaster steunpunt in het innerlijk geeft dan het inzicht in het geestelijke. Een slaaf in de tijd van de farao’s en de Egyptische priesterheerschappij stond vaster in het leven dan vele mensen in de huidige tijd, juist doordat hij dat innerlijk steunpunt had. De mensen willen tegenwoordig leven volgens een sjabloon, willen een autoriteit. Maar alleen door eigen innerlijke activiteit in het heldere bewustzijn kan de ziel een vast steunpunt vinden. Geesteswetenschappelijke gezindheid geeft de mensen een houvast en maakt ze tevreden want ze hebben een vaste steun in het eigen innerlijk door datgene wat de geesteswetenschap geeft en wat de ziel even zeer nodig heeft als het dagelijks brood.

De klimaathysterie : het onbewust aanvoelen dat het met de wereld bergaf gaat

Wij staan op een planeet die naar het einde gaat. Geleidelijk zal het zo komen dat meren en rivieren opdrogen. Door zulke veranderingen krijgt de wereld een ander uitzicht. De geologie stelt nu reeds vast dat wij in een periode van verval zijn. De beroemde geoloog Suez bevestigt dat in plaats van opwaartse, levendmakende processen in de aarde nu vervalsprocessen plaatsvinden. Dat is al zo voor de laatste grote ontwikkelingsperiode van de aarde. Bijzonder intensief gebeurde dat in de kleine ontwikkelingsperiode, sinds het jaar 1250. Enkele vorsers en in hun vak geniale mensen tonen verschillende keren dat ze een vonkje inzicht hebben, bvb. Burdach. Hij merkt een ommekeer sinds de Renaissance maar hij weet niets van de veranderde stand van de aardas op het moment dat de Geesten van de Persoonlijkheid zich terugtrokken. Verschillende geestelijke wezens grijpen op verschillende manieren in op verschillende tijdstippen. Daardoor heeft ieder tijdvak een eigen karakter, zoals ook iedere levensfase een bijzondere opdracht heeft. Het zou verwoestend, ondermijnend werken als men iets zou willen invoeren wat niet in de tijd past, bvb. oude Egyptische kennis, die in het atavistisch schouwen van het volk verankerd was en die bleef verder bestaan, in veranderde vorm als het geloof aan een bovenzinnelijke wereld. Niet wat de ogen zien, niet het uiterlijke in de wereld is waar men in gelooft; het geloof heeft zijn sterke wortels in vroegere ervaringen van de ziel.
De Geesten van de Persoonlijkheid, de Archai, zijn niet zichtbaar, en toch zijn ze er en grijpen in.
Een bijzonder sterk ingrijpen der Archai was er in de Egyptisch-Babylonische tijd. De Geesten der Persoonlijkheid werden toentertijd vooral aangetrokken door de Aardesfeer.
Tegenwoordig is dat anders. Nu worden ze allerminst aangetrokken en voelen nauwelijks sympathie voor wat op Aarde gebeurt. Ze grijpen niet meer in, ook niet in het karakter van de mensen.
Sinds het jaar 1250 is het anders geworden. In de 13de eeuw vond een belangrijke betekenisvolle verandering plaats in de verhoudingen op Aarde. Sinds dan zijn de Archai ermee gestopt om zo sterk in te grijpen. Ze trokken zich terug en werden actief in hogere werelden. Voorheen was hun werkzaamheid meer op de Aarde zelf gericht. Dergelijke gebeurtenissen moet men op de juiste manier naar waarde schatten want er heersen sindsdien andere wetten.
Tegenover alle geesten die in het wereld-al vooruitstrevend werken staan tegenstanders, tegenover de Archai staan de achtergebleven Geesten der Persoonlijkheid. Deze tegenstanders, de kwade Geesten der Persoonlijkheid, winnen nu veld. Dat hangt samen met de verandering van de positie van de aardas rond 1250. De Aarde beschrijft in de loop van duizenden jaren een kegelbeweging, een dansende beweging.


