Inhoudstafel van Brug 96 ( juni 2017)

Mercurius en Venus

De grondsteen

“toen ☿ als avondster in Weegschaal stond.”

20 september 1913

Federal Reserve System

De crash van 1907

Onze katholieke erfenis

Novalis over Europa

De katholieke Kerk vandaag

Meditatie




*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

Beste Lezer,

.

Zoals u hierboven ziet zijn antroposofen niet voortdurend bezig met aan hun karma te timmeren. Er zijn periodes dat men zijn vorige en toekomstige levens laat voor wat ze waren of zullen zijn, en er eventjes de karmische riem aflegt. De twee antroposofen op bovenstaande foto zijn dus niet bezig met een nuttige antroposofische activiteit, maar u ziet hoe ze de tijd verdrijven met roken en spelen.
Jan Vermeir, in de rolstoel, verliest de partij en zowel het een als het ander heeft hij te danken aan slecht karma uit een vorig leven. Ondergetekende geeft liever zijn geld uit aan sigaren dan aan goede doelen, heeft leedvermaak met Jans verdriet over de verloren partij en kijkt, ondanks zijn leeftijd, met een wellustig oog naar de jonge verpleegster die deze foto maakte, allemaal zaken die hem in een volgend leven zuur zullen opbreken !
Maar voorlopig genieten we van de zomer van het jaar des Heren 2017 ….

François De Wit





*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Mercurius

In Aalst komen al meer dan 25 jaar enkele mensen om de veertien dagen samen om een werk van Rudolf Steiner te lezen. Vorig jaar begonnen wij met de cyclus over de Apokalyps. In de derde voordracht gaat het over de 7 gemeenten die volgens Steiner staan voor de 7 cultuurperiodes van het vijfde na-atlantische tijdvak :

1) Oud-Indische cultuurperiode = Efese
2) Perzische cultuurperiode = Smyrna
3) Egyptisch-Babylonische cultuurperiode = Pergamon
4) Grieks- Latijnse cultuurperiode = Thyatira
5) onze cultuurperiode = Sardes
6) Russische cultuurperiode = Philadelphia
7) Amerikaanse cultuurperiode = Laodicea

Bij het bespreken van de vierde gemeente onthult Steiner een klein geheim :

“Daarmee is de periode gekomen dat de mens afgedaald is tot het niveau dat hij een persoonlijkheid wordt, waar in de beeldhouwwerken van de Grieken de geïndividualiseerde godheid in mensengestalte verschijnt, waar met de Romeinse burger de persoonlijkheid op het wereldtoneel verschijnt.
De afgedaalde mens kon slechts gered worden doordat de God zelf als mens verschijnt. Het Ik-ben of het Ik in het astraal lichaam moest de impuls van de Christus Jezus ontvangen. Op het Ik-ben, op het vierde wezensdeel van de mens wordt hier de nadruk gelegd.
“Zoals ik van Mijn Vader ontvangen heb; en Ik zal hem geven de Morgenster.”
(Openb. 2:28)
Wat betekent hier “morgenster” ? We weten dat de aarde ontwikkelt doorheen Saturnus – Zon – Maan – Aarde – Jupiter – Venus – Vulcanus.
Zo zegt men het gewoonlijk en zo is het ook juist. Maar ik heb er al op gewezen dat de aarde-ontwikkeling uit twee delen bestaat, een Mars-tijd en een Mercurius-tijd, wegens de geheimzinnige samenhang die er in de eerste helft van de aarde-ontwikkeling bestaat tussen de Aarde en Mars en in de tweede helft tussen Aarde en Mercurius. Daarom zet men in de plaats van de Aarde ook wel Mars-Mercurius. Men zegt dan ook dat de aarde een ontwikkeling doormaakt doorheen Saturnus – Zon – Maan – Mars - Mercurius – Jupiter – Venus – Vulcanus. En zo hebben we als planeet die in feite toonaangevend is in de tweede periode van de aarde-ontwikkeling : Mercurius. Mercurius is het hemellichaam dat de richtinggevende kracht representeert, de richting naar boven die de mens moet inslaan.
En hier kom ik aan een plaats waar ik een klein geheim moet onthullen, dat in de grond alleen op deze plaats mag onthuld worden. Men heeft namelijk in het occultisme altijd rekening gehouden met mensen die de geesteswetenschap alleen maar zouden misbruiken en namelijk in oudere tijden misbruikt zouden hebben, en daarom heeft men een soort masker gebruikt. Men heeft zich niet openlijk uitgedrukt maar verhullend gesproken om de feitelijke waarheid te bedekken. Nu heeft de middeleeuwse geesteswetenschap zich niet beter weten te behelpen dan met grove middelen. Men heeft Mercurius Venus genoemd en Venus Mercurius. In waarheid moeten wij, als wij in de zin van de geesteswetenschap spreken, zoals de schrijver van de Apokalyps gedaan heeft, Mercurius als morgenster aanspreken. Hij bedoelt met morgenster : Mercurius. Dus : Ik heb u Ik de richting naar boven gegeven, door de morgenster, Mercurius.
U kunt nog in sommige middeleeuwse boeken vinden dat de planeten van ons zonnestelsel zo opgesomd worden, van buiten naar binnen :
Saturnus – Jupiter – Mars en op de aarde volgen niet zoals nu Venus en Mercurius, maar omgekeerd Mercurius en Venus.”

Deze passage roept al minstens drie vragen op :

Waarom is het maar een klein geheim ?
Waarom is het hier de plaats waar dat mag onthuld worden (Nürnberg, 20 juni 1908)?
Moeten we nu aannemen dat de planeet Venus dichter bij de Zon staat dan Mercurius ?
Of moeten we alleen maar de namen veranderen en het moeilijk zichtbare planeetje dicht bij de Zon Venus noemen in plaats van Mercurius ?

Uit de laatste zin in de passage begrijpen we dat Steiner verwijst naar middeleeuwse boeken die in ieder geval na Copernicus (na 1543) geschreven zijn want ze geven al de heliocentrische volgorde, dus met de zon in het midden. Sinds Copernicus nemen we aan dat de Aarde rond de zon draait en dat de schikking van de planeten er zo uit ziet :

Dus tegenwoordig is volgens de wetenschap de volgorde :
Zon – Mercurius – Venus – Aarde.
Bekeken vanop de Aarde zou de volgorde dan gewoon moeten omkeren en zijn :
Aarde – Venus – Mercurius - Zon.

Volgens Rudolf Steiner klopt dit dus niet wat betreft Mercurius en Venus en moeten we die van plaats verwisselen : Mercurius zou dus dichter bij de Aarde staan dan Venus. Het merkwaardige is dat de Steinervolgorde altijd al de Ptolemeïsche is geweest !
Hieronder ziet u een schema zoals dat in een recente astronomie-atlas weergegeven wordt : na de Maansfeer volgt Mercurius en dan pas Venus.



Ook in oudere documenten wordt dat zo weergegeven. In onderstaand voorbeeld zien we boven de Aarde eerst de water-, lucht- en vuurether en dan pas de Maan (Luna) – Mercurius – Venus - Sol.
Voorbij Saturnus komt de sterrenhemel en daarboven beginnen de hiërarchieën, te beginnen met de Engelen, eindigend met de Seraphim. De Godheid zelf bevindt zich buiten het geschapen systeem :



Dat men in oude tijden dacht dat Mercurius dichter bij de Aarde stond dan Venus is merkwaardig want de planeten werden toen ook geobserveerd en het moet toch opgevallen zijn dat Mercurius altijd dichter bij de Zon staat dan Venus.
Als men de zaak wat overdenkt dan duikt nog een andere vraag op. Wij benoemen de planeten met de naam van Romeinse goden, maar dat zullen de Grieken wel niet gedaan hebben. Zouden de Romeinen gewoon hun godennamen in plaats van de Griekse gezet hebben ?
Dus

Venus voor Aphrodite
Mars voor Ares
Mercurius voor Hermes
Jupiter voor Zeus
Saturnus voor Kronos

We gaan even te rade bij “Der kleine Pauly – Lexikon der Antike”. Daar vinden we onder ‘planeten’ het volgende :

In Mesopotamië waren de vijf planeten sinds 2000 v.C. bekend, zoals men nu aanneemt, en hadden verschillende namen. De Zon en de Maan werden altijd als goden beschouwd. Later werden ook de planeten verbonden met een bepaalde godheid, zo bvb. met de pest- en doodsgod Nergal, wereldschepper en halfgod Mardoek, vertegenwoordiger van de Zon, met oorlogs- en jachtgod Ninoertoe, de liefdes- en moedergod Ishtar, de schrijf- en wijsheidsgod Naboe. De Grieken hebben dit waarschijnlijk van Babylonië overgenomen en rond het midden van de 4de eeuw v.C. gekoppeld aan de goden van de Olympus (zie Plato, Timaeos, 38d) en ten slotte de volgorde vastgelegd volgens de synodische omloopstijden. Toen men in de Hellenistische tijd de planeten ook naar andere godheden begon te benoemen, zoals Apollo, Hera, Isis, Herakles enz., dus de namen niet meer met zekerheid aan een bepaalde planeet gekoppeld werden, begon men namen te geven naar de verschijningsvorm :

Mercurius = Stilboon de twinkelende
Saturnus = Fainoon de schijnende (onthuller ? )
Jupiter = Phaetoon de stralende
Mars = Pyroeis de Vurige
Venus = Phosphoros de Lichtbrenger of Hesperos (avondster)

Deze namen bleven in voege tot de Keizertijd maar geraakten dan in onbruik en toen kwamen de godennamen terug. Maar in de plaats van ‘ster van Kronos’ of ‘ster van Zeus’ zei men gewoon Kronos of Zeus. De Romeinen hebben in de plaats van de Griekse godennamen hun eigen goden gezet. Die worden tot vandaag gebruikt.

