Rudolf Steiner rond de eeuwwisseling

In dit artikel gaan we even dieper in op een periode uit het leven van Rudolf Steiner die zes jaar duurde, van 1899 tot 1905. Hij was toen docent aan de arbeidershogeschool in Berlijn.
Na zijn studies was hij in Wenen opvoeder-huisleraar geweest in het gezin Specht.
Op 1 oktober 1890 begon hij in het Goethe-Schiller-archief in Weimar te werken. Dat duurde tot 1896. Het jaar daarop verhuisde hij naar Berlijn, hij had er samen met Otto Erich Hartleben de redactie van het "Magazin für Litteratur" overgenomen. In 1899 begon hij -in Berlijn- les te geven aan de 'Arbeiterbildungsschule', een soort volkshogeschool voor arbeiders die opgericht was door Wilhelm Liebknecht, de vader van Karl Liebknecht (die in 1919 samen met Rosa Luxemburg doodgeschoten werd). Vele latere voormannen van de sociaal-democratische partij werden hier gevormd.
Rudolf Steiner was zes jaar actief in deze school en liet een onvergetelijke indruk achter bij de talrijke leerlingen. Een ervan was Alwin Alfred Rudolph, de jonge man die in de zomer van 1899 Rudolf Steiner "in dienst nam" als docent. Zijn herinneringen zijn, samen met die van Johanna Mücke, opgenomen in een klein boekje dat over die periode handelt. Zoals in vele getuigenissen over Rudolf Steiner vinden we ook hier dezelfde toon van eerbied, ontzag, bewondering, liefde voor de Herr Doktor waar niet-antroposofen zich dikwijls aan ergeren en die ze als het bewijs zien dat alle aanhangers van Rudolf Steiner dweepzieke, kritiekloze aanbidders zijn. Voor antroposofen echter toont dit gewoon aan dat men een groot man niet alleen aan zijn woorden herkent, maar vooral aan zijn optreden als mens.
Uit dit werkje vertaalden en bewerkten we een groot deel.
Alwin Rudolph:

[ ... ]
"Toen ik deze school leerde kennen, zo rond de eeuwwisseling, heerste er een grote werkloosheid en dus ook armoede want er was nog geen sprake van vervangingsinkomens. De school had ooit vier afdelingen gehad, maar werd nu beperkt tot een. Als leraar waren o.m. actief:
- de advocaat Wolfgang Heine, een parlementslid (in die tijd nog onbezoldigd ! ) dat zich een naam had verworven door zijn niet-aflatende strijd voor vrije ontplooiing van de kunst;
- Dr. Konrad Schmidt, broer van Käthe Kollwitz, die als docent aan de universiteit geweigerd was;
- Wilhelm Bölsche, later een bekend natuurwetenschapper;

Men kon slechts deelnemen aan de cursussen wanneer men 18 jaar was en lid van de vereniging. Toen ik een jaar lid was werd ik als secretaris in het bestuur opgenomen. Een van mijn taken was om -samen met de voorzitter- het aanbod van cursussen voor het komende kwartaal op te stellen en om dan benodigde leerkrachten te zoeken. Op die manier kwam ik in contact met Rudolf Steiner.
In die tijd kregen de arbeiders in de lagere school het minimum aan lezen en schrijven en rekenen. Geschiedenis, dat was het van buiten leren van namen van koningen en datums van veldslagen. Wij vonden dat in onze volkshogeschool algemene geschiedenis van politieke hervormingen een hoofdvak moest zijn. Ook moest er aandacht besteed worden aan de invloed van politieke omwentelingen op literatuur en kunst. Maar juist voor dit vak konden wij, ondanks de grootste inspanningen, niemand vinden die in aanmerking kwam."

Johanna Mücke:
"Een bijzonder zorgenkind voor het bestuur van de school was het vak geschiedenis. Bij dit vak zagen we dat telkens bij het begin van een cursus van tien voordrachten de interesse tamelijk groot was, maar dat daarna altijd meer toehoorders wegbleven, en er niet echt veel leven in het onderricht zat. Daarom lieten ook de docenten al vlug het vak verder voor wat het was. En zo bevond de school zich in december 1898 in de oncomfortabele positie dat ze de programma's voor het eerste kwartaal van 1899 moest laten drukken terwijl er nog geen leraar geschiedenis was".

Alwin Rudolph:
"En zo zaten wij terug maar eens bij Kurt Eisner, de redacteur van "Vorwärts". Die had een vlotte pen, was een kenner van literatuur en geschiedenis, maar was zo druk bezet dat hij onmogelijk daarbij nog kon lesgeven. Hij sprak trouwens zeer ongaarne voor een publiek. Maar hij verwees ons naar Rudolf Steiner."

Alwin Rudolph en zijn maat Balzer gingen Steiner opzoeken in zijn wonig aan de Kaiserallee. Die allee was toen niet meer dan een brede landweg met hier en daar een huis van enkele verdiepingen hoog. Rudolf Steiner woonde met zijn eerste vrouw Anna Eunike en haar dochter op de derde verdieping. De jongens werden hartelijk ontvangen, er werd koffie gedronken, koekjes aangeboden, over koetjes en kalfjes gepraat, ook over de volkshogeschool natuurlijk.

