Inhoudstafel van Brug 79
( maart 2013)
De meditatieweg van de Michaëlschool
De drie dieren in het rode venster
Walter Weber
Hiëronymus Bosch
“De aardse en de kosmische mens”- deel twee
E.U. = antichristelijk
Varkens houden van antroposofie
Dierenleed wreekt zich
+ Groter lettertype + Kleiner lettertype
* * * * * * * * * * * * * * *
.
Editoriaal
van “Der Europäer” jg. 16 - nr.5 - maart 2011 :
door Thomas Meyer
Naar aanleiding van Rudolf Steiners 150ste verjaardag verschenen er drie biografieën van hem, geschreven door niet-antroposofen. De ene al minderwaardiger dan de andere.
1) Heiner Ullrich, een pedagogiewetenschapper, vindt geen wetenschappelijkheid in het werk van Steiner. Volgens hem ligt de oorzaak daarvan in het feit dat Steiner Kant verkeerd begrepen heeft (“een fundamenteel psychologistisch verkeerd begrijpen van de grenzen die Kant aan de kennis gesteld heeft”). Voor de rest staat hij beperkt welwillend t.o.v. de antroposofische randgebieden.
2) Miriam Gebhardt presenteert op 364 psychologiserende bladzijden een imposant onbegrip van de antroposofie en de fundamenten ervan. Ook zij moet niets weten van geesteswetenschap, noemt Rudolf Steiner een profeet en warmt verhaaltjes op zoals dat van de “sneeuw”, wat in Steiners tijd een ander woord voor snuiftabak was, later werd het gebruikelijk om er cocaïne mee aan te duiden, en daarom is Rudolf Steiner voor haar een cocaïnegebruiker.
3) Deze twee boeken worden volledig overschaduwd door dat van Helmut Zander. Niet zonder reden : zijn boek heet “De Biografie”. Het eerste woord zet al de toon : halfwaar. Het verwijst naar de geboortedatum van Rudolf Steiner. In zijn “Levensbeschrijving” geeft Steiner de 25ste februari en laat onvermeld dat hij ook al eens de 27ste aangegeven had. Zander verwijst naar een onderzoek van Günther Aschoff (in Das Goetheanum 9/2009) maar verzwijgt dat het raadsel daar volledig verklaard wordt. In plaats daarvan ziet hij in de halfwaarheid een systeem bij Steiner. Over het onserieuze en de methodische zwakheden in het boek van Zander hebben we in Der Europäer al genoeg gewezen. We raden het iedereen aan die wil weten hoe een door en door leugenachtig boek eruit ziet.
Het ergste is echter niet het bestaan van dergelijke literatuur. Het ergste is de ongelooflijke welwilllendheid t.o.v. zo’n werken, vanwege mensen die pretenderen de antroposofie in de wereld te vertegenwoordigen. Zo noemt Bodo von Plato, bestuurslid van de AAV in een interview deze auteurs “gevestigde waarden”. In Bazel ging men in februari 2011 openlijk in gesprek met Frau Gebhardt; de voorzitter van de AV in Duitsland nam in mei deel aan een panelgesprek met Zander. Het tijdschrift “Die Drei” vindt deze werken “voor nieuw-geïnteresseerden eerder stimulerend”.
Wat betekent het als antroposofen voor karikaturen zoals die in bovengenoemde publicaties verschijnen, respectvol de hoed afnemen ? Dat betekent dat het ergste onbegrip t.o.v. Rudolf Steiners antroposofie tegenwoordig in antroposofische kringen bloeit.
Bovenstaande afbeelding door Lieven Debrouwere verwijst naar
De Brug 71
* * * * * * * * * * * * * * *
.
De meditatieweg van de Michaëlschool
Bij de vernieuwing van de Antroposofische Vereniging op de Kerstbijeenkomst in 1923, tot de Algemene Antroposofische Vereniging, werd ook de esoterische school opnieuw opgericht :
de vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap. Ze werd uitgebreid met kunstzinnige en wetenschappelijke werkgebieden, de secties. De esoterische school bestond van 1904 tot 1914, er waren drie klassen. De bedoeling was dat ook de vrije Hogeschool drie klassen zou tellen, maar doordat hij in de herfst van 1924 ziek werd, en op 30 maart 1925 overleed, kon Rudolf Steiner alleen maar de eerste klasse inrichten. De esoterische school was ooit opgericht door H.P. Blavatsky en was geheim. Van haar bestaan wist alleen wie persoonlijk uitgenodigd werd om er lid van te worden. Het bestaan van de Hogeschool daarentegen was openbaar, het stond openlijk in de statuten van de vernieuwde A.V.
Op het einde van de Kerstbijeenkomst zei Rudolf Steiner :
“Hier in Dornach moet een plaats zijn waar voor de mensen die het willen horen kan gesproken worden van al de belangrijke rechtstreekse ervaringen in de geestelijke wereld. Hier moet een plaats zijn waar de kracht wordt gevonden om niet alleen zoals de dialectisch-empirische wetenschappelijkheid van vandaag erop te wijzen dat er hier en daar kleine sporen van iets geestelijks te vinden zijn, nee, als Dornach zijn opdracht wil vervullen dan moet hier openlijk gesproken worden van wat zich in de geestelijke wereld historisch afspeelt, wat van impulsen in de geestelijke wereld doorwerkt in het wereld- en natuurgebeuren. De mens moet in Dornach kunnen horen van reële belevenissen, van werkelijke krachten, van werkelijke wezenheden uit de geestelijke wereld.”
Het lidmaatschap van de eerste klasse stond (en staat) open voor al wie voldoende vertrouwd is met de basisbegrippen van de antroposofie. In de praktijk betekent dit : minstens twee jaar lid zijn van de Antroposofische Vereniging.
Van de tweede en derde klasse wordt vaak gezegd dat ze resp. 36 en 12 leden zouden bevatten, maar dat schijnt een gerucht te zijn, Steiner zelf heeft daar nooit iets over gezegd.
Het is wel zo dat iedereen die lid wil worden van de Hogeschool zich de vraag moet stellen of hij "echt een persoonlijkheid wil worden die niet alleen de antroposofische zaak in de wereld wil verspreiden maar ze ook wil vertegenwoordigen met alle moed en op alle manieren."
De eerste les hield Rudolf Steiner op 15 februari 1924. Tot de 2de augustus 1924 volgden er nog 18 andere lessen (Klasse-uren). Omdat hij dan ziek werd kon hij niet meer overgaan tot het inrichten van de tweede en derde klasse.
Als hij in zo'n besloten groep sprak was hij telkens zozeer verbonden met de geestelijke sferen dat hij niet waarnam wat er op het fysieke niveau gebeurde. Daarom mocht er niemand meer binnenkomen na het beginuur. De deuren werden (en worden ook nu nog) gesloten.
Je mag alleen binnen als je de blauwe kaart toont (lidmaatschap van de Hogeschool – de leden van de AV hebben alleen een roze kaart).
Er was geen enkele antroposoof die deze uren op dezelfde manier rechtstreeks vanuit het geestelijke kon geven. Maar Rudolf Steiner stelde zelf bepaalde mensen aan die deze teksten mochten voorlezen. Dat zijn de zgn. klasse-lezers. Na Steiners dood werden deze door het bestuur aangesteld, vaak zijn het de bestuursleden zelf, zowel in Dornach als in de landelijke verenigingen. Of deze mensen zich beschouwen als een esoterische elite, weten we niet, maar er is toch een zeker antroposofisch aanzien mee gemoeid.
Persoonlijk beschouwen wij dit als een soort antroposofische folklore : sinds de teksten van deze klassenuren in de openbaarheid zijn geraakt, is het zinloos geworden om met deze lege traditie verder te gaan. De ernst die Steiner daar wou zien, was in zijn tijd al niet vanzelfsprekend, maar Steiner had de autoriteit om mensen desgevallend uit te sluiten. Hij heeft het ook gedaan. Welke klasse-lezer heeft dat moreel of esoterisch recht (of misschien liever : moed) ?
In de praktijk worden de uren om de maand gegeven, zodat een cyclus twee jaar duurt. Waarom ? Rudolf Steiner gaf de 19 uren op 6 maand. Komt dit maandritme tegemoet aan het gemak van klasse-lezers en luisteraars ? Bepaalde beroepen kunnen door dit rigide schema nooit of maar gedeeltelijk aanwezig zijn, denken we maar aan dokters of andere beroepen waar er permanentie en onregelmatige uren gebruikelijk zijn. Of zijn deze mensen door hun karma misschien niet voorbestemd om deze inhouden op te nemen ?
Wakkere antroposofen hebben gezocht naar een manier om terug leven te brengen in de omgang met deze uren. Eén van hen is Thomas Meyer, van de uitgeverij Perseus. Hij heeft de teksten van deze klasse-uren uitgegeven zodat ze nu in ieders bereik gekomen zijn (de uitgave van het Rudolf Steiner Verlag is in groot formaat en zeer prijzig : 370 euro voor GA 270 I tot IV).
Perseus-uitgave, 472 blz. – 35 euro
Hij stelt zijn uitgave aldus voor (in het nr. 5/2011 van zijn tijdschrift “Der Europäer”) :
Deze klasse-uren bevatten de eigenlijke meditatieweg van de Michaëlschool. Ze zijn Rudolf Steiners esoterische nalatenschap voor de zoekende mensheid. De Dornachse uitgave van 1992 bevat, behalve een volledig deel met afbeeldingen en facsimiles van handschriften, ook de herhalingsuren van september 1924 en dat is allemaal niet opgenomen in de nieuwe Perseus-uitgave.
Als motto werden de woorden van Benedictus in het 7de tafereel van het mysteriedrama "Die Prüfung der Seele" gekozen :
"Zij kunnen daarbij steunen op de woorden die ik in het aards bestaan uitgesproken heb. Ze hebben er geen idee van dat deze woorden pas levend worden als ze op de juiste manier verder ontwikkeld worden."
Deze derde uitgave van de esoterische nalatenschap van Rudolf Steiner uit het jaar 1924, in een nieuwe vormgeving, richt zich tot iedere mens die in zich een ernstige vraag voelt leven naar een waarlijk eigentijdse meditatieve scholing. Over meditatie wordt veel gesproken binnen en buiten de antroposofische beweging. De meditatieweg die Rudolf Steiner op het einde van zijn leven voor de mensheid heeft toegankelijk gemaakt- als quintessens van al zijn vroegere desbetreffende beschrijvingen -, vond tot op heden weinig aandacht. Dat is spijtig omdat deze weg in overeenstemming is met de bedoeling van de ware tijdgeest die in de geesteswetenschap de naam Michaël draagt. Hij is een weg tot zelfkennis en alleen uit zelfkennis is wereldkennis te winnen.
De voorwaarde om deze weg te gaan is de wil om in het gebied van de spirituele kennis in te stappen; een wil die door het gezonde mensenverstand gedragen wordt en door een gezond vertrouwen in de menselijke ontwikkelingsmogelijkheid aangevuurd wordt. De hier getoonde weg die zich over 19 uren of trappen uitstrekt is voor menig geestzoeker wellicht moeizaam om gaan maar het is een zekere weg. Wie hem gaat wapent zich onderweg tegen de gevaren van zelfbegoocheling zoals zelfoverschatting of ijdelheid - valstrikken waar vandaag de dag vele mensen die kiezen voor schijnbaar gemakkelijker maar onzekerder wegen naar de bovenzinnelijke wereld, reeds na enkele schreden intrappen.
Een bijzonder belangrijk motief om tot deze publicatie over te gaan is dat bepaalde mantrische elementen van deze meditatieweg de zoeker voorbereiden op overeenkomstige trappen in het leven na de dood. Trappen waarop iedere mensenziel bepaalde wezenheden en gebeurtenissen ervaart. De ziel lijdt als zij zich op aarde niet voorbereid heeft en in het hiernamaals de zaken niet verstaat.
Wie bedenkt hoeveel mensen vandaag op natuurlijke of gewelddadige wijze door de poort van de dood gaan zonder een dergelijke voorbereiding, die zal in de waardige en onvoorwaardelijke verspreiding van de inhoud van dit boek een objectieve menselijke noodzakelijkheid zien.
Dat de hier aangeboden meditatieve proviand voor vele zielen onbereikbaar bleef, ligt voor een deel aan de geschiedenis van het ontstaan en de verdere lotgevallen in de 20ste eeuw van de inhouden van deze meditatieweg.
Deze teksten vormden oorspronkelijk de substantie van de eerste klasse van de vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap die Rudolf Steiner op de Kerstbijeenkomst oprichtte. Deze lessen (Duits : Stunden, wat in het Nederlands zowel door lessen als door uren kan vertaald worden - fdw), de zgn. klasse-uren, werden tussen 15 februari en 2 augustus 1924 in Dornach gehouden. Toegankelijk waren ze voor wie, behalve lid van de AV ook lid van de Hogeschool werd door te kennen te geven in de wereld verantwoordelijk voor de antroposofie te willen werken. Steiner eiste het in acht nemen van zeer stricte regels in de omgang met de klasse-uren en waarschuwde ervoor dat de mantra’s onwerkzaam zouden worden als ze in onbevoegde handen zouden geraken, dat is nu eenmaal een occulte wet.