Sinds vijfduizend, zesduizend jaar v.C. heeft de aardas zich altijd meer verplaatst. Men noemt dat wetenschappelijk het opschuiven van het lentepunt, het equinoctium. Ook de verdeling van lente, zomer, herfst en winter was vroeger anders, gelijkmatiger.
De liefde tot de persoonlijkheid, alles wat daarmee samenhangt heeft zijn goede en zijn slechte kanten. Dat zagen we ook in de Renaissance toen er mensen verschenen die volledig in de persoonlijkheid leefden. Het was allemaal stormachtig, zo rond de 13de eeuw en nog lang nadien, tot in de Renaissance, zowel bij kunstenaarsnaturen als bij een Cesare Borgia en paus Alexander VI. Ook bij de leiders van de kruistochten was dat zo. Alles in die tijd speelde zich af in het teken van de Geesten der Persoonlijkheid. De mens was als het ware bezeten van de Geesten der Persoonlijkheid.
De zielen die in de 13de eeuw incarneerden wisten dat de mens niet kon loskomen van zijn persoonlijkheid en de tegenmachten maakten geleidelijk de mens zo materialistisch gezind als maar mogelijk was. De mensen die bezeten waren door de slechte Geesten der Persoonlijkheid konden niet meer contact maken met de geestelijke werelden. En zo wordt die verbinding in die tijd dan tot stand gebracht door het geloof en daarop werd ook de nadruk gelegd door de scholastieke kerkgeleerden. Geloof en weten waren nu streng van elkaar gescheiden. Dat heeft eeuwenlang verder gewerkt. Een laatste achterhoedefiguur uit die tijd was Kant, zijn aanhangers waren slechts napraters. Luther echter voelde nog ergens de werking van deze slechte Geesten der Persoonlijkheid, hij gooide zijn inktpot naar de materialistische geest van zijn tijd.

Toen Luther onder de schuilnaam Junker Jörg onder bescherming van Friederich de Wijze op de Wartburg in Thüringen verbleef, zag hij de duivel in zijn kamer verschijnen. De inktvlek is nog altijd zichtbaar maar wordt terwille van de toeristen regelmatig bijgekleurd –fdw

Dat tijdvak is nu voorbij. Wij leven nu in de tijd van de Aartsengelen, met gedachten die kunnen opstijgen tot het gebied waar de Aartsengelen en de tegenstanders van de Aartsengelen vertoeven. De tegenstanders der Aartsengelen dringen niet meer zo diep als de Archai vroeger in de grote persoonlijkheden. Er bestaan geen persoonlijkheden meer die, zoals Leonardo da Vinci, in verbinding staan met de goede Geesten der Persoonlijkheid of als Alexander VI in verbinding met de slechte Geesten der Persoonlijkheid. Tegenwoordig zijn de mensen meer als sjablonen. Nu jaagt men abstracte idealen na. Altijd meer zijn het ideeën, meningen, gevoelens, waardoor de mensen als het ware bezeten worden door de tegenstanders der Aartsengelen. Daardoor dwepen de mensen met abstracte idealen, worden fantasten, ze houden niet meer van hun eigen eeuwig Ik maar worden gedreven door allerlei lusten en passies. Ze blijven hangen aan de aardse persoonlijkheid, ze dwepen met een of ander irreëel fantasiebeeld. Terwijl het alleen het streven naar de geestelijke wereld is wat de zielen werkelijk een inhoud kan geven. Een secundaire werking van de slechte Geesten der Persoonlijkheid ontstaat door de wijn. Wijn wordt tot tegenstander van de mens in zijn eigen lichaam. Het afschaffen van het wijngebruik is een consequentie voor wie in de geestelijke wereld wil doordringen.

Steiner bedoelt hier natuurlijk alcohol in alle vormen –fdw

Maar fanatiek anti-alcoholisme of vegetarisme, dat behoort tot de abstracte idealen. Zo is het ook met het enthousiasme voor de lichaamscultuur, voor de Olympische Spelen enz. Ook de huidige mode van de koude baden behoort daarbij, in feite al het gedweep met het fysiek tastbare en minder tastbare. Dat gaat van de begoochelingen van niet-nuchtere mensen tot de wilde neiging tot misdaad, omdat de tegenstanders van de Archai op deze manier in de zintuiglijke wereld werken.

Iedere mens moet zijn plaats in de wereld aanvoelen, moet iets beleven van datgene wat op de bovenbeschreven manier in de mensheid instroomt. Geen houvast, onzekerheid, verlies van het evenwicht, dat zal anders algemeen worden. Mensen die zwenken tussen dweperij en materialisme voelen zich nergens op hun plaats. Daar was bvb. een vereerder van Wagner – men kan dwepen met Wagner en niets van zijn werk verstaan – die ging barrevoets naar Bayreuth, daar werd hij asceet, sliep op een houten plank op kiezelstenen en uiteindelijk werd hij samen met Nietzsche een tegenstander van Wagner.
Gebrek aan houvast drukt zich uit in neurasthenie, daartegen helpt alleen een vast steunpunt in het innerlijke der ziel.

