Inhoudstafel van Brug 98 ( december 2017)

DE MAHATMA-BRIEVEN

Over spiritisme

Esoterisch Boeddhisme

Verschil tussen theosofie en antroposofie

Uit de Inleiding van Trevor-Barker

Voorbericht door Grace Knoche

Inleiding uit de Chronologie

Uit brief 49

Uit brief 11 aan A.O. Hume

Uit brief 45, 47 en 48

Uit brief 24B over de adept

Uit brief 54 over H. Blavatsky

Uit brief 55

Over rook en roken

Eliphas Lévi




*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

Beste Lezer,

.

Misschien herinnert u zich de naam van Eduard Najlepszy, de Vlaamse antroposoof van Poolse afkomst, over wie in De Brug 67 een bericht stond naar aanleiding van zijn ongelukkig einde in Oostenrijk. Vorige zomer grasduinden wij in de boeken die ons jaren geleden door hem geschonken werden, vóór hij naar Oostenrijk vertrok. Tussen al die boeken zagen we twee delen van de Mahatma Brieven. Dat bleek een Duitse vertaling te zijn van de brieven die A.P. Sinnett tussen 1880 en 1884 ontving van de mahatma’s Koet Hoemi en Morya.

Bij het lezen van deze brieven komen de figuren van deze twee Meesters in alle levendigheid voor je geestesoog te staan, deze zeldzame figuren die daar in de Himalaya’s in een of ander Boeddhistisch klooster werkten. Uit die brieven leert men ook over de grote offerbereidheid van H.P. Blavatsky, die door deze Meesters geïnspireerd was. En uiteindelijk beseft men voor wat een grote opdracht Rudolf Steiner stond toen hij genoodzaakt was deze geestelijke stroming terug in het juiste vaarwater te brengen.

We moesten onwillekeurig denken aan het gedicht van Adriaan Roland Holst dat we lang geleden in Antwerpen met een bekende Nederlandse euritmist inoefenden :

Wij, antroposofen die deze eenzamen herkenden, leren door deze brieven ook onze eigen ‘ellenden’, kleine persoonlijke problemen te relativeren en het oog gericht te houden op een verder, groter perspectief.

François De Wit





*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

De Mahatma brieven


Deze brieven waren oorspronkelijk niet voor publicatie bestemd en het was pas na de dood van de ontvanger ervan, A.P. Sinnett in 1923, dat deze brieven gerangschikt en uitgegeven werden door A. Trevor-Barker. De samenstelling is min of meer chronologisch. Dit werk is ook in het Nederlands vertaald en verkrijgbaar.
Wij lazen de Duitse uitgave, vertaald en met commentaar van Norbert Lauppert. Deze vertaling is veel bruikbaarder omdat de uitgever in de voetnoten en inleidingen interessante achtergrondinformatie geeft waardoor de inhoud beter begrepen kan worden. Men moet weten dat op het ogenblik dat de brieven geschreven werden, het spiritisme geweldig in de mode was en de mahatma’s waren tegen dit spiritisme.

.

Hoe zat dat alweer met het spiritisme ? Rudolf Steiner legt uit dat in de 19de eeuw twee groepen ingewijden bestonden. De ene groep vond dat het occulte weten verborgen moest blijven en alleen aan een klein aantal geschikte individuen mondeling mocht verder gegeven worden, zoals dat traditioneel gebeurde. De andere groep vond dat de mensheid als geheel de kans moest krijgen om iets te weten te komen over de bovenzinnelijke werelden. Als een soort compromis werd toen het spiritisme geïmpulseerd om te zien of de mensheid rijp genoeg was om geestelijk voedsel aan te nemen.

“ In de jaren veertig van de 19de eeuw was de mensheid op het diepste punt van het materialisme gekomen. Er moest een geestelijke impuls gegeven worden opdat zij niet teloor ging. De Meesters van de Witte Loge deden een poging om de mensen terug te brengen tot een geloof aan de geest, aan het geestelijke dat achter de materie staat. Ze gaven de impuls tot het spiritisme. Ze wilden voor de mensen die alleen maar geloofden wat ze met hun zintuigen konden waarnemen, ook de geest zintuiglijk waarneembaar maken. Maar deze poging mislukte langs twee kanten. Ten eerste gebruikten de mensen de geesten die aldus verschenen voor hun eigen egoïstische motieven, ze wilden berichten krijgen over alle mogelijke zaken die hun persoonlijke doeleinden konden dienen (mensen wilden bvb. de lottocijfers weten vóór de trekking ! – fdw ). En ten tweede kwamen ze toch niet tot de overtuiging dat er werkelijk bovenzinnelijke geesten bestonden. Ze zeiden : zie, we kunnen deze geesten zien zoals we al het andere in de wereld kunnen zien, dus is er niets wat wij niet met onze zintuigen kunnen waarnemen.
De poging was dus mislukt. Dat is geen reden om nu te zeggen : ja, dat zijn dan toch geen grote Meesters als ze dergelijke pogingen doen die mislukken. Men moet bedenken dat de mensen geen automaten zijn, geen poppen die men kan voorschrijven wat ze moeten doen. Er werd alleen een gelegenheid geboden en die kon de mensheid zo of anders benutten.
Op het einde van de jaren 60 werd een nieuwe geestelijke impuls gegeven. Wat er van dan af nog aan spiritisme leefde, dat was niet meer door de Meesters geïnspireerd. Een uitloper van deze tweede impuls was de oprichting van de Theosofische Vereniging in 1875.”
(uit GA 264, blz. 401, voordracht van 3 november 1908 bij de inwijding van de toen nog theosofische afdeling in Bielefeld.)

.

Op basis van de informatie in de brieven die hij van de mahatma’s kreeg, schreef Sinnett op hun aansporing twee boeken : “De occulte wereld” en “Esoterisch Boeddhisme”. Die werden dan, naast de boeken van Blavatsky, de basiswerken van de theosofische beweging. Tegelijk zorgde dit in het Westen voor verwarring : geesteswetenschap werd synoniem van (neo)boeddhisme !
Rudolf Steiner spreekt over deze verwarring in Berlijn op 8 december 1904 in een voordracht met als titel
“Is de theosofie Boeddhistische propaganda ?”

“Wij willen ons vandaag bezig houden met de vraag hoe dit vooroordeel eigenlijk ontstaan is en wat ervan aan is. U weet dat de theosofische beweging in het leven werd geroepen door H.P. Blavatsky en kolonel Olcott in 1875 en dat ze zich sindsdien uitgebreid heeft in verschillende landen en dat duizenden en nog eens duizenden mensen die op zoek waren naar antwoorden op levensvragen bij haar bevredigende verklaringen vonden.
Dat alles kunnen we niet ontkennen en wij moeten de vraag stellen : hoe staat deze beweging, die een rijke literatuur heeft voortgebracht, t.o.v. de godsdiensten van het Oosten, tot het Hindoeïsme, en namelijk het Boeddhisme ?
Een groot deel van de reden van het ontstaan van dat vooroordeel ( namelijk dat theosofie neo-boeddhisme zou zijn – fdw ), is de titel van een van de meest populaire boeken op ons gebied. Het is het boek waardoor ontelbare mensen voor onze beweging gewonnen werden : “Esoterisch Boedhisme” van Sinnett.
Het is een merkwaardig ongelukkig toeval dat de titel van dit boek zo grondig kon worden misbegrepen. Blavatsky zegt over dit boek dat het noch Boeddhisme, noch esoterisch is hoewel het “Esoterisch Boeddhisme” heet. En deze uitspraak is buitengewoon belangrijk voor de beoordeling van de theosofische beweging. Er staat weliswaar Boeddhisme op het titelblad van dit boek van Sinnett, maar dit Boeddhisme moest in feite niet met twee d’s maar met één d geschreven worden want het gaat over boedhi, het zesde menselijke principe (= wezensdeel), en niet van Boeddha. Boedhi, het principe van verlichting, van inzicht, betekent niets anders dan wat in de eerste eeuwen na Christus gnosis genoemd werd. Kennis door het innerlijke licht van de geest, wijsheidsleer.
Als we de uitdrukking ‘boedhisme’ aldus opvatten, dan zal het vlug duidelijk zijn dat de leer van Boeddha niets anders is dan één van de menigvuldige vormen waarin deze wijsheidsleer in de wereld bekend werd. Niet alleen Boeddha maar alle grote wijsheidsleraren hebben dit Boedhisme verbreid : de Egyptische Hermes, de oud-Indische Rishi’s, Zarathoestra, de Chinese wijsheidsleraar Loa-Tse en Confucius, de ingewijden van de oude Joden, verder ook Pythagoras en Plato en ten slotte de leraren van het Christendom zelf.
Niets anders hebben zij verbreid dan Boedhisme in deze zin, en esoterisch Boeddhisme is niets anders dan de innerlijke leer in tegenstelling tot de uiterlijke leer.”
( … )
( Uit GA 52 “Spirituelle Seelenlehre und Weltbetrachtung”, blz. 404 )

Op een andere plaats legt hij uit dat wat in het boek te vinden is, een vervormd beeld geeft van de geesteswetenschap :

“De Theosofische Vereniging werd in 1875 opgericht in New York door H.P. Blavatsky en H.S. Olcott. Deze eerste oprichting had een uitgesproken westers karakter. En ook het werk “Isis Ontsluierd” waarin Blavatsky een groot aantal occulte waarheden onthulde, draagt een dergelijk westers karakter. Van dit werk echter moet gezegd worden, dat de grote waarheden die daar meegedeeld worden, vaak vertekend zijn, ja zelfs maar een karikatuur van de waarheid. Net zoals een harmonisch gezicht in een kermisspiegel helemaal vervormd lijkt. De dingen die in de “Isis” gezegd worden zijn waar, maar de manier waarop ze gezegd worden is een onregelmatige spiegeling van de waarheid. Dat komt omdat de waarheden zelf geïnspireerd zijn door de grote ingewijden van het Westen, die ook de initiatoren van de Rozenkruiserwijsheid zijn. De vervorming komt door de onaangepaste manier hoe deze waarheden door de ziel van H.P. Blavatsky opgenomen werden.
Voor de culturele wereld had juist dit feit een bewijs moeten zijn voor de hogere inspiratiebron van deze waarheden. Want nooit had iemand op eigen kracht deze waarheden kunnen krijgen als hij ze op zo’n manier weergaf. Omdat nu de initiatoren van het Westen zagen hoe weinig mogelijkheid ze hadden om op deze manier de stroom spirituele wijsheid in de mensheid te laten instromen, besloten ze om de zaak op deze manier voorlopig te laten rusten. Maar de deur was nu eenmaal geopend :
Blavatsky’s ziel was nu zo voorbereid dat er spirituele wijsheden konden instromen. Oosterse initiatoren konden zich meester maken van haar ziel. De Oosterse initiatoren hadden aanvankelijk de beste bedoelingen. Zij zagen hoe door het anglo-amerikanisme de mensheid afstevende op het schrikwekkende doembeeld van een totaal vermaterialiseerde manier van denken. Zij, deze oosterse initiatoren, wilden op de westelijke wereld hun vorm van traditioneel overgeleverde oude spirituele kennis enten. Onder de invloed van deze stroming nam de Theosofische Vereniging het oostelijk karakter aan, en onder dezelfde invloed werden Sinnetts “Esoterisch Boeddhisme” en Blavatsky’s “Geheime Leer” geïnspireerd. Beide werken werden terug vervormingen van de waarheid. Sinnetts werk vervormt de hoge kennisgevingen van de initiatoren door een tekortschietend filosofisch intellectualisme en Blavatsky’s “Geheime Leer” door haar eigen chaotische ziel.
Het gevolg daarvan was dat de initiatoren, ook de Oosterse, hun invloed op de officiële Theosofische Vereniging altijd meer terugtrokken en dat deze een speelbal werd van allerhande occulte machten die het hoge ideaal verminkten.”
( Uit GA 264, blz. 347 )

“In de periode dat de ideeën over reïncarnatie in mij concrete vorm begonnen aan te nemen, leerde ik de Theosofische beweging kennen die door H.P. Blavatsky in het leven was geroepen. Een vriend die ik over deze dingen sprak, bezorgde mij een exemplaar van Sinnetts “Esoterisch Boeddhisme”. Dit boek, het eerste uit de Theosofische beweging dat ik leerde kennen, maakte totaal geen indruk op mij. En ik was blij dat ik dit boek niet gelezen had vooraleer ik zelf eigen inzichten in mijn zieleleven gewonnen had. Want de inhoud werkte op mij afstotend. En de antipathie tegen de manier waarop het bovenzinnelijke daar beschreven werd, zou mij zeker verhinderd hebben om direct de weg die voor mij bestemd was, verder te zetten.”
(Rudolf Steiner in zijn autobiografie, GA 28, einde van het 7de hoofdstuk; iets verder vertelt hij dat hij A.P. Sinnet vluchtig ontmoet heeft tijdens een congres in Londen in 1902).
.

Wat is nu het grote verschil tussen theosofie en antroposofie ?

“Grote en belangrijke zaken werden in het begin van de theosofische beweging geopenbaard. Alleen hebben we daar het merkwaardige gezien dat van in het begin er weinig sprake was van een historisch aspect in de theosofie. Daarvan kunt u zichzelf makkelijk overtuigen als u een blik werpt in het voor het overige uitmuntend, verdienstelijk boek van Sinnett : Esoterisch Boeddhisme.
Alle hoofdstukken die iets geschiedkundig hebben, zijn voor iemand van het Avondland zeer aannemelijk. Maar daarnaast is er een ander element dat wij het “onhistorische element” kunnen noemen, dat zonderlinge element waar gesproken wordt van grote en kleine cycli, van een verloop in ronden en rassen en waar de zaak altijd zo voorgesteld wordt alsof de herhaling het belangrijkste is, zoals op de tweede ronde de derde volgt, zoals het ene hoofdras het andere aflost, zoals na een onderras, een ander onderras verschijnt enz. Men komt daar echt in een soort raderwerk terecht en het accent ligt op de herhaling. Dat was een terugvallen naar een reeds voorbijgestreefde denkwijze van de mensheid. De denkwijze die aangepast is aan de cultuur van het Avondland is echter de historische. En wat is het gevolg van dit historische element in de cultuur van het Avondland ? Het inzicht dat de hele ontwikkeling van de aarde gericht is op een bepaald punt. Het Morgenland beschouwde het worden zoals dat van de planten die ieder jaar terugkeren. Zo traden in iedere periode grote ingewijden op de voorgrond en herhaalden – op die herhaling wordt toch vooral de nadruk gelegd – wat er reeds vroeger geweest was. Men benadrukte op een abstracte manier dat alles maar een bijzondere vorm is van het Ene, dat in alle tijdvakken hetzelfde is. Men vond het belangrijk om het zich ontwikkelende gelijkaardige voor te stellen zoals het plantaardige dat ieder jaar weer opnieuw in dezelfde vorm verschijnt zonder dat daar ieder jaar een verschil is. Als de mens een lelie of een wingerd wil beschrijven, dan maakt het hem niet uit of dit in 1857 of 1867 is, want alle lelies blijven telkens gelijk. Zo is het Morgenland op een bepaalde manier ook niet geïnteresseerd om een onderscheid te maken tussen het verschijnen van een bodhisattva in het derde of tweede of eerste tijdvak : het was altijd de incarnatie van de “Ene”. Dit focussen op het Ene, het abstracte wijzen naar het gelijke, terugkerende, dat is het onhistorische van het Morgenland, en in feite is dat kenmerkend voor alle godsdiensten vóór Christus, met uitzondering van het Oude Testament. Met het Oude testament trad voorbereidend - en met het Nieuwe Testament definitief – de historische zienswijze op. Dit historische is absoluut noodzakelijk voor een werkelijk reële beschouwing van de mensheid.”
(In GA 139, “Markus-Evangelie”, 6de voordracht)


Rudolf Steiner plaatste het Mysterie van Golgotha als een centraal punt in de ontwikkeling van de mensheid. Dat inzicht leefde niet bij de mahatma’s, hoewel ze heel goed wisten dat er een groot onderscheid moet gemaakt worden tussen Jezus en Christus. Dat lezen we bvb. in brief nr. 59 waar de meester de juiste betekenis van het woord ‘avalokitesvara’ uitlegt. Een Engelse auteur beweerde :

"De Spraak of Vâch werd als de Zoon of de openbaring van het Eeuwige Zelf beschouwd, en werd vereerd onder de naam van Avalokitesvara, de geopenbaarde God.'”
K.H. zegt daarop :
Dit bewijst zo duidelijk als maar mogelijk is dat Avalokitesvara zowel de ongeopenbaarde Vader als de geopenbaarde Zoon is, waarbij de laatstgenoemde voortkomt uit en identiek is aan de ander; namelijk het Parabrahm en Jivâtman, het Universele en het geïndividualiseerde zevende Beginsel, — het Passieve en het Actieve, waarbij het laatste het Woord, de Logos, het Verbum is. Noem het zoals u wilt, maar laat deze ongelukkige misleide Christenen weten, dat de ware Christus van iedere Christen de Vâch, de “mystieke Stem" is, terwijl de mens Jeshu slechts een sterveling was als ieder van ons, een adept, meer door zijn ingeboren reinheid en onbekendheid met het werkelijk Kwaad dan door wat hij van zijn ingewijde Rabbi's en de (destijds) al snel degenererende Egyptische hiërofanten en priesters had geleerd.