Dat de Grieken de sterrenhemel geobserveerd hebben en opvallende constellaties benoemd hebben, dat zien we bij Homeros en Hesiodos : ze geven aanwijzingen voor weersvoorspellingen, akkerbouw en zeevaart volgens het verschijnen of verdwijnen van bepaalde sterrebeelden aan de hemel. Maar niets wijst op een religieuze verering. Die schijnt maar ontstaan te zijn in de vierde eeuw v.C. uit speculaties in de Academie van Plato. De volgorde die Plato geeft in Timaeos 38d, met de koppeling aan Olympische goden, liet de planeten vooral als lotsbestemmers verschijnen. Er zijn getuigenissen gevonden van een cultus, gebeden en offers voor planeten.
( … )

De planeten werden ook beschouwd als Kronokratores, regeerders van de tijd, waarschijnlijk eerst als goden van een uur of verschillende uren, daarna als regeerders van de 7 dagen van de week - die zelf afgeleid werd van de vier Maanfasen. Het uitgangspunt was de afstand van de planeten tot de Aarde : Saturnus – Jupiter – Mars – Sol – Venus – Mercurius – Luna.
Was Saturnus heerser, poleuoon, van het eerste van de 24 volgende uren, dan viel het 25ste uur,
het eerste van de tweede dag op Sol,
het eerste van de derde dag op Luna
het eerste van de vierde dag op Mars
het eerste van de vijfde dag op Mercurius
het eerste van de zesde dag op Jupiter
het eerste van de zevende dag op Venus.

Sinds de 2de eeuw n.C. werd de rij begonnen met Sol onder invloed van de Zonne- en Mithrascultus. Het christendom nam dit over.



Tot zover “Der kleine Pauly”. Wat de volgorde van de weekdagen betreft, dat moeten we verduidelijken.
Waarom volgt op Saturnus (zaterdag) Sol ( zondag) en niet Jupiter (donderdag) ?
Als we op een cirkelomtrek de zeven planeten zetten volgens hun afstand tot de Aarde, dan krijgen we :



Tellen we dan van Saturnus = 1 verder tot 24, dan komen we bij 25 uit op de Zon. Gaan we zo verder dan komen we daarna bij de Maan enzovoort tot we de volledige week zien tevoorschijn komen op de punten van een zevenster



We zien dat de weekdagen verschijnen in de Ptolemaeïsche volgorde, en dat is ook de volgorde van de planetensferen die de menselijke ziel doorloopt na de dood ( zie GA 140).
Omdat in “Der kleine Pauly” verwezen werd naar Plato’s Timaeos gingen we daar ook eens kijken, maar dat was teleurstellend.



Dus volgens Plato staat de Maan het dichtst bij de Aarde, dan volgt de Zon, en dan : Venus en Mercurius die rond de Zon cirkelen ? We kunnen niet zeggen dat het onderwerp hem geweldig interesseert :



Veel wijzer zijn we tot hiertoe nog niet geworden.
Rudolf Steiner beweert dat de occulte volgorde die in de oudere culturen aangenomen werd ( Aarde – Mercurius – Venus – Zon – enz. ) de juiste is terwijl de wetenschap nu aanneemt (gezien vanaf de Aarde) dat de volgorde Aarde – Venus – Mercurius – Zon enz. is.
We zochten nog wat verder en kwamen uit bij de 20ste september 1913.
Toen werd de grondsteen van het Goetheanum gelegd. Dat was een dubbele dodekaeder met daarin een oorkonde ( meer hierover ). Op die oorkonde stond een interessante tijdsbepaling door Rudolf Steiner, namelijk dat de grondsteen gelegd werd op 20 september 1913

“toen ☿ als avondster in Weegschaal stond.”

☿ is het symbool voor Mercurius.
Nu gaan we eens kijken welke planeet toen in Weegschaal stond : Mercurius of Venus.



Wat krijgen we nu ? Het blijkt de planeet Mercurius te zijn ! Rudolf Steiner gebruikt dus zelf de moderne astronomische benaming en positie. Spreekt hij nu zichzelf tegen ? Nee, want hij heeft ook nog op andere plaatsen over de verwisseling van Venus en Mercurius gesproken en daar een duidelijke aanwijzing gegeven voor de oplossing van het probleem.
Behalve in GA 104 waarin de voordrachten over de Apokalyps zijn opgenomen, sprak Rudolf Steiner over Mercurius en Venus ook nog bvb. in Düsseldorf op 15 april 1909, een voordracht die opgenomen is in GA 110. Daar lezen we :

“Ziet u, in het huidig onderwijs vertelt men de leerlingen dat er in het grijze verleden tot aan Copernicus een wereldbeeld over ons zonnestelsel bestond dat men het Ptolemaeïsche noemt. Toentertijd geloofde men dat de aarde in het middelpunt stond van ons zonnestelsel en dat de planeten zich rond de Aarde bewogen, zoals het er voor de zintuiglijke waarneming uitziet. Sinds Copernicus weet men eindelijk, zo wordt dan gezegd, wat de vroegere mensen niet wisten, namelijk dat de Zon in het middelpunt staat en dat de planeten er cirkelvormig, resp. ellipsvormig rond bewegen. Mooi ! Maar wat men bij een dergelijke beschrijving van ons zonnestelsel de mensen vooral zou moeten duidelijk maken, als men eerlijk en correct de zaken wil voorstellen, dat is nog iets anders. Men zou moeten zeggen : tot Copernicus kenden de mensen bepaalde bewegingspatronen in de ruimte en volgens die bewegingen berekenden ze hoe ons zonnesysteem in elkaar zou kunnen zitten.
Wat Copernicus gedaan heeft, dat was niet : een stoel pakken, zich ergens in de kosmos neerzetten en toekijken hoe de Zon staat en hoe de planeten errond draaien. Nee, Copernicus heeft even goed een berekening gemaakt en die berekening verklaart eenvoudiger wat men waarneemt dan vroegere berekeningen. Het Copernicaanse wereldsysteem is niets anders dan een gedachtenconstructie.”

Het blijkt dus allemaal een zaak van berekeningen en gemiddelden te zijn. Nemen we de “Sternkalender” van Wolfgang Held die uitgegeven wordt door het Verlag am Goetheanum. Daar worden de banen van de planeten ook weergegeven, zoals ze eruit zien vanop de Aarde.
Voor het jaar 2016-17 geeft dat onderstaand schema (let op : de pijl bij de Mercuriusbaan staat verkeerd, die moet aan de andere kant van de baan staan, ook de nummers van de maanden zijn omgewisseld).





We zien dat Venus maar 4 maand dichter bij de Aarde staat dan Mercurius, namelijk van december tot april, en in feite maar 1 moment van nadering heeft terwijl Mercurius drie momenten heeft. Dat wil zeggen dat Mercurius drie keer a.h.w. van de Zon naar de Aarde komt en in feite meer Lichtbrenger, Lucifer, Phosphorus is dan Venus. Het klopt ook met het mythologische beeld van Mercurius als bemiddelaar-boodschapper van de goden, vooral dan van de Zonnegod; Mercurius die heen en weer gaat tussen mensenwereld en godenwereld. Anderzijds verschijnt Venus in een omhullend-moederlijk gebaar rond Aarde, Zon en Mercurius.

Hetzelfde beeld zien we hieronder ook voor het jaar 2017-18 :
drie naderingen van Mercurius; Venus staat in het begin dichter bij de aarde, maar daarna blijft ze 7 maanden verder van de aarde dan Mercurius.





We kunnen nog andere jaren opzoeken met een interessant computerprogramma van Hartmut Warm, dat men voor weinig geld kan verkrijgen bij de ontwerper op http://www.keplerstern.de/

Volgt men Mercurius en Venus drie jaar na mekaar dan levert dat, vanaf de Aarde gezien het volgende op:

Terug hetzelfde beeld : Mercurius komt 10 keer naar ons toe, Venus maar 2 keer.