Wij hebben nu iets anders nodig dan de mens in de middeleeuwen voor wie het geloof volstond. Een kind van 7 jaar heeft iets anders nodig dan een mens van 7x7 jaar. Geesteswetenschap kan ons uit het passieve sjabloon losrukken zonder dat wij daardoor het houvast verliezen. Met rasse schreden zal het hele uiterlijke schitterende bouwsel van onze beschaving uiteenvallen. De vormen kunnen niet verder bestaan, ze vervluchtigen : de tijd en de geest zijn sterker dan de mens met zijn wensen en passies. Geesteswetenschap is een noodzaak en de geesteswetenschapper moet in zichzelf gewaar worden dat ze een noodzaak is.



Bron : GA130 “Das esoterische Christentum”. Dit deel van de verzamelde werken bevat 23 voordrachten waarbij geen stenograaf aanwezig was; wat we lezen is gebaseerd op verslagen van toehoorders. Over de kwaliteit van deze verslagen zegt de uitgever dat die nogal wisselend is, van goede, bijna letterlijke weergave van het gesproken woord, soms met duidelijke lacunes, tot korte verslagen met alleen de kernzinnen. Dat geldt vooral voor de laatste drie voordrachten die men toch opgenomen heeft als aanhangsel omdat er belangrijke zaken verteld werden. Het is één van deze drie korte voordrachten die wij voor De Brug vertaalden omdat ze een licht werpen op het cultuurleven van onze tijd.
Bij Vrij Geestesleven verscheen in 1999 het boek “Het esoterische christendom” maar daarin werden slechts zes voordrachten uit GA 130 opgenomen.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

We moeten het over God hebben


Een artikel van Jürgen Ceder in ’t Pallieterke van 2 mei 2024.
Een oproep tot de antroposofen met in gedachte Mattheüs 9:36 :
“En Hij, de scharen ziende, werd innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen, die geen herder hebben.
Toen zeide Hij tot Zijn discipelen: De oogst is wel groot; maar de arbeiders zijn weinige”



In 'Tot God', zijn pas uitgekomen boek, beschrijft Christophe Vekeman zijn tocht van atheïsme naar geloof in de christelijke god.
Vekeman is een schrijver die zich de laatste tijd laat opmerken door cultureel tegendraadse stukken in De Standaard (DS). Hij was vorige week te gast in De Afspraak om zijn bekering toe te lichten. "We moeten het over God hebben", zo leidde Phara de Aguirre de uitzending in.

Dat is zo. We moeten het eens over God hebben, want Vekeman is niet de enige voormalige atheïst die Hem recentelijk heeft gevonden. Kristien Hemmerechts heeft blijkbaar ook (opnieuw) God ontdekt, wat niet evident kan geweest zijn in de kringen waarin zij zich beweegt. Het was een mystieke ervaring tijdens haar strijd tegen kanker, die haar die richting instuurde. Bij anderen is de bocht een stuk subtieler en beperkt de bekering zich tot herwonnen respect voor de godsdienst, zonder er evenwel de verering van de God bij te nemen.

De ruiters van de Apocalyps
In november spreekt Richard Dawkins in de Koningin Elisabethzaal in Antwerpen. Dat is een grote zaal om te vullen, maar de bekendheid van Dawkins zal dat gedaan krijgen. Hij is een van de boegbeelden van het nieuwe atheïsme, een denkstroming die vindt dat religie niet gewoon getolereerd moet worden, maar actief moet worden bestreden. Dawkins riep atheïsten ooit op om christenen "in het publiek uit te lachen en te bespotten".
Richard Dawkins, Daniel Dennett (een paar weken geleden overleden), Christopher Hitchens en Sam Harris stonden bekend als 'de vier ruiters' (een verwijzing naar de vier ruiters van de Apocalyps). Kort na de eeuwwisseling begonnen ze boeken te schrijven tegen het geloof - in de praktijk meestal het christendom - die door hun uitstekende verkoopcijfers aantoonden dat het atheïsme het christendom in het Westen al cultureel aan het verslaan was.