Er wordt ook een grote fout door Beal gemaakt, die zegt: "Deze naam (Avalokiteswara) nam in het Chinees de vorm aan van Kwan-Shai-yin, en de godheid die onder die naam werd aanbeden, (werd) doorgaans als een vrouwelijk wezen beschouwd.” (blz. 374)
Kwan-shai-yin — of de universeel geopenbaarde stem is actief — mannelijk; en moet niet worden verward met Kwan-yin, of Budhi, de Geestelijke Ziel (het zesde Beginsel) en het voertuig van de "Heer" hiervan. Kwan-yin is het vrouwelijke of het gemanifesteerde passieve beginsel, dat zichzelf openbaart “aan ieder schepsel in het heelal, teneinde alle mensen te verlossen van de gevolgen van de zonde" — zoals Beal het weergeeft, ditmaal volkomen juist (blz. 383), terwijl Kwan-shai-yin, “de Zoon die identiek is aan de Vader, " de absolute activiteit is, en dus — daar het geen rechtstreekse relatie met de voorwerpen der zinnen heeft — Passiviteit is.
Een veel voorkomende list van uw aanhangers van Aristoteles ! Met de koppigheid van een speurhond achtervolgen zij een idee tot aan de rand van de "onoverbrugbare kloof", en als zij in het nauw zijn gedreven, laten zij het aan de metafysici over het spoor zo mogelijk verder te volgen of laten ze het verloren gaan.
Het is niet meer dan natuurlijk dat een Christelijk theoloog, een zendeling of missionaris, deze gedragslijn volgt, omdat — zoals gemakkelijk kan worden afgeleid uit het weinige dat ik zojuist meedeelde — een al te nauwkeurige weergave van onze Avalokitesvara en Kwan-Shai-yin zeer rampzalige gevolgen zou kunnen hebben. Het zou er zonder meer op neerkomen, dat aan het Christendom de ware en onloochenbare oorsprong wordt getoond van de "ontzagwekkende en onbegrijpelijke" mysteriën van zijn Drieëenheid, Transsubstantiatie, Onbevlekte Ontvangenis, alsmede de herkomst van hun ideeën omtrent de Vader, Zoon, Spiritus en — Moeder.


Het is merkwaardig dat K.H. hier ineens ook Aristoteles bij betrekt ! Want op het moment dat hij dit uitspreekt is deze Griekse filosoof al opnieuw gereïncarneerd en 22 jaren oud en bereidt zich voor om uit het puin dat zal overblijven van de theosofische beweging een nieuwe levenskrachtiger stroom te laten ontstaan.


.

Het was dus Trevor-Barker die de Mahatmabrieven voor het eerst overschreef en ordende.
Uit zijn Inleiding :


De boeken van de heer Sinnett, “The Occult World” en “Esoteric Buddhism” waren bijna geheel gebaseerd op het materiaal dat is opgenomen in Deel I en II van dit boek( = de Mahatma-brieven). Een zorgvuldige studie van de leer, zoals die in die eerste werken en in die van modernere Theosofische schrijvers is uiteengezet, leidt tot enkele belangwekkende conclusies bij vergelijking met de oorspronkelijke leer, zoals die in deze brieven voorkomt. Heel wat theorieën, die geaccepteerde dogma's van moderne Theosofische leringen zijn geworden, blijken onjuist en misleidend te zijn, en het kan daarom misschien zijn nut hebben de lezer op de voornaamste verschilpunten attent te maken. Toegegeven moet worden dat in de laatste twaalf jaar in de Vereniging een groeiende neiging is ontstaan een te groot vertrouwen te stellen in ceremonieel, orden, kerken, geloofsleringen, e.d., ten koste van de eigen inspanning en vrijheid van denken die in de eerste dagen van de beweging zo opvallend waren. ( … )
Ook bij afdelingen van de Vereniging is duidelijk de neiging ontstaan zich in een richting te bewegen die Meester K.H. noemt "het krankzinnigste en noodlottigste bijgeloof — het Spiritisme.”

In een andere brief zegt hij "er is een psychische Vereniging in oprichting, het zal groeien, zich ontwikkelen en uitbreiden, en tenslotte zal de Theosofische Vereniging van Londen erdoor worden overspoeld, en eerst haar invloed verliezen en dan — haar naam, totdat zelfs de naam Theosofie iets van het verleden is geworden.”

Een “psychische vereniging” : dit is een letterlijke vertaling van het Engelse “psychic” wat beter vertaald wordt door “paranormaal”. Het gaat hier over de Society for Psychical Research - fdw

Het valt te betreuren dat deze woorden nu nog evenzeer van kracht zijn als toen ze werden geschreven. De hele kwestie wordt in deze brieven van alle kanten bekeken, zodat in de geest van de onpartijdige bestudeerder geen misverstand mogelijk is. Het kwaad ligt nu, zo goed als toen, in een verkeerd begrip van de ware aard van de spiritistische verschijnselen. Zij die zich houden aan de methoden van het spiritisme zeggen dat zij in verbinding kunnen treden met de zielen en geesten van de overledenen door middel van bevoegde mediums. Dat communicatie van een bepaalde aard tussen levenden en doden mogelijk is, wordt in deze brieven als een bewezen feit geaccepteerd en wordt geenszins in twijfel getrokken. Maar communicatie met wat ? Hier ligt de kern van het hele probleem.
Meester K.H. zegt niet één keer, maar telkens opnieuw dat communicatie met de zielen en geesten van de doden onmogelijk is. Bij de dood trekt het bewustzijn, dat tot het zevende, zesde en vijfde beginsel van de mens behoort (en daaronder vallen de ziel en de geest en alles wat de mens tot mens maakt) zich terug in een onbewuste kiemtoestand, die voorafgaat aan de wedergeboorte in Devachan of de hemelwereld. Wat achterblijft is:
- het dode stoffelijke lichaam,
- de etherische tegenhanger of het dubbel, en tenslotte
- de emotionele en mentale schil die, zij het van fijnere stof, correspondeert met het stoffelijk lichaam, en dat het voertuig van het bewustzijn op zijn eigen gebied kan worden genoemd, zoals het stoffelijk lichaam het voertuig van het bewustzijn is in de stoffelijke wereld.

Men moet echter goed begrijpen dat elk van deze lege schillen een zekere illusoire vorm van gewaarwording en bewustzijn van zichzelf bezit, dat het collectieve bewustzijn is van het totaal van de atomen en moleculen waaruit ze zijn samengesteld, en dat geheel los staat van het bewustzijn van het individu, of de werkelijke entiteit die hen tijdens het leven bezielde. Het stoffelijk lichaam heeft een soortgelijk bewustzijn, dat zuiver dierlijk en instinctief van aard is. Bij de dood verdwijnt zelfs het bewustzijn van de schil voor zekere tijd en keert pas terug als de terugtrekking van het 5e, 6e en 7e beginsel is voltooid. Pas als dat is gebeurd keert in de lege schil een zeker bewustzijn van het bestaan terug. Het zijn deze uiteenvallende lichamen, die tijdelijk tot werkzaamheid kunnen worden geprikkeld door de inspanningen van een medium; deze kunnen met ons in gemeenschap treden, maar uitsluitend als het ware op grond van de herinnering aan wat is geweest, en niet op grond van een zich bewust zijn van huidige feiten. Vandaar de vaak domme, zinloze, onspirituele boodschappen van de andere zijde van het graf, die de zoeker naar werkelijke kennis zoveel afkeer inboezemen.


We zien dat toen nog gesproken werd van ‘schil’ voor wat wij nu wezensdeel noemen. Op het ogenblik dat de mahatma’s correspondeerden met A.P. Sinnett waren er nog geen termen voor de verschillende wezensdelen in de Westerse talen beschikbaar en de mahatma’s moesten samen met de briefontvangers zoeken naar een juiste vertaling van de Sanskrietwoorden. Het is de grote verdienste van Rudolf Steiner dat hij klaarheid gebracht heeft door termen te vinden waarbij de Westerse mens zich tenminste iets kon voorstellen. Hierboven lazen we een uitleg waarom mediums niet met de (wezenskern van de) doden kunnen communiceren. Vergelijken we dat nu eens met hoe Rudolf Steiner dat uitlegt :


“Het grootste deel van de mediums gaf berichten uit de wereld waar de doden wonen, maar wat daaruit tevoorschijn kwam was voor de echte ingewijden in de hoogste mate bedroevend. Het ergste wat men kon verwachten kwam daar tevoorschijn. ( … )
We weten dat de mens bestaat uit fysiek lichaam, etherlichaam, astraal lichaam en Ik. De eigenlijke mens leeft dus van het inslapen tot het ontwaken in het Ik en astraal lichaam. Dan is hij tegelijkertijd ook in de wereld waar de doden verblijven. Maar het medium dat daar zit, dat is niet een Ik en astraal lichaam. Bij het medium dat daar zit is het Ik-bewustzijn en het astraal bewustzijn gedempt. Men stimuleert juist het fysiek en etherlichaam zeer levendig. Daardoor kan dit in een verhouding treden tot de hypnotiseur of de inspirator, tot een andere levende mens dus. Het Ik van een ander mens of ook de omgeving kan dus op het medium inwerken. In feite heeft het medium niet de mogelijkheid om in het rijk der doden te komen omdat het juist niet meer beschikt over datgene wat in het bereik van de doden is. Dus, die zaak met de mediums is mislukt. Ze hebben berichten gegeven, zogezegd uit het rijk der doden. Men kon dus niet anders dan besluiten dat er een foute weg was bewandeld, een weg die de mensen in een misleiding voerde want ze kwamen in een zuiver luciferische sfeer die verbonden was met ahrimanische waarnemingen. Er werd dus iets verkeerds verspreid, daar kon niets goed uit voortkomen.”
(uit GA 254 “Die okkulte Bewegung im 19ten Jahrhundert”, blz. 21)


Op dit punt stemmen de mahatma’s overeen met Rudolf Steiner of omgekeerd Rudolf Steiner met de mahatma’s.
Als we deze brieven lezen, stellen we vast dat daar veel klinkt van wat we later breder en beter uitgewerkt vinden bij Rudolf Steiner. We leren er ook dat de ingewijden van verschillende niveaus ook verschillende opdrachten hebben in deze wereld. Zoals het Rudolf Steiners taak was om in het openbaar te werken en de geesteswetenschap in een vorm te gieten die de Westerse mens kon absorberen, zo zijn er ook nu nog grote ingewijden die achter de schermen werken. De mahatma’s Koet Hoemi en Morya hebben enkele jaren gecorrespondeerd met Westerlingen die laat ons zeggen : het minst ongeschikt waren om Oosterse wijsheid op te nemen. Dan hebben ze zich teruggetrokken.
Uit brief nr. 58 :

Mag ik u om nog twee persoonlijke en belangrijke gunsten vragen? Ten eerste er altijd aan te denken, dat alles wat ooit mogelijk is altijd ongevraagd voor u zal worden gedaan; u behoeft dus zelf nooit om iets te vragen of iets voor te stellen — daar dat erop neerkomt dat mij eenvoudig de hoogst onaangename taak wordt bespaard het verzoek van een vriend te moeten afwijzen, zonder bovendien in de gelegenheid te zijn de reden hiervoor op te geven; en ten tweede — te bedenken dat, hoewel ik persoonlijk en ter wille van u bereid ben heel wat te doen, ik in generlei opzicht gehouden ben iets van dien aard voor de leden van de Britse T.S. te doen. Ik heb mijn woord aan u gegeven hen door uw vriendelijke bemiddeling in onze wijsbegeerte te onderrichten, of zij dit aanvaarden of niet. Maar ik heb nooit op mij genomen iemand van hen te overtuigen van de omvang van onze vermogens of zelfs van ons persoonlijk bestaan. Hun geloof of ongeloof in het laatste is voor ons inderdaad van heel weinig belang. Willen zij ooit van onze belofte profiteren, dan moet dit alleen door middel van u en uw eigen persoonlijke inspanning geschieden.
Ook zult u mij nooit (in het vlees) kunnen zien — zelfs niet in een duidelijk visioen — tenzij u bereid bent op uw erewoord te beloven dit feit, zolang u leeft, nooit aan iemand mee te delen (behalve wanneer u daarvoor toestemming krijgt). Dat het gevolg van zo'n belofte een nooit weg te nemen en steeds terugkerende twijfel zal zijn in de gemoederen van uw Britse leden — is precies wat wij voor het ogenblik wensen. Wij hebben de opdracht gekregen aan het werk te gaan om de weinige sporen uit te wissen — welk nieuw beleid u te danken hebt aan de onophoudelijke ondergrondse intriges van onze ex-vriend, de heer Hume — (nu geheel in handen van de Broeders van de Schaduw) — en hoe meer aan ons werkelijk bestaan wordt getwijfeld — hoe beter. Wat proeven en overtuigende bewijzen betreft voor de Sadduceeën van Europa in het algemeen en van Engeland in het bijzonder — dit is iets dat uit ons toekomstig programma geheel moet worden weggelaten.


BRIEF No. 63
Ontvangen te Londen, zomer van 1884.

Goede vriend,
Toen onze eerste briefwisseling begon, was er nog geen sprake van dat er iets zou worden gepubliceerd aan de hand van de antwoorden die u mogelijk zoudt ontvangen. U bleef losse vragen stellen en de antwoorden die op verschillende tijdstippen op onsamenhangende vragen werden gegeven, half en half onder protest, bij wijze van spreken, waren noodzakelijkerwijs onvolledig en vaak vanuit verschillende standpunten benaderd. Toen de publicatie van enkele hiervan voor de Occult World werd toegestaan, gebeurde dat in de hoop dat sommigen van uw lezers, evenals uzelf, in staat zouden zijn alle verschillende delen aaneen te voegen en daaruit een geraamte of een afschaduwing van ons stelsel zouden ontwikkelen dat, hoewel niet precies gelijk aan het origineel — wat onmogelijk zou zijn — het zo dicht zou benaderen als voor een niet-ingewijde mogelijk was. Maar de resultaten bleken bijna noodlottig te zijn! Wij hadden ons aan een experiment gewaagd en het werd een jammerlijke mislukking! Wij zien nu in dat niemand, met uitzondering van hen die op zijn minst de derde inwijding hebben doorgemaakt, in staat is op een bevattelijke manier over deze onderwerpen te schrijven. Een Herbert Spencer zou er in uw omstandigheden een warboel van hebben gemaakt. Mohini heeft het stellig niet geheel bij het rechte eind, in sommige details is hij er beslist naast, maar dat geldt ook voor u, mijn oude vriend, al zal de buitenstaander die ze leest, er niets van gewaarworden, en niemand heeft de werkelijk essentiële fouten in Esoteric Buddhism opgemerkt; en dat zal waarschijnlijk ook niet gebeuren. Wij kunnen niet dieper ingaan op het onderwerp dat u al hebt aangesneden, en moeten het aan de chela's van het Hoofdkwartier overlaten de al meegedeelde feiten tot een logisch samenhangende en systematische wijsbegeerte te verweven. De Geheime Leer zal veel dingen verklaren, en meer dan één in verwarring gebrachte leerling op het juiste spoor brengen.
Wanneer de wereld al het onafgewerkte en gecompliceerde materiaal kreeg voorgezet, dat in de vorm van oude brieven in uw bezit is, waarin — dat geef ik toe — met opzet veel onduidelijk werd gelaten, dan zou dit alleen maar de bestaande verwarring nog veel groter maken. In plaats van daardoor voor uzelf en anderen iets goeds te doen, zou het u alleen in een nog moeilijker positie brengen, de "Meesters" tot mikpunt van kritiek maken en zo een vertragende invloed uitoefenen op de menselijke vooruitgang en de T.S. Daarom protesteer ik ten zeerste tegen uw nieuwe plan. Laat het aan de Geheime Leer over u te wreken. Mijn brieven moeten niet worden gepubliceerd op de wijze die u voorstelt …


Een handig boekje bij de studie van deze brieven is de “Gecombineerde chronologie”. Daarin staat een
.

Voorbericht door Grace F. Knoche ( november 1973) :

In december 1923 werd de theosofische wereld in hoge mate verrast door de publicatie van “The Mahatma Letters to A.P. Sinnett” — meer dan 120 brieven, die tussen 1880 en 1884 door twee Oosterse adepten, M. en K.H. zouden zijn geschreven aan A.P. Sinnett te Allahabad, redacteur van The Pioneer, een toonaangevende Brits Indische krant, en aan zijn vriend A.O. Hume, hoge ambtenaar van de Britse Regering in India, en een ornitholoog van naam.
Tot dan toe waren er slechts uittreksels uit deze opmerkelijke briefwisseling voor studie beschikbaar, voornamelijk die gedeelten, die de heer Sinnett in 1881 in zijn boek “The Occult World” citeerde. Nu waren de oorspronkelijke brieven, zonder weglatingen, door A. Trevor Barker overgeschreven en geordend.
Twee jaar later werd als pendant uitgegeven: “The Letters of H.P. Blavatsky to A.P. Sinnett” — niet alleen geschreven aan de heer Sinnett, maar vele ervan aan zijn vrouw Patience, voor wie H.P.B. een blijvende en liefdevolle achting koesterde.
Wat Trevor Barker precies heeft bewogen om zich met Maud Hoffman in verbinding te stellen, de executrice-testamentair van wijlen de heer A.P. Sinnett, die in 1921 was gestorven, is niet bekend. Wel staat vast, dat zowel de Mahatma- als de Blavatskybrieven door de heer Sinnett "uitsluitend en onvoorwaardelijk" werden vermaakt aan mejuffrouw Hoffman, en dat zij op haar beurt deze jongeman het "grote voorrecht" verleende "de hele verantwoordelijkheid" voor het overschrijven en de publicatie hiervan in boekvorm op zich te nemen.
Dat Trevor Barker zich terdege bewust was van de zware verantwoordelijkheid die zijn werk met zich meebracht, is duidelijk uiteengezet in zijn “Inleiding tot de Mahatma Brieven”, dit des te meer, daar hij zich ervan bewust was dat K.H., toen deze Sinnett aanmoedigde de leringen en ideeën voor zijn toekomstige boek, dat Esoteric Buddhism zou worden, om te werken, hem er naderhand aan herinnerde dat de brieven niet werden geschreven om uitgegeven of in het openbaar besproken te worden, maar voor persoonlijk gebruik, en “M. noch ik zullen er ooit in toestemmen ze aldus te laten gebruiken.”.