Hij hoopte dat op deze manier de mantra’s zo lang mogelijk een hoge werkzaamheid konden behouden.
Rudolf Steiner sprak vóór het eigenlijke lesuur vaak over de spirituele geboorteplaats van deze lessen, Dornach dus, ook over de Kerstbijeenkomst en over de Hogeschool. Ook tijdens de les kwam dat wel ter sprake. Deze raam-uitweidingen kunnen klaar en duidelijk van de eigenlijke inhoud onderscheiden worden. De verdere ontwikkelingen in de AAV maken in de ogen van de uitgever deze verwijzingen naar Kerstbijeenkomst en Hogeschool tegenwoordig niet meer relevant. Meer nog, zij zouden onvermijdelijk bij de lezer van vandaag de indruk wekken dat de esoterische aanwijzingen van Rudolf Steiner, net als in zijn tijd exclusief bestemd zijn voor een zeer bijzonder groepje mensen. Daarmee zou men hun relevantie voor de hele mensheid onderkennen.
In 1948 stelde Marie Steiner vast dat de klasseteksten door de Tsjeka en de Gestapo (resp. de Sovjet- en Nazi geheime diensten) in beslag waren genomen en daardoor ontwijd waren. Alleen door individuele arbeid kunnen ze terug vruchtbaar gemaakt worden, zei ze zelf. Daarbij zijn deze teksten en mantra’s vandaag ook op het internet te vinden en men maakt zichzelf iets wijs als men denkt dat dit allemaal niets zou betekenen wat betreft de omgang met deze teksten.
Om deze redenen heeft de uitgever, behalve een andere titel, ook iets gewijzigd in de tekst - in vergelijking met de twee vorige uitgaven. Steiners uitweidingen werden uit de doorlopende tekst gehaald – deze plaatsen werden door haakjes aangegeven – en al de weglatingen staan samen integraal op het einde van het boek.
Volgens de uitgever is dit in overeenstemming met de huidige intenties van Rudolf Steiner, volledig in de zin van de woorden van Benedictus die als motto gebruikt werden. De geestesleraar inspireert vanuit het geestesrijk de ziel van zijn trouwe leerlingen en maakt hen attent op noodzakelijke veranderingen in de inzichten die hij toentertijd gegeven heeft.
Historisch knoopt deze uitgaven aan bij de figuur van Ludwig Polzer-Hoditz (1869 – 1945).
Rudolf Steiner schatte deze man zeer hoog in en stelde hem nog in oktober 1924 aan als klasse-lezer. Deze taak vervulde Polzer-Hoditz 12 jaar binnen de AAV en de Hogeschool en na de katastrofale gebeurtenissen van 1935 heeft hij dat ook buiten het kader van deze instituties gedaan. Deze figuur is een voorbeeld van hoe een ernstige en waardige zorg en omgang met deze inhouden volledig kan los staan van de gevestigde instituten ( AAV en Hogeschool). Dat wil niet zeggen dat ook niet binnen deze instituten waardig en ernstig kan gewerkt worden met deze teksten maar het is niet meer de enig mogelijke optie. ( … )
De mantra’s van de Michaëlschool zijn in de waarste betekenis van het woord een proviand voor de mens van vandaag, en niet eens voor de tijd tussen geboorte en dood, maar veel meer voor de tijd die hij na zijn dood in de geestelijke wereld doorbrengt. Daar beleeft ieder nieuw aangekomene wezens en gebeurtenissen die hij maar kan begrijpen als hij op aarde iets van deze wezens en hun onderlinge uitwisselingen heeft gehoord of gelezen.
In het geval dat “de mensen niet willen weten van hetgeen door de initiatiewetenschap kan gegeven worden”, aldus Rudolf Steiner in het 18de uur, “ dan zullen ze daar horen wat ze hier al hadden moeten horen. Ze verstaan het niet. Als onverstaanbare klanken, als lawaai, als wereldgeruis klinken de machtwoorden wanneer de goden met elkaar spreken. En het staat gelijk met de dood in het geestesland als wij door de poort van de dood gaan en niet verstaan wat daar klinkt.”
Deze woorden alleen al, werkelijk ernstig genomen, zouden kunnen volstaan om alle terughouding, alle tegenstand tegen een bredere verspreiding van de inhouden van de Michaëlschool te weerleggen. Want deze inhouden zijn niet de eigendom van de groep mensen die nauw verbonden zijn met de plaats en de instituten waar deze teksten ontstaan zijn. Iedere zoekende mens moet ze kunnen vinden als proviand voor zijn tocht hier op aarde en voor zijn traject na dit aardse.
Tot zover Thomas Meyer.
Omdat Rudolf Steiner er nadrukkelijk voor gewaarschuwd heeft dat deze teksten niet mogen gelezen worden zoals men andere, zelfs antroposofische teksten leest, lijkt het ons aangewezen om enkele voorzorgsmaatregelen in acht te nemen vooraleer men thuis aan de lezing van een klasse-uur begint.
Het lijkt noodzakelijk om voor een bepaalde sfeer te zorgen die idealiter ook gecreëerd wordt bij het gebruikelijke klasse-uur ( door de aanwezigheid van een deurwachter, het tonen van de kaart, afsluiten van de deur enz.). Misschien moet men niet zover gaan als een vrome moslim die de Koran niet ter hand neemt zonder zijn aangezicht, handen en onderarmen te hebben gewassen. Maar het lijkt ons toch een minimum om een ogenblik te kiezen waarop men geen storing verwacht, de deurbel uit te schakelen en de telefoonstekker uit te trekken.
Als men dat niet kan opbrengen en zich tijdens de lezing laat storen, dan lijkt het ons verloren moeite : zonder een bepaalde sfeer of stemming bereik je met de lezing niet wat er kan mee bereikt worden.
* * * * * * * * * * * * * * *
.
In “Der Europäer” ( jg. 16/5 maart 2012) verscheen een artikel van Johannes Greiner dat verwijst naar de eerste lessen van deze cyclus van 19 uren.
De drie dieren in het rode venster aan de westkant van het Goetheanum
Met de publicatie van de klasse-uren door de uitgeverij Perseus, handig en betaalbaar, is het esoterisch erfgoed van Rudolf Steiner in een nieuwe vorm toegankelijk geworden. De enige beperkingen die aan de omgang met deze diepste waarheden van de Michaëlschool gesteld worden, berusten vanaf nu alleen bij de mens zelf. Maar het zijn wel serieuze hindernissen ! De weg die men vroeger aflegde om in verre landen een leraar te vinden moet tegenwoordig in het innerlijk afgelegd worden. Dat is daarom helemaal niet eenvoudiger geworden. De grootste mysteriegeheimen zijn vandaag in boekvorm beschikbaar, maar zij kunnen slechts tot leven gewekt worden door wie de weg van de innerlijke activiteit gaat. Innerlijke traagheid hindert tegenwoordig menigeen meer dan ooit de uiterlijke geheimhouding dat deed.
De mysterie-inhouden worden zoals voorheen beschermd, want alleen voor wie waardig is wordt de inhoud ontsloten in een werkzame vorm. De onwaardige geeft het van te voren al op …
Het is verbazend hoe de inhoud van de eerste klasse-uren voor een wezenlijk deel afgebeeld staat in het rode venster aan de westkant van het Goetheanum. Lang voordat Rudolf Steiner in de klasse-uren op deze dieren uit de afgrond attent maakte – wezens die de mens het inzicht bemoeilijken – beeldde hij ze af in het rode venster. Op dat ogenblik sprak hij er nauwelijks over. Toen hij dan na de Kerstbijeenkomst met de klasse-uren begon, knoopte hij aan bij deze afbeelding. Reeds honderden mensen hadden dus deze drie dieren – en de weg om ze te bedwingen – gezien vooraleer hij in een streng besloten kring de begrippen daarrond uiteenzette en de mantra’s gaf die in de omgang met deze dieren een steun kunnen zijn.
Over deze drie dieren in het rode venster wil ik het hier hebben en in dat verband ook een voorbeeld geven van hoe ze op een mens een totaal andere indruk kunnen maken als hij ze tegemoet treedt met overeenkomstige ervaringen.
In het eerste Goetheanum, met de dubbele koepel, waren deze drie dieren voor het eerst te zien. Als men in de grote zaal wilde binnengaan moest men eerst het rode venster en de drie dieren passeren. Pas dan geraakte men de zaal binnen, zag op het koepelplafond de schepping van de mensheid en haar ontwikkelingsgang, in de metamorfose van de zuilenkapitelen en de architraven de metamorfosewetten van iedere ontwikkeling en tussen de zuilen, in de motieven van de gekleurde glasvensters, de basiswaarheden van de antroposofie over Lucifer en Ahriman, de schepping van de mens uit de krachten van de kosmos, het voorgeboortelijke en het leven na de dood, Christus als verlosser van de tegenmachten en de bewustzijnstrappen van de mensheid. In de plafondschilderingen van de kleine koepel zag men de Christus als centrum van de tegenwoordige en toekomstige mensheidsontwikkeling. In het oosten, onder de geschilderde Christus, moest het houten beeldhouwwerk van de Mensheidsrepresentant op het podium staan. In de binnenruimte van dit eerste Goetheanum was de quintessens van de mensheidsontwikkeling en haar doel beleefbaar.
Vooraleer men dit echter allemaal kon beleven moest men zoals gezegd voorbij het rode venster in het westen komen. De drempel die men moest nemen om in de binnenruimte te geraken, kan men als een beeld nemen voor de onzichtbare drempel waarover de mens moet schrijden als hij de geestelijke wereld met zijn gebeuren en waarheden wil betreden. Het rode venster heeft de opdracht om attent te maken op deze drempelovergang. Het is het venster van de drempel.
Rood, om te leren bidden
Waarom is dit venster rood ? Het is alsof het door zijn intensief rode kleur wil zeggen : Opgepast ! Wees je bewust van wat je doet ! Wees je bewust van waar je naartoe gaat ! En wees je vooral bewust van wat je als mens bent !
Toen Rudolf Steiner als generaal-secretaris van de Duitse afdeling van de Theosofische Vereniging met Pinksteren 1907 een congres in München organiseerde, liet hij de zaal bekleden met rood. Dat zal de mensen toen zeer verbaasd hebben. Als verklaring gaf hij dat het rood tot activiteit zou aanzetten :
“De occultist weet dat rood een bijzondere werking op de gezonde ziel heeft. Het maakt in de gezonde ziel de actieve krachten los, de krachten die tot de daad aanzetten, de krachten die de ziel vanuit het comfortabel gemak in de ongemakkelijkheid van het doen moet brengen.”
Dat laatste is precies wat het rode venster voor de hoofdingang naar de grote zaal wil bewerkstelligen. Daarom het intensieve rood. Wie dus in de Goetheanumzaal wil gaan om zich daar achterover te leunen, om in alle rust iets te consumeren, die is eraan voor zijn moeite. Want het rode venster wil opwekken, wil ons echt wakker en actief de zaal laten betreden en als ik-wakkere mens laten staan tegenover wat daar aangeboden wordt. Daarbij gaat het niet alleen om uiterlijke activiteit. Het rood kan ook innerlijke activiteit wekken – als men het toelaat – wat een morele component heeft en zo met het diepste innerlijke van het menselijk wezen samenhangt.
“Als men zo a.h.w. door de wereld zwemt als rood, identiek is geworden met het rood, als je eigen ziel en gans de wereld rood is geworden, dan kan men niet anders dan in deze rood geworden wereld, waarin men zelf rood is, gewaar te worden alsof de hele wereld in rood ons tegelijk doordringt met de substantie van de goddelijke toorn, die ons van alle kanten tegemoet straalt wegens alles wat aan latent kwaad en zonde in ons is. We zullen ons a.h.w. in de oneindige rode ruimte als in een straffend Godsoordeel gewaarworden, en ons moreel aanvoelen zal als een moreel aanvoelen van onze ziel kunnen zijn in de ganse oneindige ruimte.
En als dan de reactie komt, wanneer iets opduikt in onze ziel, wanneer we onszelf dus beleven in het eindeloze rood, ik zou ook kunnen zeggen, ons in het eeuwige rood beleven, dan kan het slechts zo zijn dat men het kan omschrijven met de woorden :
men leert bidden.
Wanneer men in het rood kan beleven het stralen en gloeien van de goddelijke toorn voor al wat de menselijke ziel kan bevatten aan mogelijkheid tot het Kwaad, en wanneer men in rood ervaart hoe men leert bidden, dan is ons beleven met het rood oneindig verdiept.”
