Inhoudstafel van Brug 71 (maart 2011)

Rudolf Steiner over H. P. Blavatsky

Helena Petrovna Blavatsky : biografie

Meesters Morya en KoetHoemi

Rudolf Steiner over de Meesters

Theosophische Vereniging

Dieter Rüggeberg (c.q. Harrison) over Blavatsky

Goetheanum in de ban van Ahriman ?

De wandelende jood

Savonarola

Pico delle Mirandolla

De aartsengel Gabriël

Tweede kruisiging


+ Groter lettertype
+ Kleiner lettertype


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*



Beste Lezer,

Dit jaar is het 150 jaar geleden dat Rudolf Steiner geboren werd. Hier en daar wordt of werd dat gevierd, op grotere of kleinere schaal. Voor ons is dat een aanleiding om ons te bezinnen : van waar komen wij, waar staan we nu, en : waar moeten we naartoe ? Voor de eerste vraag lieten wij ons inspireren door GA 258, acht voordrachten gehouden in Dornach in juni 1923 met als titel (vertaald) :
“De geschiedenis van - en wat nodig is in - de antroposofische beweging in verhouding tot de Antroposofische Vereniging – een bijdrage tot zelfbezinning.”
Een groot deel van deze cyclus is gewijd aan Helena Petrovna Blavatsky en de Theosofische Vereniging en daarom gaat ook de eerste bijdrage in deze Brug daarover. Is er een vergelijking mogelijk tussen de opdracht van HP Blavatsky en die van Rudolf Steiner ? Tussen het lot van de Theosofische Vereniging na HPB’s dood en de Antroposofische Vereniging na Steiners dood ?

Op de vraag : waar staan we nu ? – kunnen we ongetwijfeld antwoorden : niet ver genoeg ! Maar misschien staan we zelfs op de verkeerde plaats ! Lieven Debrouwere geeft een voorbeeld dat als een symptoom kan beschouwd worden..

Waar moeten we naartoe ?
Na enkele jaren van inactiviteit heeft Jan Vermeir zich terug gemeld met twee artikelen over de Middeleeuwen. We denken gemakkelijk dat de mens in het verleden veel geloviger en godsdienstiger was, maar dit is niet zo. Altijd weer moet de geestelijke wereld ingrijpen wanneer de mens in zijn vrijheid op dwaalwegen geraakt. Savonarola heeft getracht om een verkeerde ontwikkeling te corrigeren. Volgens Rudolf Steiner kan men als antroposoof veel leren van Savonarola. Maar je moet de tekst van de voordracht zeer grondig bestuderen om te weten te komen : verwacht Rudolf Steiner van ons dat we ijveren voor de goede zaak zoals Savonarola het deed, of wil hij dat we het juist niét doen op die manier ?

François De Wit.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Rudolf Steiner over Helena Petrovna Blavatsky

Door François De Wit

Rudolf Steiner positief over haar : In GA 104a, op blz. 36 :
“Voor de geschriften van HPB geldt het volgende : ze onderschatten kan alleen hij die ze niet verstaat. Wie echter altijd meer de sleutel vindt tot het grootse in deze werken, die wordt altijd maar een grotere bewonderaar.
Dat is het betekenisvolle van deze werken dat men een groter bewonderaar wordt naarmate men er zich meer in verdiept. Dat er geen fouten in te vinden zouden zijn, dat is niet het geval. Wie echter contact heeft met het levende leven, die weet, wanneer hij zich alsmaar meer verdiept in deze werken, dat hetgeen daar uitgesproken is, alleen maar kan komen van hoge spirituele wezens, die vandaag de wereldontwikkeling leiden. Zo moeten wij "Isis ontsluierd" lezen, een boek dat werkelijk de grootste waarheden bevat, al is het dan vaak vervormd en karikaturaal, zoals een mooi gelaat door een slechte spiegel vervormd weergegeven wordt. Wie alleen maar blijk wil geven van kritische geest, zal misschien zeggen dat het beter is om geen beeld te geven dan een vertekend beeld te geven. Maar wie de zaak in het juiste licht beziet, die zegt : als iemand zijn zwakke krachten ter beschikking stelt van de geestelijke machten die zich willen openbaren, en weet dat deze krachten alleen maar een vervormd beeld kunnen geven, maar dat er niemand is die het beter kan doen, die volbrengt door deze gift een groot offer voor de wereld.
Ieder weergeven van de grote waarheid komt neer op een vervorming. Als men moet wachten tot de waarheid ineens en volledig zou te voorschijn komen, dan zou men lang kunnen wachten.
Onzelfzuchtig zijn zij die zich ter beschikking willen stellen en zeggen : al verscheuren de mensen mij, ik moet de waarheid brengen zoals ik ze kan brengen. Een veel groter offer dan een moreel offer is dit offer, dit hoge offer van het intellect.”

Nog in GA 104a :
“Laat ons leren om de tekortkomingen van een mens als zijn eigen zaak te beschouwen, en laat ons leren om zijn prestaties als de zaak van de hele mensheid te beschouwen. Waarin de mensen tekortschieten, dat behoort tot hun individueel karma, wat ze doen is voor de mensheid.
Laat ons leren om ons niet te bekommeren om de tekortkomingen van de mens, die moeten ze zelf uitboeten. Maar laat ons leren dankbaar te zijn voor wat ze gepresteerd hebben, want daarvan leeft de volledige mensheidsontwikkeling.”

In GA 54 “Die Welträtsel und die Anthroposophie”, Hamburg 17 november 1906 :
“Het is een merkwaardige schikking van het lot dat aan het beginpunt van de theosofische beweging een vrouw stond, HPB, een vrouw die werken geschreven heeft, zo veelomvattend, met een allesdoordringende kracht en met een geestesenergie waartegen waarlijk alles wat de geestescultuur verder nog heeft voortgebracht, een kleinigheid is.
Voor mijn part hoeft u niets te geloven van wat aan zogenaamde occulte leringen, van wat aan zogenaamde inzichten in de geestelijke wereld er in de “Isis ontsluierd” of in de “Geheime Leer” staat. U hoeft er niets van te geloven, maar neem gewoon het boek ter hand en stel u de vraag : hoeveel geesten in deze tijd zijn in zoveel zaken nog meer en dieper doorgedrongen dan Blavatsky ?
De twee dikke delen van de “Geheime Leer” geven een overzicht van nagenoeg alle gebieden van het geestelijk leven, de oercultuur, de oergodsdienst, over alle mogelijke takken van de natuurwetenschap, over het maatschappelijk leven, over astronomie, fysiologie enz.
Voor mijn part kunt u ervan denken dat zij het verkeerd voor heeft, maar ik vraag u : wie is in staat over al deze gebieden vandaag de dag op deskundige wijze een overzicht te geven, zelfs al is zijn visie dan verkeerd, en daardoor te bewijzen dat hij zich grondig verdiept heeft in al deze zaken ? Als men onbevooroordeeld zelfs Max Müllers opstellen over godsdienstgeschiedenis neemt en hun inhoud vergelijkt met het allesomvattende van de “Geheime Leer”, dan zult u zien hoe zeer de laatste boven de eerste uitsteekt.”

In GA 62 blz. 198 “Ergebnisse der Geistesforschung”, Berlijn 12 december 1912, Over de “Geheime Leer” :
“Een grondig diep weten en inzicht in geestelijke zaken vindt men in dit boek maar de manier van presenteren is zo chaotisch, zo doorspekt met wetenschappelijk dilettantisme, namelijk waar de natuurwetenschappelijke theorieën en hypothesen bestreden worden, dat de wetenschappelijk gevormde mens in feite niet kan volgen.”









Ook HPB werd door de theosofen herdacht toen het in 1931 precies 100 jaar geleden was dat ze op deze wereld verscheen. Ludwig Ruge schreef een korte biografie die uitgegeven werd door Couvreur in Den Haag. Wij vertaalden er een deel van en verbeterden verkeerde informatie met gegevens van http://www.blavatsky.net/blavatsky/madame-blavatsky.htm

.








Haar leven

HPB werd op 31 juli 1831 geboren in Jekaterinoslaw ( nu : Dnepropetrovsk) in Zuid-Rusland. Haar vader was graaf Peter von Hahn von Rotterstein-Hahn. Hij stamde uit een oud adellijk geslacht uit Mecklenburg, waar ook vandaag nog mensen met deze naam leven. Haar moeder Hélène von Hahn, geboren Fadejef, was de dochter van de Russische prinses Dolgoroeki en was een hoogbegaafde schrijfster die de bijnaam van “Russische George Sand” had. Ze stierf al op de leeftijd van 27 jaar en liet drie kinderen achter van wie de oudste HPB was. Helena kwam bij verwanten terecht voor haar verdere opvoeding. Zoals haar zuster Vera Petrovna Sjelichovskaja vertelt, was Helena een moeilijk kind dat zich verzette tegen iedere orde en autoriteit, en voortdurend in conflict lag met leraren en gouvernantes. Maar toch moesten die haar bewonderen om haar scherpe verstand, haar originele invallen en haar talent voor talen en muziek. Ze had het karakter van een energieke jongen, niets vond ze leuker dan reizen en avontuur. Ze kende geen gevaar en zette zich alleen in voor haar eigen zelfgekozen doelen.
Naar een hoger leerinstituut is ze nooit geweest, maar door zelfstudie maakte ze zich de moeilijkste onderwerpen eigen, waar andere mensen jaren studie zouden voor nodig hebben.
Ze was nog geen 18 jaar toen ze trouwde met de 40 jaar oudere generaal Blavatsky, de vice-gouverneur van een transkaukasische provincie. Dat deed ze alleen maar, zoals ze later toegaf, om te ontsnappen aan het toezicht van haar familie. Na enkele maanden verliet ze haar echtgenoot, zonder zich om iets te bekommeren en trok de wijde wereld in. Eerst leefde ze in Noord-Indië, waar ze de plaatselijke talen en de Sanskrietliteratuur studeerde en ze kennis kreeg van de occulte wetenschappen van de Indische wijzen. Daarna ging ze naar Zuid-Amerika, Mexico, Zuid-Afrika en Egypte.
Haar grote begaafdheid als medium, die reeds op haar vierde jaar duidelijk werd, was na haar rondzwervingen zodanig ontwikkeld dat overal waar ze kwam, zonder dat ze er zelf controle over had, zich spiritistische fenomenen voordeden.
”Ik weet zelf niet wat voor onheilspellende macht dat is” zei ze, “die zich heeft opgedrongen aan mij, ik heb ze van Amerika meegebracht. Dat er in mijn omgeving voortdurend geklopt en gebeld wordt, dat is nog tot daar aan toe, maar voorwerpen beginnen van plaats te veranderen, te zweven, zonder zin of reden. Daarnaast geeft deze kracht mij volledig klare mededelingen, mengt zich door kloppen in mijn gesprekken, antwoordt op vragen en leest zelfs gedachten. Het is een echt duivelsgedoe !”
Deze verbazingwekkende vermogens baarden geweldig opzien in Pleskau (Russisch = Pskov) en Petersburg waarheen zij teruggekeerd was. Over haar wonderdaden werd overal gesproken en men verlangde van haar de onmogelijkste dingen. Later, na 10 of 12 jaar, toen ze haar psychische krachten volledig onder controle had, was ze een tegenstander van spiritisme en verklaarde spiritistische manipulaties voor schadelijk en onzuiver. Van 1860 tot 1864 leefde ze meestal in de Kaukasus, waar ze zich bezig hield met verschillende handels-ondernemingen wat in feite niet overeenkwam met haar geestelijke capaciteiten. Eerste leefde ze een tijd in Imeretia, dan dreef ze handel in fijne houtsoorten in Mingrelia, aan de kust van de Zwarte Zee. In Odessa kwam ze aan het hoofd te staan van een onderneming in kunstbloemen, later hield ze zich bezig met de fabricage van goedkope inkt en nog meer. In 1863 ging ze naar Italië en kwam in contact met de kringen rond Garibaldi, met hun revolutionaire en vrijheidsideeën. Ze liet zich inlijven bij een groep patriotten en geraakte verwikkeld in het bloedige incident in Mentana waar ze zwaar verwond werd.

Voor de brave doorsnee-mens zijn deze episodes onbegrijpelijk omdat ze totaal niet passen bij de maatschappelijke positie van de gravin Blavatsky en men er ook maar weinig van het genie kan in zien dat later zijn licht in de wereld liet schijnen. De onrust die haar tot reizen dreef, de onvermoeibaarheid van haar geest waren slechts de uitdrukking van een zoekende ziel die haar werkelijke levensopdracht wel ergens voorvoelde, maar nog niet klaar bewust inzag en het als haar plicht beschouwde om die te zoeken en te vervullen.

In 1864 reisde HPB terug naar het Zuiden van Rusland, dan naar Griekenland en ten slotte naar Egypte, waar ze tot 1866 rusteloos op zoek was naar haar nog onbekend doel. Omdat ze toen nog niet de schadelijkheid van het spiritisme doorzag, deed zij ijverig haar best om in iedere plaats waar ze kwam een spiritistische vereniging op te richten, waar ze iedereen verblufte met haar talent als medium. Eveneens in Egypte ontmoette ze een oude Kopt bij wie ze egyptologie studeerde.
De interessantste periode in haar leven was naar het schijnt van 1867 tot 1870, van haar 36ste tot haar 39ste levensjaar, een periode die in duisternis is gehuld. Franz Hartmann schrijft daarover:
“Zoals ze aan vertrouwelingen vertelde, lag in die tijd haar lichaam in Tiflis (=Tbilisi, hoofdstad van Georgië - fdw ) in een toestand dat het uiterlijke bewustzijn daar maar tijdelijk in terugkeerde, terwijl haar innerlijk Ik in Tibet een ander zelfbewust bestaan leidde in de omgang met haar leraars. Ze zegt : “ Ik was toen gedeeld in twee persoonlijkheden. Als ik mijn ziek lichaam in Tiflis verliet, dan was ik een persoon die zich om HPB niet bekommerde en niet eens notie nam van haar bestaan. Werd ik wakker als HPB dan was ik wie ik daarvoor was geweest, maar ik herinnerde mij met verering deze tweede persoon.” ( … )

.

Deze geestelijke leraars van wie ze er één voor het eerst in London in 1851 zag, wijdden haar in in hun wetenschap en bereidden haar voor als een instrument om de westelijke civilisatie terug een hoger doel te geven.
( … )

De geestelijke leraars van HPB : Meester Koethoemi en Meester Morya. De laatste zou HPB ingewijd hebben. Deze portretten werden geschilderd door een Duits theosoof, Hermann Schmiechen, aan de hand van schetsen van HPB. Deze man sloot later aan bij de Duitse afdeling en schilderde kopieën voor Rudolf Steiner die in de beginjaren getoond werden tijdens de esoterische uren. Marie Steiner herinnerde zich dat deze afbeeldingen een grote rol speelden en een grote werking uitoefenden :
“Ik heb zelf meegemaakt hoe velen bij het bekijken met verstomming geslagen werden en een tijdlang afwezig en overstuur waren. Maar toentertijd toonde men die beelden zeer uitzonderlijk, met een zekere geheimzinnigheid of bij een esoterisch uur; tegenwoordig kom je ze overal tegen.”(Uit GA 264, blz. 266)
Rudolf Steiner sprak van vier Meesters, (zie bvb. in GA 266a, blz. 157) :
Meester Morya : Kracht
Meester Koethoemi : Wijsheid
Meester Saint-Germain (= Christian Rosencreutz) : tot hem wendt men zich bij moeilijkheden in het dagelijks leven
Meester Jezus : het meer innerlijke van de mens.