Dat was in 1884. Omstreeks de jaren twintig van de 20ste eeuw was de situatie heel anders geworden. De oorspronkelijke boodschap werd in bepaalde kringen geschaad door het invoeren van een neo-theosofie, denkbeelden die in tegenspraak waren met de leringen van H.P.B. en haar leraren.
Trevor Barker was er zo van overtuigd, dat de hoogste belangen van The Theosophical Society de volledige publicatie van deze documenten noodzakelijk maakten, opdat de leden en de wereld in het algemeen zelf de waarheid omtrent de Meesters en hun leringen konden onderzoeken, zoals die is uiteengezet in deze brieven dat hij besloot alle Mahatma brieven "woordelijk aan de hand van de originelen en zonder weglatingen" te publiceren.
( … )
Twee jaar later, in 1925, met de uitgave van “The Letters of H.P. Blavatsky to A.P. Sinnett”, die de jaren 1881—87 bestrijken, werd hen die zich in het onderwerp verdiepten, een blik gegund in het diepst van het hart van H.P.B., in haar dappere strijd de nauwelijks tien jaar oude Theosofische Vereniging te redden, die nu aan het wankelen was gebracht door de schok van het verraad van Coulomb en het daarop volgende Verslag van de Society for Psychical Research, dat haar op schandelijke wijze brandmerkte "als een van de bekwaamste, vindingrijkste en belangwekkendste bedriegers uit de geschiedenis" (Zie Proceedings, december 1885, Londen).
Het lezen van haar brieven, vooral die welke in de zomer van 1885 aan Patience Sinnett werden geschreven, confronteert ons op indringende wijze met de realiteit van het offer. Over die gedenkwaardige nacht, toen H.P.B. werd getoond wat de toekomst zou zijn en wat zij zou moeten verduren, als zij verkoos hun instrument te blijven, schrijft zij: "De dood was zo welkom op dat uur, de rust zo nodig, zo begeerd; het leven, zoals mij dat in het gelaat staarde, en dat nu werkelijkheid wordt — zo ellendig; maar hoe kon ik Nee zeggen tegen Hem, die wenste dat ik leefde!” (BL 105).
De wereld is ontzaglijk veel verschuldigd aan het karma dat deze brieven omgeeft.
In de eerste plaats aan Trevor Barker vanwege de voortvarendheid, de moed en het doorzettingsvermogen die tot de publicatie ervan leidden.
Ten tweede aan A.P.Sinnett wegens de grote zorg voor deze kostbare documenten, dit te meer daar hij op latere leeftijd kleinerend schreef over zijn oude vriendin H.P.B., en daarmee een smet wierp op haar rol als bemiddelaarster tussen hemzelf en de Broeders. En in de derde plaats aan Maud Hoffman, die het beheer van deze nalatenschap als een zeer heilige opdracht beschouwde. Een feit, dat ruimschoots wordt bevestigd door de regeling die zij met de heer Barker voor de toekomst trof, om de gehele verzameling Mahatma- en Blavatskybrieven in 1939 het British Museum aan te bieden, waar zij nu zijn opgeborgen in de Afdeling Manuscripten, prachtig ingebonden in verscheidene delen, en onder de gunstigste omstandigheden beschermd ten behoeve van toekomstige generaties van onderzoekers.
Er is niet veel verbeeldingskracht nodig om te begrijpen welk een geweldige uitdaging het voor Trevor Barker moet hebben betekend, toen hij de houten doos in handen kreeg, die de heer Sinnett had laten maken om er de brieven in te bewaren. Daarin lagen honderden losse brieven, van verschillende afmeting, vorm en kleur, sommige geschreven op broos rijstpapier, andere op zwaarder materiaal, soms verrassend duidelijk geschreven, maar dan weer bijna niet te ontcijferen, en in een handschrift dat bijna even grote verschillen vertoonde als de aard van de gebruikte inkt, het potlood of het krijt. Verder zijn de meeste brieven niet gedateerd, of slechts op vage wijze door de ontvanger met een datum of plaats van ontvangst gemerkt. ( … )
Trevor Barker, die direct inzag dat het onmogelijk was de Mahatma brieven nauwkeurig in chronologische volgorde te rangschikken, deed wat op één na het beste was: hij bracht het materiaal onder in verschillende hoofdgroepen, en begon met de brieven uit de “Occult World” van Sinnett.
Daarop volgden die majestueuze brieven over wijsgerige onderwerpen, die handelen over de grootse evolutionaire pelgrimstocht van de mens door de kalpa's heen en van de rijken beneden zowel als boven de mens; vervolgens het deel over Proeftijd en Chelaschap, dat ons bij lezing in hoge mate loutert en ook sterkt omdat we ons vereenzelvigen met hen, die er in die tijd naar streefden, evenals de ernstige aspirant van alle tijden, hun hart van zelfzuchtige motieven te zuiveren.
( … )

Het is een geweldig inspirerende belevenis, al leven we nu zoveel later, om deel te hebben aan het gebeuren achter de schermen in die uiterst gewichtige jaren, dat de Chef er uiteindelijk toe bracht K.H. en zijn broeder M. toe te staan via H.P.B. een briefwisseling te beginnen met die trotse Engelsen, om hun onderricht te geven in enkele van de wetten van de natuur. Helaas schenen deze heren met al hun verbazingwekkende intellectuele en morele gaven en zelfs filantropische neigingen (die, jammer genoeg, "geen universeel karakter" droegen) nooit in staat te zijn geweest het simpele feit te vatten, dat de waarheden en mysteriën van het occultisme, hoewel van het hoogste geestelijke belang voor de wereld in het algemeen,' niet zouden worden meegedeeld ten behoeve van een uitverkoren groep, van enkele 'verlichte geesten', maar uitsluitend opdat zij "voor het heil van de mensheid zullen werken".
Dit is niet bedoeld om Sinnett en Hume te kleineren. Hadden zij niet zo'n uniek karma gehad, dan zou de mensheid wel eens heel wat langer hebben moeten wachten voor deze machtige wijsbegeerte zo volledig aan de wereld kon worden gegeven als nu het geval is. Inderdaad, wie weet of zij, door hun vurig verlangen om te leren, de deur niet voldoende hebben geopend, zodat H.P.B., die veel beter was toegerust door haar scholing en ingeboren kwaliteiten van ziel, daardoor kon binnentreden en op meesterlijke wijze de kosmische grootsheid van de Stanza's van Dzyan kon ontvouwen, waarop haar “Geheime Leer” berust. Als wij denken aan de dwalingen en successen van verscheidene generaties van theosofen, aan de tientallen jaren van dienen zonder enig eigenbelang, zouden wij het dan wagen hoogmoedig te zijn? Hoe zou het ons zijn vergaan zo dicht bij de Vlam, bij de oerbron van Kracht ?
( … )
Het lezen van de brieven van de leraren van H.P.B. en van hun leraar, herinnert ons eraan dat welwillendheid, mededogen, en edelmoedigheid van ziel, voor hen geen intellectuele theorieën zijn; het zijn diepe werkelijkheden, ontstaan uit eeuwen van toewijding.


.

INLEIDING (eveneens uit de “Gecombineerde chronologie”.)


Mevrouw Blavatsky en kolonel Olcott zetten op 16 februari 1879 voet aan wal in Bombay. Omdat beiden veel in de publiciteit waren gekomen, zowel in de Verenigde Staten als in Engeland, zat er "nieuws" in hun aankomst, zoals journalisten zeggen. Het gevolg was dat er op 25 februari een brief werd ontvangen van A.P. Sinnett, redacteur van The Pioneer, het toonaangevende dagblad in India, waarin deze uitdrukking gaf aan zijn belangstelling en zijn bereidheid feiten te publiceren.
Zowel de heer als mevrouw Sinnett hadden veel belangstelling opgevat voor het spiritisme en mesmerisme, en tijdens de levendige correspondentie die zich ontspon, waren zij nieuwsgierig naar demonstraties van mevr. Blavatsky's vermogens, en derhalve nodigden zij al spoedig de beide pas aangekomenen uit hun een bezoek te brengen. Tot grote verbazing van kolonel Olcott nam H.P.B. de uitnodiging aan, maar als gevolg van een lange rondreis door het zuiden van India, bereikten zij Allahabad pas op 4 december 1879.
Ten aanzien van de verschijnselen waarop Sinnett had gehoopt, schijnt het bezoek, althans voor de gastheer, niet geheel bevredigend te zijn geweest.
Maar vanuit het oogpunt van H.P.B.'s zending was het van grote waarde, gezien de daaruit voortvloeiende duurzame vriendschappen die zij toen sloot met een aantal invloedrijke Engelsen. De vorige bezoeken van H.P.B. aan India hadden haar natuurlijk niet op de hoogte gebracht van de maatschappelijke gebruiken in Brits Indië, waar het de gewoonte is dat een eerste bezoek van de pas aangekomenen dient uit te gaan. Het was niet bij haar opgekomen om toenadering bij de Engelsen te zoeken, en tot dusver had ze uitsluitend contact gehad met de inheemsen van diverse rassen, godsdiensten en geloofsvormen, van wie sommigen zeer hoge personages waren, heersers over koninkrijken, maar niettemin "inheemsen".
Jammer genoeg had dit tot gevolg dat haar duidelijk tegemoetkomende houding jegens de inlandse elementen, gecombineerd met haar nationaliteit, onvermijdelijk het kwade vermoeden wekte, dat zij een Russische agente of spionne was en dat kolonel Olcott op de een of andere manier haar helper was. Dat zou dan wel een vreemde manier van spioneren zijn, maar Engeland had in die periode gegronde redenen om op zijn hoede te zijn voor de "wolf in schaapskleren". Het feit dat het werk, waarmee kolonel Olcott was belast door het Ministerie van Landbouw van de Amerikaanse Regering, hen in allerlei uithoeken bracht, en hun waardering jegens de inlanders voor hun oude godsdiensten en hun literatuur, gaven natuurlijk voedsel aan de verdenking dat zij bezig waren onrust en ontevredenheid onder de bevolking te zaaien.
Het gevolg was dat zij bemerkten voortdurend te worden gevolgd en in het oog gehouden en dat zij onderworpen waren aan een vorm van bespieding, die zo onhandig en in toenemende mate hinderlijk was, dat het, naarmate de maanden verstreken, noodzakelijk werd zich in de ogen van het centrale gouvernement te rechtvaardigen. Hun pogingen daartoe bij de plaatselijke Britse autoriteiten waren op niets uitgelopen.
Op dat kritieke moment kwam er een tweede uitnodiging van de heer en mevrouw Sinnett, ditmaal om hen te bezoeken in hun zomerverblijf in Simla, de zomerresidentie van Brits Indië. Deze werd graag aangenomen, in de hoop dat ze, daar waar de zetel van de regering was, en ditmaal op de juiste wijze geïntroduceerd, meer succes zouden hebben. Voorzien van alle nodige introducties, kwamen zij op 8 september 1880 aan, en tussen die dag en hun vertrek op 20 oktober, werd alles op bevredigende wijze geregeld.
Zo'n vijftig bladzijden van “The Occult World” worden ingenomen door een beschrijving van dit merkwaardige bezoek, dat niet alleen opmerkelijk is vanwege de verschijnselen die plaatsvonden, maar ook omdat het de aanzet betekende van de meest ongewone briefwisseling die ooit in de geschiedenis is vermeld.
De heer Sinnett, die meer en meer besefte dat aan de verschijnselen die H.P.B. naar believen teweegbracht, en wel zonder de "voorwaarden" die mediums stellen, werkelijke macht en kennis ten grondslag moesten liggen, en een wetenschap die, hoewel nog occult, niet ondoorgrondelijk moest zijn, vroeg op zekere dag aan H.P.B. of, indien hij een brief zou schrijven met enkele van zijn vragen erin, het haar mogelijk zou zijn deze naar een van de "Broeders" te zenden en van hem een antwoord te ontvangen. Zij beloofde het te proberen en zei na enkele dagen dat zij erin was geslaagd zich met een "Broeder" in verbinding te stellen die zijn toestemming had gegeven, en ze zei de heer Sinnett zijn brief te schrijven. Naast zijn vragen, deed de heer Sinnett, die nog steeds uit was op verschijnselen, het idee aan de hand, dat het allerbeste "test-verschijnsel" zou zijn in tegenwoordigheid van een groep bekende Engelsen in Simla, een exemplaar van de Times te produceren op dezelfde dag dat het blad in Londen verscheen. Niet veel later vond hij op een avond op zijn schrijftafel de eerste van de Mahatma Brieven.

A.P. Sinnett


.

BRIEF No. 49

Van K.H. Ontvangen op 5 augustus 1881 te Umballa op weg naar Simla.

Pas thuis. Heb meer brieven ontvangen dan ik wil beantwoorden — de uwe uitgezonderd. Daar ik niets bijzonders te zeggen heb, zal ik alleen uw vragen behandelen; een taak die misschien eenvoudig lijkt, maar het in werkelijkheid niet is, als we bedenken dat evenals de in de Upanishad beschreven godheid "Sokâmayata bahuh syârn prajàye yeti" — zij "graag talrijk zijn en zich vermenigvuldigen."
Hoe dan ook, de dorst naar kennis is nooit als een zonde beschouwd en u zult altijd zien dat ik prompt die vragen beantwoord — die beantwoord kunnen worden.
Ik ben zeker van mening dat, daar onze briefwisseling werd begonnen ten behoeve van de velen, zij voor de wereld in het algemeen van zeer weinig waarde zou blijken te zijn, tenzij de daarin voorkomende leringen en ideeën door u worden omgewerkt "in de vorm van een essay”, niet alleen over het occult wijsgerige standpunt ten aanzien van de schepping, maar ook van ieder ander vraagstuk. Hoe eerder u met uw "toekomstig boek" begint, des te beter;

Hier wordt voor het eerst aangeduid dat Sinnett een tweede boek overwoog. Het verscheen in 1883 als “Esoterisch Boeddhisme”.

want wie kan instaan voor onvoorziene gebeurtenissen? Onze correspondentie kan plotseling worden afgebroken, belemmerd door hen die weten wat het beste is.

De hogere adepten die boven Koet Hoemi staan.

HUN geest is - zoals u weet - voor velen van ons een gesloten boek, dat door geen enkele "toverkunst" kan worden opengebroken. Er zal u evenwel te zijner tijd nieuwe "stof tot nadenken" worden gegeven en het weinige dat mij is toegestaan uit te leggen, zal, hoop ik, misschien begrijpelijker blijken te zijn dan de “Haute Magie” van Eliphas Levi (zie verder in deze Brug). Geen wonder dat u het duister vindt, want het was nooit bedoeld voor de oningewijde lezer. Eliphas heeft de manuscripten van de Rozenkruisers bestudeerd (in Europa slechts drie exemplaren meer voorhanden). Deze geven een uiteenzetting van onze oosterse leerstellingen aan de hand van wat Rosencreuz onderwees, die ze bij zijn terugkeer uit Azië in een semi-Christelijk kleed stak, dat voor zijn leerlingen als schild moest dienen tegen klerikale wraak. Men moet de sleutel ertoe bezitten en die sleutel is een wetenschap per se. Rosencreuz onderwees mondeling. Saint Germain tekende de goede leringen op in cijferschrift, en zijn enige manuscript in cijferschrift bleef in het bezit van zijn trouwe vriend en beschermheer, de edele Duitse vorst, in wiens woning en in wiens tegenwoordigheid hij heenging — NAAR HUIS. Mislukking, volslagen mislukking! Sprekende over "cijfers" en "getallen", richt Eliphas zich tot hen die iets weten van de leringen van Pythagoras. Ja, enkele daarvan zijn inderdaad een samenvatting van de hele wijsbegeerte en omvatten alle leringen. Isaac Newton begreep ze goed; maar hij hield zijn kennis ter wille van zijn eigen reputatie omzichtig verborgen …
( … )
Op uw aanbod u plechtig te verbinden nooit iets zonder toestemming bekend te maken, kan ik momenteel niet antwoorden. Om u de waarheid te zeggen, hangt de aanvaarding noch de verwerping daarvan van mij af, daar het bepaald een ongekend iets zou zijn een buitenstaander aan onze eigen bijzondere vorm van eedaflegging of gelofte te binden, en een andere zou in de ogen van mijn Superieur geen genade vinden. Het is jammer voor ons beiden, maar één keer - of liever twee keer - gebruikte u een uitdrukking, die werd opgetekend, en nog maar drie dagen geleden, toen ik voor u om enkele voorrechten vroeg, werd mij dit in herinnering gebracht, heel onverwacht moet ik zeggen. Toen ik haar hoorde herhalen en opgetekend zag, kon ik niet anders dan zo vriendelijk mogelijk de andere wang toekeren voor nog meer onverwachte slagen van het lot, toegediend door de geëerbiedigde hand van hem die ik zo vereer. Hoe wreed de waarschuwing mij ook toescheen, zij was rechtvaardig, want u hebt deze woorden in Simla uitgesproken : "Ik ben lid van de Theosophical Society, maar geenszins een Theosoof,' zei u.
Ik schend geen vertrouwen door u dit resultaat van mijn pleidooi bekend te maken, daar mij dit zelfs werd aangeraden. We moeten dus in hetzelfde langzame tempo doorgaan als tot nu toe, of —meteen ophouden en het woord ‘finis’ onder onze brieven zetten. Ik hoop dat u aan het eerste de voorkeur zult geven.