( Uit GA 275 “Die Kunst im Lichte der Mysterienweisheit”, blz. 100)
De zijvensters
|
Het rode venster bestaat uit drie delen. Het linkse venster toont een mens die ziet dat drie verschrikkelijke dieren in de afgrond wakker worden. Dat zijn de drie dieren die we ook bij Jeremia al beschreven vinden, bij Dante, in het droomlied van Olaf Asteson en andere.
Het zijn vervormingen van het menselijk denken, voelen en willen. Zij zijn de krachten van de ziel die de mens verhinderen om de weg tot inzicht in de hogere werelden te vinden. De mens die men in het venster ziet, kijkt als gehypnotiseerd naar de monsters die hem zijn eigen onvolmaaktheid tonen. Het is echt een troosteloze situatie.
Kijkt men nu naar het rechtervenster, dan schijnt het gevaar geweken te zijn. De mens heeft het dal doorschreden en de tegenoverliggende berg beklommen. Of werd hij door engelwezens omhoog gedragen ? Zij beschermen hem voor de dreiging van de afgrond doordat ze elkaar de handen reiken. De mens zelf heft de handen omhoog en kijkt naar het licht van de zon. De drie vreesaanjagende wezens zinken weg in de afgrond. Ze zijn er nog maar kunnen geen schrik meer inboezemen. De engelen dragen en beschermen de strevende mens. |
|
De vraag is nu : hoe komt men van het gebeuren in het linkse venster tot dat van het rechtervenster ? Hoe kan men de hulp van de engelen inroepen ?
Het antwoord is zichtbaar. Het is beleefbaar. Tussen linker- en rechtervenster is er het grote middenvenster. Dat toont het geestelijk wezen van de mens. Zich meditatief verdiepen in het goddelijk erfdeel van ons wezen kan de krachten wekken die naar het rechtervenster leiden. Het bezinnen over onze geestelijke samenhang met de goden helpt om de drie wezens uit de afgrond te overwinnen.
In de eerste twee klasse-uren wordt de blik gericht op de drie wezens uit de afgrond. Dat komt overeen met het linkse venster. Vanaf het derde uur gaat het erom het bewustzijn van onze verbinding met de krachten en wezens van de bovenzinnelijke wereld te ontwikkelen.. Dat komt overeen met het middelste beeld. Het gevolg daarvan kan zijn dat de mens die deze weg gaat op de plaats van de mens komt in het rechtervenster, die de dreiging uit de afgrond overwint en de blik naar de geestelijke zon richt.
Wat in het rode venster afgebeeld is, bevat niets abstracts of verzonnen. Het zijn ervaringen die vele mensen meemaken. Niet bij iedereen treden ze met dezelfde intensiteit op. Ze kunnen tijdens de meditatie opduiken, maar ook als levenscrisis. Omdat het onaangenaam is deze verschrikkelijke dingen te erkennen als behorend tot het eigen wezen, zal de mens ze liever laten voorbijgaan en er geen aandacht meer aan besteden. Maar als men eerlijk genoeg is en om het eigen innerlijk te kijken, dan kan men niet om deze drie dieren heen.
.
Walter Weber
Een concreet voorbeeld van een mens die deze ervaringen existentieel doormaakte is Walter Weber (geboren in 1898 – datum van overlijden konden we niet achterhalen – fdw). Toen hij op 22-jarige leeftijd langere tijd in Spanje verbleef, kreeg hij malaria. Hij overleefde de ziekte ondanks verkeerde diagnoses en katastrofale behandelingen in Spaanse ziekenhuizen en psychiatrische inrichtingen. Deze ziekte was een onvoorbereide inwijding. Hij werd geconfronteerd met belevenissen in zijn ziel en geest die totaal boven zijn verwerkingsvermogen lagen. Innerlijk zweefde hij op de rand van de waanzin. Toen hij terug in Zwitserland was, raadpleegde hij verschillende dokters. Geen enkele die hem kon helpen. Toen zocht hij raad bij Rudolf Steiner.
“Deze Spaanse crisis, die feitelijk een initiatie was, liet mij raad zoeken bij Rudolf Steiner, de grondlegger van de antroposofie. Ik had hem reeds in 1914 en vanaf dan tot 1919 in voordrachten gehoord, zonder echt iets met zijn inzichten te kunnen aanvangen. Aangezien echter alle andere instanties tot dewelke een mens zich richt als hij in zielenood verkeert, op de erbarmelijkste wijze faalden, omdat ze zelfs geen idee hebben van de diepten van ziele-ervaringen, vatte ik vertrouwen op voor de enige mens die daar was met begrip.”
Een droom die de 23-jarige Weber in maart 1921 had, komt verrassend goed overeen met het beeld van de linkse venster.
“De daaropvolgende nacht had ik een onbegrijpelijke openbaringsdroom. Ik zag het beeld van drie demonen in mij als een flikkerende verschijning in de schemering : hoogmoed in de gestalte van een opgeblazen ganzekop op een lange, dunne hals; droge verstandelijkheid als een slang met dubbele tong en ruwheid en domheid als een brutale kannibalentronie …
In dit drievoudig beeld herkende ik mezelf en ontwaakte met een gil. Ik sprong verschrikt uit bed en knielde urenlang biddend neer zonder verlossing te vinden, tot ik uitgeput ineenstortte. Lang voor het aanbreken van de dag kwam ik terug bij, waste mij met ijskoud water in de donkere kamer en zette mijn hopeloos gebed verder tot eindelijk de dag aanbrak.
En dan, toen ik naar het venster sprong en zag hoe de verblindende zon langzaam door de nevelslierten en de optrekkende ochtendmist drong, eindelijk met een vuurstraal erdoor brak en mijn gezicht overstroomde met licht, toen ervoer ik een goddelijke aanraking van liefde en onbeschrijflijke troost overstroomde mij.”
Zo’n twee maand later bezocht Walter Weber, via bemiddeling van zijn zussen, Rudolf Steiner. Deze ontmoeting beschreef hij in zijn autobiografisch werk “Die spanische Hölle”. Wat Rudolf Steiner toen zei kwam min of meer overeen met de beschrijving van wat men op het linkse rode venster ziet :
“Dan verklaarde hij in een beeld mijn geestelijke situatie : ieder mens, of hij nu geestelijk ontwaakt is of slaapt, wandelt a.h.w. op een smalle, steile, gevaarlijke bergrug, en langs weerszijden proberen afzichtelijke demonen hem te doen struikelen. Zolang de mens met gesloten ogen (blind) verdergaat, waant hij zich zo zeker als op een brede weg. Maar van het ogenblik dat zijn ogen door een of andere gebeurtenis geopend worden en hij opeens die monsters in de diepte waarneemt, overkomt hem een onvoorstelbare angst en onzekerheid. Hij waagt het niet nog een stap verder te zetten uit schrik om in de afgrond te storten. Hij moet leren om zelfvertrouwen te kweken en in te zien dat er niet het minste veranderd is in vergelijking met zijn vorige toestand, de weg is nog altijd dezelfde. Hij moet gewoon dat boosaardige negeren.”
In de loop der jaren slaagde Walter Weber erin om het beleefde te verwerken. Hi werd leraar, leidde een antroposofische studiegroep, vertaalde enkele werken, vooral van Herman Melville, in het Duits, schreef een basiswerk over de symboliek van de Westerse en Byzantijnse kunst, een autobiografisch werk “Die spanische Hölle”, een boek over dromen en een boek over de herinnering aan een inwijding op Iona. Zijn grootste werk echter is de geniale en tot nu toe onovertroffen vertaling van Johan Valentin Andrea’s “De Chymische Bruiloft van Christian Rosenkreutz”.
* * * * * * * * * * * * * * *
.
In de vorige Brug hebben we het gehad over het “radicaal Boze” in Bruno Skeraths boek “De aardse en de kosmische mens”. Voor dat artikel raadpleegden we o.m. “De mens en het kwaad” van Hans-Werner Schroeder (Christofoor, 1987). Op de omslag van dit boek vinden we het bovenste medaillon uit onderstaande afbeelding.
Over dit beeld lezen we aan de binnenzijde :
Jheronimus Bosch (‘s Hertogenbosch ca. 1450-1516), De mens belaagd door demonen van het kwaad;
het bovenste medallion van twee medallions op de buitenzijde van de rechtervleugel van een drieluik, waarvan het middenpaneel verloren is gegaan. Toestand na de recente verwijdering van de later aangebrachte overschilderingen (Museum Boymans-van Beuningen, Rotterdam; in 1940 door D.G. van Beuningen geschonken aan de Stichting Museum Boymans.)
Men is er tot nu toe niet in geslaagd deze voorstelling op overtuigende wijze te interpreteren. Gedacht is zowel aan een parafrase van Lukas 9:24 (‘Want een ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen’), als van Lukas 10:30, het begin van de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (‘Een zeker mens daalde af van Jeruzalem naar Jericho en viel in de handen van rovers.. .‘).
De compositie staat dicht bij die van de ‘Verzoeking van de heilige Antonius’, het tafereel waarop de heilige door demonen wordt aangevallen.”
De demonische gestalten vertonen een overeenkomst met wat Walter Weber in zijn droom zag, met de drie dieren uit de afgrond. Als we dan op het onderste medaillon zien hoe de naakte mens voor Christus knielt terwijl op de achtergrond de mens nieuwe kleren ontvangt van een engel (zijn engelbewaarder ?), dan denken we onwillekeurig aan het rechtse rode venster. Blijkbaar was Hiëronymus Bosch iemand die buiten de aardse sfeer kon kijken.
* * * * * * * * * * * * * * *
.
De aardse en de kosmische mens - deel twee
In de vorige Brug hebben we een aantal bedenkingen geformuleerd in verband met het hoofdstuk over het “radicaal Boze” in het boek “De aardse en de kosmische mens” van Bruno Skerath.1
Dit boek zou een inleiding tot de antroposofische geesteswetenschap moeten zijn, maar het begrip “radicaal Boze” zoals Bruno Skerath dat presenteert vind je niet terug in de voordrachten of boeken van Rudolf Steiner. Deze keer gaan we eens bekijken wat Bruno Skerath over de God, Christus en de Triniteit vertelt. We zullen zien dat ook hier zijn visie afwijkt van wat Rudolf Steiner daarover zegt.
In het werk van Rudolf Steiner staat de Christus centraal. Talloze voordrachtenreeksen gaan uitsluitend over de Christus en het Mysterie van Golgotha. Over de God-Vader en de Triniteit spreekt hij nauwelijks. Van alle evangelies besteedt hij het meest aandacht aan het Johannes-evangelie, dat als meditatiestof aangeprezen wordt, vooral dan de Proloog.
Wat leren we daar over de Vader-God ?
“In het oerbegin was het Woord en het Woord was bij God”.
God was er blijkbaar al vóór het oerbegin, want dat begint met het Woord. God is dus de eeuwige Zijnsgrond die er vóór iedere schepping al is.
Het Woord, de Zoon, is de oergrond van die bepaalde schepping waarin wij mensen geschapen zijn.
En binnen die schepping is er een soort Drieëenheid in het wezen van de Christus. Behalve het Zoon-aspect heeft Hij ook nog een Vader-aspect en een Geest-aspect. Over dat Vader-aspect is Rudolf Steiner heel expliciet, toen hij sprak tot de studenten in de protestantse theologie ( in september/oktober 1921 te Dornach). In GA 343 “Vorträge und Kurse über christlich-religiöses Wirken”, op blz. 153 :
“Als wij in onszelf op de juiste manier de zin uitspreken : “Onze Vader, die in de hemelen zijt”, dan klinkt voor ons in dit uitspreken, in onze tijd de Christus-naam mee, en dan geven wij innerlijk het antwoord op wat wij als vraag aanvoelen : “Deze naam is het die door ons geheiligd wordt.”
( … )
Het kan verrassend schijnen dat ik zeg dat de woorden “Uw naam worde geheiligd” in ons de Christus-naam opwekken. Maar juist daarin, mijn beste vrienden, ligt het hele Christus-geheim. Dit Christus-geheim wordt niet juist begrepen zolang het begin van het Johannes-evangelie niet juist begrepen wordt. Aan het begin van het Johannes-evangelie leest u de woorden : “Alles is door het Woord ontstaan en zonder Dit is er niets geworden van al dat geworden is.”
Als men de schepping van de wereld toeschrijft aan de Vader-God, dan zondigt men tegen het Johannes-evangelie. Aan het Johannes-evangelie houdt men pas vast wanneer men er vast van overtuigd is dat al wat ontstaan is, al wat we als wereld rond ons hebben, door het Woord is ontstaan, dus in christelijke zin door de Christus, door de Zoon; dat de Vader de substantie is die aan de basis ligt en dat de Vader geen naam heeft, maar dat zijn naam precies is wat in de Christus leeft. Het hele Christus-geheim ligt in dat “Geheiligd zij uw Naam”, want de naam van de Vader is in de Christus gegeven.”