De vijfde ruiter Ayaan Hirsi Ali werd op een bepaald moment beschouwd als 'de vijfde ruiter'. Haar kritiek op de islam, de godsdienst die haar jeugd in Somalië beheerste, bracht haar er toen toe elke vorm van godsdienst af te wijzen. Zeer recentelijk is die ruiter echter, zoals Paulus op weg naar Damascus, van haar paard gevallen. Enkele maanden geleden maakte Hirsi Ali bekend dat ze zich heeft bekeerd tot het christendom. Als hoofdreden haalt ze aan dat een atheïstisch, nihilistisch Westen niet opgewassen is tegen wat ze ziet als de drie grootste bedreigingen van deze tijd: het opkomende autoritarisme van China en Rusland, de islamisering en de radicale ideologie van woke. Ze voegt eraan toe dat atheïsme haar beroofde van spirituele troost en geen antwoord kon geven op de vraag naar de zin van het leven. Die gedachte lijkt een postscriptum. Hirsi Ali werd niet overvallen door een mystieke ervaring, zoals Vekemans en Hemmerechts, maar maakt een rationele keuze voor het christendom in de hoop er daarna ook de spiritualiteit van te kunnen ervaren.
Ik hoop dat het haar lukt, maar het is niet iets dat ik mijzelf zie overkomen. Zeker ben je natuurlijk nooit. Toen mijn zoon werd geboren, iets waarop ik op mijn 50ste niet meer had durven te hopen, voelde ik mij enorm dankbaar. Maar dankbaar ben je nooit zomaar, maar altijd jegens iemand. Wie moest ik dankbaar zijn?

'Een fatsoenlijke religie'
Dawkins lijkt nu ook een bocht te hebben ingezet, zij het minder spectaculair dan Hirsi Ali. Hij heeft zichzelf wel al eens eerder een cultuurchristen genoemd, maar in een interview van begin deze maand ging hij toch nog een stap verder. Dawkins zegt het verdwijnen van de christelijke cultuur van zijn land te betreuren. Hij noemt het christendom een fundamenteel fatsoenlijke religie op een manier dat de islam dat niet is. De kritiek op de islam klinkt nog veel luider bij Sam Harris, de andere nog levende ruiter. Michel Onfray, het boegbeeld van de nieuwe atheïsten in Frankrijk, slaat nu ook op die trom. Ooit een vijand van alle monotheïstische godsdiensten, ziet hij de islam nu als het grote gevaar en betreurt hij "de vernieling van de joods-christelijke wortels van de westerse beschaving".

Het Paulus-moment van Dawkins deed zich voor rond Pasen, dat dit jaar samenviel met het einde van de ramadan. De burgemeester van Londen, Sadiq Khan, had in de Britse hoofdstad 30.000 lichtjes laten ophangen ter gelegenheid van de ramadan, maar nergens, in wat ooit de grootste christelijke stad ter wereld was, kon je ook merken dat het Pasen was. Dawkins zegde geschokt te zijn door de promotie van de islam door de overheid.


Ramadan verlichting in Oxford Street, de drukste straat van Londen. Slechts 6,5 % van de bevolking is moslim …


Burgemeester van Londen : leer Arabisch !
Eerste grappige poging van iemand die niet akkoord is.

Godsdienst zonder God
Zoals je kon verwachten, waren de moslims niet blij met zijn uitspraken, maar ook in opiniestukken vanuit christelijke hoek klonk een bittere toon. De kritiek kwam er meestal op neer dat een man die actief heeft gestreden tegen het christelijke geloof zich nu niet geschrokken moeten tonen over het eindresultaat: de vervanging van een goedaardige door een kwaadaardige godsdienst.
Een ander, fundamenteler verwijt aan Dawkins is dat hij blijkbaar schijnt te denken dat hij alle goede kanten van het christendom - de kerken en kathedralen, de muziek van Bach en Hindel, de christelijke rituelen en, vooral, de christelijke moraal - kan behouden zonder het geloof in de God van het christendom. Ik vermoed ook dat het één gedoemd is zonder het ander.
Maar wat met de andere cultuurchristenen die nooit het christendom hebben bevochten en er het belang van erkennen voor onze beschaving, maar rationeel niet in staat zijn om zijn verpersoonlijkte God te vereren ? lk heb het dan over mensen als Jordan Peterson of Theodore Dalrymple. En over mijzelf. Peterson gaat heel ver in zijn beleving van het cultuurchristendom. "Ik leef alsof God bestaat", zegt hij. Helemaal een christen dus, behalve wat één essentieel onderdeel betreft.