Nu wij het toch over dit onderwerp hebben, zou ik graag zien dat u uw Londense vrienden enkele heilzame waarheden inprentte, die zij maar al te geneigd zijn te vergeten, zelfs al werden ze hen keer op keer voorgehouden. De Occulte Wetenschap is geen wetenschap waarvan de geheimen direct, schriftelijk of mondeling, kunnen worden meegedeeld. Was dit wel zo, dan zouden de "Broeders" niets anders behoeven te doen dan een Handleiding voor deze kunst te publiceren, die op school zou kunnen worden onderwezen zoals een spraakkunst. Het is een algemene misvatting, dat wij onszelf en onze vermogens graag in geheimzinnigheid hullen, dat wij onze kennis voor onszelf willen houden, en uit vrije wil weigeren haar 'opzettelijk en weloverwogen" aan anderen mee te delen. De waarheid is dat, tenzij de neofiet de toestand heeft bereikt die nodig is voor die graad van Verlichting waarop hij recht heeft en waarvoor hij geschikt is, de meeste, zo niet alle Geheimen onmededeelbaar zijn. De ontvankelijkheid moet even groot zijn als het verlangen om onderricht te geven. De verlichting moet van binnenuit komen. Tot op dat ogenblik kunnen geen hocus pocus met toverformules, geen komedie met hulpmiddelen, geen metafysische voordrachten of discussies, en geen zelfopgelegde boetedoeningen haar brengen. Het zijn alle slechts middelen tot een doel, en al wat wij kunnen doen is aanwijzingen geven voor het gebruik van die middelen, waarvan proefondervindelijk en op grond van eeuwenlange ervaring is komen vast te staan, dat zij ertoe bijdragen het beoogde doel te bereiken. En dit was en is al duizenden jaren lang geen geheim. Vasten, meditatie, reinheid van gedachte, woord en daad; zwijgen gedurende bepaalde perioden om de natuur zelf gelegenheid te geven te spreken tot hem die van haar iets wil leren; het beheersen van de dierlijke hartstochten en aandriften; volslagen afwezigheid van zelfzuchtige bedoelingen, het gebruik van bepaalde wierook en andere dampen voor fysiologische doeleinden, zijn als middelen bekendgemaakt sedert de dagen van Plato en Jamblichus in het Westen, en sinds de veel vroegere tijden van onze Indische Rishi's. Hoe deze moeten worden aangewend om bij ieder individueel temperament te passen, is natuurlijk een kwestie van eigen ervaring en van het nauwlettend toezicht van zijn leermeester of Goeroe. Dit is in feite een onderdeel van zijn opleiding, en zijn Goeroe of inwijder kan hem hierbij slechts met zijn ervaring en wilskracht terzijde staan, maar meer kan hij niet doen vóór de laatste en hoogste inwijding. Ik ben ook van mening, dat maar weinig kandidaten een idee hebben hoeveel ongerief — ja, hoeveel leed en schade voor zichzelf genoemde inwijder zich ter wille van zijn pupil berokkent. De bijzondere fysieke, morele en intellectuele omstandigheden van neofieten zowel als Adepten, lopen sterk uiteen, zoals iedereen gemakkelijk kan begrijpen; daarom moet degene die het onderricht geeft in alle ge- vallen de omstandigheden aanpassen aan die van de leerling, wat een uiterste krachtsinspanning vergt, want om succes te hebben, moeten wij ons volledig instellen op de persoon die in opleiding is. En hoe groter de vermogens van de Adept zijn, hoe minder hij overeenstemt met de aard van de oningewijden, die dikwijls tot hem komen, vervuld van de emanaties van de buitenwereld, de dierlijke emanaties van de zelfzuchtige en ruwe menigte, waarvoor wij zo beducht zijn — hoe langer de Adept van die wereld is gescheiden en hoe reiner hijzelf is geworden, des te moeilijker is deze zelfopgelegde taak.

Overigens — kennis kan alleen geleidelijk worden overgedragen; en enkele van de diepste geheimen zouden u — zelfs als zij voor u die zo goed bent voorbereid, werden geformuleerd — misschien in de oren klinken als onzinnig gestamel, ondanks alle oprechtheid van uw huidige verzekering dat "absoluut vertrouwen misverstand uitsluit.” Dit is de werkelijke oorzaak van onze terughoudendheid. Daarom beklagen mensen zich er zo dikwijls over, en op schijnbaar redelijke gronden, dat hun geen nieuwe kennis wordt gegeven, hoewel zij er twee, drie of meer jaar voor hebben gezwoegd. Laten zij, die werkelijk willen leren, alles opgeven en tot ons komen, in plaats van te vragen of te verwachten dat wij naar hen zullen gaan. Maar hoe zou dat in uw wereld en atmosfeer moeten gebeuren ?
( … )
Geduld. Iemand meer kennis geven dan hij geschikt is te ontvangen, is een gevaarlijk experiment; en bovendien zijn er andere overwegingen die mij weerhouden. De plotselinge mededeling van feiten, die het alledaagse zozeer te boven gaan, is in veel gevallen noodlottig, niet alleen voor de neofiet, maar ook voor hen in zijn directe omgeving. Het is alsof we een helse machine of een geladen pistool met gespannen haan in handen geven van iemand, die zo iets nog nooit heeft gezien. Ons geval is volkomen analoog. Wij voelen dat de tijd nadert, en dat wij zullen moeten kiezen tussen de triomf van de Waarheid of de Heerschappij van Dwaling — en Angst. Wij moeten enkele uitverkorenen toegang geven tot het grote geheim, of — toelaten dat de beruchte Shammars de beste geesten van Europa naar het krankzinnigste en noodlottigste bijgeloof voeren — het Spiritisme; en wij hebben inderdaad het gevoel, dat wij een hele lading dynamiet in handen geven van hen, die wij gaarne in verzet zien tegen de Roodgekapte Broeders van de Schaduw. ( … )

Dit zijn diegenen die het pad van de linke weg gaan. Hun doelen zijn zelfzuchtig en gericht tegen ontwikkeling en vergeestelijking. Het zijn de tegenspelers van de Zonen van het Licht, de mahatma’s die de weg van zelfverloochening gaan, van het ten dienste staan van de medemens.
Roodmutsen of Dugpa’s zijn de monniken in Tibet die zich niet bij door Tsong-Kha-Pa hervormde orde aansloten (de ‘geelmutsen’). In hun kloosters werd vaak, hoewel niet overal zwartmagische praktijken beoefend.

Daar wij met de ene hand het zo noodzakelijke maar gevaarlijke wapen aan de wereld moeten geven en met de andere de Shammars op een afstand moeten houden (daar de door hen aangerichte schade al ontzaglijk groot is), hebben wij dan volgens u niet het recht om te aarzelen, te wachten en het noodzakelijk te achten voorzichtig te zijn, als nooit tevoren ?
Samengevat: misbruik van kennis door de leerling slaat altijd terug op de inwijder; ook geloof ik niet dat u al weet dat de Adept, door zijn geheimen met een ander te delen, overeenkomstig een onwrikbare wet, zijn eigen vooruitgang naar de Eeuwige Rust vertraagt. Misschien zal wat ik nu zeg u helpen een juister inzicht in de dingen te krijgen en onze wederzijdse positie beter te begrijpen. Talmen onderweg is niet bevorderlijk voor het snel bereiken van het doel van de reis. En het moet u duidelijk zijn, dat er voor alles en voor iedere waarheid door iemand een prijs moet worden betaald, en in dit geval — betalen WIJ die.
Wees niet bevreesd; ik ben bereid mijn deel te betalen, en heb dit gezegd tegen hen die mij de vraag stelden. Ik zal u niet in de steek laten; ook zal ik mij niet minder zelfopofferend betonen dan de arme, uitgeputte sterveling, die wij kennen als de "Oude Dame" (Hoewel Helena P. Blavatsky, geboren in 1831, toen nog maar 50 jaar was, werd er naar haar verwezen als ”the old lady” – fdw ). Het voorgaande moet tussen ons tweeën blijven. Ik verwacht van u dat u deze brief als strikt vertrouwelijk beschouwt, want hij is niet voor publicatie, noch voor uw vrienden bestemd. Ik wil dat u alleen dit weet.
Maar ik ben er zeker van, dat als dit alles meer algemeen bekend was onder de kandidaten voor inwijding, zij niet alleen dankbaarder en geduldiger zouden zijn, maar ook minder geneigd om boos te zijn over wat zij zien als onze terughoudendheid en aarzelingen. ( … ) Ik hoop dat deze onsamenhangende overdenkingen en verklaringen kunnen worden vergeven aan iemand, die meer dan negen dagen in de stijgbeugels is geweest, zonder af te stijgen. Vanuit het Lamaklooster van Ghalaring-Tcho (waar uw Occult World werd besproken en gecommentarieerd) — de Hemel betere het! zult u denken,— reed ik naar het gebied van Horpa Pa La," de nog niet verkende landstreken van de Turki-stammen" zeggen uw landkaarten, onbekend met het feit dat zich daar helemaal geen stammen bevinden — en vandaar — naar huis. Ja, ik ben moe en wil daarom nu eindigen.

.

Uit brief nr. 11 gericht aan A.O. Hume


HUME, Allan Octavian, 1829-1912. Zijn carrière in het algemeen, en het schitterende werk dat hij voor het Indische volk heeft gedaan, nadat hij zich uit het theosofische werk had teruggetrokken, maken het bijna ongelooflijke geduld, dat hem door de vooruitziende Meesters werd betoond, gemakkelijker verklaarbaar. Hij was een Engels ornitholoog van naam, en gedurende enkele jaren een bekwaam Regeringsambtenaar in India. Hij had tijdens de Indische opstand van 1857 uitmuntende diensten bewezen, en tussen 1867 en 1871 werden zijn onderhandelingen met de trotse en machtige Rajpoet-Hoofden over de aanleg van wegen door hun gebieden, met succes bekroond. Na 1882, toen hij zijn theosofische arbeid had beëindigd en de dienst had verlaten, wijdde hij zich aan de behartiging van de aspiraties naar zelfbestuur van de inheemse Indiërs. Het Indian National Congress, dat in 1885 zijn eerste zitting hield, heeft zijn bestaan aan zijn bemoeiingen te danken.
Tijdens de enkele jaren dat hij met de Theosofische Vereniging was verbonden, heeft hij veel en goed geschreven. De eerste drie nummers van “Fragments of Occult Truth” door "H.X.", gepubliceerd in “The Theosophist”, waren grotendeels van zijn hand, en werden op verzoek geschreven in antwoord op vragen van de heer Terry, een Australische theosoof. Onder hetzelfde pseudoniem heeft de heer Hume ook verscheidene theosofische brochures geschreven en voor eigen rekening laten drukken, waarvan sommige zijn herdrukt onder hun oorspronkelijke titel “Hints on Esoteric Theosophy”.
De latere nummers van “Fragments” werden, als antwoord aan dezelfde belangstellende, door de heer Sinnett geschreven, en door hem ondertekend, daartoe gemachtigd door Mahatma K.H., met "A Lay-Chela" (Een Leke-chela).

( … )
Mijn tijd is zeer beperkt, maar ik zal doen wat ik kan. Maar ik kan u niets meer beloven dan dit. Ik moet blijven zwijgen over de Dhyan Chohans, en ook kan ik u de geheimen over de mensen van de zevende ronde niet meedelen. Inzicht in de hogere fasen van het wezen van de mens op deze planeet kan niet worden verworven door alleen kennis te vergaren. Boekdelen met de meest volmaakt geordende informatie kunnen de mens het leven in de hogere gebieden niet onthullen. Men moet kennis van geestelijke feiten verkrijgen door persoonlijke ervaring en daadwerkelijke waarneming, want zoals Tyndall zegt: "rechtstreeks waargenomen feiten zijn essentieel, als ze in woorden worden gekleed, verliezen ze de helft van hun vitaliteit.” Dat u dit grote beginsel van persoonlijke waarneming erkent en niet draalt in praktijk te brengen wat u aan nuttige informatie hebt verworven, is misschien de reden dat de tot dusver onverbiddelijke Chohan, mijn Meester, mij tenslotte heeft toegestaan mijn tijd voor een deel te besteden aan de vooruitgang van de Eclectici.

Dit verwijst naar de naam van de Anglo-Indische afdeling van de Theosofische Vereniging die later de naam kreeg : Simla Eclectical Society


Maar ik ben maar alleen en u bent met velen, en niemand van mijn medebroeders, met uitzondering van Morya, wil mij bij dit werk helpen …
Er zijn mensen die hun hele leven zoeken naar kennis, maar zelfs zij maken niet veel haast om hun naaste met hun kennis te helpen; daaruit ontstaat een koelheid, een wederzijdse onverschilligheid, die hem die weet aan innerlijke tweestrijd en disharmonie met zijn omgeving overlevert. Vanuit ons standpunt gezien is het kwaad aan de geestelijke kant van de mens veel groter dan aan de materiële kant: vandaar dat ik u oprecht dank en erop wil aandringen een dusdanige weg te volgen, die een werkelijke vooruitgang bevordert en bredere resultaten zal afwerpen, doordat uw kennis wordt omgezet in blijvend onderricht, in de vorm van artikelen en brochures.
Maar als u wilt bereiken wat u zich voor ogen stelt, nl. een helderder begrip van de buitengewoon diepzinnige en aanvankelijk onbegrijpelijke theorieën van onze occulte leer, mag u nooit toestaan dat uw gemoedsrust wordt verstoord tijdens uw literaire werkzaamheden of voor u zich aan het werk zet. Want het is op het vredige en onbewogen vlak van een onverstoord gemoed, dat de uit het onzichtbare vergaarde visies in de zichtbare wereld tot uitdrukking komen, u zoudt anders vergeefs zoeken naar deze visies, die flitsen van plotseling licht, die al tot de oplossing van zoveel kleinere vraagstukken hebben bijgedragen en deze alleen kunnen de waarheid voor het oog van de ziel brengen. Wij moeten met angstvallige zorg ons denkgebied bewaken tegen alle vijandige invloeden die dagelijks in onze gang door het aardse leven opdoemen.

Vele zijn de vragen die u mij in uw verschillende brieven stelt en ik kan slechts weinige beantwoorden. De vraag met betrekking tot uw goede echtgenote : ik kan niet de verantwoordelijkheid op mij nemen haar dieet zo ABRUPT te laten veranderen als u voorstelt. Met vlees kan zij elk ogenblik ophouden, want dat kan nooit kwaad; wat alcohol betreft, waaraan mevr. H. haar lichaam zolang heeft gewend, weet uzelf welke fatale gevolgen het kan hebben voor een verzwakte constitutie als die plotseling van haar stimulans wordt beroofd. Haar stoffelijk leven is geen werkelijk bestaan, gesteund door een reserve aan levenskracht, maar kunstmatig in standgehouden door geestrijke dranken, zij het dan in kleine hoeveelheden. Terwijl een sterk gestel zich na de eerste schok van een verandering, zoals u voorstelt, zal herstellen, bestaat bij haar de kans dat ze een terugslag zou krijgen. Dat zou ook gebeuren als opium of arsenicum haar voornaamste krachtbron zou zijn. Nogmaals, ik beloof niets maar zal toch in deze richting doen wat ik kan.
"Mij met u onderhouden en u onderrichten via het Astrale licht? " Een dergelijke ontwikkeling van uw psychische gehoorvermogens als u noemt zou lang niet zo gemakkelijk zijn als u zich voorstelt. Het werd nooit voor een van ons gedaan, want de ijzeren regel luidt, dat welke vermogens men ook krijgt, men die zelf moet verwerven.
En zijn ze eenmaal verworven en gereed voor gebruik, dan liggen die vermogens stil en sluimerend als een potentiële mogelijkheid, als de radertjes en het speelwerk in een muziekdoos; pas dan wordt het gemakkelijk ze op te winden en in beweging te brengen. Natuurlijk hebt u nu meer kansen dan mijn vleesetende vriend, de heer Sinnett die, zelfs al zou hij het gebruik van dierlijk voedsel opgeven, toch naar dergelijk voedsel zou blijven verlangen, een verlangen waarover hij geen macht zou hebben en, — de belemmering zou in dat geval gelijk blijven. Toch kan praktisch ieder serieus mens zulke vermogens verwerven.
Daarmee is alles gezegd; er is hier geen sprake van onderscheid des persoons, evenmin als de zon onderscheid maakt op wie zij zal schijnen, of aan wie de lucht levenskracht zal schenken. De krachten van de hele natuur liggen voor het grijpen; neem wat u kunt.

( … )
U vraagt om meer werk, wel hier is het. Het zijn originele vertalingen van die gedeelten van Schopenhauer die het meest overeenstemmen met onze Arhat leringen. Het Engels is niet idiomatisch, maar het materiaal is waardevol. Mocht u geneigd zijn een deel ervan te gebruiken, dan zou ik u aanraden rechtstreeks met de heer Sanders F.T.S., de vertaler, in correspondentie te treden. De wijsgerige betekenis van Schopenhauer is in Westerse landen zo goed bekend, dat een vergelijking of aanvulling van zijn leringen over de wil, etc. met die, welke u van ons ontving, leerzaam kan zijn7. Ja, ik ben graag bereid om uw 50 of 60 bladzijden door te nemen en kanttekeningen te maken; laat ze in ieder geval zetten en stuur ze mij via kleine "Deb" of Damodar, en Djual Kool zal ze overbrengen. Over een paar dagen, misschien morgen, zullen uw twee vragen uitvoerig door mij worden beantwoord.
Intussen,
Oprecht de Uwe,
K.H.

In De Brug 95 stond al eens een lang uittreksel uit Schopenhauers hoofdwerk.




.