Als men de gemiddelde afstanden per dag berekent , dan zal het wel zo zijn dat Venus dichter bij de Aarde staat dan Mercurius, maar het kosmische beeld spreekt anders. Het is dus effectief zo :

“Wat Copernicus gedaan heeft, dat was niet : een stoel pakken, zich ergens in de kosmos neerzetten en toekijken hoe de Zon staat en hoe de planeten errond draaien. Nee, Copernicus heeft even goed een berekening gemaakt en die berekening verklaart eenvoudiger wat men waarneemt dan vroegere berekeningen. Het Copernicaanse wereldsysteem is niets anders dan een gedachtenconstructie.”


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

De grondsteen

We kennen allemaal de Grondsteenspreuk die Rudolf Steiner voor het eerst uitsprak op de Kerstbijeenkomst (Weihnachtstagung) in 1923. Die is hier te lezen.
Maar vóór de bouw van het eerste Goetheanum begon werd er een grondsteen gelegd in de vorm van een koperen dodekaeder met daarin twee pyrietkristallen en een oorkonde.
Die oorkonde was door Rudolf Steiner eigenhandig geschreven op het vel van een mutten, een mannelijk kalf. We vonden een afbeelding bij Rudolf Grosse in zijn “Die Weihnachtstagung als Zeitenwende” :





Bij de grondsteenlegging las Rudolf Steiner voor wat op het perkament stond en daardoor weten we dat JN staat voor : im Namen ( maar de eerste gedachte die opkomt is natuurlijk : Jezus Nazarenos ).
Dan volgt het aanroepen der Hiërarchieën, die hier met een afkorting weergegeven worden :
Seraphim, Cheroebim, Thronen
(geesten der ) Weisheit, Beweger, Former
Archai (geesten der Persoonlijkheid), Archangeloi, Angeloi.
Op de afbeelding van de dubbele dodekaeder lezen we de Rozenkruiserssspreuk in het Latijn, eveneens afgekort :
Ex Deo Nascimur
In ……. Morimur (geen C voor Christo ! )
Per Spiritum Sanctum Reviviscimus

De getallen staan voor de rituele hamerslagen die tijdens de plechtigheid klonken.
Rudolf Steiner sprak de aanwezigen toe :



Lieve zusters en broeders,

Laten wij elkaar op deze feestavond goed begrijpen. Laat ons begrijpen dat deze handeling op een bepaalde manier voor onze ziel een gelofte betekent. Ons streven heeft ertoe geleid dat wij hier op deze plaats, van waar we ver kunnen uitkijken over de vier windstreken, dit waarmerk van geestelijk leven van de nieuwere tijd mogen oprichten.
Laat ons begrijpen dat wij ons vandaag, doordat wij onze zielen verbonden voelen met wat wij symbolisch in de aarde ingegraven hebben, innig verbinden met deze geestelijke ontwikkelings-stroom van de mensheid die wij als de juiste beschouwen.
Laat ons proberen, lieve zusters en broeders, om volgende gelofte voor onze ziel af te leggen : dat wij voor dit ogenblik gaan afzien van al de kleine kanten van het leven, van al wat ons verbindt, noodzakelijkerwijs verbinden moet als mens, met het leven van alledag. Laat ons proberen op dit moment in ons de gedachte levend te maken van de verbinding van de mensenziel met het streven van de tijdswende.
Laat ons proberen er een ogenblik aan te denken dat, door te doen wat we deze avond willen volbrengen, wij het bewustzijn in ons moeten dragen om uit te kijken over wijde, verre tijdshorizonten, om gewaar te worden hoe de missie waarvan het op te richten gebouw het waarmerk moet worden, een deel is van de grote missie van de mensheid op onze aardeplaneet. Niet trots en overmoedig, maar in deemoed, overgave en offerwilligheid proberen wij onze ziel af te stemmen op de grote plannen, op de grote doelen van het menselijk werken op aarde. Laat ons trachten om ons te plaatsen op de plek waar we eigenlijk zouden moeten staan als we dit moment op de juiste manier begrijpen.
Trachten wij om eraan te denken hoe ooit in onze aarde-evolutie binnenkwam de grote verkondiging en boodschap, het oer-eeuwig evangelie van goddelijk-geestelijk leven, hoe het over de aarde heen trok toen de goddelijke geesten nog zelf de grote leraren waren van de mensheid. Trachten wij, lieve zusters en broeders, ons terug te denken in die goddelijke tijden van de aarde, waarvan nog een laatste hunkering, een laatste herinnering verschijnt als wij in het oude Griekenland met de laatste klanken van de mysteriewijsheid - en tegelijk met de eerste filosofische tonen – de grote Plato horen verkondigen van de eeuwige Ideeën en de eeuwige wereld-Hyle.
En proberen wij te begrijpen wat sindsdien over onze aarde-evolutie getrokken is aan luciferische en ahrimanische invloeden. Proberen wij ons duidelijk voor ogen te stellen hoe uit de mensenziel geweken is de samenhang met het goddelijke wereld-zijn, met het willen, met het voelen en met het goddelijk-geestelijk weten.
Proberen wij op dit ogenblik diep, diep in onze ziel na te voelen wat daarbuiten, in de landen in Oost, Noord, West en Zuid tegenwoordig de mensenzielen voelen die wij als de beste mogen beschouwen en die niet verder komen dan wat wij kunnen verwoorden als : een onbestemd, ontoereikend hunkeren en hopen op de geest. Kijk rond u, lieve zusters en broeders, hoe dit onbestemde hunkeren, dit onbestemde hopen op de geest woelt in de huidige mensheid ! Voel horend, hier bij de grondsteen van ons waarmerk, hoe in het onbestemde hopen en hunkeren van de mensheid naar de geest, de roep hoorbaar is naar het antwoord, naar dat antwoord dat kan gegeven worden, waar geesteswetenschap kan heersen met haar evangelie van de verkondiging van de geest.
Tracht in jullie zielen in te schrijven het grootse van dit ogenblik dat wij doormaken op deze avond. Als wij horen kunnen de hunkerende roep van de mensheid naar de geest, en oprichten willen de Waarheids-bouw, van waaruit zal verkondigd worden altijd meer en meer de boodschap van de geest, als wij dat voelen in het leven van deze wereld, dan begrijpen wij elkaar op deze avond juist. Dan weten we – niet in hoogmoed en zonder ons streven te overschatten, maar in deemoed, overgaven en offerwilligheid weten wij - dat wij moeten zijn in ons niet aflatend streven de voortzetters van de geestesarbeid die in het Avondland in gang werd gezet in de loop van de verderschrijdende menselijke ontwikkeling maar die er uiteindelijk moet toe leiden, door de noodzakelijke tegenstroom van de ahrimanische krachten, dat vandaag de mensheid op een punt staat waar de zielen verdorren, zouden moeten verdrogen als die hunkerende roep naar de geest niet gehoord zou worden. Voelen wij, lieve zusters en broeders, deze angsten !
Zo moet het zijn, als wij verder mogen strijden in die grote geestelijke strijd die een strijd is, doorgloeid van liefde; in die grote geestelijke strijd waarvan wij de voortzetters mogen zijn; die gevoerd werd ooit door onze voorvaderen, als ze daarginds afgewend hebben de ahrimanische bestorming van de Moren.
Zo staan wij, door het karma geleid, op dit ogenblik op de plaats waar belangrijke spirituele stromingen gepasseerd zijn.
Voelen wij in ons de ernst van de situatie op deze avond.”
( … )


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

“toen ☿ als avondster in Weegschaal stond.”

Waarom vond Rudolf Steiner het nodig om op de oorkonde van de grondsteen uitdrukkelijk te vermelden dat op 20 september 1913 Mercurius in Weegschaal stond ?
We weten dat onze Aarde-ontwikkeling in feite uit twee delen bestaat, een Mars-fase en een Mercuriusfase. Mars zou dan staan voor de periode dat de mens altijd meer afdaalde in de materie, Mercurius voor de volgende periode van meer spiritualisering. We kunnen misschien het beeld gebruiken van ijzer (Mars) dat terug vloeibaar wordt : kwik (Mercurius).
Maar wat is er nu bijzonder aan Weegschaal ?
Dat legt Rudolf Steiner uit in de tweede voordracht van GA 102, in Berlijn op 27 januari 1908.