In feite is dat al duidelijk in het Onzevader.
In dat gebed kunnen we zeven delen onderscheiden, en daarvan zijn er bij een oppervlakkige lezing al vier die alleen op de Christus kunnen betrekking hebben.
- Geheiligd zij Uw naam : de Vader is naamloos, zoals we hierboven zagen;
- Uw rijk kome : het rijk van de Vader is er al, dat is eeuwig, dat van de Christus moet nog verwezenlijkt worden;
- Geef ons heden ons dagelijks brood : “Neem en eet, dit is mijn lichaam”
- Vergeef ons onze schulden : Christus is de Heer van het karma.
En als Christus spreekt over de Geest van de Waarheid (Joh. 16:13), dan verwijst Hij eveneens naar Zichzelf want Hij is immers de weg, de Waarheid en het leven (Joh 14:6).
Een andere reden waarom we in de Heilige Geest een aspect van de Christus mogen zien is dat in Joh. 14:26 Jezus spreekt over de Heilige Geest “die de Vader zenden zal in Mijn naam” en even later ( in Joh. 16:7) zegt Hij dat Hij hem zelf zal zenden. We kunnen dit niet begrijpen als we vasthouden aan de klassieke opvatting van de Triniteit want de Geest lijkt hier ondergeschikt te zijn aan de twee andere personen.
Ook in de grondsteenspreuk vinden we bevestigd het de Christus is die in drie aspecten verschijnt :
In het eerste deel, “Denn es waltet der Vatergeist der Höhen, in den Tiefen Sein-erzeugend ( … die in de diepten de basis van het Zijn legt)” moet het over de Logos gaan vermits “door Dit alles is ontstaan”.
Het tweede deel spreekt voor zich, “Denn es waltet der Christus-Wille.”
In het derde deel horen we dat de eeuwige “Götterziele” het Welten-wesens-Licht aan het Ik schenken om tot een vrije wil te komen, en :
“Im Weltenwesen Licht erflehend”, het Weltengeisteslicht dat dan verder verschijnt aan het Keerpunt der Tijden ( Zeitenwende). Dat gaat dus ook over de Christus.
In de 9de voordracht over het Johannes-evangelie (GA 104) vinden we nog een bevestiging van het primaat van de Christus :
( ... )
Als Mozes hoort zeggen: „Zeg, wanneer ge Mijn naam verkondigt, dat het „Ik ben” het
u gezegd heeft,” dan weerklinkt voor de eerste keer de openbaring van de Logos, van Christus. ( … )
De vraag, waar we nu even bij moeten stilstaan, is : wie was het dan toch, die aan Mozes voor de eerste keer profetisch Zijn naam noemde? Hier hebben we nu weer zo’n plaats, waarover de uitleggers van het Johannes-Evangelie oppervlakkig heengaan en niet willen weten, dat men deze documenten niet grondig genoeg kan bestuderen. Wie was degene, die profetisch Zijn naam verkondigde en aan wie men de naam “Ik ben” moet geven? Wie was dat ?
Daar komen we vanzelf op, als we op de juiste wijze en met grote ernst en respect een bepaalde passage van het Johannes-Evangelie trachten te begrijpen. Dat is het 12de hoofdstuk vanaf vers 3l. Daar wijst Christus op de vervulling van een uitspraak van de profeet Jesaja, op de profetie, dat de Joden niet aan Christus zullen geloven.
Jezus zelf duidt dan op Jesaja:
,,Hij heeft hunne ogen verblind en hun hart verstokt, opdat zij met de ogen niet zien, noch met het hart verstaan en zich bekeren en ik hen geneze.
Dat zeide Jesaja, toen Hij Zijn heerlijkheid zag en met Hem sprak”.
Jesaja sprak met Hem! Met wie sprak Jesaja ? Er wordt gewezen op de plaats (Jesaja 6, 1), die luidt: „In het jaar, dat koning Uzia stierf, zag ik de Heer zitten op een hoge en verheven troon en de zoom van zijn gewaad vulde de tempel.”
Wie zag Jesaja ? Dat wordt ons hier in het Johannes-Evangelie duidelijk gezegd : hij zag de Christus ! Op geestelijk gebied was Hij steeds waar te nemen en u zult het niet meer onbegrijpelijk vinden, als de geesteswetenschap erop wijst, dat degene, die voor Mozes waarneembaar was, toen Hij deze het woord ,,Ik ben” als Zijn naam noemde, hetzelfde hoge Wezen was, dat later als Christus op aarde verscheen.
De eigenlijke “Geest Gods” uit vroeger tijden is geen andere dan de Christus.
We zijn hier dus gekomen aan een van die plaatsen uit de religieuze documenten, die voor degene, die niet juist te werk gaat, zeer moeilijk te doorgronden is. Men moet hier namelijk daarom zo precies te werk gaan, omdat er met de woorden „Vader”, ,,Zoon” en „Heilige Geest” de merkwaardigste verwisselingen zijn begaan. Het is altijd zo geweest, dat in het openbaar deze woorden op allerlei manieren zijn gebruikt om de eigenlijke esoterische betekenis niet openlijk aan de dag te doen komen. Als men vroeger bij de Joden sprak van de „Vader”, dan bedoelde men de vader, die stamvader was en wiens bloed door de generaties vloeide. Sprak men, zoals hier Jesaja doet, van de „Heer”, dus van degene, die zich geestelijk openbaarde, dan bedoelde men ook de Logos, zoals in het Johannes-Evangelie. ( … )
Wanneer Christus over God spreekt, dan houdt Hij rekening met de religieuze voorstellingen die bij zijn joodse tijdgenoten leven. Zij waren streng monotheïstisch en wisten niet dat Christus doorheen hun Jaweh werkt. Christus kon dus naar deze God verwijzen en het toch over Zichzelf hebben.
Dat hoeft niet in tegenspraak te zijn met Steiners uitspraak dat we ons de Zoon en de Vader niet als numeriek 1 persoon mogen voorstellen. Boven onze schepping staat immers de eeuwige Drievuldigheid zoals bijna alle volkeren die kennen.
Vóór het oerbegin kunnen we ons een eeuwig-onveranderlijke God voorstellen die in zich de potentie heeft tot een schepping. Op het moment dat een schepping plaatsvindt, treedt het Zoon-principe in werking :
"Voorbij de Serafijnen moeten we de hoogste Goddelijkheid zien die bij quasi alle volkeren voorgesteld wordt als een drievoudige godheid, Brahma, Shiva, Vizjnoe of Vader, Woord en Heilige Geest.
In deze hoogste Goddelijkheid, de opperste drie-eenheid, worden de plannen ontworpen voor ieder nieuw wereldsysteem." ( GA 110 )
Maar voor onze menselijke vermogens liggen deze begrippen in feite al buiten onze horizon :
“Men kan niet tot in het oneindige in het verleden of de toekomst van onze aarde kijken. Zelfs de beste helderziende kan maar tot aan een bepaalde grens kijken omdat ook voor hem nog grenzen aan de kennis gesteld zijn. De helderziende kan terugkijken op drie voorgaande toestanden van onze aarde, en evenzo kan hij tot en met drie toekomstige toestanden overschouwen, zodat hij in totaal, onze huidige aardetoestand meegeteld, zeven belichamingen overziet.
Vele mensen die dit voor het eerst horen, vinden het wellicht wat bijgelovig dat de helderziende de aarde juist in het midden van deze ontwikkeling plaatst, en men zou kunnen zeggen dat dit toch wel zonderling ingericht is. Maar zo kan men slechts spreken bij een oppervlakkige beoordeling; want dit is niet minder vreemd dan dat ik op het open veld overal rond mij even ver kan zien en mijzelf in het middelpunt bevind. Ook met de zevenledigheid van de mens staan we met ons Ik in het midden tussen enerzijds fysiek lichaam, etherlichaam, astraal lichaam en anderzijds manas, boeddhi en atma. Dat berust op hetzelfde principe.” - (GA 100 blz. 102)
Bruno Skerath steunt voor zijn begrip van de Triniteit, God-Vader en Christus eveneens op het Johannes-evangelie, maar hij benadrukt daarvan volledig andere aspecten. Van alle evangeliecitaten die hij gebruikt is er maar één dat hij minstens zeven keer aanhaalt en waar hij op hamert :
“De Vader is uw vriend” – (Joh.16-27; op blz. 163-166-208-209-245-375-385).
Dat staat zo in de Ogilvie-vertaling van het Nieuwe Testament, maar in de Griekse tekst staat er een werkwoord, wat toch een andere nuance geeft : de Vader heeft u lief.
Voor een of andere reden is deze uitspraak voor hem belangrijk en hij bouwt erop verder.
Blz. 208 (onderlijningen door ons) :
“Christus zegt: De Vader is uw vriend, omdat ik uw vriend ben. “(JoH.16:25)
Wat is een vriend? Een vriend is alvast geen potentaat die onbeperkte macht over je wil uitoefenen. Een vriend is iemand die je eigenheid en je onafhankelijkheid respecteert.
Hoe komt het dan dat we, ondanks het nieuwe inzicht dat Christus ons brengt, blijven vasthouden aan het traditionele godsbeeld ?
Omdat we nog altijd Jahwe-Jehova, uit het Oude Testament, blijven zien als de Allerhoogste! Maar Christus bedoelt met ‘onze vriend’ niet Jahwe-Jehova, maar wel de Vadergod van de Triniteit. Hem leert Christus ons kennen, bovenal in het Evangelie van Johannes, tijdens de Passieweek.
( … )
Jahwe beveelt en treedt op als een heer tegenover zijn knechten. Daarop alludeert Christus als hij zegt: “Ik noem u niet meer knechten want een knecht weet niet wat zijn heer doet. U heb ik vrienden genoemd omdat ik alles wat ik van mijn Vader heb gehoord, u heb doen kennen.”(Joh.15:15)
Maar dankzij Jahwe kon de komst van Christus plaatsvinden zoals voorzien en kon Christus rechtstreeks tot ons spreken gelijk hij heeft gedaan. Dat hebben we te danken aan de drastische leiding van Jahwe! Daardoor kon op het Oude Testament het Nieuwe volgen. En daarin kon Christus ons de Vadergod van de Triniteit leren kennen, die een God is van de hoogste Liefde en die zich hij monde van Christus onze vriend noemt.
Als we dat ernstig opvatten, wordt er van ons verwacht dat we op onze beurt vrienden van God zullen worden. Zijn we dat al ? Dat moet ieder met zichzelf uitmaken. Vooralsnog zijn het Christus en de Vader die ons van hun kant hun vriendschap hebben toegezegd. Christus zegt: de Vader en Ik zijn
jullie vrienden. Hij zegt niet: jullie zijn ook onze vrienden. Dat laat hij over aan ieders vrijheid, zoals het behoort.
We krijgen dus inderdaad met een heel ander godsbeeld te maken dan het tradìtionele. Dat traditionele werd in feite door de joodse en christelijke godsdiensten ontleend aan Jahwe. Het is voorbij gestreefd. Door Christus zelf werd het rechtgezet. Het is aan de tijd dat we dat leren inzien.
Doch vriend van God kunnen we slechts worden door een vrije beslissing. Het is een engagement dat niet kan worden afgedwongen. God kan het enkel van ons verwachten. Hij kan ons er niet toe verplichten, want dan wordt het waardeloos. Zoals gezegd, afgedwongen liefde is geen liefde – en dat geldt ook voor vriendschap.
Dat betekent dat God ons de vrijheid wil laten. Maar hoe komen we dan terecht met zijn Almacht, Alwijsheid en Alwetendheid en de daaruit volgende voorbeschikking ?
In een uiterst belangrijke voordracht uit 1912 zet Rudolf Steiner uiteen dat God afstand heeft gedaan van zijn Almacht en Alwetendheid, om ruimte te scheppen voor de vrijheid.
Die uitspraak zal vooreerst verbazing wekken. Maar met enig nadenken zullen we inzien dat er geen andere mogelijkheid overblijft, wil vrijheid en daarmee ook liefde niet een volslagen utopie zijn. Dan dringt het tot ons door dat we te maken hebben met een offer, gebracht door de Allerhoogste.
Is dat denkbaar?
Maar is ware liefde niet bereid tot offers? Rudolf Steiner wijst er herhaaldelijk op dat de dragende kracht van de geestelijke wereld de offervaardigheid uit liefde is. Zou offervaardigheid dan niet in opperste potentie tot het wezen van de Allerhoogste behoren? En met de Allerhoogste bedoelen we de ganse Triniteit !”
.
Traditionele voorstelling van de Triniteit bij Dürer,
niet echt wat Steiner voor de mens van deze tijd in het Goetheanum wilde zien
Voor Bruno Skerath is niet Christus de Allerhoogste, maar de Triniteit.