Uit Brief 45

Ik zeg dit alles niet, omdat u dit in wezen niet al eerder is gezegd, maar omdat ik uw hart lees en daarin een zweem van droefheid bespeur, om niet te zeggen van teleurstelling, die daar hangt. U hebt met anderen gecorrespondeerd, maar u bent niet geheel voldaan. Om u tevreden te stellen, schrijf ik u daarom met enige moeite en vraag ik u opgewekt van gemoed te blijven.
Van uw inspanningen, verwarring en voorgevoelens wordt gelijkelijk nota genomen, goede en trouwe vriend. In het onvergankelijke LEVENSBOEK van de Meesters hebt u ze alle neergeschreven. Daarin zijn elke daad en gedachte van u vastgelegd; want hoewel u geen chela bent, zoals u mijn Broeder Morya hebt gezegd, zelfs geen "protégé" — zoals u dit woord verstaat — toch bent u binnen de kring van ons werk getreden, u hebt de mystieke lijn overschreden die uw wereld scheidt van de onze, en of u nu volhardt of niet; of wij later in uw ogen in nog meerdere mate levende, echte wezens zullen worden, of als zovele droombeelden — misschien een akelige nachtmerrie — uit uw gedachten zullen verdwijnen, u bent in werkelijkheid de ONZE.
Uw verborgen Zelf heeft zich in ons Akasa weerspiegeld; uw natuur is — de uwe, uw essentie is — de onze. De vlam verschilt van het houtblok dat haar tijdelijk tot brandstof dient; aan het einde van uw geboorte als verschijning — en of wij beiden elkaar van aangezicht tot aangezicht in onze grovere rupa's zullen ontmoeten — kunt u niet vermijden ons in het Werkelijke Bestaan te ontmoeten. Ja waarlijk, goede vriend, uw Karma is het onze, want u hebt het iedere dag en ieder uur afgedrukt op de bladzijden van dat boek, waarin de kleinste bijzonderheden van de mensen, die binnen onze kring treden — bewaard blijven; en dat, uw karma, is uw enige toekomstige persoonlijkheid, wanneer u in het hiernamaals stapt. In gedachten en daden overdag, en in zielestrijd des nachts, hebt u de geschiedenis van uw verlangens en uw geestelijke ontwikkeling neergeschreven. Dit doet ieder die ons nadert en ernstig het verlangen koestert onze medewerker te worden; hijzelf "precipiteert" het ingeschrevene volgens precies hetzelfde proces dat wij benutten, als wij, tijdens hun verzending, binnen uw gesloten brieven schrijven, op nog niet opengesneden bladzijden van boeken en op brochures.

Vooral in de laatste paar maanden, wanneer uw vermoeide brein in de verdoving van de slaap wegzonk, heeft uw verlangende ziel dikwijls naar mij gezocht, en stuitte de stroom van uw gedachten tegen mijn beschermende muur van Akàs, zoals kabbelende golfjes tegen een rotsachtige kust. Dat, waarmee dat "innerlijke Zelf" zich met ongeduld en verlangen wilde verbinden, vond bij de vleselijke mens, de meester van de fysieke man, geen weerklank: de banden van het leven zijn nog zo sterk als stalen ketens. Sommige daarvan zijn inderdaad heilig, en niemand zou u willen vragen die te verbreken. Daar beneden ligt het u dierbare gebied waarop u al zo lang actief en nuttig bent. Het onze kan nooit meer zijn dan een stralende droomwereld voor de man met een zo door en door "praktische inslag" ; en als uw geval tot op zekere hoogte een uitzondering vormt, dan komt dat omdat uw natuur diepere inspiraties kent dan die van anderen, die nog "zakelijker" zijn en in wie de bron van welbespraaktheid in het verstand ligt, niet in het hart, dat nog nooit in aanraking kwam met het geheimzinnig stralende en zuivere hart van Tathâgata ( = Gautama Boeddha).

Als u zelden van mij hoort, voel u dan nooit teleurgesteld, mijn Broeder, maar zeg — “Het is mijn schuld.” De Natuur heeft alle delen van haar rijk verbonden met subtiele draden van magnetische sympathie, en er is zelfs een wederzijdse relatie tussen een ster en een mens; gedachten gaan sneller dan het elektrisch fluïdum, en uw gedachte zal mij vinden, indien zij met een zuivere impuls wordt geprojecteerd, zoals de mijne uw denken zal vinden, heeft gevonden en daarop vaak haar indruk heeft achtergelaten. Wij bewegen ons wellicht in afzonderlijke cyclussen van werkzaamheid — maar niet geheel van elkaar gescheiden. Zoals het licht in de sombere vallei door de bergbewoner vanaf de toppen wordt opgemerkt, zo zal iedere heldere gedachte in uw geest, mijn broeder, fonkelen en de aandacht trekken van uw verre vriend en correspondent. Als wij aldus onze natuurlijke bondgenoten in de Schaduw-wereld ontdekken — uw wereld en de onze buiten onze grenzen — en volgens onze wet moeten wij ieder van hen benaderen, ook al is er maar de geringste glans van het ware "Tathâgata" licht in hem — hoeveel gemakkelijker is het dan voor u ons aan te trekken. Begrijp dit en dan zal de toelating in de Vereniging van personen die u zo vaak tegenstaan, u niet langer verbazen. "Zij die gezond zijn hebben geen geneesheer nodig, maar zij die ziek zijn," — is een axioma, wie deze woorden ook heeft gesproken. En laat mij nu voorlopig afscheid van u nemen tot de volgende brief. Geef niet toe aan gevoelens van vrees voor het kwaad dat zou kunnen gebeuren wanneer de zaken niet gaan zoals zij volgens uw wereldse wijsheid behoren te gaan; twijfel niet, want een houding van twijfel werkt verlammend en houdt de vooruitgang tegen. Een opgewekt vertrouwen en hoop bezitten is heel iets anders dan zich overgeven aan het blinde optimisme van de dwaas: de verstandige mens vecht nooit bij voorbaat tegen ongeluk.
( … )
Als u zich erover beklaagt de bedoeling van Eliphas Levi niet te kunnen begrijpen, komt dat werkelijk alleen omdat u, zoals vele andere lezers, de sleutel tot hun wijze van schrijven niet kunt vinden. Als u scherp oplet, zult u zien, dat het nooit de bedoeling van de Occultisten was dat wat zij schreven, voor ernstige en vastberaden onderzoekers verborgen te houden, maar veeleer om hun informatie veiligheidshalve in een stevige kluis op te bergen, waarvan de sleutel — de intuïtie is. De mate van ijver en geestdrift, waarmee door de onderzoeker naar de verborgen betekenis wordt gezocht, is in het algemeen de toets in hoeverre hij recht heeft op het bezit van de aldus begraven schat.



Uit brief 47

Een aantal mensen waaronder Sinnett vonden dat H.S. Olcott niet de geschikte persoon was om de Theosophische Vereniging te leiden …


( … ) Het heeft helemaal geen zin nog iets te zeggen over de excentriciteit van Olcott en de inferioriteit van Amerika ten opzichte van Engeland; alles wat in uw betoog van werkelijke waarde is, erkennen wij en wisten wij sinds lang; maar u weet niet hoeveel louter oppervlakkig vooroordeel uit uw ogen straalt, zoals een waspitje zich weerkaatst in diep water. Pas maar op dat we op een goede dag niet op uw idee ingaan en u op de plaats van Olcott zetten, na hem naar ons toe te hebben gehaald, iets dat al verscheidene jaren lang zijn wens is.
Martelaarschap is plezierig om naar te kijken en te kritiseren, maar moeilijker om te ondergaan. Er is nog nooit een vrouw geweest die meer ten onrechte werd beschimpt dan H.B. Zie de schandelijk beledigende brieven die haar uit Engeland ter publicatie tegen haarzelf, ons en de Vereniging werden toegezonden. U zult ze misschien onwaardig vinden. Maar de "Answers to Correspondents" in het Supplement werden door mijzelf geschreven. Maak er haar dus geen verwijt van. Ik zou graag uw eerlijke mening daarover willen horen. Misschien denkt u wel dat zij het zelf beter had kunnen doen.



Uit brief 48


Goede vriend, ik "weet het" — natuurlijk. En omdat ik het weet zonder dat u het mij hebt gezegd, zou ik, als mij was toegestaan u in enige richting te beïnvloeden — met het grootste genoegen antwoorden: "die kennis zult u op zekere dag met mij delen.” Wanneer of hoe “is niet aan mij om te zeggen, of te weten," daar u, ja u alleen, uw lot moet weven. Misschien al gauw, of mogelijk — nooit: maar waarom dat gevoel van wanhoop of zelfs van twijfel? Geloof mij: mogelijk zullen wij het steile pad alsnog samen volgen. Misschien ontmoeten wij elkaar nog: maar komt het ooit zover, dan kan dit alleen bij en op — die "adamanten rotsen waarmee onze occulte voorschriften ons omringen" — nooit daarbuiten, hoe bitter wij ook mogen klagen. Nee, nooit kunnen wij onze verdere reis vervolgen — als wij dat hand in hand doen langs die brede en drukke heerweg, die daaromheen loopt en waarop spiritisten en mystici, profeten en zieners elkaar tegenwoordig verdringen. Want waarlijk, de bonte menigte van kandidaten kan tot in eeuwigheid blijven roepen : Sesam open U. Dit zal nooit gebeuren zolang zij zich van die voorschriften afzijdig houdt. Tevergeefs kruipen uw moderne zieners en hun profetessen in iedere doodlopende kloof of spleet die zij toevallig zien; en nog minder baat het, wanneer zij, eenmaal binnengedrongen, hun stem verheffen en luid roepen: "Eureka! Wij hebben een Openbaring van de Heer ontvangen!” want heus, zij hebben niets van dien aard, Zij hebben alleen de vleermuizen gestoord, die minder blind zijn dan de indringers; die, als zij ze om zich heen voelen fladderen, ze dikwijls voor engelen aanzien — omdat ze ook vleugels hebben! Twijfel niet, mijn vriend: alleen vanaf de top van die "adamanten rotsen" van ons, niet aan de voet ervan, zal het ooit mogelijk zijn de gehele Waarheid te zien, omdat men daar de hele grenzeloze horizon kan omvatten. En al schijnen zij u misschien in de weg te staan, dan komt dat alleen omdat u er tot dusver niet in bent geslaagd het waarom en de werking van die wetten te ontdekken, of zelfs maar te vermoeden; vandaar dat zij zich zo koud, genadeloos en zelfzuchtig aan u voordoen; hoewel uzelf daarin intuïtief de uitkomst van eeuwen van wijsheid hebt erkend. Als iemand ze niettemin gehoorzaam zou naleven, dan zou hij ze geleidelijk voor zijn verlangens kunnen doen zwichten en zouden ze hem alles geven wat hij ze vraagt. Maar niemand zou ze ooit ruwweg kunnen schenden zonder zelf het eerste slachtoffer van zijn overtreding te worden; ja, zelfs zodanig, dat hij de kans loopt zijn eigen, moeitevol verworven aandeel in onsterfelijkheid, hier en daar, te verliezen. Bedenk: te gespannen verwachtingen zijn niet alleen lastig, maar ook gevaarlijk. Iedere warmere en snellere harteklop verbruikt een hoeveelheid leven.
Hij die wil WETEN mag niet toegeven aan hartstochten en gemoedsaandoeningen; want die "putten het aardse lichaam uit met hun eigen geheime kracht; en hij, die zijn doel wil bereiken — moet koel zijn.” Hij moet zelfs niet te ernstig of te hartstochtelijk verlangen naar het doel dat hij wil bereiken; anders zal juist dat verlangen de mogelijkheid van de vervulling verhinderen, of op zijn best vertragen en uitstellen.
( … )

Ja; ik ben inderdaad tevreden over uw laatste artikel, al zal het geen enkele spiritist bevredigen. Toch staat er meer filosofie en gezonde logica in dan in een dozijn van hun meest pretentieuze publicaties. De feiten — komen later wel. Zo zal het nu nog onbegrijpelijke gaandeweg het vanzelfsprekende worden; en menige zin met mystieke betekenis zal nog oplichten voor het oog van uw Ziel, als een transparant, en de duisternis van uw geest verlichten. Zo voltrekt zich een geleidelijke vooruitgang; een jaar of twee geleden had u misschien wel een briljanter artikel, maar nooit een met meer diepte kunnen schrijven. Verwaarloos het bescheiden en bespotte Tijdschrift van uw Vereniging dus niet, mijn goede broeder, en stoor u niet aan het eigenaardige en pretentieuze uiterlijk ervan, noch aan de 'hopen mest" die het bevat — om de goedbedoelde en uzelf maar al te bekende opmerking nog eens te herhalen, die in Simla vaak werd gebezigd. Maar laat uw aandacht liever uitgaan naar de enkele parels van wijsheid en occulte waarheden, die zo nu en dan onder die "mest" te vinden zijn. Ons eigen doen en laten is misschien even eigenaardig en even zonderling ja, nog meer. Velen van ons zouden door u, Engelse heren, ten onrechte voor krankzinnigen worden gehouden. Maar hij die een zoon van Wijsheid wil worden, kan altijd onder het ruige oppervlak zien.
Zo is het met het arme oude Tijdschrift. Zie zijn mystieke, opzichtige uiterlijk! , zijn talrijke tekortkomingen en literaire gebreken, zijn hele uiterlijk, dat het meest volmaakte symbool van zijn inhoud is: het voornaamste deel van zijn ondergrond is zwaar versluierd, alles is grauw en zo zwart als de nacht, waardoorheen zich grijze stippen, lijnen, woorden en zelfs — zinnen vertonen.
Voor hem die werkelijk wijs is, wekken die onderbrekingen van het grijs misschien de gedachte aan een zinvolle allegorie, zoals het schijnsel van de dageraad aan de Oostelijke hemel bij het eerste ochtendgloren, na een nacht van diepe duisternis; de aurora van een meer '"geestelijk-intellectuele" cyclus. En wie weet hoevelen er zijn die, niet ontmoedigd door het onaantrekkelijk uiterlijk, zijn afschuwelijk ingewikkelde stijl en de vele andere gebreken van het onpopulaire tijdschrift, de inhoud blijven doorvliegen en op een goede dag hun volharding beloond zullen zien!

Verhelderende zinnen kunnen hen vroeg of laat tegemoet stralen en een helder licht werpen op enkele oude raadselachtige problemen. Uzelf zult op een mooie ochtend, terwijl u zich met het scherpe vernuft van een goed uitgerust brein in zijn scheve kolommen verdiept, turend in wat u nu vage, ongrijpbare speculaties toeschijnen, die niet meer houvast bieden dan een nevel — uzelf zult daarin wellicht de onverwachte oplossing vinden van een oude, onbestemde, vergeten "droom" van u, die, eenmaal teruggeroepen, zich als een onuitwisbaar beeld uit uw Innerlijk op uw uiterlijk geheugen zal afdrukken, om daarna nooit meer te vervagen. Dit alles is mogelijk en kan gebeuren; want onze methoden zijn die van ' 'Krankzinnigen' .
Waarom u dan "ongelukkig" en "teleurgesteld" te voelen? Mijn goede, mijn trouwe vriend, bedenk wel dat uitstel van verwachtingen geen afstel betekent.
De "omstandigheden" kunnen zich ten goede keren — want ook wij — hebben evenals geesten onze omstandigheden nodig en kunnen nauwelijks werken zonder deze; en voorts kan de vage geestelijke depressie, die nu op u neerdaalt als een zware wolk over een landschap, bij de eerstvolgende gunstige bries worden weggevaagd. ( … )



.

Uit brief 24B


Gezien het feit dat we doorgaans verkeerd schijnen te worden begrepen, zelfs door u, mijn trouwe vriend, loont het in dit stadium van onze briefwisseling misschien de moeite en kan het voor ons beiden nuttig zijn, dat u op de hoogte wordt gesteld van bepaalde feiten — en wel heel belangrijke feiten — die met het adeptschap verband houden. Houd de volgende punten daarom in gedachten.
1) Een adept - zowel de hoogste als de laagste - is dat alleen tijdens het uitoefenen van zijn occulte vermogens.
2) Steeds wanneer deze vermogens nodig zijn, ontsluit de soevereine wil de deur tot de innerlijke mens (de adept), die alleen te voorschijn kan treden en onbelemmerd handelen op voorwaarde dat zijn cipier -de uiterlijke mens - geheel of ten dele is verlamd, al naar de omstandigheden; t.w.: hetzij
(a) mentaal en lichamelijk;
(b) mentaal, — maar niet lichamelijk;
(c) lichamelijk maar niet geheel mentaal;
(d) geen van beide, — maar dan is er een akashisch waas tussen de uiterlijke en de innerlijke mens.

3) Zoals u nu zult inzien, vergt de geringste aanwending van occulte vermogens inspanning. We kunnen het vergelijken met het inwendig spannen van de spieren door een atleet, die zich gereedmaakt zijn lichaamskracht te gebruiken. Daar er vermoedelijk geen atleet is, die voor zijn genoegen altijd zijn aderen doet zwellen voor het geval hij een gewicht moet heffen, zo kan men evenmin van een adept verwachten dat hij steeds zijn wil gespannen houdt en de innerlijke mens volledig in functie, als dat niet direct noodzakelijk is. Wanneer de innerlijke mens rust, wordt de adept een gewoon mens, aangewezen op zijn stoffelijke zintuigen en de werkingen van zijn stoffelijk brein. Gewoonte scherpt de intuïties van dit laatste, maar is niet bij machte ze bovenzinnelijk te maken. De innerlijke adept is steeds gereed, steeds waakzaam, en dat is voor ons doel genoeg. In ogenblikken van rust zijn dus ook zijn vermogens in rust. Wanneer ik mijn maaltijd gebruik, of wanneer ik mij aankleed, lees, of op andere wijze bezig ben, denk ik zelfs niet aan hen die in mijn nabijheid zijn; en Djual Khool kan zich gemakkelijk een bloedneus stoten, zoals hij onlangs op een avond deed toen hij in het donker tegen een balk liep (alleen omdat hij, in plaats van een "waas'" te werpen, terwijl hij met en tot een verre vriend sprak, zo dwaas was eerst al zijn uiterlijke zintuigen te verlammen) — en ik bleef rustig onkundig van dit feit. Ik dacht niet aan hem — vandaar mijn onwetendheid.