Godsdienst houdt niet van de leegte
De natuur houdt niet van de leegte. Waar het christendom verdwijnt, doen andere religies hun intrede, ook al noemen ze zichzelf niet altijd zo. De opkomst van de islam springt het meest in het oog, maar er zijn ook seculiere ideologieën die even irrationeel zijn en die even fanatiek beleefd worden door hun belijders. De genderideologie, die zegt dat geslachtelijke identiteit losstaat van het biologische geslacht en dat mannen vrouwen kunnen worden (en omgekeerd) gewoon omdat ze zich zo 'identificeren', is een krankzinnige religie, maar die is er wel in geslaagd binnen te dringen in belangrijke delen van het bestel. Dawkins moest dat al een keer ondervinden. Zijn offensieven tegen het christendom hadden hem in de VS in 1996 de titel 'humanist van het jaar' opgeleverd. Toen hij zich een keer laatdunkend uitliet over de agressiviteit van de genderideologen, werd zijn titel weer ingetrokken. Heiligschennis heeft een andere naam, maar de gevolgen zijn nog steeds dezelfde.
Klimaatalarmisme roept het vaakst vergelijkingen op met godsdienst. Ooit leefden we in harmonie met de natuur, zegt die religie, maar nu hebben we de natuur beschadigd door technologische vooruitgang, materialistische consumptie, het eten van vlees en het gebruik van fossiele brandstoffen. Dus worden we gestraft voor onze zonden en bedreigen de klimaatgoden ons met vernietiging op een globale schaal.
In die godsdienst is het belangrijk alles wat fout loopt (oorlog, vluchtelingenstromen, meer regen, minder regen, een mislukte druivenoogst, een aangespoelde walvis, ... ) te wijten aan onze klimaatzondigheid en is het verboden te twijfelen aan de apocalyptische gevolgen van de klimaatverandering.
Het verklaart waarom we in het Westen, dat nochtans nog slechts een marginale rol speelt in de toekomst van de CO -uitstoot, voortdurend aangemaand worden onze zondige levenswijze te veranderen, zonder onderzoek of dat ook maar de minste impact heeft. Begin dit jaar lieten de Vlaamse media filosofe Marleen Beevers aan het woord, die verkondigt dat we jaarlijks slechts vijf nieuwe kledingstukken mogen kopen, om zo de klimaatopwarming onder 1,5 graden te houden. Het letterlijke boetekleed is niet ver weg meer.

Agnost
Wat het christelijke geloof betreft, voel ik mij het best in het gezelschap van Theodore Dalrymple. Net als hij besloot ik reeds als scholier op een katholieke school dat ik niet geloofde. In mijn studententijd werd ik, door een combinatie van jeugdige arrogantie en de invloed van de Nouvelle Droite, zelfs even militant antichristelijk. Die fase ligt ver achter mij. Ik werd een cultuurchristen, zonder dat begrip te kennen. Ik vrees, met Dalrymple, dat door het verdwijnen van een gemeenschappelijke godsdienst de minimale waardenconsensus, die nodig is om deze samenleving in stand te houden, kan verdwijnen.
Ik ben geen atheïst. Met alle dingen waar ik niets van afweet, kunnen vele bibliotheken gevuld worden. Het bestaan van God is een van die dingen. lk ben wat men een 'agnost' noemt: iemand die het niet weet. Ik merk bij mijn vrienden soms wat verbazing als ik zeg dat ik niet weet of er een God bestaat. In deze tijden klinkt het geweldig naïef om open te staan voor de mogelijkheid van God.

De mysteries blijven
Wetenschap werd lang gezien als de vijand van godsdienst.
Naarmate we de natuurwetten beter begrijpen, zouden we geen beroep meer moeten doen op God om een en ander te verklaren.
Ook binnen wetenschappelijke kringen groeit nu echter het besef dat er dingen zijn die wellicht altijd ongekend of onbegrepen zullen blijven.
Bewustzijn bijvoorbeeld blijkt een moeilijk vatbaar fenomeen.
Daniel Dennett, een van de vier ruiters, dacht dat hij dat volledig kon terugbrengen tot neurale processen, maar hij is oud genoeg geworden om mee te maken dat zijn uitleg werd onderuitgehaald en een veelheid andere verklaringen in de plaats is gekomen.
Vooral de kwantumfysica heeft meer vragen opgeroepen dan beantwoord. De mysteries van die tak van de wetenschap zijn al een eeuw bekend, maar we zijn nog geen stap dichter bij een verklaring. Filosofen beconcurreren elkaar met uiteenlopende theorieën over wat het waarnemerseffect ons bijvoorbeeld zegt over de wereld en onze waarneming ervan.
Ik heb geen idee of er zoiets als God bestaat - hoe je dat begrip ook invult maar ik weet wel dat er nog héél veel is waar we niets van weten of snappen, en dat mogelijk nooit zullen doen.