Na de jaren van innerlijke scholing gaat HPB naar Caïro, even later reist ze terug naar Zuid-Rusland, vandaar naar Parijs en zo naar New York, waar ze op 7 juli 1873 aankomt.
Een jaar later vinden we haar op het landgoed Chittenden in Vermont dat eigendom was van de beroemdste mediums van die tijd, de gebroeders Eddy. Hier leert ze een man kennen die in haar verdere levensloop nauw met haar verbonden zal blijven : de Amerikaan H.S. Olcott, die ooit voor de bevrijding van de negerslaven had geijverd. Deze edele man was een enthousiast spiritist geweest, maar na de ontmoeting met HPB bekoelde zijn interesse daarvoor.
De ontmoeting tussen deze beide figuren is een gedenkwaardig moment in de geschiedenis van de Theosophische Vereniging want in Olcott, een geboren organisator, vond HPB de ideale medewerker voor het uitvoeren van haar opdracht.
Over de oprichting van de Theosophische Vereniging schrijft een geestelijk leraar in een brief het volgende : “Bijna een eeuw lang zochten wij tevergeefs naar een passend werktuig om dit plan uit te voeren. Wij hadden Europeanen nodig als verbindende schakels tussen Europa en ons land. Eindelijk vonden we in Amerika een man die de vereiste eigenschappen bezat : grote morele moed, onzelfzuchtigheid en absolute toewijding aan de zaak. Wij wisten dat wij hem onder alle omstandigheden zouden kunnen vertrouwen. Met hem verenigde zich een vrouw van een zeer buitengewoon, wonderbaarlijk begaafdheid. Geen levend wezen had voor ons werk beter kunnen passen dan HPB. Ze hadden zich aangemeld als soldaten voor een verloren zaak. Beide hebben 36 jaar lang met moeilijkheden afgerekend die ieder ander al lang afgeschrikt zou hebben. Ze zwoegden met de vertwijfeling van een mens die voor zijn leven en hoogste goed strijdt.”

Na het jaar 1870 geschiedde dus het voor die tijd ongehoorde dat een vrouw aan het voor de intelligentsia van die tijd hoogste geestelijke bouwsel, het spiritisme, begon te tornen.
Haar opvatting hieromtrent was ongeveer de volgende :
Het spiritisme heeft t.o.v. het materialisme en zijn ongeloof een grote verdienste namelijk dat het probeert een geloof te wekken aan iets “waarvan onze schoolse kennis zelfs niet kan dromen”. De uitlegging van de fenomenen echter drijft de mensen naar het andere extreem, namelijk het bijgeloof en het aanroepen van kwade krachten in dienst van de zwarte magie.
Om te bewijzen dat zonder behulp van geesten spiritistische fenomenen kunnen veroorzaakt worden door iedere mens die daartoe de gave heeft, demonstreerde zij dit zelf, vermits zij die gave had. Dat was dan de oorzaak dat ze later door onbevoegden werd uitgemaakt voor bedriegster. Tot deze onbevoegden moeten we ook het merendeel van de journalisten van gans de wereld rekenen. Daarbij kwam nog dat zij beweerde dat ze niet alleen beschikte over dergelijke krachten maar dat ze ook in verbinding stond met bepaalde personen, haar leraren, de Meesters van de Wijsheid of de Adepten in Tibet en Egypte en die bezaten dezelfde en zelfs nog sterkere krachten.
Vanaf deze tijd werd HPB een gezworen tegenstander van alle spiritistische fenomenen. De spiritisten werden haar ergste vijanden die iedere gelegenheid te baat namen om haar te bestrijden.
Rond HPB verzamelden zich in New York de meest verschillende mensen : intellectuelen, avonturiers, rijken en armen. Zoals zo vaak in haar leven bevond zijzelf zich in deze tijd in grote geldnood. Ze naaide zelfs stropdassen voor een handelaar om zichzelf van het meest dringende levensonderhoud te kunnen voorzien. Ze schreef ontelbare artikelen in de Amerikaanse kranten en haar polemiek met prof. Huxley, de hoofdvertegenwoordiger van het materialisme, baarde groot opzien.

Hier in de Amerikanse hoofdstad werd op 17 november 1875 de Theosophische Vereniging opgericht. Die stelde zichzelf drie opgaven :
1) Het oprichten van een over de ganse wereld actieve bond, zonder onderscheid van geloof, ras of afstamming. De leden verplichtten zich om te streven naar voortdurende morele vervolmaking en tot krachtige geestelijke bijstand en indien mogelijk ook materiële steun aan hun naaste.
2) Het meewerken om de arische (= Sanskriet) en andere oosterse talen, wetenschappen en inzichten te verspreiden.
3) Het onderzoeken van de geheime wetten van de natuur en de psychische krachten van de mens.

Streng genomen is alleen het eerste punt voor alle leden bindend. De opvolging van het tweede en het derde punt wordt overgelaten aan ieder individueel lid.
( … )
Tot president van de Theosophische Vereniging werd Olcott gekozen. De leider van de Amerikaanse sectie was, tot aan zijn dood in 1896, W.Q. Judge die HPB in 1874 had leren kennen.
Slechts drie jaar bleef HPB in New York. Na het verschijnen van haar eerste boeken “Isis Ontsluierd” deel I en II, vatte ze het plan op om met Olcott naar Indië te gaan, het land van haar leraars.
Op 18 december 1878 verlieten HPB en Olcott Amerika. Toen ze in Bombay aankwamen werden ze door de bevolking uitbundig verwelkomd. Vooraanstaande raja’s en Brahmanen lieten zich zien. Het was een nooit voordien geziene verbroedering tussen Indiërs en Europeanen. Echte yogi’s die het werkelijke doel van de Vereniging kenden verleenden de leden toegang tot heiligdommen die tot dan toe geen Europese voet betreden had. Ze gaven hun inzage in manuscripten waar de grootste geleerden tevergeefs naar gezocht hadden.

Nu brak een tijd van onvermoeibare arbeid aan. Olcott nam het uiterlijke op zich, HPB het inhoudelijke. Ze schreef opstellen voor de Indische en buitenlandse kranten, correspondeerde uitvoerig en bereidde de uitgaven van het tijdschrift “De Theosophist” voor.
( … )
Het onderricht door de Meesters werd hier persoonlijk gegeven en de aanwezigheid van de grote leraars gaf de kracht om ondanks alle vijandschap en belastering, moedig op de ingeslagen weg verder te gaan.

“Zolang zij met ons waren, wat kon het ons schelen wie tegen ons was ! De wereld kon ons niet overwinnen want we waren door het karma geroepen om de onverschilligheid van de wereld te overwinnen en haar achting voor onze zaak af te dwingen” ( Olcott in “Oude Dagboeken”, 1895, 2 delen).

Tegenkantingen, valse beschuldigingen, commotie, het gestook van de jezuïetische missionarissen voor wie de invloed van de Theosophische Vereniging een doorn in het oog was wegens haar invloed op de inlanders, brahmanen en boeddhisten : dat alles had een invloed op HPB’s gezondheid. Ze was voortdurend ziek, zelfs in die mate dat meer dan eens de dokters voor haar leven vreesden. Maar telkens op het ogenblik van het grootste gevaar herstelde zij zich op wonderbaarlijke wijze.

In de winter van 1881/1882 verlegde de TV haar hoofdkwartier van New York naar Adyar bij Madras waar zij een huis en land gekocht had.
In december 1883 keerde HPB naar Europa terug. Ze leefde een tijdje in Nice als gast bij de hertogin van Pomar, Lady Ketness. Ze reisde naar Parijs met de bedoeling er langere tijd te verblijven, maar uiteindelijk vluchtte ze voor de massa vrienden, bekenden, verslaggevers naar het slot van graaf d’Adhémar bij Saint-Denis. Uitgerust kwam ze van daar terug naar Parijs waar nog geen afdeling van de TV bestond, maar waar wel een grote kring vrienden van de theosophie haar regelmatige bezoekers waren. Olcott reisde rond als voordrachtgever.
In de zomer van 1884 leefde HPB in London. De hoogste staatsmannen en hoogwaardigheidsbekleders bezochten haar en organiseerden op 21 juli in de zaal van Prince’s Hall een bijeenkomst voor haar waar duizend gasten, binnen- en buitenlandse notabelen, op uitgenodigd waren. Ook de universiteit van Cambridge richtte een eervolle ontvangst voor haar in.
Haar lichamelijke toestand was dermate slecht dat ze graag de uitnodiging aannam van de fabrikant G. Gebhard uit Elberfeld, die ook haar gevolg van Britse en Indische secretarissen mee uitnodigde, opdat haar werkzaamheden niet onderbroken zouden worden.
Maar in Duitsland was haar maar een korte rust beschoren. Enkele missionarissen en jezuïeten profiteerden van haar afwezigheid om een schandelijke zwartmakingsactie in Indië op touw te zetten. Ze kochten het personeel van HPB om zodat ze ingeschakeld konden worden in bedrieglijke machinaties met het doel HPB’s occulte prestaties waar de ganse wereld over sprak, te ontmaskeren als oplichterij. Een Engelse “expert” van de vijandig gezinde “Society for Psychical Research” moest haar dan als de grootste bedriegster van de eeuw ontmaskeren. Deze acties van eerloze en nijdige priesters zijn nu al lang vergeten en in de kranten ook gedeeltelijk rechtgezet. Maar toentertijd werd er een stroom van haat en spot over HPB uitgestort., wat haar bijna het leven kostte. Ze scheepte onmiddellijk naar Indië in en kon daar aan de sympathiebetuigingen van hindoes, studenten en leden van de TV dankbaar zien dat deze valse pogingen om het verdere leven der TV onmogelijk te maken, mislukt waren.
( … )
Voor de doodzieke vrouw zagen de artsen geen andere remedie dan een verblijf in Europa. Ze verbleef enkele maanden in Torre del Greco bij Napels. In de zomer en winter van 1885 leefde ze in Würzburg waar ze aan de “Geheime Leer” werkte. In de zomer van 1886 was ze terug in Elberfeld te gast en bracht dat werk tot een einde. Dan ging ze naar Oostende. In april 1887 brachten haar vrienden haar naar Engeland. Hoewel de prachtige villa van het landgoed haar een verkwikkende rust kon bieden, begon daar een leven van de grootste activiteit. Ze schrijft daarover in een brief aan haar verwanten :
“Jullie kunnen het jullie niet voorstellen hoeveel dagelijkse arbeid die niet kan uitgesteld worden op mij afkomt. Ik moet het tijdschrift Lucifer uitgeven, artikels schrijven voor de Lotus in Parijs, voor The Path in New York en voor de Theosophist in Madras die, zoals Olcott klaagt, te veel abonnees verliest zonder mijn bijdragen. Daarnaast moet het tweede deel van de “Geheime Leer” verder afgewerkt worden en de drukproeven van het eerste deel verbeterd worden. Dagelijks wachten 20 à 30 mensen om door mij ontvangen te worden, voor een deel met, voor een deel zonder ernstige reden. Om dat allemaal rond te krijgen zou een dag in plaats van 24 uur voor mij eigenlijk 124 uur moeten hebben.”

Toen haar zuster haar eens verwijten maakte omdat ze nooit schreef :

“Waar ik mee bezig ben ? Als er überhaupt een overbelast schepsel op de wereld rondloopt, dan is het je zuster wel. Iedere maand heb ik 40 à 50 bladzijden Esoteric Instructions te schrijven, die door 5 à 6 vrijwilligers ’s nachts gekopieerd, getekend, gelithografeerd en op 320 exemplaren afgedrukt worden, die ik natuurlijk eerst nog moet nakijken opdat er geen fouten insluipen die mijn occulte inzichten zouden kunnen compromitteren. Want onder mijn leerlingen bevinden zich grijsaards, kabbalisten en vrijmetselaars, zoals je zelf gezien hebt. Dan rust nog de volledige uitgave van Lucifer op mij, vanaf het hoofdartikel en de andere kleinere en grotere bijdragen, allemaal door mij ondertekend, tot aan de correctie van de drukproef. De Révue Théosophique die de gravin d’Adhémar mij toestuurt moet ik ook een handje helpen. En dan moet ik nog voor mijn eigen stukje brood zorgen en een artikel voor een krant schrijven. Iedere zaterdag is er grote ontvangst bij mij, iedere donderdag een zitting. Daar moet ik antwoorden op geleerde vragen en wel met een stenograaf naast mij en een reporter in ieder hoek. Daarvoor moet je goed voorbereid zijn want daar komt niet het gewone volk van de straat, maar wel zwaargewichten als de fysicus Kingsland, de natuurwetenschapper Karterblack en Dr. William Benet. Ik moet in staat zijn om de theorieën van het occultisme te verdedigen t.o.v. de toegepaste wetenschappen, zodanig dat mijn replieken volgens het stenografisch verslag rechtstreeks in ons nieuw maandblad “Transactions of the Blavatsky Lodge” kunnen afgedrukt worden.”

Deze pelgrimsvrouw, ten slotte aarde-moe, had in de laatste jaren van haar leven maar één zorg : wie kan het begonnen werk verder zetten ? Wie kan het verdedigen tegen de aanvallen van de wereld en het doorgeven aan de volgende generaties ?
Eindelijk, twee jaar vóór haar overlijden, trad er een vrouw in de TV, Annie Besant, die de zorg van HPB van haar schouders wegnam en na haar dood aan het roer van het grote schip kwam te staan.

Toen HPB in de zomer van 1890 na een vakantie van enkele maanden aan de zee, naar London terugkeerde, werd zij tot haar grote verrassing naar het nieuw hoofdkwartier van de TV gebracht, een complex van drie huizen, verbonden door een gemeenschappelijke tuin in de Avenue Road in Regents Park. Daar had men een prachtig verblijf voor haar en haar zes begeleidsters en vier secretarissen ingericht. Op 23 april 1891 hield zij haar laatste voordracht in de TV. Dan werd ze het slachtoffer van een influenza-epidemie. Ze voelde haar einde naderen en schreef een laatste afscheidswoord voor haar vrienden. Ze streed heldhaftig tegen de ziekte en wilde niet van haar schrijftafel wijken. En zo stierf ze dan ook op de stoel vóór haar bureau, “op haar post”.

“Ze ging zo stil en vredig heen”, schrijft een ooggetuige, “dat we haar laatste ademtocht niet eens opmerkten.” Op een mooie meidag werden haar stoffelijke resten verbrand in Woking. De as wordt bewaard in de drie hoofdkwartieren van haar werkzaamheid : New York, Adyar en London.