Uit het voorgaande kunt u gemakkelijk afleiden dat een adept een gewoon sterveling is op alle ogenblikken van zijn dagelijks leven, behalve op die — waarop de innerlijke mens werkzaam is. Voeg daar het onplezierige feit aan toe dat het ons verboden is ook maar iets van onze krachten te gebruiken met betrekking tot de Eclectici (wat u aan uw President te danken hebt en aan hem alleen ) en dat het weinige dat toch wordt gedaan als het ware binnen wordt gesmokkeld — en dan kunt U tot de volgende slotsom komen:
- Als K.H. ons schrijft is bij geen adept.
- Een niet-adept is feilbaar.
- Daarom kan K.H. heel gemakkelijk fouten maken.

Fouten in de interpunctie — die vaak de hele betekenis van een zin volkomen veranderen; idiomatische fouten — die zich maar al te gemakkelijk voordoen, vooral wanneer er, zoals in mijn geval, haastig wordt geschreven; fouten die ontstaan uit het nu en dan door elkaar halen van woorden die ik van u moest leren — daar u de maker bent van woorden als "ronden" – “globes" "aard-ringen” — enz., enz.

Welnu, mag ik, dit alles in aanmerking genomen, zeggen dat, na zelf onze "Befaamde Tegenstrijdig-heden" zorgvuldig en keer op keer te hebben gelezen; na ze aan Morya ter lezing te hebben gegeven; en vervolgens aan een hoge adept, wiens vermogens niet onder het beheer van de Chohan staan, door Hem ingesteld om te voorkomen, dat ze worden verspild aan verkeerde doeleinden, samenhangend met persoonlijke voorkeur; dat na dit alles te hebben gedaan, laatstgenoemde mij het volgende zei:
"Alles is volkomen juist. Daar ik weet wat u bedoelt, kan noch ik, noch iemand anders die op de hoogte is van de leer, in deze losse fragmenten dingen vinden die werkelijk met elkaar in strijd zijn. Maar daar veel zinnen onvolledig zijn, en de onderwerpen zonder enige volgorde door elkaar staan, verbaast het mij niet dat uw "leke-chela's" er aanmerkingen op maken. Ja; zij hebben inderdaad een uitvoeriger en duidelijker uiteenzetting nodig. " Dit is de uitspraak van een adept en ik houd mij eraan; ik zal ter wille— van u proberen de informatie aan te vullen.
In één enkel geval — de laatste kwestie, in uw brieven en mijn antwoorden aangeduid met (12A) en (12B) — heeft de "aanklager" er recht op gehoord te worden, maar niet op ook maar één cent — schadevergoeding; want evenals niemand — aanklager noch gedaagde — volgens de wet het recht heeft onbekendheid met die wet als verontschuldiging aan te voeren, zo moeten ook in de Occulte Wetenschappen de leke-chela's zich gedwongen voelen hun goeroes het voordeel van de twijfel te gunnen in gevallen waarin zij, door hun grote onwetendheid omtrent die wetenschap, de kans lopen er een onjuiste uitleg aan te geven — in plaats van hen botweg van tegenstrijdigheden te betichten! ( … )


.

Uit brief 54 :


De C.C.M. over wie het in deze brief gaat is Charles Carlton Massey, een Engels advocaat en één van de eerste leden van de Theosophische Vereniging. Hij was een stichtend lid van de Britse afdeling. Blavatsky probeerde de mahatma’s te overtuigen om hem als leerling aan te nemen.

( … ) Maar u zult misschien vragen waarom wij niet tussenbeide zijn gekomen ?
Waarom wij, de natuurlijke beschermers van de Stichters, zo niet van de Society, aan deze schandelijke samenzweringen geen einde hebben gemaakt? Een pertinente vraag; maar ik betwijfel of mijn antwoord, hoe oprecht ook, wel goed zal worden begrepen. U bent volkomen onbekend met ons stelsel, en mocht ik erin slagen het u duidelijk te maken, tien tegen een, dat uw '”betere gevoelens" — de gevoelens van een Europeaan — door zulk een “stuitende" discipline zouden worden gekrenkt, zo niet erger.
Feit is, dat iedere chela - (en zelfs sommige adepten) - tot de laatste en hoogste inwijding aan zijn lot wordt overgelaten en bij zichzelf te rade moet gaan. Wij moeten onze eigen strijd strijden en het bekende gezegde "de adept wordt, hij wordt niet gemaakt" is letterlijk waar.
Daar ieder van ons de schepper en voortbrenger van de oorzaken is, die tot deze of gene resultaten leiden, hebben wij slechts te oogsten wat wij hebben gezaaid. Onze chela's worden alleen geholpen als zij geen schuld hebben aan de oorzaken die hen in moeilijkheden brengen; wanneer zulke oorzaken worden verwekt door vreemde invloeden van buitenaf. Het leven en de strijd om het adeptschap zouden te gemakkelijk zijn, als er achter ons allen opruimers kwamen om de gevolgen te verwijderen, die wij door onze eigen onbezonnenheid en aanmatiging in het leven hebben geroepen.
Vóór zij de wereld in mogen gaan, worden zij — de chela's — ieder van hen, met min of meer helderziende vermogens begiftigd; en, met uitzondering van dat vermogen dat, tenzij krachteloos gemaakt en bewaakt, hen er misschien toe zou kunnen brengen bepaalde geheimen die niet onthuld mogen worden, aan de openbaarheid prijs te geven — mogen zij hun vermogens volledig blijven gebruiken — welke die ook zijn — en waarom ze dan niet te gebruiken ?
Zo wordt de chela, stap voor stap, en na herhaaldelijk te worden gestraft, door bittere ervaringen geleerd zijn impulsen in toom te houden en te leiden; hij raakt zijn onbezonnenheid, zijn zelfvoldaanheid kwijt en vervalt nooit in dezelfde fouten.
Alles wat er nu gebeurt, is door H.P.B. zelf veroorzaakt; en aan u, mijn vriend en broeder, zal ik haar tekortkomingen onthullen, want u werd getoetst en beproefd, en u alleen hebt tot dusver niet gefaald — althans niet in één richting — die van discretie en zwijgzaamheid. Maar voor ik u haar ene grote fout onthul — (inderdaad een fout wat de rampzalige gevolgen daarvan betreft, maar toch ook een deugd) moet ik u aan iets herinneren. dat u zo hartgrondig haat; namelijk, dat ieder die met ons in contact komt, ieder die de wens toont ons beter te leren kennen, zich erbij moet neerleggen door ons te worden getoetst en op de proef te worden gesteld.
Daarom kon C.C.M. zijn lot evenmin ontgaan als ieder ander. Hij is in verzoeking gebracht en men liet toe dat hij door de schijn werd misleid en een maar al te gemakkelijke prooi werd van zijn zwakheid — achterdocht en gebrek aan zelfvertrouwen. Kortom, hij werd te licht bevonden wat betreft het eerste element van succes in een kandidaat — onwankelbaar vertrouwen, zodra zijn overtuiging berust op en geworteld is in kennis, en niet louter op geloof in bepaalde feiten.
Nu weet C.C.M. dat bepaalde verschijnselen van haar onweerlegbaar echt zijn; hij verkeert in dit opzicht in precies dezelfde positie als u en uw echtgenote met betrekking tot de gele steen in de ring. Hoewel u meende redenen te hebben om aan te nemen dat de betreffende steen (evenals de pop) eenvoudig werd gebracht en niet — zoals zij beweerde — werd gedoubleerd, en ofschoon u in de diepten van uw ziel afkerig was van zulk een nutteloze misleiding door haar waarvoor u het steeds hield — hebt u haar om dit alles toch niet verstoten, en haar ook niet in de dagbladen aan de kaak gesteld of aangeklaagd, zoals hij deed. Kortom, zelfs toen u haar in uw eigen hart het voordeel van de twijfel weigerde, hebt u niet getwijfeld aan het verschijnsel, maar alleen aan de nauwkeurigheid van haar verklaring; en hoewel u het volkomen mis had, had u ontegenzeggelijk gelijk in deze zaak zo tactvol te handelen.
Dat was niet zo in zijn geval. Na gedurende een periode van drie jaar een blind vertrouwen in haar te hebben gehad dat vrijwel neerkwam op een gevoel van verering, wordt hij, een standvastige vriend en uitstekend advocaat, bij het eerste gerucht van succesvolle laster het slachtoffer van een kwaadaardig complot, en verandert zijn achting voor haar in regelrechte minachting en een overtuiging van haar schuld! In plaats van te handelen zoals u in zo'n geval zoudt hebben gedaan, namelijk er nooit met haar over te spreken, of anders haar om opheldering te vragen en de verdachte de kans te geven zich te verdedigen, en zo overeenkomstig zijn eerlijke natuur te hebben gehandeld, verkoos hij aan zijn gevoelens lucht te geven door ze te publiceren, en aan zijn wrok jegens haar en ons toe te geven door het indirecte middel van een aanval op haar uitspraken in “Isis Ontsluierd”.
A propos, en in de hoop dat u mij deze uitweiding wilt vergeven, hij beschouwt haar antwoord in de Theosophist naar het schijnt niet als "openhartig"! Vreemde logica in de mond van zulk een scherpzinnig logicus. Had hij met de grootste nadruk in alle kranten verkondigd, dat de schrijfster of schrijvers van “Isis” niet openhartig zijn geweest toen zij het boek schreven; dat zij de lezer vaak opzettelijk op een dwaalspoor brachten door de noodzakelijke toelichtingen achterwege te laten en slechts gedeelten van de waarheid hebben gegeven; of had hij zelfs verklaard, zoals de heer Hume — dat het werk wemelt van "echte fouten" en opzettelijke onjuiste voorstellingen — dan zou hij volkomen vrijuit zijn gegaan, omdat hij dan — “vanuit Europees standpunt bezien" gelijk zou hebben gehad en door ons van harte zou zijn vergeven — nogmaals, op grond van zijn Europese manier van oordelen — iets dat hem is aangeboren en waaraan bij niets kan doen.
Maar een juiste en ware verklaring niet "openhartig" noemen is iets dat ik mij nauwelijks kan indenken, al ben ik er mij ten volle van bewust, dat zijn standpunt zelfs door u wordt gedeeld. Helaas, mijn vrienden, ik vrees ten zeerste dat onze respectieve maatstaven van goed en kwaad nooit met elkaar te verenigen zullen zijn, daar voor ons het motief alles betekent en omdat u nooit verder ziet dan de schijn. Maar laten we terugkeren tot het voornaamste punt.
C.C.M. weet het dus; hij is een te intelligent, een te scherpzinnig waarnemer van de menselijke natuur om onkundig te blijven van dit allerbelangrijkste feit, namelijk dat deze vrouw geen enkel denkbaar motief heeft om bedrog te plegen. Er staat een zin in zijn brief, die wat vriendelijker van toon is, waaruit tamelijk duidelijk blijkt hoe goed hij de werkelijke motieven zou kunnen beoordelen en begrijpen, als zijn gemoed niet door vooroordeel was vergiftigd. En passant merkt hij op — dat het stelselmatige bedrog misschien is toe te schrijven aan haar ijver, die hij echter beschouwt als valse ijver. En wilt u nu weten in hoeverre zij schuldig is ?
Weet dan, dat als zij zich ooit heeft schuldig gemaakt aan echte, opzettelijke misleiding, ten gevolge van die "ijver", dat was wanneer zij, aanwezig bij voortgebrachte verschijnselen, voortdurend bleef ontkennen — behalve wanneer het zulke kleinigheden als klokgelui of geklop betrof dat zij persoonlijk iets met het veroorzaken hiervan te maken had. Vanuit uw "Europees standpunt" is dit regelrechte misleiding, een grote, kolossale leugen; vanuit ons Aziatisch standpunt is dit, hoewel een onbezonnen, laakbare ijver, een onwaarachtige overdrijving, die bedoeld was de "Broeders" te dienen — maar toch ook, als wij het motief nagaan — een sublieme, zelfverloochenende, edele en verdienstelijke — en geen valse — ijver.
Ja, daarin, maar ook alleen daarin, maakte zij zich onophoudelijk schuldig aan het misleiden van haar vrienden.
Men heeft haar nooit kunnen doen inzien hoe volslagen nutteloos en gevaarlijk zulk een ijver was; en hoe zij zich vergiste in haar mening dat zij hierdoor onze glorie verhoogde, terwijl zij daarentegen, door ons zeer dikwijls verschijnselen van de kinderachtigste soort toe te schrijven, ons juist in de achting van het publiek deed dalen en daarmee de bewering van haar vijanden sanctioneerde, dat zij "slechts een medium" was! Maar het was vergeefs. Volgens onze voorschriften was het M. niet toegestaan haar zulk een handelwijze met zoveel woorden te verbieden. Er moest haar volledige en algehele vrijheid van handelen worden gelaten, de vrijheid om oorzaken te scheppen, die na verloop van tijd haar gesel en haar openbare schandpaal werden. Hij kon haar hoogstens verbieden verschijnselen teweeg te brengen, en van deze uiterste maatregel heeft hij zich zo vaak hij kon bediend, tot grote ontevredenheid van haar vrienden en van theosofen. Was dit, of liever, is dit een gebrek aan intellectueel begrip bij haar ?
Zeker niet. Het is een psychologische kwaal, die zij bijna niet of helemaal niet in de hand heeft. Haar impulsieve aard is steeds geneigd om haar over de grenzen van de waarheid te drijven naar de gebieden van overdrijving; maar niettemin zonder het geringste vermoeden, dat zij daardoor haar vrienden misleidt of hun groot vertrouwen in haar misbruikt. Haar stereotype gezegde: "Ik ben het niet; ik kan alleen niets doen ….. alleen zij — de Broeders …... Ik ben slechts hun nederige en toegewijde slaaf en hun instrument,” is zonder meer gejokt. Zij kan verschijnselen teweegbrengen en heeft dat ook gedaan op grond van haar natuurlijke vermogens gepaard aan vele lange jaren van regelmatige oefening, en haar verschijnselen zijn soms beter, wonderbaarlijker en veel volmaakter dan die van sommige hoge, ingewijde chela's, die zij overtreft in artistieke smaak en zuiver Westerse kunstopvatting.
( … )

Terwijl zij ons dus allerlei dwaze, vaak onbeholpen en verdachte verschijnselen heeft toegedicht, heeft zij ons in vele gevallen ontegenzeggelijk geholpen, waardoor zij ons soms wel twee derde van de gebruikte kracht bespaarde, en wanneer wij hiertegen protesteerden - want dikwijls is het ons niet mogelijk te beletten dat zij dit van haar kant doet - gaf zij ten antwoord dat zij de kracht niet nodig had, en dat het haar enige vreugde was ons een beetje van dienst te zijn. En zo is zij doorgegaan met zichzelf langzamerhand te doden, bereid om — ter wille van ons en onze glorie, zoals zij dacht — haar levensbloed druppel voor druppel te geven en toch tegenover getuigen onveranderlijk te ontkennen dat zij er iets mee te maken had.
Zoudt u deze sublieme, zij het dwaze zelfverloochening — "oneerlijk" willen noemen? Wij niet; evenmin zullen wij het ooit in dat licht willen zien.
( … )
Dit is het ware verhaal en de feiten wat betreft haar "misleiding", of op zijn best — "valse ijver". Zonder twijfel treft haar een deel van de blaam; het valt niet tegen te spreken dat zij in het algemeen de neiging heeft te overdrijven, en als het erom gaat iemand, aan wie zij is verknocht, "in de hoogte te steken", kent haar enthousiasme geen grenzen. Zo heeft zij van Morya een Apollo van Belvedere gemaakt en de gloedvolle beschrijving van zijn lichamelijke schoonheid, heeft hem meer dan eens boos doen opvliegen en zijn pijp doen breken, waarbij hij vloekte als een echte — Christen; en zo had ikzelf het genoegen te horen hoe ik in haar welsprekende bewoordingen in een "engel van reinheid en licht" veranderde, — ontdaan van zijn vleugels. Wij moeten soms wel boos zijn, en nog vaker — om haar lachen. Maar de gevoelens die al deze lachwekkende ontboezemingen ingeven zijn te sterk, te oprecht en waarachtig om niet gerespecteerd te worden, of zelfs met onverschilligheid te worden bejegend. Ik geloof niet dat ik in mijn hele leven ooit door iets waarvan ik getuige was, zo diep werd getroffen, als door de geestdriftige opgetogenheid van het arme oude schepsel, toen zij ons onlangs in ons natuurlijk lichaam ontmoette, de een — na drie jaar, de ander — na bijna twee jaar van afwezigheid en scheiding in het vlees. Zelfs onze flegmatieke M. raakte door dit schouwspel — waarin hij de hoofdrol speelde — van zijn stuk. Hij moest zijn kracht gebruiken en haar in een diepe slaap dompelen, anders zouden er bloedvaten bij haar zijn gesprongen, inclusief de nieren, lever, bij haar dolle pogingen haar neus tegen zijn met Sikkimse modder besmeurde rijkleed plat te drukken ! Wij lachten beiden; maar konden wij anders dan ontroerd zijn ?
Natuurlijk is zij volkomen ongeschikt voor een echte adept: zij heeft een te hartstochtelijke hartelijke aard en wij hebben niet het recht aan persoonlijke gehechtheden en gevoelens toe te geven. U zult haar nooit kennen zoals wij; en daarom — zal niemand van u ooit in staat zijn haar onpartijdig of juist te beoordelen. U kijkt naar de buitenkant van de dingen; en dat wat u "deugd" zoudt noemen, afgaande op de schijn, beoordelen wij pas — na het object tot op zijn diepste diepten te hebben gepeild, en laten de schijn doorgaans voor wat hij is.