Niet alleen in London werd Ramadan gevierd van overheidswege, ook in Frankfurt was dat het geval


Kostte 100.000 euro aan de stadskas. De kerstverlichting daarentegen wordt volledig door de handelaars van het stadscentrum betaald ! Er leven minder dan 15% moslims in Frankfurt en zij waren niet eens vragende partij, het was een initiatief van het stadsbestuur waarin de meerderheid noch christen noch moslim is. Anderzijds gaat men wegens de hoge schuldenberg van de stad inkomgelden verhogen en het bewonersparkeren 5x duurder maken.

( https://www.pi-news.net/2024/03/leuchtreklame-frankfurt-am-main-wuenscht-happy-ramadan/ )


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Christus in het beleven van de Engelen


Günther Dellbrügger legt uit wat de mensen ( kunnen) betekenen voor de engelen :
( Vertaald uit het boek “Engel-Erfahrungen” blz. 56 e.v. (Urachhaus, 1998)


( ... )
Vatten wij het voorgaande samen : de bijbel spreekt over gebeurtenissen die we kunnen beschouwen als een soort geschiedenis van de engelen. Daar is ten eerste het feit dat bepaalde wezens uit de hiërarchieën de samenhang met het goddelijk Oerprincipe niet bewaard hebben, ontrouw zijn geworden aan hun opdrachten en de hun toegewezen domeinen in het geheel van de kosmos in de steek lieten. Zij werden uitgestoten uit de hemel en op aarde (Openb. 12:9) of in de duisternis van de onderwereld geworpen (Jud.6, 2Petr.2:4). Judas en Petrus zeggen dat deze wezens een goddelijk gerecht, een grote beslissende gebeurtenis wacht.

De brief van Judas werd niet geschreven door de apostel die de Heer verried maar door - naar men vermoedt - een broer van Jezus met die naam.

Maar er is nog iets anders dat we moeten bedenken. Een belangrijke gebeurtenis binnen de engelwereld gaat niet over de afvallige engelen maar over de hele engelwereld : een zeer ingrijpende gebeurtenis in de geschiedenis van de engelen was het weggaan van de Godszoon uit het bereik van de alomvattende goddelijke Drievuldigheid, zijn nederdalen naar de aarde-wereld, zijn incarnatie als aardse mens.
Wat voor ons mensen de eeuwige basis vaan heil en redding is – dat God naar ons is afgedaald – betekent tegelijk dat de wezens van de Hiërarchieën Hem uit hun midden hebben zien vertrekken, betekent dat Hij hen verlaten heeft.
Van deze nederdaling van de Zoon doorheen de rijken van de engelen spreekt Paulus in de brief aan de Filippenzen. Als een hymne klinkt het wanneer Paulus zijn bewustzijn verheft tot een mee-beleven van de genadige nederdaling van de Godszoon tot de mensen waarbij Hij zijn goddelijkheid achterliet en opofferde (Fil. 2:5-11) :


Hetzelfde schildert met majestatische woorden de brief aan de Hebreeën, waar de Zoon van God erkend wordt als het oerbeeld van alle priesterdom, die de hemel sfeer na sfeer heeft doorschreden bij zijn nederdaling naar de aarde :
“Nu wij dan een grote Hogepriester hebben, die alle hemelen sfeer na sfeer heeft doorschreden, Jezus de Zoon Gods, laten we met alle kracht belijders zijn.”
(Hebr. 4:14-15)

( ... ) Trachten wij nu, op basis van deze inzichten, ons in het bewustzijn der engelen te verplaatsen en in hun beleving. Hun beleving is juist het omgekeerde van het menselijk beleven : wat voor ons mensen de aankomst is van de Godszoon op aarde betekent voor de engelen zijn weggaan uit de sfeer der hemelen, ongeveer zoals bij ons een zonsopgang tegelijkertijd door iemand aan de andere kant van de wereld als een zonsondergang gezien wordt.
Maar daar komt nog iets bij : de zonsopgang van Christus in de mensheid, zijn overwinning op de dood door de daad op Golgotha is niet iets dat verdwijnt, dat heeft een blijvende werking : “Ik ben bij u alle dagen van de aardewereld” (Matt. 28:20). Iets wat sinds de Oerschepping niet gezien was, iets totaal nieuw heeft zich op aarde voorgedaan en heeft zich permanent met de aarde verenigd.
Een weten van dit feit leeft blijkbaar ook in het bewustzijn van de engelen. Petrus duidt dat aan in de brief die hij aan de vaderlandsloze zielen stuurde die in de verschillende gebieden van Klein-Azië verspreid leven (1Petr.1). Hij wil de aandacht vestigen en hun hart openen voor de Christusboodschap, voor de boodschap van het evangelie die hun door de apostelen verkondigd wordt. Want “zij werken onder jullie in de kracht van de uit de hemelen neergezonden Heilige Geest (1Petr.1:12). En dan voegt hij daar iets verbazingwekkends aan toe. Kijkend naar het bewustzijn der engelen dat voor hem blijkbaar toegankelijk was, gaat hij verder :

“Iets te zien van wat zij u verkondigen is ook het verlangen der engelen.”