In de loop van de ontwikkeling van onze Aarde heeft de zon zich ooit losgemaakt van het hemellichaam dat toen nog de aarde, maan en zon bevatte. Dat was omdat bepaalde wezens een snellere ontwikkeling doormaakten dan de mens. Deze wezens scheidden zich af en namen een deel van de gemeenschappelijke woonplaats mee zodat er toen een zon was buiten de aarde.
Nog tijdens de Aarde-ontwikkeling zullen zon en aarde opnieuw verenigd worden. Maar tijdens de volgende fase, de Jupitertoestand, zullen aarde en zon terug uiteen gaan en later opnieuw versmelten. Het is pas in de Venustoestand dat aarde en zon één hemellichaam zullen blijven. Onze aarde is dan van planeet-toestand opgestegen naar ster-toestand. Maar daarmee eindigt het niet. Een ster-toestand ontwikkelt verder tot dierenriem-toestand.
Zoals de Aarde in haar Saturnusfase ooit ontstaan is vanuit de Dierenriem, zo zal zij zelf als Dierenriem een nieuwe kosmische ontwikkeling in gang zetten.

“Datgene wat een planetarisch bestaan gekend heeft, wat Zon is geworden, dat stijgt op tot een hemelse toestand, tot een dierenriemtoestand. En als het bij deze dierenriemtoestand aangekomen is, wat doet het dan ? Dan offert het zich ! Op een geheimzinnige wijze ontstond reeds de prilste toestand van de Aarde, de oude Saturnus, door een offer van de Dierenriem. De krachten die de eerste fijne Saturnusmassa samenbalden, waren krachten die uit de Dierenriem neerstroomden en de eerste kiem legden voor de fysieke mens op Saturnus.”

In de eerste helft van de Aarde-ontwikkeling stromen die krachten naar omlaag, naar het fysiek-worden, richting materie, in de tweede helft stromen ze omhoog, richting nieuwe dierenriem. Op dit ogenblik is het zo dat de opstijgende krachten behoren tot de zeven tekens
Ram – Stier – Tweelingen – Kreeft – Leeuw – Maagd – Weegschaal.
De neergaande krachten komen uit : Schorpioen – Boogschutter – Steenbok – Waterman – Vissen.
In het midden van de Aarde-ontwikkeling waren er evenveel neergaande als opstijgende krachten.

De krachten die opstijgen komen overeen met de hogere wezensdelen van de mens, met zijn hogere, edele eigenschappen. De krachten die neerdalen moeten eerst door de mens omgevormd worden tot opstijgende krachten. Alle krachten die opstijgend worden zijn ooit eerst neerdalend geweest.

Hoe is het gekomen dat van de mens uit eigenlijk iets kan opstijgen ? Want in de eerste helft van de Aarde-ontwikkeling is hij vooral een ontvangend wezen geweest.
Het laten opstijgen is pas mogelijk geworden doordat na een lange voorbereiding en ontwikkeling zijn Ik er gekomen is. In de grond is al wat op Saturnus gebeurd is, op de Zon, op de Maan, allemaal voorbereiding om het Ik te kunnen opnemen. Andere wezens hebben de woning geschapen voor het Ik. Nu, op de Aarde, is de woning zodanig voorbereid dat het Ik van de mens er kon intrekken. En vanaf dat ogenblik begon de mens vanuit zijn Ik zijn uiterlijke wezensdelen van binnenuit te bewerken. En daardoor ontstaat het overschot van opstijgende krachten. Zolang het Ik nog niet werkzaam was, ontwikkelden zich geleidelijk de opstijgende krachten tot aan het midden (Atlantis). Op het moment dat het Ik introk in de mens waren deze krachten zo ver dat ze elkaar in evenwicht hielden.
Tegenover zes opstijgende tekens Ram – Stier – Tweelingen – Kreeft – Leeuw – Maagd
stonden zes neerdalende : Weegschaal - Schorpioen – Boogschutter – Steenbok – Waterman – Vissen

Het ligt nu aan de mens om de weegschaal te doen uitslaan in de richting van de opstijgende krachten. Daarom hebben de occultisten het sterrenbeeld van het moment van de Ik-inslag “Weegschaal” genoemd.
Van nu af aan kon het Ik deelnemen aan de krachten van de dierenriem. Hoe meer het Ik ontwikkelt, hoe meer het in de dierenriem werkt. Er gebeurt niets in het binnenste van het Ik dat geen gevolgen heeft tot in de dierenriem. .

Wat met dit alles samenhangt is het feit dat de mens bestaat uit zeven wezensdelen :

7. Geestmens
6. Levensgeest
5. Geestzelf
4. Ik
3.Astraal lichaam
2. Etherlichaam
1. Fysiek lichaam

Nu zijn er ook wezens die als laagste wezensdeel niet een fysiek lichaam hebben maar een etherlichaam. Omdat ook zij uit zeven wezensdelen bestaan, hebben ze als hoogste wezensdeel niet een geestmens, maar iets daarboven dat we voorlopig een nr. 8 kunnen noemen. Andere wezens hebben als laagste wezensdeel een astraal lichaam en als hoogste een nr. 9. Dat gaat zo verder tot we bij wezens komen die als laagste een levensgeest hebben en als hoogste een nr. 12. Dat zijn zulke verheven wezens dat de mens zich eigenlijk geen voorstelling kan maken van die verhevenheid.

Tot hiertoe is de mens in de dierenriem tot aan de Weegschaal gekomen. Er is echter een wezen dat vanuit de hele dierenriem werkt, een wezen dat als onderste wezensdeel de Weegschaal heeft, zoals de mens als onderste deel Vissen heeft. Dat wezen stroomt leven uit over heel ons heelal.

“Zoals de mens leven opneemt, straalt dit Wezen leven uit over ons heelal. Dat is het Wezen dat het grote offer kon brengen en dat in de dierenriem ingeschreven is als het zich voor onze wereld offerende wezen. Zoals de mens omhoog streeft naar de dierenriem, zo zendt dit Wezen vanuit de Ram zijn offergave. En zoals de mens zijn Ik richt tot de Weegschaal, zo laat dit Wezen zijn wezenheid stromen over onze sfeer als offer. Men omschrijft daarom ook deze wezenheid als het zich offerende ‘Mystieke Lam’, want lam is hetzelfde als Ram; vandaar de benaming van het zich offerende lam of Ram voor de Christus.
Ik heb u nu de Christus gekarakteriseerd als behorende tot de hele kosmos. Zijn Ik gaat tot de Ram; en als het Ik tot de Ram reikt, dan wordt het daardoor het ‘Grote Offer’ zelf en staat aldus met de hele mensheid in een relatie en op een bepaalde manier zijn de wezenheden en krachten die op de Aarde zijn, Zijn scheppingen. Hij staat wat betreft Zijn volledige wezenheid in de zon en is in Zijn scheppingen verbonden met maan en aarde en Zijn kracht ligt in het sterrebeeld van het Lam. Aldus liggen de krachten die maken dat Hij schepper van deze wezens kon worden in het sterrebeeld van de Ram of Lam.”


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

20 september 1913 – een willekeurige datum ?

In De Brug 68 kon u een verslag lezen van voordrachten van Christian Lazarides. Daarin werd gewezen op het feit dat Rudolf Steiner een positieve daad stelde die een tegengewicht bood voor iets negatiefs dat zich rond datzelfde ogenblik op een andere plaats in de wereld voordeed :

“Op 10 januari 1910 begon Leadbeater met de inwijding van Krishnamoerti.
De inwijdingsceremonie duurde 3 dagen en eindigde op 12 januari. Dezelfde dag schreef Besant aan Leadbeater als een soort samenvatting van wat zij zogezegd op afstand had meegevolgd :
“Het staat dus onomstotelijk vast dat de Heer Maitreya het lichaam van dit lieve kind zal in bezit nemen.”
Met deze zin maakte de voorzitster van de Theosophische Vereniging de verkeerde opvatting van een fysieke terugkeer van een “Maitreya-Christus” tot een onwrikbaar dogma voor de gehele Theosophische Vereniging. In zekere zin was dit het dieptepunt van een spiritueel ontspoorde ontwikkeling zoals Steiner die jarenlang had kunnen waarnemen.
Op een of andere –waarschijnlijk occulte - manier moet Steiner op de hoogte geraakt zijn van deze “inwijding”. Zonder aarzelen ging hij over tot een geestelijk corrigerende daad en vertelde nog dezelfde dag aan de theosofen die zijn voordrachtenreeks over het Johannes-evangelie bezochten, de waarheid over de etherische terugkeer van de Christus.”

Zou 20 september 1913 ook zo’n bewust tegengewicht kunnen zijn ? Want de weersomstandigheden op de dag en het ogenblik van de grondsteenlegging waren allesbehalve gunstig : gietende regen en een verschrikkelijk onweer, zoals we kunnen lezen in het relaas van deze gebeurtenis door Nelly Grosheintz-Laval en Max Benzinger ( in “Erinnerungen an Rudolf Steiner”).