HPB als mens


( … )
HPB had een sterke, struise lichaamsbouw met opvallend mooie handen. Vanuit haar rond gezicht van het Slavische type met het krullend haar straalden grote, “de helderste blauwe ogen”. Ze bekommerde zich weinig om haar kleding, maakte heftige bewegingen, kon schelden als een majoor, maar dan ook weer de perfecte gezelschapsdame zijn.
Van ’s morgens 6 uur tot 4 uur ’s namiddags zat ze gewoonlijk aan haar bureau en werkte met een verbluffende snelheid en concentratie. Daarna ontving ze bezoekers. Vóór ze rond 9 of 10 uur ging slapen, las ze nog haar Russische kranten.
( … )
Ze sloeg geen acht op het gebruikelijke, conventionele, de schijn, want ze had zo veel gereisd en zo vele zeden gezien dat omgangsvormen voor haar weinig belang hadden.
Ze was eenvoudig van hart, onschuldig en rein, open tot in het naïeve, te eerlijk om met de valsheid van de wereld rekening te houden. Op die manier bood ze zichzelf als het ware aan als doelwit voor kritiek en misverstanden. Met al haar geestelijke kracht en buitengewone kennis was ze zo deemoedig als een klein kind, volledig zelfvergeten? Ze was zeer medelijdend en op een verkwistende manier vrijgevig. Wie haar oprecht en eerlijk om hulp vroeg, kreeg die altijd. Geen vijand, zelfs niet die haar wreed en opzettelijk gekwetst hadden, zou ze, als hij in nood geraakte, afgewezen hebben. Het kleed rond haar lichaam, het brood uit haar mond zou ze weggegeven hebben.
Haar wezen was eerder mannelijk dan vrouwelijk, beslist, doortastend, wilskrachtig, geniaal, vrij van kleine kantjes en alledaagsheid. Steeds oordeelde ze vanuit een hoger standpunt, ze had begrip voor de denk- en karakterverschillen bij anderen en lette nauwelijks op iemands uiterlijk zolang hij maar in zijn innerlijk trouw en rechtschapen was. Zo geweldig was haar persoonlijkheid dat allen die met haar in contact kwamen ofwel voor- ofwel tegenstanders werden, niemand kon neutraal blijven.

HPB als auteur


HPB was een geboren schrijfster hoewel ze haar eerste tekst pas op haar 43ste neerpende. Sindsdien schreef ze voor haar levensonderhoud. Ze schreef ontelbare essays en sensationele hoofdartikelen in Amerikaanse, Russische, Engelse, Franse en Indische kranten. Voor al wat ze voor de theosofie deed, schrijven, spreken, onderwijzen, nam ze geen geld aan.
Haar eerste werk was “Isis Ontsluierd”. Het verscheen in 1877, ze had er twee jaar aan gewerkt. Volgens de Amerikaanse geleerde Coleman bevat het 2100 citaten uit 1400 boeken. Als schrijvers van dit tweedelig werk noemt HPB haar leraars, de Meesters van de Wijsheid. Ze schrijft daarover :
“Met uitzondering van de citaten, drukfouten, andere fouten en verkeerde citaten, de uiterlijke opbouw, stamt ieder woord in dit of in mijn later werk uit de leringen die onze oosterse Meesters; menige zin in deze werken is door hen aan mij gedicteerd.” Over deze “Isis Ontsluierd” schrijft ze in een opstel in 1891 het volgende :
“Van alle boeken die ik met mijn naam ondertekend heb is juist dat werk in zijn literaire vormgeving het ergste en meest verwarrende”, volgens haar omdat ze in haar jeugd het Engels alleen door te horen en te spreken leerde en totaal niets van het geschreven Engels geleerd had.
Haar tweede grote werk is het driedelige “Geheime Leer” (Secret Doctrine). Aan dit werk schreef ze van 1885 tot 1888.
( … )
Het derde deel, Esoterie, kwam er pas na haar dood en bevat bijna alles van haar nagelaten werk over mysteriën, geestelijke ontwikkeling, occulte chemie en magische krachten. Ook dit werk schreef ze op psychografische wijze.
Verder verscheen van haar hand ook nog : “De stem der stilte” en “De sleutel tot de theosophie”.
“In de grotten en jungels van Hindoestan” en “Raadselachtige volksstammen” bevatten interessante reisbeschrijvingen en verhalen over het leven van vele sekten in het oude Indië.

.

De Theosophische Vereniging


Vanuit de drie hoofdkwartieren In New York, London en Adyar groeide de vereniging gestaag uit : In 1878 was er 1 afdeling
In 1879 waren er 2 afdelingen
In 1880 10
In 1884 107
In 1889 206
In 1894 394, met ongeveer een kwart miljoen leden.

Op dit ogenblik (1931) wordt het aantal plaatselijke groepen op 1500 geschat, met meer dan een miljoen ingeschreven leden.








.

Tot zover Ludwig Ruge in 1931. Het is duidelijk dat de schrijver van deze biografische schets een overtuigd theosoof is. Hij is niet ingegaan op alle controverse rond Blavatsky, en wij gaan het evenmin doen. Wie enkele kleine kantjes wil leren kennen en een aantal bedenkelijke praktijken binnen de Theosofische Vereniging kan bvb. een kijkje nemen op http://www.magickalmind.com/blavatsky.htm



HPB is te beschouwen als een martelares. Ze was een speelbal in de machtsstrijd tussen oosterse en westerse occultisten. Over deze strijd spreekt Rudolf Steiner in GA 254.
C.G. Harrison geeft in zijn boek “The Transcendental Universe” meer achtergrondinformatie bij deze strijd. Dieter Rüggeberg haalt die informatie aan in zijn brochure "Theosophie und Anthroposophie im Licht der Hermetik" ( een deel daarvan is te vinden op http://www.vbdr.de/verlag/377-Magie.htm )
Wij vertaalden een uittreksel, vanaf blz. 49.




“Steiner haalde zijn informatie over het getouwtrek van de verschillende occulte loges rond de arme Blavatsky ongetwijfeld uit het werk van C.G. Harrison. Omdat daar veel meer details gegeven worden dan we bij Steiner terugvinden, zou ik de lezer een groter inzicht willen bieden. We lezen bij Harrison op blz. 31-33 :

1) “Dat de fenomenen in de séance-ruimtes niet door geesten van overledenen maar door levenden tot stand kwamen; dat het spiritisme van de 19de eeuw een test was voor de huidige beschaving om te zien hoe levenskrachtig ze was en om vast te stellen of ze in staat was om zonder gevaar nieuwe waarheden op te nemen. Tot deze test werd besloten door een bond van occulte broederschappen.

2) Dat er bij de occultisten een liberale en een conservatieve stroming bestaat, en dat het gewone voetvolk als ik het zo mag uitdrukken, streng conservatief is, hoewel twee derden van de generaals meer of minder tot liberalisme geneigd zijn en dat dankzij het overwicht van de conservatieve visie, het spiritisme op het punt staat om een harde slag te krijgen, die als gevolg zal hebben dat alle spiritistische fenomenen in een slecht daglicht zullen komen te staan.

3) Dat de constellaties aan de sterrenhemel op het ogenblik van de geboorte van HPB de conservatieven deden schrikken en geleid hebben tot een soort coalitieregering die in het jaar 1841 afgelost werd door een liberale “regering”.

4) Dat, toen een broeder van de linke zijde deze feiten ongeveer 20 jaar geleden ( in 1873) in Egypte verried aan HPB, zij onmiddellijk naar Europa terugkeerde en bepaalde voorwaarden stelde om opgenomen te worden in een loge in Parijs, voorwaarden die verontwaardigd werden afgewezen; dat ze daarna in Amerika wel opgenomen werd, maar spoedig weer uitgestoten.

5) Dat, naar aanleiding van de dreiging van HPB, dat ze de werking van de Amerikaanse broederschap zou lamleggen, er een beraadslaging plaatsvond in Wenen tussen Amerikaanse en Europese occultisten en besloten werd tot gemeenschappelijke actie.

6) Dat HPB, toen ze dacht in Tibet te zijn, in werkelijkheid in Kathmandoe (Nepal) was, in een toestand van occulte gevangenschap.

7) Dat bepaalde Indische occultisten, die uit patriottische motieven met haar tegen de Amerikaanse broederschappen ijverden en die er door hun inspanningen bijna in slaagden om haar uit die occulte gevangenschap te bevrijden, toestemden in een compromis, volgens hetwelk zij vrijgelaten werd onder de voorwaarde dat de oosterlingen zich niet zouden mengen in wat reeds geschied was. ( Mr. X stond zeer afkeurend t.o.v. deze Indische occultisten die het belang van hun land boven dat van de mensheid stelden)

8) Dat Koet Hoemi een reële persoon is, maar noch een Tibetaan, noch een Mahatma. “Hij is” zegt Mr. X, “een verraderlijke schurk in dienst van de Russische regering die erin slaagde een tijdlang HPB om de tuin te leiden, maar wiens ware karakter en persoonlijkheid ze uiteindelijk ontdekte.” Haar wroeging over het feit dat ze zo lang blind was geweest veroorzaakte de zware ziekte. Maar omdat gans de Theosofische Vereniging gebaseerd was op de Meesters of Mahatma’s, was ze verplicht om het bedrog in stand te houden. Ze liet evenwel geleidelijk Koet Hoemi als bron en veroorzaker van fenomenen verdwijnen en zette in zijn plaats een mythische mahatma Meester Morya, die nooit in zijn astraal lichaam verscheen.

9) Dat het Kiddle-incident haar voor het eerst de ogen opende over hoe zij om de tuin werd geleid ( een zogezegd door Koet Hoemi geschreven brief bevatte instructies die –zoals achteraf bleek- stamden uit een voordracht van Mr. Kiddle die in 1880 voor Amerikaanse spiritisten gehouden was in Lake Pleasant – Dieter Rüggeberg).

10) Dat Koet Hoemi zich later in Adyar verbond met het echtpaar Coulomb, naar men aanneemt om zich te wreken over zijn ontmaskering (Mr. Coulomb was bibliothecaris en Mw. Coulomb huishoudster in het hoofdkwartier van de Theosofische Vereniging in Adyar. Een onderzoek in 1884 door verschillende leden bracht allerlei doorgeefluikjes en klapdeurtjes aan het licht die Coulomb zou gemaakt hebben om aan de wereld te bewijzen dat al wat zich daar aan fenomenen voordeed, in feite neerkwam op zwendel en oplichterij – DR).

11) HPB’s naïveteit was zo geweldig dat ze zich na haar terugkeer in Engeland nog eens liet misleiden, deze keer door een afvallige jood die door een broederschap op het vasteland uitgestoten was wegens boze kunsten. Er werd besloten om haar niet te waarschuwen voor dit individu omdat die haar in leven hield. Met haar lamentabele gezondheidstoestand zou de verwijdering van de stimulerende invloed van deze persoon fataal geweest zijn. De man wachtte tot het tweede deel van de Geheime Leer klaar was en liet haar dan aan haar lot over. Ze stierf bij een volgende aanval in het jaar 1891, voor zover bekend monter tot op het einde, zonder er erg in te hebben dat ze haar leven lang een werktuig was geweest in de handen van uitgekookte personen van wie er weinigen intellectueel op haar niveau stonden en die een schandelijk misbruik maakten van haar buitengewone geestelijke krachten en haar unieke talenten. “

Harrison was volgens zijn eigen zeggen geen praktiserend occultist, maar blijkbaar stond hij in contact met wetenden. Bovenstaande bemerkingen bewijzen eens te meer hoe oneindig belangrijk het is dat de occultist een eigen oordeelsvermogen verwerft inzake geestelijke wetmatigheden en methodes opdat hij niet door iedere pseudo-goeroe en occulte schurk bij de neus genomen wordt. Op dit gebied mag er geen blind geloof in autoriteit heersen anders is het vroeg of laat gedaan met de vrijheid ! Het bovenstaande zou de lezer ook moeten oproepen tot meer begrip voor de vaak chaotische schrijfstijl van HPB. Zonder een magische scholing had ze nauwelijks een kans om occult weerwerk te bieden.
Wat hierboven beschreven wordt aan machinaties tegen HPB kan reeds als zwarte magie beschouwd worden, en het zijn bijlange niet de enige acties van bepaalde loges, zoals wij ondertussen uit ‘Frabato’ weten. Hoe de occultist zich kan beschermen tegen dergelijke occulte aanvallen, daarover heeft Steiner zijn volgelingen niets geleerd, hoewel het lot van HPB hem toch goed bekend was. Bij Bardon daarentegen hoeft men slechts de hoofdstukken over het creëren van elementalen, elementaren en volten te bestuderen om alles te weten over het opzetten van een occulte gevangenschap en ook hoe men zich daartegen kan beschermen. Dat te weten is voor de vooruitstrevende occultisten toch wel belangrijk, zoals de lotgevallen van HPB ons tonen.

De occultist maakt zich geen illusies over de realiteiten van de menselijke ontwikkeling. Het ganse oorlogsgebeuren van de 20ste eeuw, met de algemener wordende burgeroorlogen en het opduiken van het zogenaamde terrorisme, is reeds het begin van de gebeurtenissen waardoor onze ontwikkelingsperiode haar ondergang zal vinden. Steiner heeft zich daarover meermaals duidelijk uitgesproken :

“De ondergang van ons huidig wortelras zal tot stand komen door een gebrek aan moraliteit. Het lemurische ras is door vuur ten onder gegaan, het Atlantische door water; het onze zal ten onder gaan door de oorlog van allen tegen allen, door het kwaad, door de strijd van de mensen onder elkaar.” (GA 93, voordracht van 23/12/1904)

Deze grote ondergang zal er weliswaar pas over een paar duizend jaar komen, maar ook de eerste stadia ervan zullen erger zijn dan de ergste scènes uit een moderne horrorfilm. Voor de occultist staat het vast dat geen God of Christus door magisch ingrijpen de loop van de geschiedenis zal veranderen. Vrede en vrijheid vloeien even goed voort uit de wilsimpulsen van het menselijk Ik als oorlog en slavernij. Als de mensen uit desinteresse en gemakzucht tonen dat ze niet opgewassen zijn tegen de eisen van de tijd, dan zal daardoor het doel en de richting van de wereldontwikkeling niet fundamenteel opgehouden worden, maar zal met verpletterend geweld het wereldkarma over de mensen heen schrijden. De oorlog is voor de occultist de wakkermaker van de wereldgeschiedenis. Gelukkig zij die erdoor ontwaken ! Reeds vandaag kan men gemakkelijk vaststellen dat de passiviteit t.o.v. goed en kwaad voor de mensen in al maar sterkere mate een dodelijke bedreiging wordt. Door de ontwikkeling van de techniek is het onvermijdelijk dat al maar meer mensen zich van deze techniek bedienen om negatieve doelen te bereiken.”( … )






.

Tot zover Dieter Rüggeberg. Daarmee sluiten we ons hoofdstuk over de Theosofische Vereniging en HPB af. We willen nog even ingaan op de ontologische status van de Meesters : moeten we ze beschouwen als fysieke personen of enkel als geestelijke wezens ? Rudolf Steiner daarover :

“Wanneer daarbuiten in de wereld in hun menselijke omhulling de huidige leiders van de mensheid rondwandelen, dan worden ze in de uiterlijke exoterische wereld niet herkend. En als wij in de geesteswetenschap spreken van de Meesters van de Wijsheid en de Samenklank der Gemoedsbewegingen (Empfindungen), dan zouden de mensen vaak versteld staan van deze eenvoudige simpele menselijkheid waarin deze Meesters van de Wijsheid en de Samenklank der Gemoedsbewegingen komen.
Ze bestaan op het fysieke plan. Maar de belangrijkste leringen geven ze niet op het fysieke vlak maar op het geestelijke. En hij die hen wil horen om lering van hen te ontvangen, die moet niet alleen toegang tot hen hebben in hun fysieke, vleselijke gestalte, maar tot hun geestelijke gestalte.” ( München, 24 augustus 1911)

Daarbij komt nog dat de Meesters niet alleen als fysieke incarnatie, maar ook door incorporatie, inspiratie of door hun astrale verschijning werken. In Berlijn (december 1905) zei Rudolf Steiner over Koethoemi dat die niet geïncarneerd was in één bepaalde persoonlijkheid, maar dat zijn kracht nu eens hier, dan eens daar gewerkt had. De mogelijkheid tot materialiseren betwijfelde Rudolf Steiner niet want daarover heeft hij eens met Friedrich Rittelmeyer gesproken. Dit blijft in ieder geval een occult fenomeen dat voor het gewone verstand moeilijk te vatten is en vaak tot misverstanden leidt.