Bekijken we de indeling van zijn boek : er is geen afdeling over het Mysterie van Golgotha maar wel een over de Triniteit. Die bevat 20 beschouwingen (Beschouwing 20 tot en met 39), maar daarvan zijn er maar zes bladzijden aan de Triniteit als dusdanig gewijd, het gaat in deze afdeling ook over het Onzevader, Pinksteren, de Heilige Geest, Jezus en Christus, bepaalde passages uit de evangelies. Op verschillende manieren worden hier de drie personen van de Drievuldigheid gekarakteriseerd.
Hij benadrukt uitdrukkelijk het belang van deze drie personen, die samen verantwoordelijk zijn voor onze schepping.
“De Schepping heeft als uitgangspunt en einddoel dat schepsels, elk met hun eigenheid en met hun individuele verschillen samen een liefdevolle overeenstemming kunnen nastreven en elkaar kunnen leren aanvoelen, begrijpen en achten.
De Triniteit geeft daarvan het allerhoogste voorbeeld. Haar onderlinge overeenstemming is haar eigenlijke Eenheid.”
“Aan de top van de Schepping staat een gemeenschap van drie Opperwezens die met elkaar – in aardse termen uitgedrukt – in een sociaal verband staan. daar heerst dus niet het ik-alleen, maar het met-elkaar!
Laten we dat met-elkaar eens goed tot ons doordringen ! Het had ook anders kunnen zijn !”
“Schenkt het ons niet een ander levensgevoel dan wanneer de Schepping het werk zou zijn van één enkele machtspotentaat !” (blz. 167 en nogmaals op 171)
“Dus waarom zou het christendom monotheïstisch moeten zijn ? Laten we eerder opgelucht ademhalen omdat het trinitarisch is.” (blz. 270)
Op blz. 107 verwijt hij de Kerken dat ze vasthouden aan het monotheïsme :
“Daarom weten de Kerken ook geen raad met de Triniteit, ondanks alles blijft voor hen de Vadergod toch de Allerhoogste.”
Het merkwaardige is nu dat hij in de afdelingen over het Lijden en het radicaal Boze zelf ook alleen maar over de Vader-God spreekt en daarmee houdt hij even zeer als de katholieken vast aan een Vader-God als de Allerhoogste.
En nu moet ons ook de volgende vaststelling niet meer verbazen.
Op verschillende plaatsen ( blz. 110 en 299 bvb.) vermeldt hij uitdrukkelijk dat hij bepaalde woorden met een hoofdletter schrijft, uit eerbied : Schepping, Triniteit, Hiërarchieën, de natuurwezens als Gnomen, Elfen, allemaal met hoofdletter, uit eerbied. Als hij spreekt over de God-Vader, dan gebruikt hij ook een hoofdletter als hij over Hem spreekt, maar dat doet hij niet als hij over de Christus spreekt ! Dan is het ‘hij’ en ‘hem’ met kleine letter. Of dat nu bewust of onbewust gebeurd is, het wijst ons nogmaals op iets zeer fundamenteels : bij Bruno Skerath staat niet de Christus centraal !
In het boek “De aardse en de kosmische mens” wordt de focus weggeleid van de Christus. Niet alleen wordt de Triniteit beschouwd als de Allerhoogste, het wezen van de Christus wordt verkeerd voorgesteld. Drie voorbeelden.
1) Uit de antroposofie weten we dat er twee Jezuskinderen geboren werden en dat één ervan de drager werd van het Christuswezen : bij de doop in de Jordaan nam dit wezen bezit van het lichaam van Jezus. Dat lezen we ook ongeveer bij Skerath. Op blz. 197 in Beschouwing 25 (over het kosmisch vrouwelijke) lezen we over Maria dat ze de moeder is van Jezus, niet van de Christus : “Jezus ontvangt eerst op zijn dertigste jaar tijdens de Doop in de Jordaan de incarnatie van Christus.”
Dat is correct. Verder in Beschouwing 29 over Jezus en Christus lezen we :
“Het is van eminent belang dat we eindelijk weer dat onderscheid leren maken : Jezus is niet identiek met Christus ofschoon beiden gedurende enkele jaren als het ware zijn samengesmolten. Christus is in Jezus van Nazareth geïncarneerd, niet bij zijn geboorte maar op zijn dertigste levensjaar. En Jezus van Nazareth heeft het hoge offer gebracht door zich daar op voor te bereiden en zich dan gedurende ruim drie jaar volkomen ten dienste te stellen van de Christusgeest in hem.”
Nog altijd niets aan de hand. Maar dan stelt Skerath de vraag :
“Maar hoe verging het de individualiteit van Jezus van Nazareth bij die vereniging met de Christusgeest? Werd ook de individualiteit van Jezus van Nazareth vervangen door de Christusgeest ?”
En hij antwoordt :
“Rudolf Steiner zegt nergens dat ze door Christus werd verdrongen of dat ze het lichaam zou hebben verlaten. Maar hij geeft wel aan dat de Christusgeest indaalde in het aetherlichaam van Jezus. Jezus van Nazareth bleef Jezus van Nazareth, samen met de Christus in de diepte van zijn wezen, zodat we vanaf dat moment mogen spreken van Jezus Christus.”
Deze stelling zal menig antroposoof de wenkbrauwen doen fronsen. Bij deze passage plaatst Skerath een voetnoot waarin verwezen wordt naar GA 114, het Lukas-Evangelie, zevende voordracht. We kijken dat even na en we lezen in deze voordracht :
“Op deze wijze ontwikkelde zich deze nathanische Jezus met het Zarathoestra-Ik in zich. Deze ontwikkeling ging verder tot zijn 30e jaar. Toen voltrok zich iets nieuws.
Het gebeuren, dat op zijn 12e jaar plaatsgreep, nl. dat in zijn innerlijk een nieuw Ik binnnenkwam ( mit einer neuen Ichheit erfüllt), herhaalt zich nog eens, maar nu op universeler en belangrijker wijze. Tegen het 30ste jaar zien we dat het Zarathoestra-Ik zijn opgave voor de ziel van de nathanische Jezus vervuld heeft en de mogelijkheden tot de grootste hoogte heeft opgevoerd. De zending aan deze ziel is om zo te zeggen, volbracht. Alles, wat in vroegere incarnaties geleerd en verworven is, is in deze Jezus-ziel overgebracht en nu kan dit Zarathoestra-Ik zeggen: „Mijn opgave is nu volbracht.” Op een dag verliet het het lichaam van de nathanische Jezus (Es verließ eines Tages den Leib des nathanischen Jesus).”
Volgens ons kan hier geen twijfel over bestaan : het Ik van de Zarathoestra-individualiteit verlaat het Jezuslichaam.
En verder in deze voordracht (benadrukt door ons) :
“Dit Zarathoestra-Ik, dat van het 12e tot het 30ste jaar in het lichaam van de nathanische Jezus verbleef, was daar dus uitgetreden, leefde er buiten. Een ander wezen daalde nu in dit lichaam neer. Het tijdstip, waarop om zo te zeggen “een hoogste Ik” in plaats van het Zarathoestra-Ik in de nathanische Jezus binnentrad, wordt in alle evangeliën aangeduid met de doop door Johannes in de Jordaan.”
Klaar en duidelijk bij Rudolf Steiner, maar niet bij Bruno Skerath : in de bron die hij zelf aangeeft, lezen we gewoon het tegenovergestelde wat hij beweert !
Trouwens niet alleen in deze bron, ook in andere GA’s waar hij zelf naar verwijst, kunnen we telkens lezen hoe de vork in de steel zit, bvb. in GA 105 “Welt, Erde, Mensch”, op blz. 174 (onderstreept door ons):
“Zelfs een wezenheid zoals diegene die wij benoemen als Jezus van Nazareth, die vele incarnaties doorgemaakt had en op een hoge ontwikkelingstrap stond, zelfs die was niet in staat om reeds bij de geboorte drager van de Christus-individualiteit te worden. Wel echter, nadat ze zich in de loop van dertig jaren voorbereid had, was ze in staat om de buitenste menselijke wezensdelen zodanig te louteren en te reinigen dat de individualiteit van Jezus van Nazareth deze gereinigde lichamen kon verlaten. De individualiteit van Jezus van Nazareth verliet op het dertigste jaar de buitenste omhullingen die door de kracht van deze individualiteit gezuiverd waren. Dit verlaten van de buitenste lichaamsdelen wordt in het evangelie beschreven als de Johannesdoop in de Jordaan. Daar is het dat de wezenheid uitgewisseld werd, waar de Christus-)individualiteit bezit neemt, niet van een gewoon mensenlichaam maar van een lichaam dat rein, gezuiverd is in de loop van dertig jaar. En zo hebben we de drie jaar dat Christus op de aarde wandelde in het lichaam van Jezus …”
In GA 131, waarnaar verwezen wordt in beschouwing 38, staat zelfs een schema :
De horizontale lijn is de gang van een individualiteit doorheen verschillende incarnaties (a, c, e), gevolgd door een leven tussen dood en nieuwe geboorte (b, d). We zien dat de Jezus-lijn de incarnatie verlaat. Rechts boven leest u het nogmaals : de mens die dit lichaam tot het dertigste jaar bewoond heeft, heeft het verlaten.
Maar Bruno Skerath stelt pertinent : ““Rudolf Steiner zegt nergens dat deze persoonlijkheid door Christus werd verdrongen of dat ze het lichaam zou hebben verlaten.”
Wat dus objectief onwaar is.
2) Dit Jezus-samen-met-Christus-gegeven maakt dat de lezer ook een verkeerde uitleg wordt voorgeschoteld in beschouwing 38 “Opstanding en Hemelvaart – nieuw uitgelegd” ( blz. 265).
In deze beschouwing treffen we nog andere verkeerde voorstellingen aan. We bespreken ze na het uittreksel :
“De Opstanding betekent namelijk het behoud van het fysieke lichaam dankzij het uitbannen van het stoffelijke, waardoor de dood wordt overwonnen. De Hemelvaart beduidt daarenboven het binnentreden in de geestelijke werelden als volledige mens, niet alleen met Ik, astraallichaam, aetherlichaam, maar ook met het ontstoffelijkte fysieke lichaam (Atma, met daarbij Manas en Boeddhi — Zie daartoe B/5). Dat is volkomen nieuw en nog maar één keer voorgevallen! Jezus van Nazareth heeft het volbracht met de intensieve bijstand van Christus. Samen met Christus heeft hij zijn eigenlijke fysieke lichaam van binnenuit zodanig getransformeerd dat het onafhankelijk werd van het stoffelijke. Daardoor werd het aan de dood onttrokken. In de geestelijke wereld zijn dus geen fysieke lichamen voorhanden. Op één uitzondering na: dat van Jezus van Nazareth, dat van de dood werd verlost. — Een ware doorbraak!
Om die doorbraak mogelijk te maken moest het lichaam van Jezus worden bevrijd van het stoffelijke. De laatste fase daarvan greep plaats in het rotsgraf, waar zorgzame handen de Gekruisigde hadden neergelegd. Maria Magdalena ontmoette dan als eerste de aldus verrezen Jezus. Maar ze mocht hem nog niet aanraken. Blijkbaar was het proces nog niet tot een afsluiting gekomen. Na enige aarzeling — ze dacht aanvankelijk dat hij de tuinman was — herkende ze hem en sprak hem aan met Raboeni: Meester. Dat geschiedde op de zondagochtend na de Graflegging, in alle vroegte.
Bij Rudolf Steiner lezen we daarover ‘Het aetherlichaam van Jezus Christus wat zo oppermachtig dat het na de dood het fysieke lichaam weer kon herstellen zodat het zich kon vertonen met alles wat een fysiek lichaam uitmaakt.’ (GA 112, voordracht 7/7/09) (=citaat 1)
Later op de dag verscheen Jezus ook aan de apostelen (Joh. 11:16). Hij was tastbaar aanwezig en mocht nu worden aangeraakt. Thomas vroeg erom en deed het. Zelfs de stigmata waren voorhanden, wat alle twijfel uitsloot. Jezus vergezelde ook lichamelijk de twee leerlingen die onderweg waren naar Emmaüs. Hij brak voor hun ogen het brood, waardoor ze hem herkenden (Luc. 24:13).
Maar wat was er geworden van de materie uit het lichaam van Jezus?
Het graf werd immers leeg aangetroffen, eerst door de vrouwen, later door Petrus en door Johannes de Evangelist, die dus een ooggetuige was.
Christus is liefde. Hij is vrij van haat. Hij koestert dan ook geen haat tegen de materie. Ook de materie is een kind Gods, wat ons al door de Engelen werd bevestigd (B/11). Hij heeft zich daarom liefdevol ontfermd over de materie uit het lichaam van Jezus. Materie is gestold licht. Christus — en Jezus met hem — heeft het stoffelijke bevrijd uit die verstarring en het tot zijn oertoestand teruggebracht, tot licht. Het stoffelijk overschot is op het moment van de Opstanding in licht opgegaan, niet zichtbaar licht, maar in geestelijk licht. En dat licht heeft ook de aarde spiritueel doorlicht.