Op 20 september 1913 vindt men niet direct een speciale gebeurtenis, maar wel op 18 september :

De wetsvoorstel dat het Federal Reserve System en de Federal Reserve Board in het leven riep werd goedgekeurd door de Amerikaanse Kamer van Volksvertegenwoordigers.

Daarmee werd de controle over de geldstroom overgedragen van het Amerikaanse volk aan de bankwereld en daarmee had Ahriman een meesterzet gedaan om de menselijke ontwikkeling te beïnvloeden in de richting van collectiviteit en weg van individualiteit.
Vóór we hier verder op in gaan, keren we even terug naar GA 104, de voordrachten over de Apokalyps. In de 7de voordracht herinnert Rudolf Steiner ons aan het dieptepunt in de menselijke ontwikkeling dat we nu bereikt hebben. Vanaf dit punt moet het terug richting vergeestelijking gaan. Dat we al onder dat dieptepunt gaan, kunnen we aan de meest triviale zaken aflezen, zegt hij. Maar als voorbeeld kiest hij uitgerekend het bankwezen !

“De mens is in feite al in de afgrond ingedaald en we kunnen aan de meest wereldlijke zaken vaststellen hoe dat van jaar tot jaar verder gaat. De persoonlijkheid komt tot op een punt waar ze zichzelf nog kan redden. Doet ze echter niets, dan zinkt ze verder in de afgrond, dan wordt ze niet gered om op te stijgen tot de geestelijke wereld. In de bankwereld bvb. is de persoonlijkheid versplinterd. Toen de Rothschilds zich vanuit Frankfurt over de wereld verspreidden, was het bankwezen een zaak van persoonlijke begaafdheid, de persoonlijkheid zette zich in voor het geldwezen. Vandaag zien we het bankwezen onpersoonlijk worden. Het kapitaal komt in handen van vennootschappen, wordt niet meer door individuele mensen bestuurd. Het begint zichzelf te besturen. Dat zijn compleet objectieve krachten die in het kapitaal werken en zelfs reeds krachten binnen dit gebied die al het willen van de persoonlijkheid naar zich toe trekken, zodat de persoon machteloos wordt.”

.
Over het Federal Reserve System kan men lezen bij Antony Sutton. Hij noemt het een samenzwering en dat was het ook want de mannen die in 1910 in ’t geheim bijeenkwamen op het Jekyl-eiland beschouwden zichzelf als samenzweerders :

“Hoewel ik van oordeel ben dat de maatschappij er baat bij heeft dat de zaken van grote firma’s in het openbaar verlopen, toch was er een moment, zo rond het einde van 1910, dat ik zelf even verdoken, ja even heimelijk handelde als de eerste beste samenzweerder. Niemand van ons die aan die bijeenkomst deelnamen, had het gevoel dat wij samenzweerders waren; integendeel, we waren ervan overtuigd een daad van patriottisme te stellen. We wilden een mechanisme op poten zetten dat de zwakke kanten van ons banksysteem zou corrigeren. De paniek van 1907 had dit zwak punt duidelijk gemaakt. Ik denk niet dat ik overdrijf als ik zeg dat onze geheime uitstap naar Jekyl-eiland de basis gelegd heeft voor wat later het Federal Reserve System werd.”
( Frank Vanderlip in “From Farm Boy to Financier” - 1935)

Uit hoofdstuk 8 :

In 1910 kwamen zes prominente Wall Street bankiers samen op het Jekyl-eiland (vóór de kust van Georgia) om plannen te beramen voor een centraal banksysteem voor de Verenigde Staten.
Het Federal Reserve System is het resultaat van een samenzwering. Een samenzwering wordt wettelijk gedefinieerd als een geheime samenkomst met een illegaal doel. Welnu, de bijeenkomst was geheim, er waren zes personen bij betrokken en ze had een illegaal doel, zoals we verder zullen aantonen. De zes samenzweerders waren :
- Senator Nelson Aldrich, schoonvader van John D. Rockefeller Jr.
- de Duitse bankier Paul Warburg van de Warburg firma in Duitsland en Kuhn Loeb in de V.S.
- Henry P. Davison, partner van J.P. Morgan en voorzitter van de Bankers Trust Company
- Benjamin Strong, vice-president van de Bankers Trust
- Frank Vanderlip, voorzitter van de National City Bank
- Charles D. Norton, president van de First National Bank.

De samenzweerders wisten dat ze absolute geheimhouding moesten betrachten. Als er ooit een Wall Street naam in verband zou worden gebracht met het wetsvoorstel, dan zou dat de kus des doods betekenen. Niet alleen werden er codenamen gebruikt, maar alles werd gedaan opdat het publiek geen lucht zou krijgen van hun bijeenkomsten en discussies. Het lijdt geen twijfel dat het wetsvoorstel nooit wet had kunnen worden indien het publiek in 1913 geweten had wat we nu weten. ( ... )

Frank Vanderlip vertelt over de geheime bijeenkomst :

"Omdat het fataal zou geweest zijn voor senator Aldrichs plan indien iemand te weten kwam dat hij een beroep deed op Wall Street mensen om zijn rapport en wetsvoorstel op te stellen, werden er voorzorgsmaatregelen genomen. We spraken af om onze familienamen niet te gebruiken, en erop te letten dat we de avond vóór ons vertrek niet zouden samen op restaurant gaan, en ieder apart zou aankomen aan ons vertrekstation aan de kust van New-Jersey, bij de monding van de Hudson-rivier. Daar zou senator Aldrichs privé-wagon achteraan de trein gekoppeld worden die naar het Zuiden reed. Toen ik in die wagon kwam waren de blinden neergelaten, een zwakke schijn verraadde de contouren van de vensters. We spraken elkaar aan met Ben, Paul, Nelson, Abe ...
De bedienden op de trein kenden misschien de identiteit van één van ons, maar ze kenden zeker niet iedereen en het was juist al onze namen samen in een of ander artikel die onze mysterieuze reis van betekenis zou gemaakt hebben in Washington, op Wall Street, zelfs in Londen. We mochten eenvoudigweg niet ontdekt worden of al onze tijd en moeite was voor niets geweest. Als het publiek te weten kwam dat onze groep bijeengekomen was en een wetsvoorstel geschreven had, dan zou dit voorstel nooit een schijn van kans gehad hebben in het Parlement.”

De laatste zin zegt het allemaal met de woorden van iemand die erbij was : dit was een geplande samenzwering. Het Amerikaans publiek zou nooit het monopolie over het geld overdragen aan een klein groepje. Had men niet juist de Sherman-Antitrust-wet aangenomen die monopolies in de handel verbood ? Nu een geldmonopolie toestaan zou nog veel minder aannemelijk zijn. Daarom slopen de bankiers in het midden van de nacht naar een afgelegen eiland en gebruikten codenamen en vermommingen !
Vanderlip beschrijft dan verder het verloop van de bijeenkomst, dat hijzelf en Strong het zgn. Aldrich-rapport schreven en de wet die aan de Senaat moest voorgelegd worden. Wat interessant is, is de bewering van Vanderlip dat de bankiers dit deden in het belang van het land, veel meer dan voor hun eigen zelfzuchtig belang. Wat deze groep voorstelde – en feitelijk ook uitvoerde in 1913 – was om goud en zilver te vervangen door een papierfabriek die zijzelf controleerden. Hoe men dit als een daad van algemeen belang durft voorstellen, gaat waarschijnlijk het petje van de meeste lezers te boven.

“We werden per schip van het vasteland naar Jekyl-eiland gebracht en gedurende een week of 10 dagen waren we volledig van de buitenwereld afgesloten, zonder enig contact per telefoon of telegraaf. We waren van de aardbol verdwenen. Daar waren een hoop kleurlingen als bedienden maar die hadden geen flauw idee van wie Ben of Paul of Nelson waren; zelfs Vanderlip of Davison of Andrew waren hun totaal onbekend. Daar werkten we dan in het clubhuis. We keerden terug naar het Noorden, in het grootste geheim, net zoals we gekomen waren. Er werd overeengekomen dat senator Aldrich de wet zou voorleggen aan de Senaat. De wet geraakte bekend onder de naam Aldrich-plan. Aldrich en Andrew verlieten ons in Washington en Warburg, Davison, Strong en ikzelf keerden naar New York terug.”

De wet geraakte toen niet door de Senaat en de Money-Trust was verplicht om een andere weg te bewandelen …

Woodrow Wilsons campagne voor het presidentschap werd voor 2/3 betaald door slechts zeven personen, allen uit de wereld van de banken en grote concerns. Hij stelde zich voor als de man van de vrede en tegen de trusts en monopolies maar in feite was hij hun marionet.