Als we de levenslopen van HPB en Rudolf Steiner vergelijken valt ondanks de uiterlijke grote verschillen toch iets gemeenschappelijks waar te nemen :
- Het waren alle twee zeer energieke naturen met een ontzettende werkkracht.
- Beide schijnen zij een zelfde opdracht te hebben ontvangen : geestelijke inzichten beschikbaar maken op een manier die verstaanbaar is voor hun tijdgenoten.
- Alle twee hebben ze een vereniging voor aanhangers opgericht en werden ze nog tijdens hun leven teleurgesteld door het kleinmenselijke van het verenigingsleven.
- Na de dood van de stichters kon geen van beide verenigingen zich handhaven als een cultuurfactor. - Beide verenigingen zijn te beschouwen als erfgenaam en als erflater :
De theosofie erfde de opdracht van het spiritisme en liet die over aan de antroposofie; de antroposofie erfde de opdracht van de theosofie en liet/laat die over aan …




Volgens Thomas Meyer (van de uitgeverij Perseus en het tijdschrift ‘Der Europäer’) bestaan er vandaag in de antroposofische beweging twee stromingen die hij als volgt karakteriseert :
“Zij die Steiner en zijn werk ‘vanuit een hedendaags standpunt’ relativeren, beschouwen in een historische context, klein maken, om dan weer bij hem te halen wat in overeenstemming lijkt te zijn met hun eigen subjectieve behoeften.
Zij die zich vandaag nog beroepen op Steiners geestelijke aanwezigheid in of minstens achter de Antroposofische Vereniging, een aanwezigheid die hij door de Kerstbijeenkomst van 1923 realiseerde tot aan zijn dood op 30 maart 1925.
Beide stromingen zitten er naast.
De eerste verliest de kern, het eeuwig-geldige van de antroposofie uit het oog.
De laatste schrikt er ook vandaag nog voor terug om uit de katastrofen die zich na Steiners dood in de Antroposofische Vereniging afspeelden de nodige consequenties te trekken, namelijk dat het zich beroepen op de geestelijke leiding van een Meester in de vereniging die onder zijn leiding gesticht werd, zonder voorwerp en onwaar is.
Vanaf nu telt slechts de werkelijk ernstige arbeid voor de zaak, en die kan nooit door een organisatie, alleen door individuen (binnen of buiten een organisatie) verricht worden.
( … )
De inspirerende machten achter een spirituele beweging zullen daar het best werken waar niemand op hen ‘rekent’, maar waar iedereen bescheiden zijn deel opneemt in de hoop dat dit waardig genoeg voor hen kan bestaan.”

Dit laatste doet ons denken aan een gedicht dat ooit in dit tijdschrift stond (“De Afgezant” van Henriëtte Roland Holst in De Brug 25) en waarvan de laatste strofe luidt :

'Zuiver uw huis van alle ijdelheden ;
wat ijdel is kan voor hem niet bestaan ;
laat een hoge wind door uw kaam'ren gaan
en ge zult hem zien naderen in vrede.'







Wanneer we de ontwikkelingen in de uiterlijke politieke wereld volgen, dan begint het stilaan een vergeefse hoop te worden dat men daar nog effectief iets ten goede kan veranderen. De wereld evolueert in de richting van een wereldregering. Deze ontwikkeling wordt gestuurd door kleine elites die bewust een verbond met de tegenmachten gesloten hebben en die de technieken van massabeïnvloeding zeer goed onder de knie hebben. Wanneer machtsbezeten groepen de massa manipuleren, ieders denken, voelen en willen sturen om groep-egoïstische doelstellingen te bereiken, dan komt dat op hun karma. Maar als wij ons làten beïnvloeden, dan behoren wij daardoor tot de onbewuste massa en dan maken we daarmee ons eigen karma. Wij die niet tot de massa willen horen, niet omdat we hoogmoedig zouden zijn, maar vanuit een bewustzijn van onze autonomie als individu, wij kunnen aan de uiterlijke inrichting van de wereld weinig veranderen. Wie zich geroepen voelt die kan zich met allerhande concrete acties bezig houden. Maar het echte werk moet toch gezien worden volgens het adagium : wil je de wereld veranderen, begin bij jezelf ! Wie het geestelijke au sérieux neemt, die weet dat de innerlijke verbetering van één individu een werking heeft op de uiterlijke wereld.
Tegen de immense mogelijkheden van de tegenmachten en hun handlangers kun je alleen opgewassen zijn als je innerlijk sterk staat, en daarover gaat de geesteswetenschappelijke ontwikkelingsweg. Het is een morele opdracht. Wij antroposofen moeten ons eigen leven meer en meer gaan beschouwen als gesteld midden in de strijd tussen de machten van het goede en die van het kwaad.
Het verenigingsleven is één zaak, maar het innerlijk werk, de echte scholingsweg, dat is : zichzelf bewust aan de kant van Michaël plaatsen en jezelf langzaam maar zeker klaar te maken voor het moment dat er op jou een beroep zal gedaan worden :

'Zuiver uw huis van alle ijdelheden ;
wat ijdel is kan voor hem niet bestaan ;
laat een hoge wind door uw kaam'ren gaan
en ge zult hem zien naderen in vrede.'



















*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

EN IS DAT HIER EEN APENKOT ?

Bananenschillen in het Goetheanum

Door Lieven Debrouwere

In 2007 was het 100 jaar geleden dat Rudolf Steiner, op een congres in München, kunst en antroposofie met elkaar verbond. Tegelijk was het 21 jaar geleden dat Joseph Beuys stierf, de man die antroposofie en ‘hedendaagse’ kunst met elkaar verbond. Beide verjaardagen werden in Dornach feestelijk herdacht met onder meer een kunsttentoonstelling, waarbij een zaal in het Goetheanum vol … verdroogde bananenschillen werd gestrooid. Toen ik dat voor het eerst vernam, dacht ik bij mezelf: ‘En is dat hier een apenkot?’ Want zeg nu zelf: wat denkt een mens bij het zien van een zaal vol bananenschillen! Natuurlijk is het ongepast om het Goetheanum een apenkot te noemen, maar wie gedraagt zich hier ongepast? Ik, die bij het zien van een hoop bananenschillen aan apen moet denken, of degenen die de bananenschillen in het Goetheanum uitgekieperd hebben?

Alles hangt natuurlijk af van de vraag: waren die bananenschillen kunst of niet? Die vraag klinkt alweer ongepast, want als die bananenschillen geen kunst waren, wat waren ze dan wel? Een kwalijke grap? Een poging om de antroposofie belachelijk te maken door antroposofen voor te stellen als een stelletje apen die hun eigen nest bevuilen? Maar waarom zouden antroposofen dat doen, en dan nog wel in het Goetheanum, op een moment dat Rudolf Steiner herdacht wordt? Ik ben me bewust van de verregaande implicaties van mijn vraag, maar toch vind ik dat ze gesteld moet worden. Want wat zal het volgende zijn? Een tentoonstelling van de Cloaca, de beroemde kakmachine van Wim Delvoye? Zal er ter gelegenheid van Rudolf Steiners 150ste verjaardag een geur van uitwerpselen door het Goetheanum drijven? Zal men er naast zijn Verzamelde Werken ook vacuüm verpakte drollen à 1500 euro per stuk kunnen kopen?

Is dit opnieuw een ongepaste vraag? Ik zie nochtans geen wezenlijk verschil tussen bananenschillen en drollen. Ze zijn allebei afval, ze zijn allebei ‘hedendaagse kunst’ en ze geven allebei uitdrukking aan dezelfde materialistisch-darwinistische geest die de mens als een aap beschouwt. Dat laatste is natuurlijk mijn interpretatie, een interpretatie die bovendien getuigt van slechte wil, want hoe durf ik antroposofen ervan verdenken zich te laten inspireren door een ahrimanische geest! Ik interpreteer die bananenschillen helemaal verkeerd, zal men zeggen, en dat zou ik weten als ik naar de kunstenaar – Shelley Sacks – had geluisterd. Maar waarom zou ik dat doen? Waarom zou ik iemand die afval uitstort in het Goetheanum en dat kunst noemt zomaar geloven? Omdat zij dat in naam van de antroposofie doet? Omdat zij een leerlinge is van Joseph Beuys? Omdat het bestuur in Dornach het goedgekeurd heeft?

Rudolf Steiner drukte zijn leerlingen steeds weer op het hart om hem niet te geloven en om alles zelf te onderzoeken. Hij wilde niet dat ze de resultaten van zijn geesteswetenschappelijk onderzoek klakkeloos overnamen. Hij wilde dat ze zelf aan (geestes)wetenschap gingen doen. Maar als het om kunst gaat, lijken Steiners leerlingen vandaag precies het tegenovergestelde te doen: ze geloven alles, maar ze onderzoeken niets. Ik moet nog altijd de eerste antroposoof tegenkomen die de kartonnen dozen, klompen vet en stapels vilt van Joseph Beuys onderzocht heeft en niet alleen tot de conclusie is gekomen dat ze inderdaad kunst zijn, maar ook dat die kunst de belichaming is van de ideeën die hij verkondigt. Want dat is toch waar we vanuit gaan: dat de ideeën en de werken van een kunstenaar – zijn woorden en daden, zeg maar – overeenkomen, dat ze uitdrukking zijn van één en dezelfde geest.

Als antroposofen het over Joseph Beuys hebben, dan hebben ze het altijd over zijn ideeën. Die ideeën projecteren ze op zijn werk als een film op een scherm. Ze moeten wel, want als ze dat niet doen, als ze onbevooroordeeld naar zijn werk kijken – dat wil zeggen zonder vooropgezette ideeën – dan zien ze alleen maar wat betekenisloze rommel. Ze kunnen Beuys’ ideeën daar op geen enkele manier in ontdekken.

Rudolf Steiner noemde het waarnemen van de idee in de werkelijkheid de ‘ware communie van de mens’. Hij bedoelde daarmee dat we de geest nooit los van de materie mogen zien, dat we hem altijd als een scheppende geest moeten zien, een geest die de kracht heeft om onder te duiken in de materie. Hij bedoelde daar zeker niet mee dat we de geest eerst als louter idee moeten waarnemen en hem vervolgens als een etiket op de werkelijkheid plakken. Joseph Beuys is paradoxaal genoeg zo populair onder (sommige) antroposofen, omdat ze hem nooit op antroposofische, dat wil zeggen fenomenologische, wijze benaderen. Nooit gaan ze uit van de fenomenen (zijn kunstwerken) maar altijd van zijn ideeën, ideeën die ze kritiekloos overnemen en die ze op eigen kracht nooit in zijn werk kunnen waarnemen. Dat is de houding van een gelovige, maar niet die van een (geestes)wetenschapper. Nu kan men zeggen: antroposofen geloven toch ook in het bestaan van een geestelijke wereld die ze zelf niet kunnen waarnemen! Dat klopt natuurlijk. Maar het grote verschil is dat Rudolf Steiner een beroep doet op ons gezond verstand, terwijl Joseph Beuys dat juist afwijst. Steiner doet er alles aan om de antroposofie te verbinden met de wereld waarin we leven. Beuys daarentegen stuurt aan op een radicale breuk met alles wat ons vertrouwd is. Rudolf Steiner spreekt ons aan als mensen van onze tijd: rationeel denkende mensen met een groot, zij het vaak onbewust, verlangen naar de geest. Joseph Beuys daarentegen spreekt ons aan als helderzienden, als mensen die in staat zijn de geest waar te nemen in de meest banale voorwerpen, en die zich superieur voelen aan de gewone kunstliefhebber met zijn gewone zintuiglijke waarneming.

Ik las ooit het verslag van een vraaggesprek tussen Joseph Beuys en een aantal bewonderaars. Op een gegeven moment stelde hij een simpele houten krat (van het soort waarin motoronderdelen worden vervoerd) voor als een typisch voorbeeld van … klassieke kunst. Dat gebeurde zonder één woord van uitleg, en zonder dat iemand daar ook maar één vraag over stelde. Alsof de gelijkenis tussen een houten krat en de Venus van Milo voor iedereen zonneklaar was.

Onbegrijpelijke uitspraken vinden we natuurlijk ook bij Rudolf Steiner, en er zijn ongetwijfeld antroposofen die het allemaal accepteren zonder er vragen bij te stellen. Maar dat was duidelijk niet de bedoeling van Steiner. Niet alleen spande hij zich tot het uiterste in om zijn inzichten begrijpelijk te maken, maar hij legde zijn leerlingen ook uit hoe ze – door het volgen van een scholingsweg – zelf tot die inzichten konden komen. Joseph Beuys rept daar met geen woord over. Ik heb bij hem nog nooit één aanwijzing gevonden over hoe de kijker zelf tot begrip van zijn werk kan komen. Hij gedraagt zich – zoals de meeste hedendaagse kunstenaars trouwens – als een ingewijde tussen ingewijden. Hij spreekt zijn publiek toe alsof het bestond uit louter helderzienden, aan wie je niet hoeft uit te leggen waarom een houten krat ‘klassieke’ kunst is en een kartonnen doos ‘hedendaagse’ kunst. Het waarnemen van kunst vergt een scholingsweg. Die scholingsweg begint bij de zintuiglijke waarneming (van de kunstwerken) en eindigt met de bovenzintuiglijke waarneming (van de idee in die kunstwerken). Dat is ook de richting die de antroposofie volgt, maar Joseph Beuys keert die richting gewoon om: hij begint waar de antroposofische scholingsweg eindigt, en eindigt waar die scholingsweg begint. De Beuys-fan gaat dus een omgekeerde scholingsweg.

Zoals Beuys zelf zegt, ontwikkelt de kijker ‘nieuwe zintuigen’ in de omgang met zijn werk. Maar het zijn geen zintuigen die – zoals tijdens de ‘normale’ scholingsweg – ontstaan uit de intensivering van het gewone oordeelsvermogen. Ze ontstaan juist uit het omgekeerde: uit de intensivering van het blinde geloof. Wat de kunstliefhebber ontwikkelt aan de hedendaagse kunst van Joseph Beuys, is het vermogen om zijn oordeelsvermogen uit te schakelen.