Naar uw mening is H.P.B. voor hen, die haar in weerwil van haar persoonlijkheid graag mogen, op zijn best — een zonderlinge, vreemde vrouw, een psychologisch raadsel; impulsief, goedhartig, en toch niet vrij van de ondeugd van onwaarachtigheid. Wij, aan de andere kant, zien onder het kleed van excentriciteit en dwaasheid — een diepere wijsheid in haar innerlijk Zelf dan uzelf ooit in staat zult zijn te ontdekken. In de oppervlakkige bijzonderheden van haar onopvallende gewone dagelijkse leven van hard werken en afwikkeling van zaken, ziet u niets anders dan gebrek aan praktische zin, vrouwelijke impulsiviteit en vaak absurditeit en dwaasheid; wij daarentegen komen dagelijks de edelste en verfijndste trekken van haar innerlijke natuur tegen, waarvoor een oningewijd psycholoog jaren van constante en scherpe observatie en vele uren van nauwgezet analyseren en hard werken nodig zou hebben om ze uit de diepten van dat subtielste van alle mysteriën het menselijk denken — en één van haar meest gecompliceerde werktuigen — het denken van H.P.B. — aan het licht te brengen, om aldus haar ware innerlijk Zelf te leren kennen.
( … )
Hoe overdreven haar geestdrift ook is, ik verzeker u op mijn woord van eer dat zij nooit een bedriegster is geweest; ook heeft zij nooit opzettelijk een onwaarheid gesproken, al wordt haar positie vaak onhoudbaar en moet zij een aantal dingen verzwijgen, waartoe zij zich met haar plechtige geloften heeft verbonden. En hiermede beschouw ik de kwestie als afgedaan.
( … )
Wat C.C.M. aangaat — van alle theosofen was hij het die door Morya met een bepaald doel werd uitgekozen, zulks op aandringen van H.P.B. en door zijn speciale belofte.
“Hij zal zich op een dag tegen u keren !”, zei M. haar keer op keer in antwoord op haar smeekbeden hem met Olcott als reguliere chela aan te nemen. "Dat zal hij nooit, nooit doen!' ' riep zij ten antwoord. "C.C.M. is de beste, de edelste, enz., enz., enz." — een reeks van lovende en bewonderende adjectieven. Twee jaar later zei ze hetzelfde van Ross Scott. "Twee van zulke standvastige en toegewijde vrienden heb ik nog nooit gehad verzekerde zij haar "Baas” — die slechts in zijn baard lachte, en mij verzocht het "theosofisch" huwelijk te regelen. Welnu; de een werd drie jaar lang getoetst en beproefd, de ander gedurende drie maanden, met welke resultaten behoef ik U nauwelijks in herinnering te brengen. Niet alleen werden er GEEN verzoekingen op hun beider weg gebracht, maar laatstgenoemde werd een vrouw verschaft, die ruim voldoende was voor zijn geluk, en connecties die hem op zekere dag voordeel zullen blijken op te leveren.
C.C.M. moest slechts afgaan op objectieve en onverdachte verschijnselen; R. Scott kreeg bovendien bezoek van M. in astrale vorm. In het geval van de een — de wraak van drie gewetenloze mannen; in het geval van de ander — de jaloezie van een kleinzielige dwaas, die korte metten maakte met de zo geroemde vriendschap en de "Old Lady" toonde wat die waard was. O, de arme, vertrouwende, goedgelovige ziel! Ontneem haar haar helderziende vermogens; blokkeer haar intuïties in een bepaalde richting — zoals M. verplicht was te doen — en wat blijft er over ? Een hulpeloze vrouw met een gebroken hart !

Ieder mens heeft ontzaglijke mogelijkheden in zich, en het is de plicht van de adepten om de would-be chela te omringen met omstandigheden, die hem in staat zullen stellen het "pad-van-de-rechterhand" te volgen, — als hij het vermogen om dat te doen in zich heeft. Het is ons net zomin geoorloofd om de kandidaat de kans te onthouden als om hem te leiden en in het juiste spoor te brengen. Op zijn best kunnen wij hem tonen — nadat zijn proeftijd met succes is afgelopen — dat als hij dit doet, het goed zal gaan; als hij het andere doet, het fout gaat. Maar zolang hij die periode niet achter de rug heeft, laten wij hem naar beste kunnen zijn eigen strijd uitvechten; en dit moeten wij nu en dan ook doen met hogere en ingewijde chela's, zoals H.P.B., zodra het hun is toegestaan in de wereld te werken, wat wij allen min of meer vermijden. Sterker nog, wij laten onze kandidaten op duizenderlei manieren op de proef stellen, om hun gehele innerlijke natuur te voorschijn te brengen en de kans te geven op de een of andere manier overwinnaar te blijven.
De kroon van de overwinnaar komt uitsluitend toe aan hem, die bewijst dat hij waardig is haar te dragen; aan hem die zonder hulp van anderen Mara aanvalt en de demon van begeerte en aardse hartstochten overwint; en niet wij, maar hijzelf zet de kroon op zijn hoofd. Het waren geen lege woorden van de Tathagata, dat "hij die meester wordt over het Zelf, groter is dan hij die duizenden in een veldslag overwint": een moeilijker worsteling bestaat er niet.
Als het niet zo was, zou het adeptschap een goedkoop succes zijn. Verwonder u dus niet, mijn goede broeder, en laak ons niet zo haastig als u al hebt gedaan, wanneer wij ons op een bepaalde manier gedragen jegens aspiranten, in het verleden, het heden of de toekomst. Alleen zij, die de in de verre toekomst liggende consequenties van de dingen die gebeuren kunnen overzien, verkeren in een positie een oordeel te vellen over de doelmatigheid van onze eigen handelingen, of die welke wij anderen toestaan te doen. Wat nu misschien kwade trouw lijkt, kan uiteindelijk de waarachtigste en weldadigste loyaliteit blijken te zijn. De tijd moge leren wie op het goede pad en wie trouweloos was. Iemand die vandaag trouw is gebleken, kan morgen onder een nieuwe aaneenschakeling van omstandigheden een verrader, een ondankbare, een lafaard, een zwakhoofd blijken te zijn. De rietstengel, die verder wordt gebogen dan de buigvastheid toelaat, zal in tweeën breken. Moeten wij hem beschuldigen? Nee; maar al kunnen wij hem beklagen en al doen wij dat ook, wij kunnen hem niet uitkiezen om deel uit te maken van die rietstengels, die zijn beproefd en sterk genoeg zijn bevonden, en derhalve geschikt om als materiaal te dienen voor de onverwoestbare tempel, die wij met zoveel zorg opbouwen.


Uit brief 59 :


In elk geval : Probeer. "Niets ging ooit verloren door te proberen." U hebt met alle beginners de neiging gemeen om uit ten dele begrepen aanwijzingen te absolute en scherpe conclusies te trekken, en op grond hiervan te dogmatiseren, alsof het laatste woord is gesproken. U zult hierin te zijner tijd verbetering brengen. U zult ons misschien, ja zelfs meer dan waarschijnlijk, verkeerd begrijpen, want onze taal moet altijd min of meer die van parabelen en suggesties zijn, wanneer wij verboden terrein betreden; wij hebben onze eigen bijzondere wijze van uitdrukken en wat zich achter het scherm van de woorden bevindt, is nog belangrijker dan wat u leest.
Maar desondanks — PROBEER.


.

Brief 55


En thans, vriend, hebt u een van uw kleine kringlopen voltooid; u hebt geleden, gestreden en gezegevierd. In verleiding gebracht, hebt u niet gefaald, zwak zijnde, bent u in kracht toegenomen, en de harde aard van het lot en de beproeving van iedere aspirant naar occulte kennis wordt nu ongetwijfeld beter door u begrepen. Uw vlucht uit Londen en het ontvluchten van uzelf waren noodzakelijk; evenals uw keus van de plaatsen waar u het best de slechte invloeden van uw verblijf in de gewone maatschappij en van uw eigen huis kon afschudden. U zoudt niet beter hebben gehandeld door eerder naar Elberfeld te gaan; het was het beste er nu heen te gaan. Want u bent nu beter tegen de spanning van de huidige omstandigheden bestand. De atmosfeer is vol van de pestilentie van het verraad; de Society wordt met onverdiende smaad overladen, en leugens en valsheid in geschrifte zijn aangewend om haar ten val te brengen. Het klerikale Engeland en het officiële Engels-lndië hebben in het geheim de handen ineengeslagen om hun ergste verdachtmakingen zo mogelijk te doen staven, en de beweging onder het eerste het beste aannemelijke voorwendsel te vernietigen. Iedere schandelijke list zal in de toekomst worden gebruikt, zoals nu is gebeurd, om ons als haar oprichters en u als haar aanhangers in opspraak te brengen. Want de oppositie vertegenwoordigt enorme gevestigde belangen en zij hebben de enthousiaste steun van de Dugpa's — Bhoetan en het Vaticaan !
U behoort tot de "duidelijke mikpunten", waarop de samenzweerders het hebben gemunt. Tienmaal meer dan voorheen zal men zich inspannen u wegens uw lichtgelovigheid, vooral — uw geloof in mij — belachelijk te maken, en uw argumenten ten gunste van de esoterische leer te weerleggen. Zij zullen wellicht nog meer dan tot dusver proberen uw vertrouwen aan het wankelen te brengen met zogenaamde brieven die beweerd worden uit het laboratorium van H.P.B. en anderen afkomstig te zijn, of met vervalste documenten die de fraude aantonen en erkennen, en waarin een herhaling wordt beraamd.
Zo is het altijd geweest. Zij die de mensheid in de eeuwen van deze cyclus hebben gadegeslagen, hebben steeds gezien hoe de bijzonderheden van deze strijd op leven en dood tussen Waarheid en Dwaling zich herhalen. Enkelen van u, theosofen, worden nu alleen getroffen in hun “eer” of hun portemonnaie, maar zij, die in vroegere generaties het licht verspreidden, hebben hun kennis met hun leven moeten betalen. Hebt moed, u allen, die krijgers voor de ene goddelijke Waarheid willen zijn; houdt dapper en met vertrouwen stand; spaart uw morele kracht en verspilt die met aan kleinigheden, maar bewaart haar voor grote gelegenheden als die van nu. Ik heb u allen in april jl. door Olcott laten waarschuwen voor wat er in Adyar zou losbarsten, en heb hem gezegd niet verbaasd te zijn als de bom tot ontploffing wordt gebracht. Alles komt eens in orde — maar u, de grote en vooraanstaande leiders van de beweging, moeten standvastig, waakzaam en eensgezind zijn. ( … )

In uw huis, goede vriend, heeft zich een kolonie Elementaren gevestigd, en voor een sensitief iemand als zij, was dit een even gevaarlijke atmosfeer om in te leven, als een kerkhof van gestorven koortslijders dit is voor iemand die vatbaar is voor lichamelijke besmetting. U moet bij uw terugkeer meer dan gewone voorzichtigheid betrachten door in uw gezin geen sensitiviteit aan te moedigen en de bezoeken van bekende mediamieke sensitieve personen alleen toe te staan als dit niet anders kan. Het zou ook goed zijn nu en dan een houtvuur in de kamers aan te leggen en als ontsmettingsmiddel open potten (komforen?) met brandend hout rond te dragen. U zoudt tevens Damodar kunnen vragen u voor dat doel enige bundeltjes wierookstokjes te zenden. Dit kan helpen, maar het beste van alle middelen om onwelkome gasten van dit soort te verdrijven, is in denken en doen een rein leven te leiden. De talismans, die u werden gegeven, zullen u eveneens tot krachtige steun zijn, als u uw vertrouwen daarin en in ons ongeschokt bewaart.
U hebt gehoord welke stap H.P.B. heeft mogen doen. Een geduchte verantwoordelijkheid wordt op de schouders van de heer Olcott gelegd, een nog grotere op u — vanwege de Occult World en Esoteric Buddhism. Want deze stap van haar houdt rechtstreeks verband met en is een even rechtstreeks gevolg van de verschijning van deze twee werken. Ditmaal uw Karma, goede vriend. Ik hoop dat u mijn bedoeling goed begrijpt. Maar als u trouw blijft aan de T.S. en haar blijft steunen, kunt u op onze hulp rekenen en dat geldt voor alle anderen naar de volle maat van hun verdienste. Het oorspronkelijke beleid van de T.S. moet gehandhaafd blijven, als u niet wilt dat zij ineenstort en uw reputatie eronder wordt bedolven. Ik heb het u lang geleden gezegd. In de komende jaren zal de Vereniging geen stand kunnen houden, wanneer zij zich uitsluitend baseert op "Tibetaanse Broeders" en verschijnselen.

Dit had allemaal beperkt moeten blijven tot een innerlijke en zeer GEHEIME kring. Er begint zich een duidelijke neiging tot heldenverering te vertonen, en u, mijn vriend, bent er zelf ook niet helemaal vrij van. Ik ben mij volkomen bewust van de verandering die er de laatste tijd over u is gekomen, maar dit verandert de hoofdzaak niet. Als u met uw occulte studies en literair werk wilt doorgaan — leer dan eerder trouw te zijn aan de Idee dan aan mijn onbeduidend zelf. Wanneer er iets moet worden gedaan, vraag u dan nooit af, voor u het doet, of ik het wil; ik wil alles wat in meerdere of mindere mate deze beroering gaande kan houden. Maar ik ben verre van volmaakt dus feilbaar in alles wat ik doe; al is het niet helemaal zo, als u nu meent te hebben ontdekt. Want u kent één K.H. — of meent er één te kennen — en u kunt er maar één kennen, hoewel er in hem die u kent twee afzonderlijke personages zijn die naar die naam luisteren. Het is slechts schijnbaar een raadsel en zou gemakkelijk op te lossen zijn als U wist wat een echte Mahatma is.


.

Rook en open vuur als middel tegen Elementaren (boze geesten) ? Zijn het misschien deze geesten die achter de wereldwijde campagne tegen het roken zitten ? Over dit verband schreven wij al in De Brug 75.

In brief nr. 71 bedankt Meester Morya op ironische wijze Sinnett voor en pijp die hij als Kerst- of Nieuwjaarsgeschenk had gekregen, waarschijnlijk door bemiddeling van Blavatsky :


“Zeer vriendelijk, Sinnett sahib, dankjewel en vele salaams voor het rookapparaatje. Onze verfranste, buitenlandsgeworden geleerde zegt mij dat het kleine korte ding eerst moet gekoeloteerd worden – wat dat ook mag betekenen – en dan zal ik ze maar aansteken. De pijp is kort en mijn neus is lang, dus zullen wij het samen goed kunnen vinden, hoop ik. Dank u, dank u zeer !”
( culotter = door gebruik zwart laten worden )


Dat Meester Morya pijp rookte kan misschien raar overkomen maar hij was inderdaad een roker, net als H.P. Blavatsky, die zeer categoriek het gebruik van alcohol afwees maar een zware roker was van zelfgerolde sigaretten.
In brief 54 spreekt Koet Hoemi ook over die pijp van Morya en Blavatsky schreef aan Sinnett een bericht over een verblijf bij de mahatma’s dat haar was toegestaan in 1882 :

“O deze gezegende twee dagen ! Het was als in de lang vervlogen dagen toen hij mij bezocht. Net dezelfde houten hut, een in drie gedeeld huisje, dezelfde geelhuidige, geruisloos voorbijglijdende chela’s, hetzelfde onophoudelijke geklok van de onblusbare waterpijp van mijn chef; de oude vertrouwde milde stem van Koet Hoemi (wiens stem nog milder en wiens gezicht nog smaller en doorschijnender is geworden) en dezelfde inrichting : vellen, kussens gevuld met staartharen van de yak, schoteltjes voor zout en thee enz. …”



*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Over Eliphas Levi

Rudolf Steiner vermeldt het werk van Eliphas Levi op verschillende plaatsen maar waarschuwt ervoor :

“Dat is ook de reden waarom u met geschriften als die van Eliphas Levi bvb. niets kunt aanvangen vanuit het standpunt van de huidige cultuur. Voor onze tijd is dat nu eenmaal verouderd, dat werken met symbolen om de geestelijke wereld te verklaren. In vroegere tijden was dat de manier van de geesteswetenschap om tot de menselijke ziel te spreken : ofwel in de geweldige beeldentaal van de mythen en sagen, ofwel in dergelijke symbolen.”
( In GA 58, blz. 34)

“In velerlei opzicht is reeds het verschrikkelijkste onheil geschied met deze occulte literatuur in Frankrijk door Eliphas Levi, wiens boek “Dogma en Ritueel van de Hoge Magie”, wiens “Sleutel tot de Hogere Magie” enerzijds grote waarheden bevatten, maar daarnaast zeer gevaarlijke onjuistheden, die hier evenwel zo gebracht worden dat het allemaal niet met het verstand te volgen is zoals bij onze geesteswetenschap; het moet symbolisch genomen worden. Leest u Eliphas Levi ! Nu kunt u hem zonder gevaar lezen omdat u voldoende voorbereid bent. Ja, beste vrienden, als men zo de mensen onderwijst zoals Eliphas Levi in zijn “Dogma en Ritueel van de Hoge Magie”, in symbolen, dan kan men in feite de mensen gebruiken, men kan ze gebruiken voor alles waarvoor men ze wil gebruiken.” ( In GA 167, blz. 90 )

Onderstaande biografische gegevens namen we over van Wikipedia :



Éliphas Lévi (Parijs, 8 februari 1810 - aldaar, 31 mei 1875), pseudoniem van Alphonse Louis Constant, was een Frans filosoof, occultist, vrijmetselaar, kabbalist en rozenkruiser.
Hij hernieuwde de studie van de esoterische wetenschappen en maakte deze toegankelijk voor een groter publiek.