In maart 1912 sprak Frank Vanderlip met Colonel House ( Wilsons alter ego a.h.w.) en twee weken later kwam een groep bankiers naar het Witte Huis met een voorgedrukt wetsontwerp ter hervorming van het geldsysteem dat Wilson aan het Congress moest voorleggen. House merkte op dat het niet slim was om zo openlijk de macht van de Morgan-groep te demonstreren door al een voorgedrukte wettekst te presenteren aan het parlement. Dus werd de tekst overgetypt zodat hij meer op een authentiek wetsvoorstel leek. Deze tekst, de Glass-Bill genoemd (naar senator Glass) werd op 18 september 1913 door de Kamer aangenomen (287 tegen 85). De meeste volksvertegenwoordigers hadden geen idee waarover het ging.



President Wilson tekende de Glass-Owen-Bill op 21 december 1913 zodat die rechtsgeldig werd. Is het toevallig dat zijn beeltenis prijkte op het grootste bankbiljet, dat van 100.000 dollar (dat alleen gebruikt werd voor transacties tussen banken onderling) ?

Antony Sutton stelt in het begin van zijn boek :

“Dat dit monopolie nog altijd bestaat komt omdat de mensen lui zijn en zo lang hun eigen leven min of meer in orde is, hebben ze geen reden om de manipulaties van de Fed in vraag te stellen. Zelfs als ze geïnteresseerd zijn, dan zullen ze weinig boeken vinden met de echte feiten. De academische wereld heeft te veel belang bij het beschermen van dit monopolie. Een academisch boek dat de Fed kritisch bespreekt zal nooit een uitgever vinden en de econoom moet er niet aan denken om ergens nog een leerstoel te bemachtigen.”



Op de website van Counterpunch staat een artikel van Ismael Hossein-Zadeh van18 december 2015 “Who Owns the Federal Reserve Bank and Why is It Shrouded in Myths and Mysteries?” Dat begint met een citaat van Henry Ford :

“Het is maar goed dat het volk van deze natie niets begrijpt van ons bankwezen en geldsysteem, want als dat wel het geval zou zijn, dan denk ik dat er morgenvroeg al een revolutie uitbreekt.”

We lezen daar ook de bekende uitspraak van A.M. Rothschild :

“Laat mij de controle over de geldstroom van een natie, en dan kan het mij niet schelen wie de wetten maakt.”

En verder :

“Een [private] Centrale Bank is een instelling die een dodelijke vijand is van de principes en de vorm van onze Grondwet . . . . Als het Amerikaanse volk toelaat dat private banken de uitgifte van hun munt controleren . . ., dan zullen de banken en concerns die daarmee gemoeid zijn het volk beroven van al zijn bezit tot op een dag de kinderen dakloos zullen ontwaken op het continent dat hun voorvaderen veroverd hebben” (Thomas Jefferson, derde U.S. President).

In 1836 schafte Andrew Jackson de Bank of the United States af, omdat hij vond dat die een onnodige en ongezonde invloed uitoefende op de nationale economie. Van dan af, tot 1913, hebben de Verenigde Staten niet toegelaten dat er een private centrale bank opgericht werd. Gedurende die periode, bijna driekwart eeuw, werd het monetair beleid min of meer uitgevoerd volgens de bepaling in de Grondwet, the U.S. Constitution : “Alleen het Congress heeft de bevoegdheid . . . om de munt te slaan en de waarde daarvan te regelen” (Article 1, Section 8, U.S. Constitution).
Niet lang vóór de oprichting van de Federal Reserve Bank in 1913, verklaarde President William Taft (1909-1913) zijn veto te stellen bij ieder wetsvoorstel dat de oprichting van een private centrale bank voorzag.
Spoedig nadat Woodrow Wilson William Taft opgevolgd had als president, werd de Federal Reserve Bank opgericht (December 23, 1913), waarbij de macht van de U.S. banken gecentraliseerd werd in een entiteit die volledig eigendom was van privé-personen en die de interestvoet, geldvoorraad, kredietverschaffing, inflatie, en ( onrechtstreeks) de tewerkstelling controleerde.
Deze instelling kon geld lenen aan de regering en daarop een intrest krijgen, een vergoeding, terwijl de regering even goed dat geld zelf had kunnen creëren zonder een vergoeding te moeten betalen. Sindsdien zagen we de nationale schuld altijd maar toenemen, want de regering ging liever lenen dan zichzelf te financieren, zoals ze gedaan had vóór het monopolie aan een Centrale Bank werd toegestaan.
Drie jaar nadat hij de Federal Reserve Act met zijn handtekening rechtsgeldig had gemaakt, schijnt Wilson gezegd te hebben :

“Ik ben een zeer ongelukkige man. Ik heb zonder te weten mijn land geruïneerd. Een grote industrie- natie wordt nu gecontroleerd door een kredietsysteem. Dit systeem is geconcentreerd. De groei van de natie en al onze activiteit liggen in de hand van enkele mannen. We zijn één van de slechtst geregeerde, één van de meest gecontroleerde regeringen geworden van de beschaafde wereld. Niet langer een regering met een vrije mening, niet langer een regering met een overtuiging en de stem van de meerderheid, maar een regering die afhankelijk is van de mening en de dwang van een kleine groep heersende mannen.”


Bron :
http://www.counterpunch.org/2015/12/18/who-owns-the-federal-reserve-bank-and-why-is-it-shrouded-in-myths-and-mysteries/


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

De crash van 1907

Antony Sutton : “In het maatschappelijk debat over de noodzaak van een Federal Reserve System werd er dikwijls verwezen naar de crash van 1907. De Fed zou het instrument worden om paniek op de financiële markten te vermijden. Maar de paniek van 1907 was doelbewust gecreëerd door de Standard Oil-clan en de Morgan-firma. Dat werd pas vele jaren later aangetoond.”

Rudolf Steiner bespreekt deze crash in GA 337b, vanaf blz. 270, hij wijst erop dat economische cyclussen niet zomaar als onvermijdelijke natuurverschijnselen moeten beschouwd worden, de menselijke wil speelt daarin :

“Wat doet de econoom en allen die op economische hogescholen zitten als ze bvb. de economische crisis van 1907 willen bestuderen ? Ze bestuderen hoe het er daarvoor aan toe ging, economisch gezien, en dan zien ze dat 1906 een gunstige conjunctuur vertoonde. En dan proberen ze in die periode de oorzaken te vinden voor de economische ramp van het jaar daarna. Als men zo te werk gaat, dan kan men zichzelf met allerhande schimmige begrippen verzadigen en dan is men hoegenaamd niet meer in staat om correct het sociale leven te vatten. Als men zich echter geesteswetenschappelijk geschoold heeft, dan vraagt men naar economische feiten en dan ontdekt men voor de crisis van 1907 dat er in Amerika een machtige financiële magnatengroep bestond die meer dan 30 banken en meer dan 30 grote spoorweglijnen en nog veel meer in bezit had. Dit machtige consortium kocht in alle stilte een soort aandelen op die op de Europese beurzen verhandeld werden. Het deed dit zo massaal dat bijna al deze papieren in het bezit van dit consortium waren. Door allerlei machinaties kon men Europese banken en ondernemingen overtuigen om deze papieren “op termijn” te kopen.”

In de voetnoot van de uitgever (op blz. 412) lezen we :

"Het gaat over zgn. termijnhandel op de beurs waarbij de afname en levering van de waar of van het waardepapier, pas op een latere termijn gebeurt, maar wel aan de koers die bij het sluiten van het contract vastgelegd is. Het voorwerp van de levering hoeft niet in het bezit van de verkoper te zijn op het ogenblik van het sluiten van het contract. De koper hoopt op een toekomstige hogere koers, de verkoper op een lagere. De verkoper speculeert dus op het dalen der prijzen terwijl de koper omgekeerd rekent met een verhogen ervan. "

Steiner gaat verder :

“In de tijd tussen de verkoop en de levertermijn kon men vanuit Amerika de koers geweldig in de hoogte manipuleren, met als gevolg een vreselijke overbelasting van de Europese geldmarkt, wat dan de crisis veroorzaakte. ( … ) Deze crisis was dus veroorzaakt vanuit de wil van die mensen.”

In een andere voetnoot van de uitgever (op blz. 411) lezen we :

"Rudolf Steiner haalde zijn informatie over deze geldmanipulaties uit het boek van Conrad Max von Unruh “Zur Psychologie der Sozialwissenschaft” (Leipzig 1918) waar in het derde hoofdstuk de crisis van 1907 behandeld wordt : “Het voorspel van de grote crisis die de herfst van 1907 in New York uitbrak was de boevenstreek van bepaalde Amerikaanse speculanten. ( … ) Toen de tijd van de verplichte levering aanbrak werd de schijnkoers met meerdere honderd procenten omhooggedreven. In 1907 deed men het omgekeerde. De Morgan-groep verkocht massaal deze overgewaardeerde papieren en trok reusachtige sommen geld uit de markt. Wegens een zogezegd gebrek aan geld weigerden de Morganbanken in augustus 1907 de gewone kredieten. Duizenden bedrijven, zelfs nationale banken konden niet meer betalen, honderdduizenden mensen gingen bankroet, ook in Europa. De Bank van Engeland moest haar discontovoet op 7%, de Duitse Reichsbank op 8% brengen, paniek deed het kredietgebouw van de hele wereld daveren. Pas toen de intrestvoeten voor leengeld die ongehoorde hoogte hadden bereikt, gaven de Morganbanken terug geld en kochten de waardepapieren voor de ingestorte prijzen op. De buit was binnen !”