De antroposoof die met bewondering en eerbied kijkt naar de madonna van Rafaël, en die vervolgens met evenveel bewondering en eerbied kijkt naar wat verdroogde bananenschillen of vacuüm verpakte uitwerpselen, is niet iemand die plots zijn verstand verloren heeft. Het is iemand die – als gevolg van een ‘omgekeerde’ scholing – het vermogen ontwikkeld heeft om te zien wat hij wil zien, of beter: wat hij verondersteld wordt te zien. Dit ‘vermogen’ is natuurlijk geen echt vermogen. Het is veeleer een soort instinct dat het oordeelsvermogen uitschakelt zonder dat de betrokkene het beseft. Hij is zich bijvoorbeeld niet bewust van de discrepantie tussen Rafaëls madonna en een blikje stront, omdat hij de ‘nieuwe’ kunst met andere ogen bekijkt dan de ‘oude’ kunst. En van die ‘andere ogen’ heeft hij geen weet, want anders dan zijn oude oordeelsvermogen bezit hij zijn nieuwe vermogen niet: het bezit hem. Nu kan men zeggen: ik heb het werk van Joseph Beuys – zijn kartonnen dozen, oude conserven en beschimmelde worsten – niet nodig om zijn antroposofische ideeën te kunnen appreciëren, en dus wordt mijn oordeelsvermogen er ook niet door aangetast. Waarschijnlijk denken de meeste antroposofen zo, want ik ben er nog nooit één tegengekomen die een reproductie van Beuys’ vettige kartonnen doos naast de madonna van Rafaël aan de muur had hangen.

Antroposofen zien de ideeën van Beuys dus los van zijn kunstwerken. Althans dat denken ze. Want in werkelijkheid doen ze net het tegenovergestelde. Geen enkele antroposoof zou de dozen en conserven van Beuys ook maar één blik waardig keuren zonder zijn antroposofische ideeën. En geen enkele antroposoof zou willen luisteren naar de ideeën van iemand die – zoals Beuys tijdens één van zijn Aktionen – op handen en voeten rondkruipt met een dood konijn tussen zijn tanden.

De reden waarom Joseph Beuys zo’n hoge status heeft onder antroposofen, is juist omdat ze zijn ideeën en zijn kunstwerken (zonder het zelf te beseffen) altijd met elkaar verbinden. Geen moment komt het in hen op om zijn kartonnen dozen, conserven en worsten ook eens zonder vooropgezette ideeën te bekijken. En ongetwijfeld vragen ze zich ook nooit af hoe ze zouden reageren als de leden van de Vorstand op handen en voeten het Goetheanum kwamen binnengekropen.

Joseph Beuys is vandaag een invloedrijke figuur in de antroposofische wereld, maar dat zou hij niet zijn als hij geen wereldberoemd kunstenaar was, als hij gewoon een antroposoof was die voordrachten hield. Het is zijn kunstenaarschap dat gezag geeft aan zijn ideeën, en het zijn z’n ideeën die zijn dozen en conserven tot kunst verheffen. Antroposofen beseffen het niet, maar ze bekijken de ideeën van Beuys door een artistieke bril en zijn werken door een ideeënbril.

Het resultaat is een troebele vermenging van waarneming en denken. Beide dringen rechtstreeks – zonder bemiddeling van het bewuste oordeelsvermogen – in elkaar door. Als gevolg daarvan raakt het ik in de greep van het lagere zelf, dat zich gaat inbeelden een hoger zelf te zijn. Bewonderaars van Joseph Beuys gedragen zich als blinde gelovigen, maar wanen zich niettemin deel van een avant-garde die reeds beschikt over een ‘hoger’ denken en een ‘hoger’ waarnemingsvermogen.

Nu kan men zeggen: ach, het is maar kunst! Wat maakt het nu uit dat sommige antroposofen kartonnen dozen en bananenschillen als kunst beschouwen? Ze doen er toch niemand kwaad mee! Maar dat is een tragische misvatting. De grens tussen kunst en werkelijkheid is vandaag zo smal geworden dat beide steeds meer in elkaar overgaan. Wat in de kunst gebeurt, gebeurt ook in de werkelijkheid, en omgekeerd.

Als we over de actuele werkelijkheid spreken, doen we dat altijd in termen van religie en wetenschap. Alsof kunst er niet toe doet, alsof ze enkel dient ter verstrooiing van beide hoofdacteurs op het wereldtoneel. Maar terwijl we ons laten betoveren door dit oude dualisme, dringt de kunst steeds dieper ons leven binnen. Art is everywhere. Daar zijn we ons echter niet van bewust, want samen met de kunst dringt ook de bewustzijnsverlammende ‘hedendaagse geest’ ons leven binnen.

Hoe hij dat doet, konden we in 2001 op exemplarische wijze waarnemen. Toen de twin towers instortten, vielen kunst en werkelijkheid als het ware samen. De aanslag was als een gigantische performance, die we met een mengeling van fascinatie en afschuw gadesloegen, niet wetende of we nu naar een scène uit een Hollywoodfilm keken dan wel naar de realiteit. Voor hedendaags kunstenaar Karl Heinz Stockhauzen leed het dan ook geen twijfel: 9/11 was het grootste kunstwerk aller tijden!

Die uitspraak werd hem niet in dank afgenomen. Hoe durfde hij een terreurdaad kunst noemen! Maar wat we bewust afwezen, beaamden we onbewust. We reageerden op de aanslag als op een kunstwerk: niet alleen bekeken we de beelden steeds weer opnieuw, maar toen het van overheidswege verboden werd om er nog over na te denken, vonden we dat heel normaal. Je oordeelt immers niet zelf over een kunstwerk! Je luistert naar de officiële interpretatie en die slik je als gesneden koek.

Sinds 11 september gedraagt de overheid zich steeds meer als een hedendaags kunstenaar: ze doet wat ze wil en ze zegt wat we moeten denken. Het denkverbod dat Rudolf Steiner voorspeld had, is realiteit geworden. Er is een Brave New World in de maak naar het model van de kunstwereld, waar het denkverbod al zo lang van kracht is dat het als een morele wet wordt ervaren: zelf oordelen over kunst, dat doe je gewoon niet, dat is iets voor cultuurbarbaren!

De ‘hedendaagse’ geest die van de kunstwereld een door kunstpausen geleide kerk heeft gemaakt die ketters genadeloos excommuniceert, probeert nu de hele wereld te veroveren. Antroposofen kennen deze geest maar al te goed, ze verwachten zijn komst al bijna honderd jaar. Maar als hij het Goetheanum binnendringt en daar zijn afval deponeert, herkennen ze hem niet. Integendeel, hij wordt als een ‘verlosser’ begroet, als iemand die de antroposofie de 21ste eeuw binnenleidt.

Het is beslist geen toeval dat Ahriman zich als kunstenaar vermomt. Hij weet beter dan wie ook hoe nieuwe ideeën werkelijkheid worden: eerst verschijnen ze als gedachten in het hoofd van de mens, vervolgens worden ze door het gevoel verankerd in zijn ziel, en ten slotte worden ze door de wil in praktijk gebracht. Dat is ook de weg die Ahriman gevolgd heeft door eerst de wetenschap te veroveren, daarna de kunst en nu de werkelijkheid. Ook Rudolf Steiner volgde die weg. In de eerste drie zevenjaarsperioden van de antroposofische beweging, herkennen we dezelfde opeenvolging: eerst de wetenschap, dan de kunst, en ten slotte de praktische toepassingen. Die ontwikkeling kunnen we ook op grotere schaal waarnemen: de 20ste eeuw is voor de antroposofische beweging in de eerste plaats een herhaling van de eerste zevenjaarsperiode geweest: de klemtoon lag op het bestuderen van de antroposofische ideeën.

Uiteraard leefde in de beweging ook het verlangen om die ideeën in de praktijk om te zetten en een actieve rol te spelen in de wereld. Maar dat is niet gelukt. De antroposofie is op geen enkel gebied een ‘cultuurfactor’ geworden. Ze is het ‘theosofische’ stadium nog niet ontgroeid. Ze leeft op een eilandje, veilig afgeschermd van de ‘buitenwereld’, en ze beperkt het contact met de moderne werkelijkheid tot een minimum. Dat is geen reden tot treurnis. Rudolf Steiner heeft de antroposofie ook eerst laten groeien in de ‘moederschoot’ van de theosofie, voor hij haar met de kunst verbond en op die manier een eerste stap zette naar de verwerkelijking van zijn ideeën. Hij wist ongetwijfeld dat de antroposofie na zijn dood eerst een ‘theosofische’ fase zou moeten doormaken. De 20ste eeuw, zei hij, zal slechts een voorbereiding zijn op de grote stap die de antroposofie omstreeks de eeuwwisseling moet zetten.

We staan vandaag inderdaad voor de opgave om de antroposofie over te leiden van het theosofische naar het kunstzinnige stadium. De antroposofie moet als het ware geboren worden, ze moet de baarmoeder van de ideeënwereld verlaten en zich verbinden met de materiële wereld. Dat kan – en mag – evenwel niet rechtstreeks gebeuren. Een kind wordt ook niet ‘op straat’ geboren. Het wordt geboren in een beschermde, kunstzinnige omgeving waar het rustig op kan groeien.

In onze tijd moet dus een soort herhaling plaatsvinden van het Congres in München: de antroposofie moet zich met de kunst verbinden. Maar dit keer moet het niet op één plaats en onder leiding van één ingewijde gebeuren. De stap naar het kunstzinnige stadium moet overal gezet worden, en vooral: hij moet op eigen kracht gezet worden. Dus niet zoals Joseph Beuys het voorstaat: onder zijn leiding en met uitschakeling van het eigen oordeelsvermogen. Deze verbinding met de kunst is geen specifiek antroposofische opgave, het is een mensheidsopgave. De moderne mens gaat sowieso een intense relatie aan met de kunst. We staan er nooit bij stil, maar een leven zonder kunst – zonder boeken, zonder beelden, zonder tentoonstellingen, zonder muziek, zonder film, zonder televisie, enzovoort – kunnen we ons niet meer voorstellen, het zou volstrekt ondraaglijk zijn. Zoals Nietzsche zei: nu God dood is, hebben we alleen nog de kunst.

De vraag is dus niet of de antroposofie er zal in slagen de stap naar het ‘kunstzinnige stadium’ te zetten. Ze zet die stap reeds, de hele wereld zet die stap. Een geboorte valt nu eenmaal niet tegen te houden. De vraag is alleen of de antroposofie er zal in slagen die stap bewust te zetten, dat wil zeggen met behoud van het eigen ik. Of zal zij haar oordeelsvermogen laten uitschakelen en zich gedachtenloos in de armen van de ‘hedendaagse geest’ werpen? Rudolf Steiner heeft voorspeld dat Ahriman aan het begin van de 21ste eeuw zou incarneren. Hij verwachtte van antroposofen niet dat ze dat zouden beletten. Alsof dat mogelijk zou zijn. Hij verwachtte van hen zelfs niet dat ze zich tegen hem zouden verweren. Gij zult het kwaad niet weerstaan, zegt Christus. Hij verwachtte alleen dat ze Ahriman zouden herkennen en ontmaskeren. Steeds weer maande hij zijn leerlingen aan om wakker te blijven. Honderd jaar later blijken ze echter in een diepe slaap te verkeren. Als Ahriman het Goetheanum binnendringt en daar – onder het mom van kunst – zijn gevoeg doet, klinkt er geen afschuw maar applaus. Als hij drie jaar later in Wolfsburg – what’s in a name? – een tentoonstelling organiseert met werk van hedendaagse kunstenaars die door Rudolf Steiner heten geïnspireerd te zijn, klinkt er opnieuw gejuich in Dornach. Eindelijk een doorbraak! Eindelijk erkenning!

Dat de organisatoren van de tentoonstelling vinden dat Rudolf Steiner dringend moet losgemaakt worden van al die ‘esoterische humbug’ – lees: van de antroposofie – kan de pret niet bederven. Het volstaat dat de ‘hedendaagse kunst’ zijn welwillende blik op Rudolf Steiner laat vallen om de antroposofische intelligentsia in katzwijm te doen vallen. Iemand die wat afval op de grond gooit en dat kunst noemt: meer is er vandaag niet nodig om (sommige) antroposofen overstag te doen gaan. Op de website van een antroposofische kunstenares las ik het verslag van haar bezoek aan de bananenschillen-tentoonstelling van 2007. Eerst was ze geschokt bij het zien van die Goetheanumzaal vol afval. Maar toen ze daarna deelnam aan een rondetafelgesprek met de ‘afvalkunstenares’, zag ze opeens het licht. Ze besloot meteen het schilderen met kleuren eraan te geven en ook met afval te gaan werken. En ze was lang niet de enige. Zo weinig moeite kost het Ahriman dus om antroposofen te bekeren tot zijn nieuwe geloof. Ik maak me dan ook geen illusies over het Cassandra-lot dat me te wachten staat als ik de ‘hedendaagse geest’ – en zijn wegbereider Joseph Beuys – aan de kaak stel. De antroposofische beweging heeft met de bananenschillententoonstelling van 2007 een paard van Troje binnengehaald, en het ziet ernaar uit dat de oude geschiedenis zich zal herhalen. Ik besef dat het een beetje ongepast is om met dergelijke ideeën naar buiten te komen op het moment dat de antroposofische beweging zich opmaakt om de 150ste verjaardag van Rudolf Steiner te vieren. Het is nochtans niet mijn bedoeling om roet in het eten gooien. Maar Ahriman lijkt een voorliefde te hebben voor feestvieringen en het zou wel bijzonder jammer zijn als hij het ophanden zijnde feest gebruikte om zijn slag te slaan. Een antroposofisch feest is niet denkbaar zonder kunst. Ja, feesten op zich is een kunst, net zoals kunst een feest is. De viering van Rudolf Steiners 150ste verjaardag zal dan ook een vernieuwing en bevestiging zijn van het verbond tussen kunst en antroposofie. Maar juist daarom moeten we ons de vraag stellen: met welke kunst willen we ons als antroposoof verbinden? Met een ‘feestelijke’ kunst of met een kunst die – zoals de hedendaagse – een regelrechte kwelling is?

Vooral na de Weihnachtstagung legde Rudolf Steiner er sterk de nadruk op dat de antroposofie tot het hart moest spreken. Dat is haar Michaëlische opgave: het overwinnen van het kille intellectualisme. Nu kan ik mij levendig voorstellen dat de hedendaagse kunst tot nadenken stemt. Maar ik kan mij niet voorstellen dat vettige kartonnen dozen, verdroogde bananenschillen en vacuüm verpakte uitwerpselen het hart doen opspringen van vreugde. Michaël wil dat we leren denken met ons hart, want alleen met dat hart kunnen we ‘helder’ zien. On ne voit bien qu’avec le coeur. Denken vanuit het hart begint altijd met een vraag, en als ik – ook al is het maar in gedachten – het Goetheanum binnenloop en daar een tentoonstelling zie die bestaat uit verdroogde bananenschillen, dan is de allereerste vraag die in mijn hart opkomt: is dit kunst? Het is de vraag die alle hedendaagse kunst bij de kijker oproept.