Jezus vertoefde nog veertig dagen zichtbaar en tastbaar bij de apostelen en leerlingen. Aan anderen vertoonde hij zich niet, want alleen zij waren enigszins in staat te beseffen dat zij te doen hadden met een Opgestane uit de dood, zoals hij het hen had voorspeld.
Anderen zouden hebben aangenomen dat hij niet was gestorven, waardoor er een ernstige misvatting zou zijn ontstaan. Maar hij kwam tot hen door gesloten deuren! (Joh. 11:16). Hoe valt dat te verklaren?
We moeten trachten de voorvallen van toen heel concreet te leren zien!
We hadden er zelf bij kunnen zijn en dan zouden we alles als ooggetuigen hebben meegemaakt. We zouden Jezus aan het kruis hebben zien hangen; we zouden de Kruisafname en de Graflegging hebben bijgewoond; we zouden misschien hebben geholpen zijn lichaam weg te dragen en de echtheid ervan hebben gevoeld; we zouden de zondag daarop de Opgestane hebben zien verschijnen in de gesloten ruimte waar we met de apostelen bijeen waren; we zouden met hem hebben gesproken en hem hebben aangeraakt, zoals Thomas heeft gedaan. En de Hemelvaart zouden we met eigen ogen hebben zien gebeuren.
Rudolf Steiner zegt duidelijk : ‘Wat aan Maria Magdalena aan de leerlingen en aan Paulus bij
Damascus is verschenen, was niet enkel het aetherlichaam, maar het onvergankelijke fysieke lichaam van Jezus’. (GA 131, voordracht van 12/10/11) (=citaat 2)
Daar het allemaal echt is voorgevallen en we erbij hadden kunnen zijn, moeten er ook verklaringen bestaan. Maar enkel door de geesteswetenschap kunnen we er iets van begrijpen.
We moeten leren inzien dat het oplossen van de materie in licht een uiting is van een volledige beheersing van de materie. Jezus had die beheersing verworven met de hulp van Christus in hem. Zoals hij zijn lichaam had ontstoffelijkt, waardoor muren en deuren geen hinderpaal meer vormden, zo kon hij het lichaam ook weer zichtbaar en voor aardse handen tastbaar maken, door het tijdelijk wat te
verstoffelijken.
Volgende tekst van Rudolf Steiner heeft daarop betrekking: ‘Het opstandingslichaam bezat een aantrekkingskracht voor de loslatende en zich weer vervluchtigende materiele bestanddelen.’
(GA 131, ib.)
Het lijkt ver gezocht ... maar het wordt bevestigd door wat er gebeurde bij de Hemelvaart. Immers, wat zouden we hebben gezien als we er zelf bij waren geweest? Daartoe moeten we weer eens nauwkeurig lezen wat er staat (Handelingen 1). Tot nu toe werd die nauwkeurigheid verwaarloosd, omdat men al vertrok van een vooropgezette mening, namelijk dat Jezus was opgestegen naar de hemel boven ons. Zo staat het echter niet in de tekst! Die zegt: ‘En terwijl hij dit zeide, werd hij voor hun ogen opgenomen; een wolk nam hem op en onttrok hem aan hun ogen.’
Er staat dus niet dat de aanwezigen Jezus zagen opstijgen en hem zagen verdwijnen in het wolkendek hoog boven hun hoofden. Neen, hij verdween voor hun ogen. Ze keken niet omhoog, maar recht voor zich uit. Want Jezus stond voor hen met beide voeten op de grond. ‘Voor hun ogen’ verzwond hij dan in een wolk. Wat gebeurde er? Jezus ontdeed zich van de stof die hij had benut om zich tijdelijk zichtbaar en tastbaar te maken. Die vormde nu een wolk om hem heen, waarin hij weer onstoffelijk werd en dus voor de blikken van de aanwezigen verdween: ‘een wolk nam hem op en onttrok hem aan hun ogen’. Het gaat dus niet om een wolk hoog in de lucht, maar om een wolk die rond Jezus ontstond en hem omgaf !
Daarmee wordt bevestigd dat Jezus zich tijdelijk voor aardse ogen zichtbaar en voor aardse handen tastbaar had gemaakt door zijn lichaam weer tot een bepaalde graad te verstoffelijken.
Dan ontdeed hij zich van het stoffelijke en trok zich terug in de geestelijke wereld. Daartoe hoefde hij niet op te stijgen, want de geestelijke wereld is overal. En zo zouden we het hebben waargenomen als we er zelf bij waren geweest. Zoals gezegd, ligt het geheim van Opstanding en Hemelvaart in het beheersen van de stof.
Dus voor het eerst sinds de mens op aarde was gekomen, gebeurde de terugkeer in de geestelijke wereld het behoud van het fysieke lichaam dat met de hulp van Christus werd ontstoffelijkt en aan de dood onttrokken.
( … )
Ook daartoe is Christus mens geworden. Om aan te tonen dat het fysieke lichaam van alle mensen kan gered worden En hij heeft het niet gepredikt, hij heeft het gedaan!
Maar eigenlijk is het Jezus van Nazareth die dat heeft volbracht, met de hoge bijstand van Christus in hem. En die bijstand zal Christus in de toekomst ieder van ons verlenen zoals hij dat met Jezus heeft gedaan, zodra onze tijd zal zijn aangebroken.
Daarmee komt er ook een einde aan de verbreide kerkelijke leer, dat Verrijzenis iets is dat aan het einde der tijden zonder ons toedoen zal geschieden. Dan zouden wij allen onder bazuingeschal lichamelijk opstaan uit de graven en weer tot leven komen. Maar Christus en Jezus hebben dat nu al volbracht! Zij deden het in de loop van enkele jaren. Voor ons zal het echter een proces van lange duur worden, waaraan we zelf zullen meewerken.”
( ... )
Om te “bewijzen” dat Christus Zijn fysiek-materiële lichaam liet vervluchtigen voor de ogen van de discipelen, roept Skerath ons op om Handelingen 1-9 nauwkeurig te lezen : ze keken niet omhoog, maar recht voor zich uit : “Een wolk onttrok Hem aan hun ogen.” Maar blijkbaar leest hij zelf niet nauwkeurig want de volgende regel, die hij niet aanhaalt, luidt : “En toen zij naar de hemel staarden, terwijl Hij binnenvoer, zie, twee mannen in witte klederen, stonden bij hen en zeiden : Galilese mannen, wat staat gij daar en ziet op naar de hemel ?”
Onze conclusie : op basis van deze passage kun je niet “bewijzen” dat er een materieel-fysiek lichaam vervluchtigde want de mannen keken wél omhoog !
We begrijpen dit alleen als we weten dat het om een gebeuren in de geest gaat, een helderziende ervaring.
Volgens Bruno Skerath zien zowel Maria Magdalena als de apostelen het tastbare fysiek-materiële lichaam van Jezus. Hij verwijst naar GA 112 en naar GA 131. Wie de moeite doet om het op te zoeken en na te lezen, kan niet anders dan vaststellen dat Skerath hier nogmaals het omgekeerde beweert van wat Rudolf Steiner zegt.
Bij citaat 1 laat hij het laatste stuk weg “vanuit de kracht van het etherlichaam”, en dan volgt in de tekst van Steiner onmiddellijk :
“Als dus de Christus na Zijn dood gezien werd, dan was dat het etherlichaam van de Christus.”
En Steiner gaat verder : het zou toch onmogelijk zijn dat een mens na drie dagen de Christus niet meer zou herkennen als u aanneemt dat ieder fysiek oog de Christus zou herkend hebben :
“Leest u het evangelie naar de geest ! Pas nadat de heilige kracht van de woorden als kracht in haar stroomde, herkende ze Hem omdat haar geestelijk oog nu pas in staat was de Verrezene te zien.”
Hetzelfde met het tweede citaat, uit de 8ste voordracht van GA 131 : hier wordt met het onvergankelijke fysieke lichaam het fantoom bedoeld, het onstoffelijke fysieke lichaam. Blz. 187 :
“Toen dit lichaam van Jezus van Nazareth aan het kruis werd geslagen, was het fantoom (het onstoffelijke fysieke lichaam –fdw) volledig intact, het bestond als geestelijk lichaam, alleen in een bovenzinnelijk-zichtbare vorm en had een veel lossere samenhang met de materiële bestanddelen van de aarde dan dat bij andere mensen het geval is. ( … )
Die materiële stof vervluchtigde met de graflegging, ging over in de elementen. Daarom vonden de apostelen alleen de doeken, het fantoom was uit het graf opgestaan. Het moet ons niet verwonderen dat Maria van Magdala – die voorheen alleen het met materie doordrongen fantoom gekend had, nu in het fantoom dat van alle aardse stoffen bevrijd was en dat ze helderziend zag, niet dezelfde persoon herkende. Het moet ons duidelijk zijn dat alleen door de kracht van het samenzijn van de leerlingen met de Christus, alle apostelen en de mensen van wie ons dat verteld wordt, de Verrezene konden zien.
Want Hij verscheen in een geestlichaam, in het lichaam waarvan Paulus zegt dat het zich als een zaadkorrel vermeerdert en overgaat op alle mensen. Dat echter ook Paulus zelf ervan overtuigd is dat niet het van aardse stoffen doordrongen lichaam aan de andere apostelen verscheen, maar hetzelfde (bovenzinnelijke) dat aan hem verschenen was, dat zegt hij in Kor. 15:3-8 ….”
Er is dus geen sprake van dat Christus dit lichaam naar believen opvulde met aardse elementen die Hij dan weer liet vervluchtigen.
In een voordracht voor de arbeiders aan het Goetheanum (GA 349, blz. 249) maakt Steiner het nog duidelijker :
“De mensen geven er zich geen rekenschap van op welke manier in de bijbel verteld wordt. In de bijbel wordt niet gezegd : dat en dit is gebeurd, nee, er wordt altijd gezegd : dit en dat hebben mensen gezien, echt gezien. Dat wordt gezegd. ( … )
En de leerlingen hebben niet het fysieke lichaam gezien, maar het etherlichaam, het bovenzinnelijk lichaam. De vrouwen en de apostelen hebben de Christus in het etherlichaam gezien, niet van de Jezus van Nazareth, maar de Christus. ( … )
Hun gemoedstoestand heeft hen helderziend gemaakt voor deze dingen. En ze hebben altijd weer, vaker dan in de evangelies vermeld wordt, in de eerste dagen de Christus werkelijk gezien. Maar het was de bovenzinnelijke Christus. ( … )
Paulus zegt niet dat de andere apostelen de Christus in het fysieke lichaam hebben gezien, hij stelt uitdrukkelijk dat hij de Christus in de wolken gezien heeft, dus de bovenzinnelijke Christus. ( … )
De mensen geloven nu dat dat niet kan vermits de ongelovige Thomas zijn handen op de wonden moest leggen. Dat betekent alleen dat de aanwezigheid van de Christus, dat deze ervaring zo sterk was dat Thomas zelf het sterke geloof kon hebben dat hij Hem aanraakte. Maar het gaat allemaal over de bovenzinnelijke Christus.”
3) Op blz. 247 wordt uitgelegd waarom Christus onze Verlosser is. De auteur geeft een voorbeeld van een situatie zoals er zich ontelbare in de loop van ons leven voordoen en die ons eveneens op ontelbare manieren verbinden met grote aantallen mensen. Volgens hem kunnen wij dit persoonlijk karma onmogelijk zelf vereffenen omdat het zo ingewikkeld is. Daarom doet Christus dat voor ons … op voorwaarde dat we Hem erkennen (hem met kleine letter bij Skerath).
Antroposofisch is : ons persoonlijk karma lossen we zelf op, samen met onze Engel en die van de betrokken medemensen. Het zijn de gevolgen van onze daden die objectief de wereld slechter gemaakt hebben, die gevolgen zijn het die Christus op zich neemt, en wel voor alle mensen, ook van hen die nog nooit van Hem gehoord hebben of niet willen horen. Het Mysterie van Golgotha is een objectief, feitelijk gegeven voor de hele wereld en de hele mensheid, zoals we in het begin van het Johannes-evangelie lezen : “Het waarachtige Licht dat iedere mens verlicht …”
( In GA 148, blz. 282 : “Denn der Christus-Impuls geht geistig durch die Seelen der Menschen, er wirkt als Tatsache auch in denen, die ihn nicht verstehen.” )
Tot slot van deze bijdrage nog een andere persoonlijke visie van Skerath waar we moeite mee hebben, op blz. 255 :
“Maar — zal men aanvoeren —Jezus gaf toch opdracht om het Paschamaal voor de vrijdagavond voor te bereiden. Wist hij dan werkelijk niet dat hij het feest niet meer zou beleven ? Het antwoord moeten we goed tot ons laten doordringen. Er bleef in zijn ogen nog altijd een kans hoe gering ook, dat zijn tegenstanders tot inzicht zouden komen en van hem zouden aflaten. Christus, en Jezus met hem vat namelijk de menselijke vrijheid ernstig op en wel uit liefde. Die nog zo geringe eventualiteit hield de voorbereiding van het Pascha in. Eerst met het verraad van Judas vervloog alle hoop.”