Constant was de enige zoon van een schoenmaker. Hij was een intelligente jongen en leerde snel. Dankzij een pastoor die in de parochie een school voor arme kinderen had opgericht, kon Constant onderwijs volgen. In 1825 ging hij op 15-jarige leeftijd naar het Klein Seminarie van Chardonnet om een priesterstudie te volgen. Tijdens een les raakt Constant geïntrigeerd : abbé Frère-Collona verklaarde dat hij overtuigd was dat dierlijk magnetisme een vitale energie van het menselijke lichaam was, die gecontroleerd werd door de duivel. Constant was dus nieuwsgierig en heel wantrouwig begon hij alles te lezen wat hij kon vinden over magie en occultisme.

In 1830 ging hij naar het Seminarie van Issy om er twee jaar filosofie te volgen. Na Issy studeerde hij theologie. Hij werd tot subdiaken gewijd. In 1835 gaf hij catechese. De jonge Adèle Allenbach wordt hem door haar moeder toevertrouwd, met de opdracht het meisje te beschermen en persoonlijk te onderrichten. De jonge subdiaken werd verliefd op zijn beschermelinge. Op 19 december 1835 werd hij tot diaken gewijd en in juni 1836 verliet hij definitief het seminarie. Zijn oude moeder had steeds gehoopt dat haar zoon priester zou worden. Bij het horen van het nieuws dat haar zoon het seminarie verlaten had, pleegde ze zelfmoord.

Constant dacht eraan om naar een Trappistenklooster te gaan, doch zijn vrienden brachten hem op andere gedachten. Hij verbleef een jaar in een pension nabij Parijs en daarna vergezelde hij een rondreizend artiest en vriend tijdens zijn tournee in de Provence. In 1838 raakte hij bevriend met Flora Tristan, een socialiste (en grootmoeder van Paul Gauguin) en samen met Alphonse Esquiros, een vriend uit het seminarie, werkte hij aan het tijdschrift “Les Belles Femmes de Paris”. Door zijn medewerking aan dit tijdschrift werd het duidelijk dat hij heel wat tekentalent bezat. Constant was een uitstekend journalist en tijdens een bezoek aan Mevrouw de Girardin ontmoette hij de schrijver Honoré de Balzac.

Hij overwoog nog steeds het priesterschap en vertrok naar het klooster van Solesmes. Hij was er vast van overtuigd daar de rest van zijn dagen door te zullen brengen. In het klooster bevond zich een bibliotheek van ongeveer 20.000 boeken; hij bestudeerde hier de leer van het oude gnosticisme, de boeken van Cassianus en andere asceten, het mysticisme. Door een misverstand met de abt van Solesmes verliet hij, zonder enige bezittingen, het klooster.

Door tussenkomst van de aartsbisschop van Parijs kreeg Constant een baan als bewaker in het College van Juilly. Zijn oversten behandelden hem zeer slecht. Hij schreef uit walging “La Bible de la liberté” (1841). Op 13 februari verscheen het werk en één uur later werden een groot aantal exemplaren uit de handel genomen. Hij werd in hechtenis genomen in april en op 11 mei 1841 kwam zijn proces voor. Hij werd veroordeeld tot 8 maanden celstraf en een boete van 300 frank.

In de gevangenis van Sainte-Pélagie ontmoette hij zijn vriend Esquiros en de abbé Félicité de Lamennais. Alle middelen werden aangewend om het Constant zeer moeilijk te maken in de gevangenis: zijn brieven werden onderschept en hij moest heel wat spot van de andere gevangenen verdragen. Door de slechte behandeling zocht hij troost in boeken. Voor het eerst las hij hier de geschriften van Emanuel Swedenborg. Zijn vrienden waren hem echter niet vergeten; een zeker mevrouw Legrand, een zeer rijke vriendin van Flora Tristan, zorgde ervoor dat zijn gevangenisleven draaglijker werd door hem heel gevarieerde voeding te bezorgen. Bij zijn vrijlating in april 1842 kreeg hij, dankzij de aalmoezenier van Sainte-Pélagie, het verzoek om de muren van de kerk van Choisy-le-Roy te beschilderen.

In 1843 verbleef hij in de pastorie van Choisy en begon hij aan zijn werk “La Mère de Dieu”. Zijn houding en gedrag waren uitmuntend en de aartsbisschop beval hem aan bij de bisschop van Evreux. De bisschop was bereid Constant te verwelkomen op voorwaarde dat hij zijn naam wijzigde om geen problemen te krijgen met het schandaal rond “La Bible de la Liberté”. Onder de naam abbé Beaucourt vertrok hij in februari 1843 naar Evreux. Zijn predicaties kenden een groot succes wat heel wat jaloersheid opwekte bij de andere geestelijken. De krant “L'Univers” meldde, in juni 1843, de dood van Constant; informatie die kort daarop werd tegengesproken in de krant “Le Populaire”. Op 22 juli 1843 verscheen in “L'Echo de la Normandie” een artikel met de titel “Een nieuwe Lazarus”. In dit artikel werd de volledige geschiedenis van abbé Beaucourt onthuld; zijn identiteit, zijn proces en zijn veroordeling. Hij moest het seminarie verlaten en eind februari 1844 vertrok hij naar Parijs.

Hij publiceerde zijn vredesmanifest, getiteld “La Fête-Dieu ou le Triomphe de la Paix religieuse” (1845).

In 1845 schreef hij zijn eerste esoterische notities voor “Le Livre des Larmes”. Tijdens deze periode componeerde hij ook liederen en illustreerde hij twee werken van Alexandre Dumas. Hij werd bevriend met C. Fauvety. Beiden stichtten ze in 1845 het maandblad “La Vérité sur toutes choses”. Dit blad verscheen slechts viermaal.

Sinds zijn terugkeer uit Evreux bezocht hij regelmatig juffrouw Eugénie Chenevier, de onderdirectrice van het Instituut Chandeau, die met de jonge Marie-Noémi Cadiot, een bewoonster van het instituut, bevriend was. Constant vergezelde de twee meisjes op zondag op hun wandelingen buiten het instituut. Eugénie Chenevier wilde, voor God, de vrouw worden van Constant. Vertrouwend op een toekomst met hem begon ze een relatie en verwachtte een kind. Op 29 september 1846 werd een zoon geboren.
( Xavier Chenevier leefde tot in 1916 en had zelf ook een zoon. Momenteel telt deze tak meer dan 45 afstammelingen tot in de zesde generatie.)

Ook Marie-Noémi Chadiot werd verliefd op Constant. Er ontstond een passionele correspondentie tot de dag dat Noémi het ouderlijk huis kon verlaten en onderdak zocht bij Constant. De vader van Noémi eiste een huwelijk, onder de bedreiging hem te zullen aanklagen voor misbruik van een minderjarige. De burgerlijke huwelijksceremonie vond op 13 juli 1846 plaats.

Sinds de rechtszaak over “La Bible de la liberté” (1841) weigerde men teksten van Constant te publiceren in de kranten. Het werd hem ook heel moeilijk gemaakt zijn mening in het openbaar te verkondigen. Noémi moedigde hem echter aan en hij ging zich opnieuw bezighouden met politiek. Hij werkte onder andere mee aan “La Démocratie Pacifique”. Hij schreef een pamflet getiteld “La Voix de la famine”. Hiervoor werd hij op veroordeeld tot een celstraf van een jaar en 1000 frank boete. Noémi vroeg gratie vanwege hun huwelijk en het kind waarvan ze in verwachting was; na zes maanden verkreeg ze zijn vrijlating. In september 1847 werd een dochtertje geboren. De kleine Marie stierf in 1854, tot groot verdriet van Constant die heel veel van het kind hield.

De revolutie van februari 1848 gaf Constant meer vrijheid. Hij beheerde het tijdschrift “Le Tribun du Peuple”, waarvan van 16 tot 30 maart slechts vier nummers verschenen. Constant richtte daarna samen met Esquiros en Le Galliis de Club de la Montagne, een politieke, club op, de leden waren hoofdzakelijk arbeiders. De contacten tussen Constant en Esquiros namen een einde toen Esquiros verkozen werd voor de Assemblée Nationale. Er brak een periode van relatief geluk aan voor Noémi en Constant. Noémi volgde les bij de beroemde beeldhouwer Pradier. Dankzij dit contact kreeg Constant twee bestellingen voor het maken van schilderijen voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Hij vond de tijd om de Kabbala Denudata van Christian Knorr von Rosenroth te lezen. Ook bestudeerde hij werken van Jacob Boehme, Louis-Claude de Saint-Martin, Emmanuel Swedenborg, Antoine Fabre d'Olivet, Chaho en Joseph Görres.

Eind 1850 ontmoette hij abbé Jacques Paul Migne, stichter en directeur van de religieuze uitgeverij van Montrouge. Abbé Migne vroeg hem om een woordenboek voor zijn collectie te maken. In 1851 verscheen daarop de “Dictionnaire de la littérature chrétienne”, een werk dat heel wat verbazing wekte door de diepe kennis en wetenschap die het inhield. In die periode (1851) ontmoette hij ook de Poolse geleerde Hoëné Wronski. De werken van deze geleerde introduceerden hem in de wiskunde en het napoleontisch messianisme. Hij begon zijn werk “Dogme et rituel de la Haute Magie” en nam Éliphas Lévi of ook wel Eliphas Levi Zahed als synoniem (de Hebreeuwse vertaling van Alphonse-Louis Constant).

Mevrouw Constant, die een verhouding had met de markies de Montferrier (schoonbroer van Wronski), verliet definitief het huis. Constant voelde zich diep gekwetst en stortte zich op zijn werk. In de lente van 1854 ging hij naar Londen en ontmoette er Sir Edward Bulwer-Lytton, de beroemde auteur van onder andere Zanoni. Constant werd door Bulwer-Lytton ingewijd in de Rozenkruisersorde. Omringd door vrienden en door een goede vriendin van Bulwer-Lytton probeerde Lévi een aantal bezweringen en oproepingen. Tijdens één van die seances zou de geest van Apollonius van Tyana verschenen zijn.

Juffrouw Eugénie Chenevier verbleef reeds een aantal jaren in Londen. Ze had het financieel heel moeilijk bij de opvoeding van haar kind. Lévi schreef haar een brief en vroeg vergiffenis, die hij ook kreeg. Bij zijn terugkeer in Frankrijk in 1854 verbleef Lévi enige tijd in het schildersatelier van zijn vriend Desbarolles. Daarna bewoonde hij een eenvoudige studentenkamer waar hij zijn werk “Dogme et rituel de la Haute Magie” voltooide. Na het verschijnen van het werk begon Lévi's succes, doch niet het fortuin.

In 1855 richtte Lévi samen met Fauvety et Lemonnier de “Revue Philosophique et Religieuse” op. Dit tijdschrift verscheen gedurende drie jaar en Lévi schreef hierin talrijke artikels over de kabbala. Toch voelde hij zich een beetje in de steek gelaten door de occulte filosofie en begon opnieuw met het componeren van liederen. Een van deze liederen, waarin hij Napoleon III vergeleek met Caligula, leverde hem een verblijf in de gevangenis op.

In 1859 bracht de publicatie van “l’Histoire de la Magie” hem 1000 frank op; voor die tijd een aanzienlijk bedrag dat hij grotendeels besteedde aan het uitnodigen van talrijke occultisten, alchemisten en bekenden uit de wereld van de broederschappen. Door zijn vrienden Fauvety en Caubet werd hij vrijmetselaar. Hij werd geïnitieerd op 14 maart 1861 in de loge “Rose du parfait Silence”.

Intussen was Juffrouw Eugénie Chevenier en haar zoon naar Parijs teruggekeerd. Lévi liet haar weten dat hij voor het kind wou zorgen. Eugénie gaf toe aan zijn wens, doch in 1867 kwam het na een twist over geld tot een definitieve breuk. Lévi werkte hard, hij onderwees en gaf les in de occulte wetenschappen aan de hoge aristocratie. Zo ook gaf hij aan de bisschop van Evreux, Mgr. Devouvoux, lessen in Kabbala. Hij leidde, materieel gezien, een relatief comfortabel leven en verrijkte zijn bibliotheek. Hij leerde de hermetist Graaf Alexandre Branicki kennen, met wie hij in 1861 naar Londen vertrok. Tijdens zijn verblijf daar logeerde hij een aantal maanden bij zijn vriend Bulwer-Lytton. Deze was ondertussen hoofd van de Rosicrucian Society of England geworden.

Terug in Parijs publiceerde Lévi “Le Sorcier de Meudon”, opgedragen aan Mevrouw de Balzac. Hij woonde ook heel vaak de bijeenkomsten van de vrijmetselaars van de loge “Rose de parfait Silence” bij. Op 21 augustus 1861 werd hij ingewijd in de graad van Meester.

Tussen 1862 en 1865 publiceerde Lévi verscheidene werken. In de zomer van 1865 voelde hij meer en meer zenuwpijnen aan het hoofd. Tijdens de bezetting van Parijs in 1870 brak voor Lévi een zeer moeilijke periode aan. Communicatie met de provincie was onmogelijk en zijn financiële toestand kende opnieuw een dieptepunt. Totaal zonder financiële middelen vond hij een onderkomen bij een van zijn leerlingen, Mevrouw Mary Gebhard, die in Elberfeld, Duitsland woonde. ( Het was in het huis van deze Mary Gebhart dat de Duitse afdeling van de Theosofische Vereniging werd opgericht op 27 juli 1884.)

Tijdens deze periode werd er een hartziekte bij hem vastgesteld. Lévi's gezondheid ging sterk achteruit en hij keerde terug uit Duitsland.

Lévi werd voorgesteld aan Victor Hugo, die de werken van Lévi kende en ze zelfs wist te appreciëren. Het jaar 1874 verliep voor Lévi zeer pijnlijk; een bronchitis, ademnood en een aanhoudende koorts gunden hem geen rust. Zijn benen zwollen beetje bij beetje op en al snel ontwikkelde zich de olifantsziekte. In januari 1875 werkt hij zijn laatste manuscript, “Le Cathéchisme de la Paix”, af.

Lévi overleed op 31 mei 1875, op een leeftijd van 65 jaar.



Over een vorige incarnatie van Eliphas Levi :


“Nu wil ik u terug een voorbeeld geven hoe het karma in het gebied van Jupiter bijzonder kan gevormd worden.
Daar was een weetgierige persoonlijkheid die in de laatste periode van de Mexicaanse cultuur leefde, in de totaal decadent geworden Mexicaanse mysteriëncultus vol van tovenarij en bijgeloof, een weetgierige persoon die alles, maar dan ook alles in detail studeerde. Ik ben daar op uitgekomen omdat ik enkele jaren geleden een merkwaardige mens leerde kennen die op een primitieve manier nu nog studeert wat in bijgelovige, decadente voorstellingen overgebleven is van de Mexicaanse mysteriën. Dat heeft niets te betekenen, want wie dat in onze tijd nog studeert, die leert gewoon bijgelovige nonsens, dat is vandaag de dag allemaal decadent. Maar de persoon die ik bedoel, die leerde dat allemaal kennen vóór de ontdekking, de zogenaamde ontdekking van Amerika, toen de Mexicaanse beschaving nog bloeide, maar als mysterie-beschaving reeds op sterven lag; met een razende ijver nam hij dat op. Tegenwoordig weet men daarvan niet veel meer dan de namen en enkele beelden van Taotl, Quetsalkoatl, Tetzkatlipoka, dus van deze wezens uit de Mexicaanse mysteriën. Maar deze persoon, die nog wist wat voor een wezen Toatl was, die als een soort kosmische Al-Geest in alle wolken weeft, in alle wateren bruist, in de regenboog schijnt, in bliksem en donder leeft, die echter onder bepaalde omstandigheden door cultische handelingen ook in gewijd water kan gevat worden, deze persoon wist ook dat Quetsalkoatl een soort godheid was die de mens levendig in zijn bloedsomloop kon bezitten, in zijn ademen. Dus, het levende van de Mexicaanse beschaving nam deze persoon in zich op.

Nu werd deze persoon later terug geboren, zonder een tussenliggende incarnatie als vrouw. Hij was man in Mexico, en dan in het volgend leven terug man. Maar in het leven tussen dood en een nieuwe geboorte ging deze ziel zodanig door het bovenzinnelijk gebied dat zij in haar karmische ontwikkeling datgene wat zij in Mexico doorleefd had aan bijgelovigheden, maar dat toch nog vol doorleefd en krachtig was – door ervaringen in nog vroegere incarnaties in andere beschavingen – door het gebied van Jupiter droeg.
Wat ze dus ervaren had ging door het gebied van Jupiter, nam wijsheidsgestalte aan, maar een wijsheidsvorm die in feite automatisch is, vergeleken met wat de mens aan wijsheid kan verwerven door zijn eigen individualiteit.
Wijsheid, als zij zich zo – zoals zij op Jupiter leeft en weeft – in het karmisch verwerken tussen dood en een nieuwe geboorte over iets uitgiet wat de mens in een vroeger aardeleven doorgemaakt heeft, laat ook uit dit alles op aarde nog wijsheid doorschemeren. Maar deze wijsheid hangt dan af van wat men in een aardeleven doorgemaakt heeft.

En de individualiteit die ik bedoel is dezelfde die dan later als Eliphas Levi in de nieuwe tijd geboren werd. Eliphas Levi heeft dus zijn vorig aardeleven doorgebracht in de Mexicaanse cultuur, is door het wijsheidsgebied van Jupiter gegaan. Daar werd op een bepaalde manier nog eens hernomen en verwerkt deze Mexicaanse decadente cultuur, en als u vandaag de boeken leest van Eliphas Levi, dan zult u over iets buitengewoon primitiefs toch iets met een grote wijsheid uitgegoten vinden. Hij die in dergelijke zaken kan doordringen, die zegt dan : helemaal Jupiter, maar minderwaardige Jupiter.”

(uit GA 239, blz. 168)


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*




Terug naar het thuisblad

*

*

*

*

*