Er is moed nodig om deze vraag te stellen, want ze bestempelt de vraagsteller als een achterlijke cultuurbarbaar die niet weet dat deze vraag al lang ontmaskerd is als een non-vraag. Niemand kan zeggen wat kunst is: daar is de materialistische kunstwetenschap het roerend over eens. Vragen of iets kunst is, is namelijk vragen of iets bezield is door een geest. Het is vragen naar de idee in de werkelijkheid, naar het wezen van het (vermeende) kunstwerk. Dat wezen is natuurlijk de mens zelf. Wie vraagt of iets kunst is, vraagt of het wezen van de mens erin weerspiegeld wordt. Dat is een bij uitstek Michaëlische vraag, want de naam Michaël betekent: wie is als God? Michaël is als één grote brandende vraag: de vraag naar de mens, de vraag naar het beeld en de gelijkenis van God. Het is dezelfde vraag die we – bewust of onbewust – altijd stellen ten aanzien van kunst. De bananenschillententoonstelling van 2007 toont aan wat er gebeurt als we deze vraag niet stellen, als ons hart – dat deze vraag als het ware uitschreeuwt – zich de mond laat snoeren door ons intellect, of beter: door andermans intellect. Want wie kan beweren dat hij zelf denkt als hij de vraag ontwijkt waar het allemaal om draait, de vraag of die bananenschillen kunst zijn, of zij een beeld zijn van de mens – en dus ook van de antroposofie. Het is deze, in tal van intellectuele, kunstminnende – en vermoedelijk ook antroposofische – kringen als bijzonder ongepast beschouwde vraag die ik hier wil stellen. En ik stel ze niet vanuit een of ander hoger bewustzijn, ik stel ze vanuit mijn hart, het hart van een simpele ziel die het Goetheanum bezoekt, daar een hoop bananenschillen ziet liggen en zich hoofdschuddend afvraagt: hoe is dit in godsnaam mogelijk? Hoe is dit mogelijk in naam van de antroposofie?

Toegevoegd februari 2013


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Het mysterie van Golgotha en de wandelende jood

Door Jan Vermeir

Voor alle duidelijkheid: de "wandelende jood" gaat niet over de joden of het jodendom, maar over een mythologische figuur, genaamd Ahasverus, de zogenaamde "Eeuwige of Wandelende Jood".
Reeds in kronieken uit de 13de eeuw worden er door pelgrims op weg naar Jeruzalem verhalen gedaan over de Wandelende Jood, maar pas door een Duits volksboek uit 1602, nl. de "Kurtze Beschreibung und Erzählung von einem Juden mit Namen Ahasver", dat in gans West-Europa vertaald en algemeen bekend werd, werd Ahasverus bij het grote publiek bekend. Het volksboek vertelt dat de schoenmaker Ahasverus Christus zou weggejaagd hebben, toen Hij met Zijn kruis op weg naar Golgotha even voor diens huis wilde rusten. Daarop zou Christus tot Ahasverus gezegd hebben: "Ik wil rusten, maar gij zult gaan". Zo werd Ahasverus de eeuwige zwerver, die geen rust kan vinden omdat hij Christus afgewezen heeft, en die moet blijven ronddwalen tot aan het einde der aardetijden. In 1838 heeft Julius Mosen (1803-1867, Duits dichter en dramaturg) in zijn bundel "Ritter Wahn" een gedicht geschreven over Ahasverus. Een fragment ervan nemen wij hieronder over, eerst in het Duits, dat wij vervolgens in het Nederlands hebben proberen te vertalen.

"Tod diesem Nazarener, Gott und allen!"
Schrie Ahasver; da war es totenstill
Und vor Ihm Christus untern Kreuz gefallen.
Und wie die Knechte ihn vom Kreuz entlasten,
Da flehet Christus auf zu Ahasver:
"Lass mich an deiner Stelle wenig rasten!"
Doch dieser warf ihm zu dies Wort des Spottes:
"Helft dir dein Vater in dem Himmel nicht
Und nennst dich doch den Eingeborenen Gottes?"
"Ich stosse dich hinweg von meiner Schwelle
Ob wahr dein Wort, ob du gelogen hast;
Dir keine Ruhe, keine an der Stelle!"
Dir keine Ruhe,keinen, keinen Frieden!
Entgegnet Ihm der Herr. So lebe denn
das ew'ge Leben ruhelos hienieder!"
Kaum hat der Herr dies schwere Wort gesprochen,
So fiel im jähem Schrecken Ahasver
Auf sein Gesicht; es war sein Geist gebrochen.
Geheimnisreiche, schreckenvolle Kunde
An Ahasver, an mir zieh jetzt vorbei!
Vorbei, vorbei, gewalt'ge Opferstunde!
"Doodt die Nazarener, God en allen!"
Riep Ahasverus; toen werd het doodlijk stil
Want naast hem was Christus onder 't kruis gevallen.
En terwijl de knechten Hem van 't kruis bevrijdden
Smeekte Christus Ahasverus:
"Laat mij hier een beetje bekomen van mijn lijden!"
Doch deze snauwde Hem toe dit woord van spot:
"Helpt u uw vader in de hemel niet
En noemt gij u toch de enig geboren zoon van God?"
"Ik stoot u weg van voor mijn hek,
Of gij de waarheid sprak, of gij gelogen hebt,
Voor u geen rust, geen rust op deze plek!"
"Voor u geen rust, nee, geen vrede ",
Zo maande hem de Heer; "zo leef dan
het eeuwig leven rustloos hier beneden!"
Pas had de Heer dit strenge woord gesproken,
Of Ahasverus viel van 't baarlijk schrikken
Op 't aangezicht; zijn geest gebroken.
Geheimnisrijke, schrikbaarvolle konde
Aan Ahasverus, aan mij gaat nu voorbij!
Voorbij, voorbij, geweld'ge offerstonde!

Rudolf Steiner heeft enkele keren uitgelegd wat er eigenlijk, esoterisch gezien, bedoeld wordt met de sage van Ahasverus. Hieronder een fragment uit GA 102 (Berlijn, 16/05/1908):

"Een belangrijke mythe, een beduidende sage toont ons aan wat mensen kunnen beleven, die te diep onderduiken in het tijdelijke en vergankelijke van een incarnatie. Extreem gesteld, kunnen wij ons dit als volgt voor onze ziel stellen: wij kunnen ons een mens indenken die zegt: ach, wat gaat het míj aan, wat ik in mijn eeuwige wezenskern allemaal overdraag naar een andere incarnatie. Ik wil hier alleen met mijn huidige incarnatie vergroeid zijn, want die bevalt mij, die past mij, en wat er later zal gebeuren, daar bekommer ik mij verder niet om. - Waartoe zou dit leiden, wanneer men deze gezindheid radicaal in toepassing zou brengen? Dat is zoals iemand die aan de wegkant zit waar een groot mensheidsleider voorbijkomt die hem de weg wil wijzen voor de toekomst en deze leraar van de mensheid van zich afstoot: niets wil ik van u weten, omdat gij mijn wezenskern in toekomstige incarnaties wilt leiden naar een weg waarop de mensheid haar vervolmaking zal vinden. Ik wil vergroeien met mijn huidige gestalte, met het leven dat ik nú heb! - Een dergelijk mens die zulk een mensheidsleider afwijst, zal terugkomen in dezelfde gestalte. En wanneer dan diezelfde gezindheid opnieuw in hem is, zal hij ook in de volgende incarnatie de mensheidsleider van zich afstoten, en zal hij altijd opnieuw in dezelfde gestalte verschijnen. En terwijl andere mensen, die naar de grote mensheidsleider luisteren, waardoor zij de eeuwige wezenskern van hun ziel vrijwaren, in een hoger ontwikkeld ras opnieuw verschijnen, zal degene die van de grote leraar niets heeft willen weten, die de grote mensheidsleider wegstoot, altijd opnieuw in hetzelfde ras verschijnen omdat hij de hand van de grootste wereldleider, van Christus, geweigerd heeft. Zo bestaat voor de mens de mogelijkheid om met het wezen van één incarnatie te vergroeien door de mensheidsleider van zich af te stoten, of om te evolueren naar hogere rassen, naar immer hogere vervolmaking. Rassen zouden helemaal niet decadent worden of ten onder gaan, wanneer er geen zielen zouden zijn die niet verder kunnen ontwikkelen en niet verder willen ontwikkelen tot een hogere rassenvorm ...
Zo zien wij, hoe het daadwerkelijk mogelijk is dat een mens zodanig kan vergroeien met één incarnatie, dat hij als het ware achterblijft in de evolutie. Terwijl zijn andere zielebroeders zich dan op een hoger niveau bevinden, moet die mens dan, wanneer hij in een nieuwe incarnatie terugkomt, opnieuw in een achtergebleven ras terugkeren. Maar voor niemand liggen de wegen nu al zo, dat hij iets niet opnieuw zou kunnen inhalen en daardoor uit de evolutie zou gestoten worden. Maar toch moeten wij ons die mogelijkheid voor ogen houden."

Ook tijdens enkele andere voordrachten, zoals in Nürnberg, 21/06/1908 (GA 104) sprak hij in die zin:

"Hoe de ontwikkeling van mensenzielen en rassen zich tot elkaar verhouden, is ons in een wonderbaarlijke mythe overgeleverd. Laten wij eens voorstellen dat het ene ras volgt op het andere, dat de ene cultuurgemeenschap volgt op de andere. De ziel, die haar aardemissie op een normale wijze doorloopt, is in een bepaald ras geïncarneerd. Binnen dit ras streeft zij ernaar om zich de eigenschappen daarvan eigen te maken, zodat zij zich de keer daarop in een hoger ontwikkeld ras kan incarneren. Alleen de zielen, die wegzinken in hun ras, die er niet naar streven om uit te stijgen boven de fysieke kenmerken van hun ras, worden als het ware door hun eigen zwaarte in hun ras gevangen gehouden. Ze komen dan nog eens in hetzelfde ras terug, eventueel incarneren zij nog een derde keer in een gelijkaardig ras. Zulke zielen werken belemmerend op de fysieke constitutie van het ras. In een sage is ons dat mooi weergegeven.
Wij weten toch dat de mens verder schrijdt op de weg van de aardemissie, doordat hij de grote aardeleiders volgt die de doelen aanwijzen. Stoot iemand die van zich af, volgt hij die niet, dan moet hij wel in zijn ras achterblijven, dan kan hij daar niet boven uitstijgen. Laten wij ons eens voorstellen dat er iemand het geluk heeft tegenover een groot mensheidsleider te staan, stellen wij ons eens bijvoorbeeld iemand voor die tegenover de Christus Jezus staat, die ziet, welke tekenen deze allemaal volbrengt om de mensheid voorwaarts te brengen, maar die niets wil weten van die opwaartse gang, iemand die de mensheidsleider wegstoot. Zulk een persoon, zulk een ziel zou ertoe veroordeeld worden om in zijn ras te blijven. En als wij ons zoiets in zijn radicale vorm voorstellen, dan zou zulke ziel steeds weer terug in hetzelfde ras moeten verschijnen, en zo ontstond de sage van Ahasverus, die steeds weer in hetzelfde ras verschijnen moet, omdat hij de Christus Jezus van zich afstootte."

Maar de sage van Ahasverus is meer dan alleen maar een mythe. Steiner beweert dat er in de 15de, 16de, 17de eeuw, overal in Europa rare mannen rondliepen, met lange haren, eeltige voeten en in lompen gekleed. Die genoemde eeuwen waren belangrijk voor de nieuwere tijden, want het was de periode waarin de menselijke zieleconfiguratie een fundamentele verandering onderging.
Tot ongeveer de 15de eeuw beheerste de gemoedsziel nog het innerlijk van de mensen; de zielen waren nog in zekere mate vervuld van een instinctief godsbesef, terwijl het individuele aspect minder uitgesproken was. Vanaf de 15de eeuw groeide dan uit de gemoedsziel een nieuwe zieleconfiguratie die een niveau verder ligt, volledig in de lijn van de mensheidsevolutie, namelijk de bewustzijnsziel. Maar daardoor verdween stilaan het godsbegrip naar de achtergrond en begon men meer de eigen persoonlijkheid te laten gelden. In die eeuwen was het christendom in diepe duisternis gehuld. Door het opkomend zelfbewustzijn werd het antieke christelijk gevoel ondergraven; het volk wilde tot zijn eigen religieuze belijdenis komen, onafhankelijk van de rooms-katholieke gezag, dat in pracht en praal leefde maar zeer immoreel geworden was. Dat was helemaal niet naar de zin van sommige individualiteiten in wiens ziel nog de Christus-impuls leefde. In 1415 vond bvb. het concilie van Konstanz plaats, dat o.m. gericht was tegen de Praagse reformator Johannes Hus, die diep vanuit zijn bewustzijnsziel een hevige strijd voerde tegen het beklemmend gezag van het pausendom : hij werd verbrand. Het was de tijd waarin wereldlijke machthebbers en pausen het met elkaar eens waren om niet zozeer de wereld te verchristelijken, maar om hun eigen macht en rijkdom uit te breiden. Kregen de toenmalige machthebbers hun zin niet, dan stelden zij gewoon een tegenpaus aan, een marionet die gewillig aan hun eisen voldeed. Het was de tijd van de Renaissance, de tijd van de Borgia-dynastie. Het liederlijk leven dat de Borgia's er op nahielden is welbekend. Wie tegen hen inging moest het met de dood bekopen. Zo denken wij aan de Dominicaan Girolamo Savonarola (1452-1498) en zijn medebroeders, die, omdat zij publiekelijk de zedeloosheid van de heersende klasse aanklaagden, opgeknoopt werden, waarna hun lichamen verbrand werden opdat er van hun bestaan geen restje meer zou overblijven.
Het was tevens de tijd van de opkomst van het materialisme, ook binnen in het christendom. Men vroeg zich toen zelfs af of de Christus werkelijk bestaan heeft. Uit de voordracht van 27/10/1919 (GA 193) :

"Bedenk eens wat er allemaal materialistisch geworden is in de loop van de nieuwere tijd. En als men zich afvraagt wat dan het meest materialistisch geworden is, dan moet men erkennen: een groot deel van de moderne theologie. Want het is eenvoudigweg een teken van het ergste materialisme waaraan deze moderne christelijke theologie zich overgeeft, dat deze niet meer de Christus in de mens Jezus van Nazareth ziet, maar enkel nog de mens Jezus van Nazareth, de 'eenvoudige man uit Nazareth', de man, die men kan begrijpen, wanneer men zich maar weinig wil inspannen tot het begrijpen van een of ander hoger begrip. Hoe meer men de mens Jezus van Nazareth alleen maar als een gewoon mens beschouwde die slechts tot het rijtje van de beroemde historische mensen behoort, des te meer beviel dat een bepaalde materialistische richting binnen de moderne theologie."

Maar terug naar die rare mensen die men Ahasverus noemde: zij vertelden dat zij erbij geweest waren toen Christus Zijn lijdensweg naar Golgotha moest gaan, maar dat zij Hem afgewezen en beschimpt hadden toen Hij hun om een beetje rust vroeg. In de volkskunde worden deze lieden zelfs bij naam aangeduid. In verschillende streken hadden zij namen, andere namen, zoals Isaäk Laquedem (Frankrijk, België), Buttadio (Italië), Juan Espera en Dios (Spanje, Portugal).
Het normale bewustzijn van die mensen was enigszins vertroebeld, maar daardoor konden zij, als uit een soort herinnering vanuit de Akasha-kroniek, in hun ziel een blik opvangen van wat er zich ten tijde van het mysterie van Golgotha heeft voorgedaan. Overal luisterde men vol ontzag naar het verhaal dat die mensen vertelden, en daardoor, zegt Steiner, werden velen "gered van het om zich heen grijpen van het anti-christendom, gered van het ergste materialisme".