Ten eerste is dit in tegenspraak met verschillende uitspraken van Christus zelf :
En de Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk besloten is; doch wee dien mens, door welken Hij verraden wordt!
(Lukas 22:22)
Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal den overpriesteren en Schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen; En zij zullen Hem den heidenen overleveren, om Hem te bespotten en te geselen, en te kruisigen; en ten derden dage zal Hij weder opstaan. (Mat. 20:18-19)
En Hij begon hun te leren, dat de Zoon des mensen veel moest lijden, en verworpen worden van de ouderlingen, en overpriesters, en Schriftgeleerden, en gedood worden, en na drie dagen wederom opstaan. (Markus 8:31)
Ten tweede vraagt men zich af waarom die menselijke vrijheid dan ineens na het verraad van Judas zou opgehouden hebben. Waarom kon Pilatus Jezus na de geseling niet meer vrijlaten ? Waarom konden de joden ineens niet meer voor Christus kiezen in plaats van voor Barabas ?
Verder op deze bladzijde :
“Maar als er geen Kruisiging had plaatsgevonden, zou dan de Opstanding zijn doorgegaan ? De Opstanding was daarvan niet afhankelijk. Ze is een zaak voor zich en zou hoe dan ook voltrokken zijn geworden. Jezus zou ook dan gestorven zijn, in een graf zijn gelegd en Verrezen zijn.
Maar dan rijst meteen de vraag of Christus wel de bekendheid zou hebben gekregen, die hij heeft gekregen, als hij ergens in alle stilte in een graf zou zijn gelegd, en niet in het openbaar zou zijn terechtgesteld en niet onder openbare belangstelling zou zijn bijgezet, bewaakt door Romeinse
wachtposten, zodat de dag daarop het bericht van het leeg bevonden graf de ronde kon doen in Jeruzalem !”
We kunnen ons indenken dat dit voor sommige lezers als een regelrechte godslastering klinkt, dat een kruisdood noodzakelijk zou geweest zijn ter wille van het showeffect op de omstaanders en tijdgenoten.
*********************
Net iets te laat om nog in deze Brug opgenomen te worden ontvingen wij een reactie van Bruno Skerath op ons eerste artikel in Brug 78. We gaan dat antwoord zeker afdrukken in de Brug van juni 2013, samen met ons derde artikel over het boek “De aardse en kosmische mens”.
* * * * * * * * * * * * * * *
.
“Europa”: anti-kristelijke strijdmachine?
Tijdens de voorbije weken heeft het Europees parlement, dat vol gefrustreerde lieden zit die in werkelijkheid niets te zeggen hebben over belangrijke zaken, zoals de krisisbestrijding of de werkverschaffing, en zich dan maar bezighouden met hun liefhebberijen.
Eén daarvan is het stoken tegen alles en iedereen die er een kristelijke moraal op nahoudt. Zo ook nu weer, toen het erom ging de afgevaardigde van Malta in de Europese Kommissie te benoemen. (Elk van de 27 leden van de Europese Unie heeft een vertegenwoordiger in de Europese Kommissie. Voor België is dat De Gucht.) Dus het Maltees lid van de Kommissie was afgetreden, en Malta stelde als zijn opvolger voor zijn minister van Buitenlandse Zaken, Tonio Borg, die aan het eind stond van een lange politieke carrière in zijn land en bij zijn partij, de Nationalisten. (Deze naam dateert uit de tijd toen Malta nog voor zijn zelfbestuur diende te strijden tegen de Britten die het eiland bezet hielden). Aangezien kennis van zaken niet altijd het kenmerk is van het Europees parlement, waren er velen die aan het steigeren gingen bij het horen van deze partijnaam. Maar toen volgde het gebruikelijke verhoor van de kandidaat-kommissaris door het Europees parlement, en wat bleek? Deze meneer Borg is een pratikerend katholiek! Schandalig! Men legde Borg derhalve dagenlang op de rooster over abortus, euthanasie, homo-huwelijk, en dergelijke vraagstukken die door Verhofstadt en zijn liberalen als het nec plus ultra van de Europese waarden worden uitgeroepen. Uiteindelijk kreeg Borg het satisfecit van “Europa” met 386 stemmen tegen 281. Tegen stemden de liberalen onder leiding van Verhofstadt, die katolieken het liefst van de aardbol zouden zien verdwijnen, en een gedeelte van socialisten en groenen. Een merkwaardige kloof deed zich hier voor. De socialisten uit Frankrijk en landen binnen haar invloedssfeer, waaronder België, Italië en Spanje - steeds dezelfden -, stemden tegen de katoliek, Duitse socialisten en hun gevolg (Finland, Oostenrijk, Nederland, Engeland) stemden voor. Met uitzonderingen aan beide zijden. Deed zich opmerken in het debat één Vlaamse afgevaardigde, de Antwerpse socialiste Van Brempt, die meende dat Europa zou vergaan als het ophield de heilige drieëenheid van abortus, euthanasie en homoseksualiteit te aanbidden. Liet zich eveneens opmerken, de europarlementariër van de PS, mw. Tarabella uit de kringen van Di Rupo, die zo mogelijk nog hysterischer te keer ging dan Van Brempt, wat moeilijk is maar blijkbaar niet onmogelijk bleek.
( Mark Grammens, Journaal 644 van 27 december 2012)
“Europa” tegen het kruisbeeld.
Het “Europa” waar Vlaamse kristen-demokraten zo hoog mee oplopen, heeft zich van zijn meest onchristelijke kant laten zien door toe te laten dat de Europese Kommissie de lidstaat van de eurozone
Slowakije verbod heeft opgelegd om muntstukken van twee euro uit te geven waarop een kruisbeeld staat afgebeeld.
Slowakije is wat men noemt een “katoliek land”. Slowakije wilde de l.500ste verjaardag vieren van de bekering van de Slowaken door de heiligen Cyrillus en Methodius, en muntte een geldstuk waarop de twee heiligen staan afgebeeld met een kruis tussen hen in. Het kruis moest van “Europa” eruit.
(ibid.)
Gemeentebestuur in Californië verbiedt bijbelstudie in privé-woning
In Orange County in California is het onwettelijk om een godsdienstige bijeenkomst te houden in je eigen huis.
Dat is wat Chuck en Stephanie Fromm van San Juan Capistrano ontdekten toen ze een boete kregen van $300 (in september 2011) omdat ze een bijbelstudiegroep in hun huis lieten doorgaan.
Volgens ambtenaren van de county ( = zoiets als een kanton of arrondissement) is het onwettelijk om een bijeenkomst van meer dan drie personen te houden op privé-domein. Daarvoor heb je een vergunning nodig.
De autoriteiten van de gemeente San Juan Capistrano stellen dat bijbelstudie thuis niet toegelaten is omdat je dan een “kerkgenootschap” bent, en “kerken” hebben een “Conditional Use Permit (CUP)” nodig in woongebieden.
De Fromms kijken aan tegen een extra boete van $500 per bijeenkomst voor iedere keer dat hun “religieus genootschap” samenzit, volgens het Pacific Justice Institute.
Dit optreden is een flagrante schending van het First Amendment dat garandeert dat iedereen zijn godsdienst kan beleven zonder staatsinmenging.
PJI en de Fromms zijn van plan om beroep aan te tekenen bij het Californisch Hooggerechtshof.
Ironisch genoeg werd de gemeente San Juan Capistrano op het eind van de 18de eeuw gesticht als een missiepost door de katholieke priester Junipero Serra. De kapel die hij opgericht heeft is het oudste gebouw in California.
(Kurt Nimmo, Infowars.com, 21 september 2011)
Britse arts riskeert job te verliezen omdat hij met patiënt praatte over God
Scott kreeg de berisping na een klacht van de moeder van een patiënt. Volgens haar had de arts zijn positie misbruikt door haar zoon godsdienst op te dringen tijdens een consultatie in 2010.
De Raad oordeelde dat de religieuze uitleg van de dokter de patiënt ongemakkelijk maakte, en dat dergelijke acties niet voldoen aan de gedragsregels van artsen. Scott reageert dat de patiënt kampte met een probleem dat geen medische oorzaak had, en dat zijn hulp wel binnen de richtlijnen voor artsen viel. De dokter gelooft dat er een spiritueel element zit aan genezen, en zegt dat het maar juist is om tegen een patiënt over religie te beginnen als dat wordt gedaan op de juiste manier. Hij zegt dat hij het al duizenden keren gedaan heeft, en dat slechts weinigen zijn raad in de wind slaan.
De dokter klaagt dat de reprimande van de Raad slechts een voorbeeld is van hoe christenen worden gepest op het werk. Hij zegt aan de Sunday Telegraph dat veel van zijn patiënten problemen hebben met drugs en alcohol, en dat religie hen daarvan kan redden.
Niall Dickinson van de Raad meent dat artsen hun geloofsovertuiging niet mogen opdringen aan patiënten, of hen ongemakkelijk mogen doen voelen door het ongepast bovenhalen van religie.
Het beroep dat Scott aantekende tegen de berisping kan hem mogelijk zijn job kosten. De arts blijft echter bij zijn overtuiging, en meent dat hij het recht heeft zijn geloof uit te drukken.
(HLN van 23 mei 2011)
Nog een beetje hoop vanuit Midden-Europa ?
Duitsland onder kristelijk bestuur.
Enkele wereldkranten vestigen er de aandacht op, maar in Vlaanderen leest men er niets over. Op de jongste bijeenkomst van de leiding van de protestantse kerken in Duitsland (synode) werd de slottoespraak gehouden door kanselier Mw. Merkel. De president van de Bondsrepubliek, Joachim Gauck, een dominee, nam aan de beraadslagingen deel. De voorzitter van de Kamer (Bundestag), Norbert Lammert, is pratikerend katoliek. Mw. Merkel is pratikerend protestant. De voorzitter van de Senaat (Bundesrat), tevens minister-president van Baden-Wurtenberg, Wilfried Kretschmann, behoort tot de Groenen en is pratikerend katoliek. Hij hield onlangs voor de Katolieke Akademie in Berlijn een lezing over “religieuze kombattiviteit”. Een van de vice-voorzitters van het parlement, de socialist Wolfgang Thierse, is niet slechts pratikerend maar militant katoliek en doet aan apostolaatswerk. De andere vice-president van het parlement, Katrin Göring-Eckardt, die door haar partij wordt voorgedragen als kanselierskandidaat in 2013, is een theologe die haar carrière bij de Groenen kumuleert met het voorzitterschap van de synode der protestantse kerken. De sekretaris-generaal (partijsekretaris) van de partij van Merkel, Hermann Gröhe, zit ook in het bestuur van de protestantse synode. De socialistische tegenkandidaat voor Merkel als bondskanselier, Peer Steinbruck, heeft zich enkele jaren geleden tot het protestantisme bekeerd. Frank-Walter Steinmeier, voorzitter van de sociaal-demokratische fraktie in de Kamer, is een openlijk pratikerend protestant. Verscheidene ministers van Merkel, zoals Annette Schavan (onderzoek en ontwikkeling) en Thomas de Maizière (defensie), zijn militante kristenen, de eerste katoliek, de ander protestants. In 2017 zal de vijfhonderdste verjaardag van het protestantisme in Duitsland door de katolieken meegevierd worden.
(Eveneens uit Mark Grammens’ Journaal - 643 van 13/12/2012)
* * * * * * * * * * * * * * *
.
Varkens houden van antroposofie
Iedere mannelijke antroposoof met een goede herinnering aan zijn jeugdjaren lijdt mee met de mannelijke varkens, de beren dus, als men deze dieren om economische redenen zonder verdoving verminkt en berooft van hun varkenswaardigheid.
De Demeter-varkenshouders zijn gelukkig empathische kwekers. Hieronder vindt u de vertaling van een artikel dat verscheen in “Lebendige Erde” van mei 2011, getiteld “Het vetmesten van beren kan lonen” door Sebastian Fuchs.
“Bij de chirurgische castratie van biggen moeten minstens pijnstillers gebruikt worden voor zover een narcose niet mogelijk is” - zo staat het in de Demeter-richtlijn Fokken IV.2: veeteelt 4.2 varkenskweek.
In de EU worden ieder jaar ongeveer 100 miljoen mannelijke biggen zonder verdoving chirurgisch gecastreerd. Over de pijn die deze ingreep veroorzaakt kan voor iemand die ooit getuige is geweest van deze procedure, geen twijfel bestaan, hoewel het pas in 2003 wetenschappelijk bewezen werd. Alternatieven zoals castratie onder injectie-narcose, inhalatie-narcose, plaatselijke verdoving, ongevoelig maken door ijs, zijn ofwel te kostelijk - en daarom voor kleine en middelgrote bedrijven niet interessant - of ze veroorzaken evenveel pijn als de castratie zelf.