Een verbazingwekkende uitspraak !
De engelen, die toch zo een hoog bewustzijn hebben waarmee ze de ontwikkelingsweg van de met hun verbonden mensen begeleiden en leiden, hebben de wens om de boodschap van het evangelie, de boodschap van de daad van Christus op aarde te horen !
Leggen we dat samen met het beeld van de nederdaling van Christus naar de aarde, iets waarvan de engelen getuige waren, dan mogen wij ons voorstellen : de engelen hebben de wens om te horen wat er gebeurd is na het weggaan van de Godszoon uit hun midden, en te horen wat door Hem op aarde gebeurde. Nu komt de vraag op : weten de engelen dat niet ? Is het fysieke van de aarde voor de engelen verborgen ?
In de meeste vertalingen lezen we ‘iets te zien’, Emil Bock vertaalt het als ‘ervaren’ en Luther als ‘schouwen’. In de Griekse tekst lezen we ‘parakupsai’ wat letterlijk betekent : voorovergebogen naar iets kijken.
Hetzelfde werkwoord wordt twee keer gebruikt in het 20ste hoofdstuk van het Johannes-evangelie waar eerst Johannes zich vooroverbuigt om in het lege graf te kijken en later Maria Magdalena hetzelfde doet en de twee engelen ziet.
Ook de engelen buigen zich dus als het ware voorover volgens Petrus om naar de mensen te kijken daar beneden. Zij willen ervaren wat de apostelen als boodschap verkondigen, de boodschap van de Zoon Gods die mens werd, de dood overwon en sindsdien met de mensheid en de aarde leeft. Als de engelen zich vooroverbuigen naar de aarde, dan zoeken ze blijkbaar Hem die door de dood is gegaan, de daar aanwezige Christus. Waar kan Hij gevonden worden ?
Het beeld van de engel dat wij in onze Westerse cultuur het langst hebben behouden is dat van de engelbewaarder. Iedere engel heeft een mens onder zijn hoede genomen om hem te begeleiden doorheen zijn verschillende aardelevens. Voor het innerlijk oog van de engel verschijnt het vrijheidsdrama van de mens, hoe evolueert de mens doorheen vreugde en leed, door ontbering en schuld ? En wat gebeurt er wanneer Christus zich onder de mensen begeeft en “Heer van het levenslot” wordt ? Gaan de mensen Hem bemerken ? Gaan ze Hem zoeken en aannemen ? ( ... )
Door het offer van Golgotha heeft Christus zich verenigd met aarde en mensheid. Ook door zijn opstanding en hemelvaart is hij niet eenvoudigweg in het zuiver geestelijke teruggekeerd. Want als een belofte klinken zijn woorden aan ons mensen : “Ik ben bij u alle dagen tot het einde van de wereld”. Als de engelen Hem bij de mensen zoeken dan wil dat zeggen dat ze Hem ondanks zijn hemelvaart niet opnieuw kunnen waarnemen als vóór zijn incarnatie. Het aardeleven van Christus was meer dan een ‘aards intermezzo’. Door zijn lijden, door zijn dood en overwinning op de dood heeft Christus zich voorgoed met de mensheid en de aarde verbonden. Daarom zoeken de engelen Hem bij de mensen. Waar precies kunnen ze Hem vinden bij de mensen ?
Eén van de mooiste en diepste belevenissen op aarde is de heldere sterrenhemel boven ons, bvb. in de bergen waar we ons altijd dichter bij het eeuwige voelen. Immanuel Kant heeft dat uitgedrukt met de bekende woorden :
“Twee dingen vervullen het gemoed met altijd nieuwe en toenemende bewondering en ontzag, hoe vaker en intensiever het denken ermee bezig is : de sterrenhemel boven mij en de morele wet in mij.” In een legende uit het Noorden over het ontstaan van de sterren wordt verteld dat God de Vader eens door de hemel wandelde en telkens hij op zijn wandelstok steunde werd er een gaatje geprikt in de bodem van de hemel. Iedere ster die we zien is in feite het licht van de hemel dat doorheen dat gaatje schijnt. Bestaat er ook voor de engelen een hemel ? Bestaat er voor hen iets wat te vergelijken is met onze sterrenhemel ?
De hemel waar de engelen naar kijken breidt zich als het ware uit onder hen, dat is de mensenwereld; en in de mensenwereld verschijnen als sterrenlichtjes voor de engelen de mensenharten waarin Christus leeft en werkt. Zo spoort Paulus de christenen in Filippi aan :