Uit GA 152 (München, 30/03/1914):
"In de 16de en de 17de eeuw, toen het gevaar bestond dat men tot in de meest afgelegen gebieden van Europa totaal geen begrip meer ging hebben voor de Christus-impuls, ontstond de stemming: waarom zou men geloven dat de Christus ooit geleefd heeft ? - En dan deed zich op de meest verscheiden plaatsen in Europa gelijktijdig hetzelfde fenomeen voor. In bijna alle streken in Europa gebeurde het dat er op verschillende plaatsen waar mensen woonden, in dorpen en in steden, niet altijd dezelfde, maar steeds een andere fysieke, menselijke persoonlijkheid opdook. Het nieuws deed de ronde dat deze menselijke persoonlijkheid, een bijzonder merkwaardige figuur, Ahasverus zou zijn, de Eeuwige Jood, die door de wereld dwaalt sedert hij Christus van zich zou afgestoten hebben. De mare verspreidde zich, dat er iemand ronddoolde, die, aangezien hij het zelf had meegemaakt, kon zeggen: ik heb Christus gezien, Hij heeft werkelijk geleefd. - Overal trok deze zonderling door de dorpen, armtierig van uiterlijk, nam er in afgedragen kledij deel aan de erediensten en getuigde er van wat hij had meegemaakt. Bisschoppen, abten hebben zulke persoonlijkheden als gast uitgenodigd, feestelijkheden georganiseerd. Want altijd beweerden deze persoonlijkheden daar: ik kan u sterken in uw bewustzijn, dat Christus op aarde rondgewandeld heeft, want aan mij is Hij voorbijgegaan, en omdat ik Hem zo behandeld heb, moet ik nu zo door de wereld dwalen.
Van hetgeen men door de gewone geschiedenis weet, heeft men geen besef hoe diep enkele eeuwen geleden in de menselijke gemoederen inwerkte wat Ahasverus vertelde. Het waren altijd andere persoonlijkheden, maar als in een Ahasverus-terugblik zagen zij Christus aan zich voorbijgaan, en de mensen geloofden dat. Door dezen werd het bewustzijn opgewekt: Ja ! Hij heeft geleefd, want men kan over Hem vertellen. –
Nu kunnen oppervlakkige mensen zeggen: kan dat dan een zo grote invloed gehad hebben, dat daardoor het gevaar geweken is dat de Christus als historische Christus volkomen vergeten zou geworden zijn ? - Men weet niet, dat er zulke gebeurtenissen in de wereld geschied zijn, die niet door de geschiedkunde opgetekend werden. Dat wij tegenwoordig niet volledig in het materialisme weggezakt zijn, is het gevolg van hetgeen van deze persoonlijkheden uitging. Tegenwoordig zou dat niet meer mogelijk zijn. Op sommige plaatsen had Ahasverus dikke eelten, eigenaardige kleding, lange haren, een vergeelde huid, was hij groot en mager, op andere plaatsen was hij klein en had hij een bochel, maar hij was altijd van het bewustzijn, van de aanschouwing doordrongen wat de ziel ervaren heeft op het ogenblik dat hij Christus aan zich liet voorbijgaan.
Bij talrijke persoonlijkheden was het bewustzijn van die aard dat zij het vermogen hadden om in de Akasha-kroniek te schouwen en zich zodanig [met de beelden uit de Akasha-kroniek] te identificeren, dat zij het werkelijk geloofden. Tegenwoordig zouden al deze Ahasverusen in een zothuis terechtkomen, maar toen waren zij werktuigen ter versterking van het geestelijk leven. Bisschoppen en abten werden door hen gesterkt in de kracht van het Christus-geloof. Vanuit geestelijke werelden werd er in zielen die daartoe de aanleg hadden, de kiem gelegd om te kunnen terugschouwen naar het mysterie van Golgotha. De vertellers zagen zich dan ten gevolge van hun merkwaardige bewustzijnstoestand, zelf daarbinnen in dat beeld. Dat was waar, het was een levendig binnenschouwen in het gebeuren op Golgotha. Veel meer dan in het bovenbewustzijn van de mensen, waarin het logische oordeelsvermogen heerst, speelde zich in onderbewuste zieleregionen af wat van de Christus-impuls uitging. De tegenwoordige materieel denkende mens kan gemakkelijk spotten met zulke dingen. Hij zou dat voor een psychische epidemie houden en zou zeggen: welke waarde kan men nu hechten aan hetgeen uit ziekelijke zielen komt ?"


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Over Girolamo Savonarola

Door Jan Vermeir

Wanneer wij ons terugverplaatsen naar de late middeleeuwen, zowat rond het begin de 15de eeuw, dan zien we dat de menselijke daden en gedachten nog grotendeels beïnvloed werden door ingevingen vanuit de geestelijke wereld. m.a.w., de mensen waren in hun gevoelsleven, in hun gedachten en in hun wilsleven nog tamelijk afhankelijk van de godenwereld, terwijl de individuele mensenziel zich mettertijd, volgens de intenties van de goddelijke raadsbesluiten, tot absolute vrijheid moest ontwikkelen. Behalve bij een klein aantal ingewijden die wisten wat er in de toekomst te gebeuren stond, trokken de goden zich rond die tijd enigszins terug; de mensenzielen konden de goden tenslotte niet meer bereiken. Dat luidde het begin in van het nieuwere tijdperk, en vanaf die tijd richtte de mens zich op het zintuiglijke, de grote overzeese ontdekkingen werden gedaan en er kwam een grote doorbraak in het natuurwetenschappelijk onderzoek. De ziel had evenwel ook nog iets geestelijks nodig, maar dat werd ingevuld door voorbijgestreefde geloofsovertuigingen en door godsdienstreglementen die op een dogmatische wijze opgedrongen werden. Dat is tevens de reden waarom er in verschillende delen van Europa talrijke "ketterse" bewegingen ontstonden, uit misnoegdheid tegenover de ongeloofwaardige christelijke opvattingen.

Girolamo Savonarola had dit door en door begrepen. Hij werd in 1452 in Ferrara (Italië) geboren en stierf in 1498 in Florence (Firenze) de marteldood.
Hij was een Italiaans boeteprediker, trad in 1474 toe tot de orde der Dominicanen en werd in 1491 prior van het klooster van San Marco in Firenze.
In het klooster heerste een strenge discipline van ascese en armoede, die hij strikt naleefde. Hij was buitengewoon fanatiek in die zin dat hij in alle vezels van zijn ziel aangegrepen werd door de grootsheid en verhevenheid van het ware christendom. Wegens zijn diepchristelijke overtuiging en zijn krachtdadig optreden maakte hij zich vele vijanden door allerlei mistoestanden aan te klagen, zoals de exuberante levensstijl, de vele kwaadaardige misbruiken en de extreme zedeloosheid waaraan vooral de clerus zich bezondigde. Doordat hij het zedeloos gedrag van de toenmalige pausen (o.a. Alexander VI, een telg uit het adellijk geslacht Borgia) aan de kaak stelde, werd hem door deze laatste in 1495 een spreekverbod opgelegd. Daaraan gaf Savonarella geen gehoor, waarna hij geëxcommuniceerd werd. In 1498 werd hij veroordeeld voor o.a. ketterij en opstand tegen het pauselijk gezag en nadien terechtgesteld.
In GA 108 heeft Rudolf Steiner bijna een ganse lezing gewijd aan deze merkwaardige figuur.

Over de missie van Savonarola Berlin, 27 Oktober 1908 :

"Wellicht is het woord 'zending' van Savonarola niet echt passend gekozen voor hetgeen de inhoud van deze beschouwing betreft over deze merkwaardige verschijning op het einde van de 15de eeuw. En zelfs is er met de persoonlijkheid van Savonarola iets anders verbonden, dat ons ertoe aanzet om iets veel belangrijkers te zeggen dan de missie van Savonarola te definiëren. Dit andere is, dat juist de aanhangers van onze antroposofische wereldbeschouwing en wereldbeweging bekend worden met het wezen van Savonarola, omdat er veel kan geleerd worden van zijn aard en van de manier waarop hij in het leven stond. Aan zulk een gedaante als die van Savonarola kunnen wij in het ochtendgloren van de nieuwe tijd opmaken, tot welk punt de ontwikkeling van het christendom tot het einde van de 15de en het begin van de 16de eeuw gekomen was. En hier kunnen wij zien, welk soort werking er niét werkzaam is. Wij kunnen hieruit opmaken welk soort werking de menselijke ontwikkeling wél kan voorthelpen.
Het zou ook nodig kunnen zijn om aan te tonen hoe bepaalde eenzijdige stromingen ter versterking en invoering van het christendom net niét geschikt zijn. Wij willen ons hier niet uitvoerig, maar toch wel met enkele diepgaande trekken de arbeid van Savonarola voor onze blik voeren. Naast de figuur van Savonarola moeten wij een andere plaatsen, een heel andersgeaarde Dominicaan, namelijk de monnik die het klooster waarin Savonarola zijn ernstige redevoeringen gehouden heeft, versierd heeft met de wonderbaarlijke, zachte wandschilderingen: Fra Angelico da Fiesole (1387 – 1455). Daar kan men zien hoe in het ochtendgloren van de nieuwe tijd, het christendom zich toentertijd in twee gedaanten manifesteerde. Men kon de heel wonderbaarlijke aanschouwing van de christelijke gestalten en gebeurtenissen, hoe ze leven in de harten van de mensen, in zich dragen. Men kon op een pretentieloze manier, zich niet bekommerend om wat er uiterlijk gebeurt, zich niet bekommerend om wat de kerkinstantie drijft, om wat de pausen doen, toch schilderen wat men als christendom in zichzelf voelde.

En zo is dat een bewijs voor wat het christendom destijds in een ziel kon bewerkstelligen. Dat is de ene manier, de andere manier is echter - en dat is die van Savonarola - het christendom in de toenmalige tijd te beleven. Men kon, wanneer men een mens was als Savonarola, met een bepaalde zelfzekerheid, met een sterke wil, met een twijfelloze verstandelijke helderheid doen, wat hij deed: al vanaf betrekkelijk jonge leeftijd het geloof hebben, dat men binnen zulk een orde waarin de ware orderegels horen vervuld te worden, het leven in een waarachtig christendom kan beleven. Wanneer men had wat Savonarola had, namelijk de diepste morele overtuigingsmoed, dan richtte men de blik ook naar buiten op hetgeen er in de wereld gebeurde. Men kon het christendom gelijkstellen met wat zich in Rome afspeelde, met het werkelijk wereldlijk leven van de paus, van de kardinalen, of hoe het zich uitleefde in de heerlijke scheppingen van Michelangelo !
Men kon waarnemen, hoe in alle katholieke kerken de missen volgens de strengste cultus gelezen werden, hoe de mensen het gevoel hadden dat zij zonder die cultus niet konden leven. Maar men kon ook zien dat degenen die de toog en de stola en het misgewaad droegen, in hun burgerlijk leven een liberaliteit huldigden waartegenover de huidige vrijzinnigheid een kinderspel is. Men kon dat wat tegenwoordig vanuit een bepaalde hoek gewild wordt en als tendens nagestreefd wordt, verwerkelijkt zien tot op de hoogste treden van het altaar.

En men kon toen met een vurig geloof aan de hogere werelden een absoluut democratische zin verbinden: de heerschappij van God en geen menselijk heerser! - Dat was de harteklop van Savonarola. Men kon de Medici bewonderen om alles wat zij in Italië gedaan hebben, om alles wat zij Italië gebracht hebben, maar men kon ook, zoals Savonarola gedaan heeft, de grote Medici, Lorenzo di Medici, als een tiran beschouwen. Men kon Lorenzo di Medici zijn en bedenken om zulk een ruziemaker van een Dominicaan maar te laten preken zoals die wilde. Lorenzo di Medici was een voornaam denkend mens. Hij kon vele dingen begrijpen; want men moet de dingen vanaf twee kanten bekijken. Hij had Savonarola naar Firenze laten komen, en vanaf aanvang stond het Savonarola tegen om Lorenzo als zijn beschermheer te aanzien. En toen Savonarola prior van het klooster geworden was, legde hij niet eens het gebruikelijke erkentelijkheidsbezoek af. Toen hem daarop gewezen werd en ook dat Lorenzo hem naar het klooster geroepen had, zei hij: "Gelooft ge dan, dat het Lorenzo Medici was die Savonarola naar Firenze geroepen heeft ? Neen, het was God, die Savonarola naar dit klooster riep!"

Lorenzo de Medici door Agnolo Bronzino

Maar als een vooraanstaand man keerde Lorenzo veel financiële middelen aan het klooster toe, zodat men mocht geloven, dat men Savonarola toch een beetje kon kalmeren door hetgeen men aan het klooster gaf. Deze schonk echter alle giften weg en verklaarde dat de Dominicanen er waren om hun gelofte van armoede te houden en geen rijkdom na te streven.

Wie waren eigenlijk de vijanden van Savonarola? Al degenen die de heerschappij op het fysieke plan bewerkstelligd hadden. Niets kon Savonarola van de wijs brengen. Onverschrokken ging hij verder. Hij zei: er ís een christendom. In zijn ware gestalte is het voor de mens onbekend. De kerk heeft het misvormd. Die moet verdwijnen, en nieuwe vormen moeten in de plaats komen, vormen waarin getoond wordt hoe de ware christelijke geest de werkelijkheid kan gestalte geven. - Die zin predikte hij altijd weer en weer. hij preekte eerst met grote moeite, omdat hij de woorden nauwelijks uit zijn keel kon krijgen. Maar hij werd een redenaar, zijn oratorische talenten werden groter en groter, terwijl zijn aanhangers in dezelfde mate toenamen. De heersende machten stelden zich aanvankelijk liberaal op. Zij wensten niets tegen hem te doen. Maar er werd toch een Augustijnse monnik aangesteld om een redevoering te houden die de macht van Savonarola moest breken. En op een dag sprak deze monnik over het thema: 'Het betaamt niet om dag en stonde te weten wanneer de Goddelijke Schepper ingrijpt in de wereld!' - Met vlammende woorden sprak de Augustijn, en men kan zeggen wanneer men zo die stromingen kent die in het christelijk leven gevloeid hebben: de belijdenis van de Dominicanen stond lijnrecht tegenover die van de Augustijnen. - En Savonarola maakte zich op voor de strijd en sprak over hetzelfde thema: 'Het past ons zeker wel om te weten dat de dingen niet zijn zoals ze nu zijn. Het past ons om ze te veranderen en om dan te weten, wanneer dag en stonde komen!' - De bevolking jubelde hem toe, net zoals ze de Augustijn toegejubeld had. Vanaf dan vond men hem niet alleen gevaarlijk in Firenze, maar ook in Rome en in gans Italië. Na gruwelijke folteringen en vervalst bewijsmateriaal werd Girolamo Savonarola veroordeeld tot de marteldood...".

.

Savonarola en Giovanni Pico della Mirandola

Eén van de tijdgenoten van Savonarola was Giovanni Pico della Mirandola, de graaf van Mirandola, die op het einde van de 15de eeuw geleefd heeft (1463 - 1494).
Pico was een uitzonderlijk fenomeen. Op zijn veertiende studeerde hij al rechten aan de universiteit van Padua, waar hij niet voor niets "de prins der geleerden" genoemd werd. Hij leerde o.a. Arabisch, Hebreeuws en Aramees, en verwierf een uitzonderlijke kennis van de filosofie en de theologie. Maar tevens gaf hij zich bijwijlen ook over aan een tamelijk liederlijk leven. Rond 1480 ontmoet hij Savonarola, met wie hij tot het einde van zijn leven contact zou onderhouden. Savonarola zag een geestgenoot in Pico en wenste, aanvankelijk tevergeefs, dat deze zou toetreden tot de Dominicanerorde.