Op bio-bedrijven beperkt men zich tot pijnbestrijding met Melacam na de operatie en een slecht tot ongemakkelijk gevoel bij de boer.
Voor Heinrich Dümler, Demeterboer uit Wörth am Rhein is een gepaste manier van castreren zelfs geen optie :
“De onbeschadigde balzak van de beer hoort volgens mij even zeer bij een integraal bedrijf als de hoorns bij de koe. Het houden van dieren naar hun eigenheid beperkt zich niet tot de inrichting van de stal en de voeding, maar wordt essentieel beïnvloed door de habitus - laat ons maar rustig zeggen : de waardigheid van het dier.
De reden voor castratie ligt in de stofwisseling en de hormoonhuishouding van de mannelijke zwijnen. Androstenon, een steroïd dat in de balzak aangemaakt wordt en skatol, resp. indol, microbiële afbraakstoffen van tryptofaan in de darm, die opgeslagen worden in het vetweefsel, veroorzaken een urine-zweetachtige reuk vooral bij het verhitten van het vlees. De intensiteit van deze zgn. berenlucht wordt zeer verschillend waargenomen. Zo’n 30 % van de bevolking ruikt helemaal niets van dit androstenon, net zo min als ze muskus kan onderscheiden. Oudere mensen en vrouwen zullen over ‘t algemeen vlugger deze reuk waarnemen.
Ook het ontstaan van de ‘stinkers’ hangt van vele factoren af. Het ene ras bevat meer stinkers dan het andere. Ook stalcondities en voeding hebben een doorslaggevende invloed. Er moet voldoende loopruimte zijn en een grote ruimtelijke afstand tussen de beren en de zeugen. Als dieren van hetzelfde geslacht samen zitten, dan reguleert dat de hormoonhuishouding, het beperkt het stijgen van de androstenonspiegel. En ook mogelijk agressief gedrag bij de opgroeiende beren.
De grootste factor is de voeding : hoe armer aan tryptofaan, hoe minder skatol en indol in het varkensvet, zo luidt de schijnbaar eenvoudige formule.
Maar de achillespees van de ecologische varkenshouderij zijn de aminozuren. Het reduceren van tryptofaan maakt een voldoende proteïne-opname niet eenvoudiger. Het voeden van ongecastreerde dieren stelt hogere eisen dan het voeren van castraten (die kan men ongestoord slachtafval en vismeel geven, wat bij beren onmiddellijk het vlees ongenietbaar zou maken - fdw).
Verdere factoren zijn slachtgewicht en slachttijdstip. Slacht men een beer voor de geslachtsrijpheid, dan wordt het risico (op stinkers) kleiner. Het probleem is dat een beer van minder dan 80 kg ook al geslachtsrijp kan zijn. Opvallend is dat de androstenonspiegel stijgt van februari tot april. Daarom moet deze periode als slachtperiode vermeden worden.
Dit alles heeft Heinrich Dümler uit ervaring geleerd. Om het aantal stinkers te reduceren moet men oog hebben voor stalruimte, voeding en ras. Hij gebruikt als fokberen vooral het Schwäbisch-Hällisch ras maar ook met Duroc heeft hij goede resultaten. De beren weiden op grote afstand van de zeugen. De voeding is van eigen kweek : erwten, en ruwe voeding. Neveneffect : zo goed als geen wormaantasting en de dieren vervetten duidelijk minder. Hij is ervan overtuigd dat zijn dieren gezonder en vitaler zijn, juist doordat ze hormonaal intact zijn.
De voeding van de beren stelt weliswaar hogere eisen maar dat wordt beloond. Per dag komen de beren meer bij dan castraten. Per kg bijkomend gewicht hebben ze 0,4 kg minder voer nodig en als ze het gemiddelde slachtgewicht bereiken, hebben ze 6% meer spiermassa en 8% minder vet. Het biggenverlies door complicaties na de castratie valt ook weg. Kosten voor verdoving en pijnstillers heeft hij ook niet. Dit alles tezamen brengt hem al vlug op een economisch voordeel van 30%.
Het cruciale punt : iedere stinker in een kweekcyclus vermindert de economische meerwaarde van de kweekperiode.
Maar voor Heinrich Dümler spelen bedrijfseconomische aspecten die alleen de efficiëntie en de duur van het vetmesten beogen, geen rol. Hij vindt niet dat de voeding meer eisen stelt, het wordt gewoon een langere termijn. Zijn beren bereiken hun slachtgewicht pas na 12 tot 15 maanden, door het eiwitarme voer. Maar dit voer is duidelijk goedkoper en ook onafhankelijk van de graanprijzen, zodat ondanks de langere kweekcyclus, de prijs op hetzelfde komt.
Hoewel er vele positieve studies over de vleeskwaliteit bestaan en de consumenten zeer bereid zijn om dit berenvlees te kopen, toch reageert de handel nog altijd allergisch op het thema berenhouderij. In principe is het geen probleem om beren met een slachtgewicht onder de 80 kg in het handelscircuit te brengen. Daarboven moeten de geslachte dieren geschikt voor consumptie worden bevonden door een analytische methode, door de staat goedgekeurd. Maar de methode wordt nergens gespecifieerd. In de praktijk gaat het zo dat na de slacht een kook- en bakproef met enkele stukken uit de nek wordt uitgevoerd en dan laat men een of meerdere medewerkers gewoon ruiken.
De conventionele afzetmarkt blijft ook voor Heinrich Dümler voorbehouden voor zijn zeugen. De beren slacht, verwerkt en verkoopt hij uitsluitend in eigen beheer. De klanten zijn enthousiast over de kwaliteit en de smaak. Stinkers zijn een uitzondering en als er al eens een tussen zit, dan wordt die door de gebruikelijke proef geïdentificeerd en verwerkt als rauw vlees zoals hesp en salami. In ieder geval is de communicatie met de klanten doorslaggevend om onprettige verrassingen te vermijden en om begrip te kweken voor de productiefactoren.
Is dus een stinkbeer onderschept, dan is alleen een verwerking van het volledige dier tot rauwcharcuterie mogelijk omdat deze noch bij de fabricatie, noch bij het verbruik verhit wordt, wat dus de reukvorming sterk onderdrukt. Dan kan men nog kiezen voor bepaalde procedés om de reuk te minimaliseren. Verwerking tot gekookte hesp vermindert de concentratie van androstenon met 60%, het roken vermindert het skatolgehalte met 64%.
Men heeft een proef uitgevoerd, een blind proeven van worst uit berenvlees met een gehalte van 10% stinkervlees erin verwerkt :
70% van de proevers gaven als beoordeling “zeer goed tot bevredigend”;
48% vond het “zeer goed tot goed”;
47% zou het product kopen;
35% vonden het product van “premiumkwaliteit”.
Over de smaak van zijn producten maakt Heinrich Dümler zich geen zorgen. Zijn klanten geven hem voortdurend positieve feedback. Wat hem wel enigszins stoort is dat hij nog altijd als een rare beschouwd wordt omdat hij zo hardnekkig een teeltwijze nastreeft die rekening houdt met de eigenheid van het dier. Het gevoel om in de reguliere landbouw- en veeteeltwereld een exotisch beest te zijn, is iets wat de meeste Demeterboeren van de oudere generatie zeer bekend zal voorkomen. Maar de tijd heeft hun toch gelijk gegeven.
* * * * * * * * * * * * * * *
.
Dierenleed en bacillen
Uit GA 143 “Erfahrungen des übersinnlichen – drei Wege der Seele zu Christus”, voordracht in Stockholm op 17 april 1912 (blz. 139) :
( … )
“Alles wat wij in de wereld meemaken als een voortdurend menselijk leed dat ons uit onze omgeving toevalt als ziekte en dood, dat is er opdat wij mensen zo lang aan het aardebestaan zouden geketend blijven tot wij gelegenheid hebben om te vereffenen, opdat wij leren ons aan te passen aan onze organisatie. Wij lijden opdat wij uit dit leed leren om een vereffening te vinden tussen ons Ik dat van Lucifer doodrongen is, en het goddelijk deel in onze organisatie. Ons lichamelijk organisme verliezen wij telkens weer tot wij ons in ons Ik volledig hebben doordrongen van de wetten van de evolutie zoals de goddelijke machten dat beschikt hebben. Iedere dood is daarmee een uitgangspunt voor iets anders. De mens kan niet sterven zonder dat hij iets meeneemt dat hem de mogelijkheid geeft om ooit eens de dood te overwinnen in de loop van zijn incarnaties.
( … )
Zo’n zaak kunnen we bijzonder goed bestuderen als we de relatie tussen de mens en het rijk juist onder hem, dat van de dieren, eens occult onderzoeken.
We weten dat in de loop van zijn ontwikkeling de mens de dieren altijd pijn heeft berokkend, dat hij dieren heeft gedood. Wie geleerd heeft wat karma in het mensenleven betekent, vindt het vaak zeer onrechtvaardig dat het dier, dat toch niet kan reïncarneren, pijn moet lijden en zelfs, als het om de hogere diersoorten gaat, min of meer bewust de dood ingaat. En dat zou karmisch niet kunnen vereffend worden !
De mens beleeft natuurlijk in zijn kamaloka de pijn die hij het dier heeft aangedaan, maar daarover ga ik nu niet spreken, ik heb het over de vereffening voor de dieren.
Als we de ontwikkeling van de mens bekijken, dan zien we hoeveel pijn de mens in het dierenrijk heeft veroorzaakt en hoeveel dieren hij heeft gedood. Wat betekenen deze pijngevoelens, dit sterven, in de loop van de evolutie ?
Het occulte onderzoek leert ons dat iedere pijn die een pijngevoelig wezen dat geen mens is, ondergaat, een kiem is voor de toekomst.
Zoals de dieren gewild zijn door de voortschrijdende goddelijke ontwikkeling, zijn zij niet bestemd om incarnaties te hebben zoals de mens. Maar als in dit wijsheidsvolle wereldplan een verandering optreedt, als de mens ingrijpt en de evolutie van de dieren niet laat zoals die zonder de mens zou zijn verlopen, wat gebeurt er dan ? Welnu, het occulte onderzoek leert ons dat ieder pijngevoel, ieder sterven dat de mens de dieren aandoet, dat dit toch allemaal terugkeert, wederopstaat, niet door reïncarnatie, maar omdat de dieren pijn en leed ondergaan hebben. Deze pijn, dit leed roept de dieren terug in het leven. Ze verschijnen weliswaar niet terug in dezelfde vorm, maar datgene in hen wat pijn voelt, dat komt weer. Het komt weer op zodanige manier dat de pijngevoelens van de dieren vereffend worden, zodat ieder pijngevoel de oorzaak van een tegengesteld gevoel wordt. Deze pijngevoelens, dat lijden, die dood, het zijn kiemen die de mens gezaaid heeft; ze komen zo weer dat ieder pijngevoel zijn tegendeel meekrijgt in de toekomst.
Om een concreet voorbeeld aan te halen : wanneer de aarde naar de Jupiter-toestand zal zijn overgegaan, dan gaan de dieren weliswaar niet in hun huidige vorm verschijnen, maar hun pijn en leed zullen de gewaarwordingskrachten van pijngevoelens opwekken. Ze zullen in de mensen leven en zich in de mens als parasietenwezens belichamen. De mens gaat daardoor bepaalde gewaarwordingen en gevoelens ervaren en die zijn dan de vereffening voor het vroeger aangedane leed.
Dat is een occulte waarheid, die men objectief en ongeschminkt kan uitspreken, ook al hoort de tegenwoordige mens het niet graag. De mens zal er ooit onder lijden en het dier zal er een bepaalde aangename gewaarwording, een goed gevoel bij ervaren en dat is dan de vereffening voor zijn vroeger leed.
Dat gebeurt geleidelijk aan nu al, in de loop van het huidig aardeleven, hoe merkwaardig het ook schijnt. Waarom worden mensen geplaagd door wezens die eigenlijk noch dier noch plant zijn, maar tussen de twee staan, door bacillen en dergelijke organismen, die een goed gevoel ervaren als de mens lijdt.
Dat hebben die mensen zichzelf aangedaan in vroegere incarnaties doordat ze pijn en leed bij dieren hebben teweeggebracht. Want het wezen, ook als het niet in dezelfde vorm verschijnt, dat neemt zijn gewaarwording mee, over de tijd heen, en ervaart een vereffening voor zijn lijden in het lijden dat de mens ondergaat.
Zo is alles wat er aan leed en pijn bestaat, helemaal niet zonder gevolg. Het is een kiem. Er kan geen leed, geen pijn, geen dood geschieden, zonder dat daarvoor iets bewerkstelligd wordt dat later ontkiemt.”
( … )
|