“Jullie moeten schijnen onder de mensen als de heldere sterren in het wereld-Al” (Phil. 2:15)

Dat dit niet enkel een beeld is maar een occulte waarheid, wordt door Rudolf Steiner bevestigd, die het weggaan van Christus uit het rijk der Hiërarchieën en zijn wederoplichten in de harten van de mensen aldus beschrijft :

“De mensen zeggen : de Christus is in ons ingetrokken, en wij kunnen ons zo ontwikkelen dat de Christus in ons zal leven – “niet Ik maar de Christus in mij”. De engelen echter zeggen : uit ons innerlijk is de Christus uit onze sfeer weggegaan en Hij schittert nu als zovele sterren als er Christusgedachten in de mensen leven; daar zien we Hem terug, van daar uit straalt Hij sinds het Mysterie van Golgotha.” (8)

Mensheid en aardewereld zijn de hemel voor de engelen. Voor de blik van de engelen schittert Christus menigvoudig als Hij in de harten van de mensen is. Daar herkennen en vinden ze Hem weer.
Ook voor de mensenzielen na de dood spreekt Rudolf Steiner van een gelijkaardig beleven. De doden verlaten weliswaar de aardse wereld maar vanuit de geesteswereld kijken ze innerlijk naar de aarde, naar de mensen met wie ze verbonden waren :

“Wat de mens tussen geboorte en dood, dus als mens in zijn fysiek lichaam, voor ogen staat als hij over de hemel spreekt, dat staat de overledene, die tussen dood en een nieuwe geboorte leeft, de mens die in geest en ziel leeft, op dezelfde manier voor ogen wanneer hij van de aarde spreekt. Voor hem is het waardevolle te vinden op aarde. Zij spreken van de aarde zoals wij van de hemel spreken. De aarde is de plek waarnaar ze verlangen.” (9)

Wat betekent dat voor ons menszijn ? Dat de manier waarop wij mens zijn een betekenis kan hebben voor de goddelijke werelden boven ons, dat leeft gewoonlijk niet in ons bewustzijn. Ons bewustzijn is het meeste gericht op wat onder ons is. Dat geldt zelfs voor hoe wij denken over het wezen van de mens. In plaats van een relatie tot de engelen koesteren wij op een eenzijdige manier een relatie tot het dierenrijk. De opvatting dat de mens van het dier afstamt en dus in laatste instantie een dier is – al is het dan een intelligent en verder ontwikkeld dier – deze opvatting is meer dan alleen maar een gedachte. Deze gedachte is een eigen realiteit beginnen creëren die de mensenwereld zeer snel veranderd heeft en het menselijke dreigt te doen verdwijnen. Iets wat eerst een wetenschappelijk-abstracte theorieën was is ondertussen een belastend gevoel geworden : erfelijkheid en milieu bepalen de mens. Dit gevoel drukt op de mensenziel als een zware steen. Wat is het leven van de mens dan nog waard ? Door de tot gevoel geworden erfelijkheidstheorie beleven wij het hele menselijk bestaan als gedetermineerd en waardeloos. De unieke menselijke individualiteit wordt ontkend. Een sluipende verduistering heeft de zielen meer en meer in haar greep. Uit deze verduisterde aardewereld straalt echter niets meer naar de engelen. De aarde als hemel van de engelen blijft in grote gebieden donker.
Wij hebben het tegenwoordig moeilijk om te geloven dat wij mensen van betekenis kunnen zijn voor de goddelijke wereld en zijn wezens. We moeten onszelf echt wakker schudden om een uitspraak als de onderstaande werkelijk ernstig en diep op te vatten :

“... en hij die werkelijk de geestelijke wereld kent, die weet dat er maar één mogelijke verlossing voor de engelen bestaat ... en dat is dat de mensen hier beneden op aarde in hun fysieke lichamen met de Christus-gedachte leven en de Christus-gedachte naar de engelen als een licht omhoog schijnt, sinds het Mysterie van Golgotha als een licht naar boven straalt naar de Angeloi.” (10)

( ... )

8 In GA 168, voordracht van 10 oktober 1916 te Zürich.
9 In GA 170, voordracht van 31 juli 1916 te Dornach.
10 Uit dezelfde voordracht in GA 168 “De verbinding tussen de levenden en de doden”.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*




Terug naar het thuisblad