In GA 167 (blz. 120 e.v.) kunnen we bij Steiner het volgende lezen over Giovanni Pico:

"Pico van Mirandola was één van die persoonlijkheden die een open geest had, die voelde dat de geest verdwijnt uit onze omgeving, en die tegelijkertijd een innig verlangen had om deze geest nog in zichzelf te voelen. En er waren toen veel mensen in Firenze in wie die stemming leefde. Zij voelden: voor het normale menselijk leven gaat de geest verloren, maar wij moeten hem opnieuw zoeken. Neoplatonici noemde men toen die Renaissancemensen. En tot hun academie kon men helemaal niet toetreden, wanneer men zich geen moeite getroostte, eerst een belevenis gehad te hebben waardoor men onmiddellijk wist: de geest leeft in het zintuiglijk leven. En Pico beleefde zoiets meerdere keren. Daardoor begreep hij de woorden van Savonarola, die, hoewel op een eigenaardige manier, doordrongen waren van zulke geestelijke stromingen. Deze Pico verstond op zijn eigen manier Savonarola. Die laatste wilde hem eigenlijk tot zijn medegenoot maken, maar Pico was er te ijdel voor om in te gaan op wat Savonarola van hem wilde. Toen Pico, die eigenlijk nog een relatief jong mens was, de dood nabij was, had hij weer zo'n geestelijke beleving. En die belevenis kwam hem aldus voor: toen hij zijn einde voelde komen -hij was nog zeer jong- schouwde hij binnen in de geestelijke wereld. De vormen waarin zich dan de geestelijke wezens voordoen, richten zich naar het subjectieve element in de mens. En wat zich aan Pico openbaarde uit de geestelijke wereld, vertoonde zich aan hem als het beeld van de Madonna. Kortom, wij kunnen zeggen dat de Madonna hem verscheen, en zij zegde: ik zal u nog niet volledig aan de dood overleveren. - Mirandola begreep dat niet meteen. Hij meende daaruit te verstaan dat hij als fysiek mens kon verder leven. En toch stierf hij, en Savonarola zelf hield de lijkrede. Het is beduidzaam om ons eens naar de ganse stemming van de 14de naar de 15de eeuw te verplaatsen. Het is misschien goed om ons eens de woorden die Savonarola aan het graf van Pico uitgesproken heeft, in onze gedachtenis te brengen, want zo merkt men hoe toentertijd met ernst gesproken werd over het feit dat zo een mens als Pico van Mirandola een dergelijke verhouding tot de geestelijke wereld had, dat hem nog vóór diens dood de geestelijke wereld in zo’n beeld verscheen.

Savonarola sprak toen aan het graf van Pico (en dat is er tegelijk een voorbeeld van hoe destijds lijkreden niet enkel als vleierij gehouden werden): “Er is niemand onder u, die Giovanni Pico niet gekend heeft. Met grote weldaden en gunsten heeft God hem begiftigd. Veelzijdig was zijn kennis en zijn geest oversteeg het sterfelijke. Ook voor de Kerk is zijn dood een zwaar verlies. Ware zijn levenstijd niet zo kort geweest, dan had hij, en daar ben ik vast van overtuigd, alle geleerden van de laatste 800 jaar in zijn schaduw geplaatst. Een goddelijke stem in zijn hart riep hem toe om zich te laten wijden. Soms was hij geneigd om deze roep op te volgen. Maar steeds stelde hij de intrede in het klooster uit, nu eens uit ondankbaarheid tegenover God, dan weer omdat de zinnelijkheid hem ervan weerhield, of ook wel omdat hij door zijn zwakke lichaam terugschrok voor het harde monnikenleven, en tenslotte dacht hij door zijn wetenschappelijke arbeid iets te kunnen bijdragen tot het religieuze denken. Daarom bedreigde ik hem twee jaar lang met de gesel Gods, en ik beken, dat ik de Hoogste gesmeekt heb om de nalatige een beetje te tuchtigen. Maar zelfs tegenover hem betoonde God Zijn clementie. Weliswaar is de ziel van de dode nog niet opgestegen naar de hemelse zaligheid in de schoot van de Vader, maar toch is zij ook niet voor eeuwig verdoemd tot de vreselijke hel, maar ondergaat zij een tijd lang haar boete in het vuur van het Purgatorium. Wat ik u over Pico's dood verteld heb, is geen weerlegging van de door hem geloofde belofte door de Heilige Maagd. Aanvankelijk hield ik die belofte eigenlijk als de voorspiegeling van een demon, maar daarna werd het mij duidelijk dat de stervende in de zinsverwarring van de laatste momenten over die belofte de eerste [aardse] dood, de Madonna echter de eeuwige [hemelse dood] bedoeld had. Dat betekent dat de Madonna hem gezegd heeft: hij zal niet altijd in straf leven, maar slechts tot een korte tijd na zijn dood.”
Dat meende Savonarola.
De stemming, waarin toentertijd bij zulke gelegenheden over geestelijke verschijnselen gesproken werd, die stemming wilde ik nu karakteriseren. En men mag ze met dit voorbeeld karakteriseren, want Savonarola was geen mens die uit louter huichelarij, omdat hij priester was, getuigenis zou afgelegd hebben van geestelijke verschijningen. Savonarola was iemand van die aard dat men hem moest toemeten: in elke situatie en in elke positie waarin hij verkeerde, volgde hij slechts de roep van datgene waarvan hij zich persoonlijk overtuigd had. Hij sprak niet alleen om de Kerk te behagen, want die beviel hem niet en die heeft hem ook als overeenkomstig behandeld, maar hij sprak over geestelijke werelden omdat hij daarover wist uit eigen ervaring. Want wat Pico vanuit zijn directe ervaring wist over de geestelijke werelden, werd natuurlijk ver overtroffen door de rechtstreekse ervaringen die Savonarola zelf over de geestelijke werelden had."

Waardoor Savonarola in de geestelijke werelden kon schouwen

Uit GA 107 blz. 69 :
"Welke zin heeft het, dat er in ordegemeenschappen zodanig geleefd wordt dat er iets van het fysiek lichaam afsterft? Wat betekent dat eigenlijk? Dat betekent dat de functies van het fysieke lichaam niet helemaal benut worden, dat ze daardoor rustig gemaakt worden en er aldus in het etherlichaam iets aan kracht overgehouden wordt. Laat ons eens twee verschillende soorten mensen beschouwen: de ene heeft in ontbering geleefd, waardoor hij het zover gebracht heeft dat de stofwisseling van zijn fysiek lichaam op een rustige manier verloopt, zonder het etherlichaam voortdurend te belasten, terwijl de andere zoveel mogelijk wil eten, bij wie alles op en neer gaat, bij wie veel verteerd wordt. Bij de ene waarbij alles rustig gebeurt, bij wie de fysieke functies zelfs een zekere traagheid voorhanden is en niet al te veel de etherkrachten belasten, blijft er een bepaalde hoeveelheid etherische kracht over. Bij de andere daarentegen moet de ganse kracht van het etherlichaam benut worden ten behoeve van het verhemelte en van de maag; daar worden alle krachten van het etherlichaam verbruikt ten einde de functies van het fysieke lichaam in stand te houden. Het gevolg daarvan is dat degene die zijn lichaam tot rust en matigheid gebracht heeft, overtollige krachten in zijn etherlichaam heeft, en het astraal lichaam weerspiegelt deze als kenniskrachten, niet louter als gelukzaligheid, en voor zo iemand treden de imaginatieve beelden van de astrale wereld op. Savonarola bijvoorbeeld had geen bijzonder krachtig lichaam ; hij was zwak, zelfs eigenlijk voortdurend ziekelijk, hij had veel in zijn etherlichaam dat niet door zijn fysieke organisatie verbruikt werd, en deze [onverbruikte] krachten kon hij aanwenden om zijn geweldige en machtige gedachten en impulsen te vinden, hij kon zodanig krachtvolle redevoeringen houden dat zijn toehoorders er door begeesterd werden. Door zijn visioenen die hij tevens had, kon hij dat wat er in de toekomst zou gebeuren, machtig voor zijn toehoorders naar voren brengen.

Waaraan lag het dat het werk van Savonarola zonder gevolg bleef ?

Waaraan lag het dat het werk van Savonarola, die met zoveel vuur het christendom verdedigde en toch een historische figuur is, zonder gevolg bleef ? Dit was de reden: dat in het ochtendschemer van de nieuwe tijd en in de avondschemering van de kerk, waarin Savonarola het geweten van het christendom vertolkte, iets moest gedaan worden tegen de uiterlijke inrichtingen van het christendom. En het bewijs is geleverd dat zelfs niet zulk een machtig figuur als Savonarola in staat was het christendom een nieuwe impuls in te blazen. Degenen die naar wetenschap streven zouden daaruit de gevolgtrekking moeten maken dat er nog iets anders nodig is, iets objectiefs, iets wat mogelijk maakt de diepe gronden van het esoterisch christendom te benutten. Alleen de antroposofie kan daarvoor als instrument dienen. De figuur van Savonarola is als een ver in de toekomst lichtend teken dat de antroposofen moet aanzetten om niet met de middelen waaraan men destijds geloofde het christendom terug te vinden, maar met de middelen van de antroposofische geesteswetenschap. Als antroposoof kan men veel van Savonarola leren".

.

Over de rol van de aartsengel Gabriël

Er is ook nog een andere en zeer belangrijke reden waarom de zending van Savonarola zonder gevolg bleef, en dat heeft veel te maken met met de aartsengel Gabriël, die in die tijd de heersende cultuurleider was op het vlak van het bovenzinnelijk geestelijk leven. Uit vroegere uiteenzettingen in "De Brug" weten wij dat een cultuurperiode 2160 jaar duurt, en dat zeven aartsengelen -ieder met hun schare van engelen- elkaar in de tijd opvolgend de heerschappij hebben over een gedeelte van de bovenzinnelijke geestelijke impulsen van een cultuurperiode. Volgens Steiner heerste Gabriël van 1471 tot 1879 over het geestelijk aspect van onze vijfde na-Atlantische cultuur; vanaf dan werd hij afgelost door de aartsengel Michaël. Gabriël was gedurende vier eeuwen eigenlijk de voorbereider van de doelstellingen die Michaël nu wil verwezenlijken in het mensendom.
In het begin van deze tekst hebben wij gezegd dat het geestelijk leven van de mensheid destijds niet al te veel voorstelde. De eigenlijke reden daarvoor was dat de goden zich toen gedeeltelijk teruggetrokken hebben uit de mensenzielen; daardoor kwamen er geestelijke krachten vrij om Gabriël toe te laten een tot dan toe volkomen onbestaand orgaan in de menselijke hersenen in te voegen. Na vier eeuwen arbeid door Gabriël en de zijnen is dit orgaan nu al bij vele mensen in aanleg aanwezig. Steiner beweert dat dit orgaan zich binnenin de voorhersenen bevindt, bovenaan de neusholte. Fysiologisch kan dit orgaan niet geconstateerd worden, want het is een etherisch orgaan, onzichtbaar voor het menselijk oog.
Wat de aartsengel Gabriël gedurende vier eeuwen voorbereid heeft, is nu de opdracht van de aartsengel Michaël: dat er door het nieuw gevormde etherische orgaan een waarachtig christendom tot stand komt en dat de mensen niet alleen maar oog hebben voor de fysieke wereld, maar dat zij in de toekomst zullen kunnen schouwen in de spirituele wereld die ons overal omgeeft.
De vraag is natuurlijk of de mensen daartoe in staat zullen zijn, want daar is voorbereiding voor nodig. Uit GA 152 blz. 58 :

"En steeds meer en meer zal deze [fijne] structuur zich organiseren bij degenen die zich tegenwoordig in staat voelen om actief te denken en zich verder te ontwikkelen in de geesteswetenschappelijke kennis. En dan worden in ons tijdperk, dat pas begonnen is, de bovenzinnelijke krachten niet verbruikt om verstandsstructuren te vormen, maar om rechtstreeks in de zielen te stromen, door imaginatie en inspiratie binnen te laten stromen in de mensenzielen. Dat is het Michaël-tijdperk."

.

De tweede kruisiging van Christus

Op aarde ontloopt niemand de dood, maar in de geestelijke wereld bestaat de dood niet. De goden hebben de mensen geschapen om vrijheid en liefde in de wereld te brengen. Slagen zij daarin (weliswaar na talrijke incarnaties), dan verwerven zij het eeuwig leven en worden ze zelf goden, zoniet wacht hun "de poel van vuur en zwavel" (Openb. 21:8). Christus, de zoon van God, is door een vrijwillig offer vanuit de geestelijke wereld op aarde neergedaald om de mensheid te redden van de dood, niet van de fysieke dood, maar van de geestesdood. Christus is door de dood gegaan en uit de doden terug opgestegen, terwijl Zijn bovenzinnelijke krachten zich sedertdien met de aarde verbonden hebben. Maar na het Gabriëltijdperk rukte de materialistische wetenschap verder op, ten koste van de christelijke waarden, en heeft het de laatste eeuwen velen in zijn greep gevat en verstrikt, niet alleen op natuurwetenschappelijk, maar ook op theologisch gebied. Ondertussen zijn talrijke mensen, behept met een groffe materialistische gezindheid, door de dood gegaan. Door toedoen van die grove, onedele zielen is Christus een tweede keer gekruisigd, deze keer niet op aarde, maar in de bovenzinnelijke wereld. Uit GA 152 (blz. 71):

"Dan leefden deze [grove] zielen in de tijd tussen de dood en een nieuwe geboorte verder in de spirituele wereld, maar wel op een zodanige manier, dat zij niets kenden in de wereld waarin zij terechtgekomen waren. En daar trad hun een wezen tegemoet. Dat wezen aanschouwden zij daar. Ze móesten het wel aanschouwen, omdat dit wezen zich verenigd had met het aardebestaan, ook al heerst het voorlopig onzichtbaar in het zintuiglijk bestaan. (Dit betekent geenszins dat de Christus in een fysieke gedaante op aarde zal terugkomen; Steiner bedoelt hiermee dat in de toekomst de mensen op aarde de etherische, engelachtige gestalte van de Christus zullen waarnemen- jv). En ten gevolge van de geestesgesteldheid van deze door de poort van de dood gegane zielen is het gelukt, wij kunnen het niet anders uitdrukken: om de Christus te verdrijven uit de geestelijke wereld. En de Christus moest opnieuw de smart van de belevenis op Golgotha ondergaan, alhoewel niet in dezelfde intensieve mate als op Golgotha. Toen ging Hij door de dood, nu werd Hij uit Zijn bestaan in de geestelijke wereld gestoten. En daardoor vervulde zich aan Hem de eeuwige wet van de spirituele wereld: wat verdwijnt in de spirituele wereld, komt opnieuw tot stand in de lagere wereld. Als het in de twintigste eeuw mogelijk is dat de mensen zover komen om tot een begrip te komen over het mysterie van Golgotha, dan komt dit doordat de Christus door een samenzwering van de materialistische zielen verstoten geworden is uit de spirituele werelden en overgeplaatst naar de zintuiglijke wereld, naar de mensenwereld, maar door dit gebeuren kan ook in deze zintuiglijke wereld een nieuw inzicht verkregen worden in Christus. Daardoor is ook Christus nog inniger verbonden met alles wat verband houdt met de lotgevallen van de mensen op aarde."



*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*



Terug naar het thuisblad

*

*

*

*

*