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Onze katholieke erfenis

In de zevende voordracht van de voordrachtencyclus over de Apokalyps herinnert Rudolf Steiner ons eraan hoe de mensheid van een toestand van onbewuste helderziendheid afdaalde in de materie tot op een soort nulpunt en dat zij van dan af terug moest opstijgen tot een bewust helderzien of direct contact met het geestelijke. Zo stond het ook al in Brug 5 :


“Het belangrijkste punt waar de menselijke persoonlijkheid neerdaalt tot op de aarde en waar ze moest omkeren, dat is het punt waar de Christus Jezus verschijnt op de aarde. Hij gaf de Aarde de kracht die het mogelijk maakte weer op te stijgen. En de mensheid stijgt omhoog in dezelfde mate als ze gemeenschap heeft met Christus Jezus. In de mate dat voor een groter deel van de mensheid het inzicht groeit wat deze gebeurtenis in feite betekende, in de mate dat voor die mensen de Christusimpuls tot de eigen impuls in hun eigen innerste wezen wordt van waaruit ze werken en hun bestaan vorm geven, in die mate zal de mensheid de weg naar omhoog vinden. Altijd meer en meer moet de mens leren verstaan wat Paulus zei : niet ik ben het die werkt, maar de Christus werkt in mij.”


Onze katholieke voorouders, onze katholieke geestelijken van weleer, hadden geen antroposofie, maar het inzicht dat Rudolf Steiner hierboven verwoordt, leefde in hun zielen en kleurde hun zieleleven en gaf hun de innerlijke kracht om zich staande te houden in een leven vol ontberingen en materieel gebrek.
Antroposofie is er voor de mens van het tijdperk van de bewustzijnsziel, maar in het beginstadium waarin wij nu leven blijven de inzichten nog al te veel in het hoofd steken.
Daarom is het goed om eens terug te grijpen naar ons katholiek erfdeel en daar de erfstukken ter hand te nemen, af te stoffen en te bekijken of ze ook voor onszelf in deze tijd nog dienstig kunnen zijn. Vooral om de inzichten van het hoofd in het hart en de wil te krijgen.
Hoeveel antroposofen lezen de voordrachten over de evangelies en laten de inzichten even diep doordringen in hun gemoed als onze katholieke voorvaderen dat deden ?
Hoeveel antroposofen lijden onder het besef dat er zovele mensen leven die de Christus niet kennen ?
Bij vele echte katholieken was dat lijden reëel, zoals we op de volgende bladzijden kunnen lezen.
De tekst aan de linkerzijde komt uit : “Gethsemani – Heilig-Uurgebeden” door L. Lammertyn, Redemptorist. De derde druk – 45ste duizendtal, 1932 (het boek werd ook in ’t Frans vertaald).

.
Aan de rechterzijde :
“De Christenheid of Europa” door Novalis ( 1772 – 1801), de eerste en de laatste bladzijde van dit opstel.
Voor alle duidelijkheid : Novalis was geen katholiek.

“Het waren schone, schitterende tijden, toen Europa een christelijk land was, toen een enkele Christenheid dit naar menselijke aard ingericht werelddeel bewoonde; één groot gemeenschappelijk belang verbond de meest afgelegen provincies van dat uitgestrekt geestelijk rijk. Zonder over grote wereldlijke bezittingen te beschikken, leidde één Opperhoofd de grote politieke machten en bracht ze eendrachtig samen. Een talrijk gilde waarbij iedereen werd toegelaten, was rechtstreeks aan zijn gezag onderworpen, gaf gehoor aan zijn wenken en streefde er met ijver naar om zijn weldoende macht te versterken. Ieder lid van dit gilde werd alom geëerd en als de gewone stervelingen bij zo iemand troost of raad, hulp of bescherming zochten in ruil daarvoor, ruimschoots voorzagen in zijn talloze behoeften, dan vond hij van zijn kant bescherming, aanzien en gehoor bij hen die nog machtiger waren, en allen waren vol toewijding voor deze met wonderbare krachten toegeruste mannen, als kinderen des hemels, wier aanwezigheid en genegenheid een menigvoudige zegen verbreidde. Een kinderlijk vertrouwen bond de mensen aan wat zij verkondigden. Hoe opgeruimd kon ieder zijn aardse dagtaak vervullen omdat hem door deze heilige mensen een veilige toekomst werd voorbereid en iedere misstap door hen werd vergeven, iedere vlek van het leven door hen werd uitgewist en opgehelderd. Zij waren de ervaren stuurlui op de grote onbekende zee; onder hun hoede mocht men alle stormen gering achten en mocht men vol vertrouwen rekenen op een veilige landing op de kust van het ware vaderland. De meest woeste, de meest vraatzuchtige neigingen moesten wijken voor de eerbied en de gehoorzaamheid, aan hun woorden verschuldigd. Zij predikten niets dan liefde tot de heilige, wonderschone Vrouw der Christenheid, die, met goddelijke krachten uitgerust, bereid was iedere gelovige uit de vreselijkste gevaren te redden. Zij verhaalden over mensen die sedert lang waren gestorven en nu zalig in de hemel, en die door hun aanhankelijkheid en trouw aan die zalige Moeder en haar hemels, minzaam Kind, aan de bekoringen der aarde weerstand hadden geboden, tot goddelijke eer waren gekomen en nu tot beschermende en weldoende Machten waren geworden over hun levende broeders, bereidwillige helpers in de nood, verdedigers van de menselijke zwakheden en ijverige vrienden van de mensheid bij de Hemelse Troon. Met welk een opgewektheid verliet men de schone vergaderingen in de geheimnisvolle kerken, die met stichtende beelden waren versierd, met zoete roken vervuld, en opgeluisterd met gewijde, verheffende muziek.” ( … )


“Het Christendom komt voor onder drie vormen. De eerste is het element dat ontstaan geeft aan de godsdienst, de vreugde die men aan elk soort van religie beleeft. De tweede is het middelaarschap, het algemeen geloof aan de vatbaarheid van al het aardse, om brood en wijn des eeuwigen levens te zijn. De derde is het geloof aan Christus, Zijn Moeder en de Heiligen. Kiest welke vorm gij maar wilt, kiest ze alle drie, daar komt het niet op aan, gij wordt aldus Christenen, leden van een enige, eeuwige en onzegbaar gelukkige gemeenschap.
Het oud katholiek geloof, de laatste van die drie vormen, was een ijverig, een bezield Christendom. Zijn alom-tegenwoordigheid in het leven, zijn liefde tot de kunst, zijn grote menslievendheid, de onverbreekbaarheid van zijn huwelijksbanden, zijn liefderijke mededeelzaamheid, zijn vreugde scheppen in armoede, gehoorzaamheid en trouw, stempelen hem onmiskenbaar tot een echte godsdienst en vormen de grondslagen van zijn wet.
Het is gelouterd geworden in de stroom der tijden; innig en onverbreekbaar verbonden met de beide andere vormen van het Christendom, zal het voor eeuwig deze aarde gelukkig maken. Zijn toevallige vorm is zo goed als vernietigd, het oude pausdom ligt in het graf en Rome is voor de tweede maal een ruïne geworden. Zou het protestantisme niet eindelijk ophouden te bestaan en plaats maken voor een nieuwe, duurzamer Kerk?
De overige werelddelen wachten op Europa's herstel en opstanding, om aan te sluiten en medeburgers te worden van het Rijk des Hemels. Zouden er dan weldra niet weer tal van verheven geesten in Europa dienen gevonden te worden? En zouden niet alle oprechte geloofsgenoten met een vurig verlangen moeten bezield zijn om de hemel op aarde te aanschouwen? En gaarne samen komen en gewijde gezangen aanheffen? De Christenheid moet weer levend worden en bedrijvig en zonder zich om landsgrenzen te bekommeren, zich weer ontwikkelen tot een zichtbare Kerk die alle naar het bovenaardse dorstende zielen in haar schoot opneemt en met vreugde als bemiddelaarster optreedt tussen de oude en de nieuwe wereld.
Zij moet de overvloedshoorn van haar zegeningen weer over de volkeren uitstorten. Uit de gewijde schoot van een eerbiedwaardig Europees concilie zal de Christenheid weer verrijzen en die opstanding van de godsdienst zal geschieden naar een alomvattend, goddelijk plan. Niemand zal dan nog opkomen tegen christelijke of wereldlijke dwang, want het wezen van de Kerk zal echte vrijheid zijn en alle noodzakelijke hervormingen zullen onder haar leiding als vreedzame, gewone staatszaken tot stand worden gebracht. Wanneer zal dat zijn? Daar moet niet naar worden gevraagd. Geduld maar, hij zal, hij móet komen, die heilige tijd van eeuwige vrede, waarin het nieuw Jeruzalem de hoofdstad van de wereld zal zijn. Blijft intussen moedig en opgewekt, mijn geloofsgenoten, in de gevaren van deze tijd, verkondigt met woord en daad het goddelijk evangelie en blijft trouw aan het waar en eeuwig geloof tot in de dood.”



*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

Onderstaande anekdote verscheen ooit in De Brug nr. 7. Het leek ons een goed idee om ze op deze plek eens opnieuw op te nemen. Het gebeurde tijdens de cursus voor theologiestudenten, het begin van de Christengemeenschap (1921). Deze cursus werd in Dornach gehouden voor ongeveer 130 tot 140 deelnemers. Gottfried Husemann vertelt :

[ ... ] "Oneindig vele vragen werden gesteld en altijd beantwoord, de ene keer lang en uitvoerig, de andere keer in enkele zinnen. ( … )

Dikwijls kwam het tot nogal drastische antwoorden. Zo verklaarde bvb. eens een jongeling die zichzelf al een hele man vond, dat hij de behoefte voelde om meer de Vader te vereren dan de Christus. "Ja" zei Dr. Steiner heel rustig en vriendelijk," als U die behoefte voelt ... maar christelijk is het niet."

Een andere keer werd de vraag gesteld naar de toekomst van de bestaande kerken. Rudolf Steiner verstond het niet. Het was voor hem dikwijls lastig om de onlogische gedachtensprongen van zijn medemensen direct te moeten begrijpen. In zulke gevallen legde hij zijn hand aan zijn oor en vroeg om de vraag te herhalen; hij verstond het terug niet, ging tenslotte naar de vraagsteller en vroeg het nog eens. Dan klonk het, met grote verbazing: "Ach zoo -die oo liet hij lang aanhouden- U bedoelt de toekomst van de gevestigde kerk. Nu dan moet ik U zeggen dat ik overtuigd ben dat, als U hier nu niet met iets nieuw begint, dat er dan over honderd jaar van een christelijke kerk hoegenaamd geen sprake meer zal zijn."
Op zulke ogenblikken kon de verantwoordelijkheid voor hetgeen ons te doen stond tot in het onmetelijke groeien. [ ... ] .



Hoe zit het met de gevestigde kerk in 2017 ? We beginnen met een lezersbrief in ’t Pallieterke:

Heilige Stoel op drift ?
’t Pallieterke - 04 Mei 2017


De beelden van de paus - op bezoek in Egypte - in warme omhelzing met de plaatselijke islamitische leidsman herinnerden onwillekeurig aan de waarschuwende woorden van islamkenner Koenraad Elst:
“... maar het geeft een idee van de bochten waarin de hoeders der christenheid zich tegenwoordig wringen om toch maar de islam te kunnen ophemelen.” (Het Boek bij het Boek. p. 49).
Het is overigens niet de eerste maal dat Franciscus toenadering zoekt en daarbij benadrukt dat de islam een godsdienst van de vrede is. Wordt hier niet te veel éénrichtingsvoetbal gespeeld?... Zou het toeval zijn dat in de jongste maanden merkwaardige fenomenen opduiken in de christelijke wereld ?
Zo ontspon zich recentelijk een heftige polemiek in de Milanese krant LIBERO (09/04) onder de hoofding “La protesta di un credente” (Het protest van een gelovige). Redacteur Antonio Socci had scherpe kritiek geuit naar aanleiding van commentaar verschenen in AVVENIRE (krant van de bisschoppen). Het ging daarbij om uitspraken van de paus omtrent de eigenheid van Jezus die in Avvenire verdoezeld werden weergegeven, maar in Libero scherp tegen het licht werden gehouden. Dat daarbij geloofsthema’s zoals de H. Drievuldigheid op de helling worden gezet, verwekt uiteraard deining.
Ook de benoeming door de paus van een nieuwe generaal-overste van de jezuïeten roept vragen op. Deze E.P. Sosa bestaat het om te proclameren dat niemand weet wat Jezus precies verkondigd heeft omdat ... er in die dagen nog geen bandrecorders waren!

Padre Arturo Sosa Abascal



Geïntrigeerd door deze lezersbrief gingen we eens op zoek op het internet naar enkele Italiaanse sites. Antonio Socci kwam daar ook al vroeger in het nieuws :

28 feb 2017 19:03 1. ANTONIO SOCCI SPARA LA BOMBA: “IN VATICANO C’E’ UN PIANO PER FAR DIMETTERE IL PAPA” 2. “GRAN PARTE DEI CARDINALI CHE VOTARONO BERGOGLIO È PREOCCUPATA E IL PARTITO CURIALE CHE ORGANIZZÒ LA SUA ELEZIONE E CHE LO HA AFFIANCATO, SENZA MAI DISSOCIARSI, STA COLTIVANDO L'IDEA DI UNA ‘MORAL SUASION’ PER CONVINCERLO ALLA PENSIONE...” 3. “A QUATTRO ANNI DALLA ‘RINUNCIA’ DI BENEDETTO XVI, LA SITUAZIONE DELLA CHIESA SI È FATTA ESPLOSIVA, AL LIMITE DI UNO SCISMA, PIÙ CATASTROFICO DI QUELLO DI LUTERO. I CARDINALI HANNO IL NOME DI CHI DOVREBBE ‘RICUCIRE’ LA CHIESA IN FRANTUMI”. ECCO CHI...

Volgens Socci zou er in het Vaticaan een draagvlak bestaan om de huidige paus aan de kant te schuiven door hem proberen te overtuigen om op pensioen te gaan.
“Vier jaar nadat Benedictus XVI zich teruggetrokken heeft, is de situatie van de Kerk explosief, op de rand van een schisma, erger dan in de tijd van Luther.”
Op de blog van Antonio Socci vinden we nog meer : over godslasteringen door deze paus :

Giorni fa Der Spiegel ha riferito le parole di papa Bergoglio ad alcuni fedelissimi:
«Non è escluso che io passerò alla storia come colui che ha diviso la Chiesa Cattolica».
È per questo che il suo amico Eugenio Scalfari lo considera il più grande «rivoluzionario».

Tijdens een ziekenbezoek klonk het : “Is God onrechtvaardig ?
Ja, Hij is onrechtvaardig geweest met Zijn Zoon door hem naar het kruis te sturen.”

Een uitspraak die vele gelovigen geweldig geschokt heeft en als een blasfemie wordt beschouwd. Er wordt ook verwezen naar een artikel in Der Spiegel waar de volgende uitspraak van paus Bergoglio aangehaald werd :
“Het is niet uitgesloten dat ik de geschiedenis zal ingaan als diegenen die de Katholieke Kerk verdeeld heeft.”
Het is daarom dat zijn vriend Eugenio Scalfari hem beschouwt als de grootste “revolutionair”.

Zelfs het Amerikaanse Newsweek stelt de vraag : Is de Paus katholiek ?



Vele mensen vinden hem een toffe paus omdat hij zo verzoenend is : islam, christendom, wat maakt het uit, als de mensen maar overeenkomen, het geloof op zich doet er in feite niet veel toe …
Wat dacht Rudolf Steiner van zo’n ingesteldheid ?

In GA 343 “Voordrachten en cursussen over christelijk-religieus werken”, op blz. 454, lezen we de opmerking van een deelnemer : wij staan zeer negatief tegenover het idee dat een mens mag zijn wat hij wil (op godsdienstig gebied), als hij maar gelovig is.

Blijkbaar heeft Rudolf Steiner ook die “starke Abneigung”, want hij antwoordt :

“Dan kunnen we even goed het christendom laten varen, dan hebben we het christendom niet nodig, we kunnen het hindoeïsme of het boeddhisme aannemen. Het christendom vereist dat men onderscheid maakt tussen de Vader en de Zoon.”


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Meditatie

Het onderstaande komt ook uit de Heilig-Uurgebeden van pater Lammertyn. Over het specifiek katholieke kunnen we over lezen, maar er wordt hier gewezen op een geweldige spirituele realiteit.

Is dit geen voorbeeld en streefdoel voor antroposofen ? Maken dat er iedere minuut, iedere seconde, ergens ter wereld een antroposoof is die zijn gedachteleven ter hand neemt en bewust zijn ziel vult met een geestelijke inhoud. Zijn of haar meditatie gaat niet verloren ….


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*




Terug naar het thuisblad

*

*

*

*

*