"Dr. Steiner vroeg ons om de andere docenten te noemen. Hij kende ze allemaal. Daarom niet persoonlijk, maar toch hun werkzaamheid, hun visie, hun publicaties, hun betekenis. Hij verborg zijn goedkeuring of misprijzen niet. Wij zeiden dat wij veel moeite hadden gedaan om Bruno Wille als leraar te strikken. Gelukkig maar, zei Steiner, dat julie hem niet hebben. Wij waren verbaasd want we dachten dat deze Wille een groot aanzien genoot. Nee, zei Steiner, met die Wille zou ik niet willen samenwerken, zo een warhoofd, zo een warhoofd. Maar, repliceerden wij, zijn boek is toch overal te koop en wordt toch gelezen. Gelezen, ja, dat wel, gelezen en dan weggelegd. Allemaal verwarde prietpraat. Lees het van voor naar achter en van achter naar voor, alleen maar bijeengescharreld warrig gepraat.
En dan reikte hij ons plots de hand, zo zonder aanleiding. Wij schrokken omdat we dachten dat we niets bereikt hadden. Maar toen zei hij dat we vlug moesten terugkomen alsof alles al in kannen en kruiken was. Wij moesten terugkomen en vertellen wat we graag wilden dat hij zou doceren, hij was ervan overtuigd dat het een mooie taak voor hem zou zijn. Voor we het wisten stonden we terug op straat en we hadden niet eens over de vergoeding gepraat !"

Het bestuur van de volkshogeschool was nogal sceptisch toen de beide mannen verzekerden dat ze een leraar gevonden hadden, zeker toen bleek dat er niet eens over geld gesproken was. Hoeveel kandidaten hadden vroeger al niet toegezegd en hadden dan afgehaakt. De mannen werden teruggestuurd. Bij het tweede bezoek was Steiner niet thuis, hij was in Wenen. Toch was het onthaal door Anna Eunike en haar dochter even hartelijk. Een week later was Steiner terug in Berlijn.

"Nergens was ik zo tegemoetgekomen bij de ontvangst als bij Rudolf Steiner. Ik was al met vele mensen in contact gekomem die ik wilde vragen als leraar en docent. Allemaal mensen, mannen en vrouwen , die politiek gezien van onze familie waren, en voor wie wij lange dagen en soms nachten in de weer waren als er verkiezingen waren of politieke meetings. Maar die waren altijd gehuld in een zure kilte en als ze je een hand gaven geleek dat meer op het pootje van een gedresseerde hond. Rudolf Steiner, zijn vrouw, haar dochter, die ontvingen je met een open en warm hart, geen spoor van gereserveerdheid of stijfheid. De atmosfeer was er altijd gelijkmatig warm. Steiner kwam iedere bezoeker tegemoet aan de deur, met snelle pas, en strekte de handen uit. En dat terwijl ik eigenlijk voor hem toch maar een van de velen was, op geen enkel gebied speciaal. En wat ik hem kwam bieden was maar een schamel aanbod, tenminste zo vond ik zelf.
Deze slanke, pezige figuur zag er meer uit als een goed getrainde sprinter, zonder evenwel de allure ervan te vertonen. Anderzijds was er niets aan hem waardoor je zou denken voor een geleerde te staan. Altijd hetzelfde zwarte kostuum met dezelfde zwarte zijden stropdas. Op zijn mager, ascetisch gezicht speelde meest een welmenende glimlach, vooral bij de begroeting. Op zijn bovenlip een klein snorretje, als van een jongeling, dat hem zeer goed stond.
Nooit kwam men ongelegen. De grote schrijftafel aan het venster was altijd bedekt met stapels boeken en papieren. Alleen ter hoogte van de stoel was een plaatsje vrij ter grootte van een blad papier, daar schreef hij. Voor ik in de kamer was, stond hij al op. Het scheen hem niet te storen om zijn werk te onderbreken, hij stond volledig ter beschikking van de bezoeker. Nooit toonde hij door een opmerking, een beweging, door ongeduld, dat hij zich gestoord voelde. Hij liet zich graag vertellen wat er in een mens omging, wat hij voelde, zijn wensen, zijn verlangens, vooral van jonge mensen, wat hij wou worden. Noemde men de naam van een dichter, ongeacht of die nog leefde of al eeuwen dood was, of de titel van een werk, dan moest men ook uitspreken welke indruk dit achtergelaten had. Maar nooit corrigeerde hij een uitgesproken mening.
De vrouw, de dochter, het was mij nog altijd niet duidelijk wie zij waren, in welke verhouding zij tot hem stonden. Ik kon ze daarom ook niet direct aanspreken, wat mij altijd een beetje in verlegenheid bracht. Zij waren zoals hij open en op een beminnelijke wijze vriendelijk. Daar kon geen sprake zijn van een echtelijke band. De omgang was zo correct en aangepast, zo evenwichtig, uitgebalanceerd en harmonieus.
Tijdens de koffie vroeg Steiner wanneer de cursussen zouden beginnen. Dat verbaasde mij. Hij sprak zo vanzelfsprekend over zijn cursussen en wij hadden nog niet eens een overeenkomst ! Wij hadden hem gevraagd en hij had toegezegd. En wij in het bestuur zaten ons nog bang af te vragen of hij wel zou willen, of hij wel zou kunnen, of hij wel de tijd zou vinden, en vooral: of hij wel tevreden zou zijn met de aangeboden verloning. Enigszins beklemd legde ik uit: een cursus van tien avonden, telkens twee uur, liefst op donderdag. Ik ging verder: die tien avonden vullen telkens een trimester, de zomermaanden juli tot september blijven vrij. Voor een jaar gaf dat dan drie cycli waarvoor wij graag de volgende onderwerpen hadden: geschiedenis van de Franse revolutie, Duitsland na de Franse revolutie, geschiedenis van de Duitse revolutie. En heel behoedzaam voegde ik eraan toe: als honorarium betalen we gewoonlijk tachtig mark. Voor een afzonderlijke voordracht was evenwel 12 mark voorzien. Iedere leraar gaf er per trimester wel twee. Steiner ging helemaal niet in op de kwestie van het geld. Alleen naar het begin van de cursus vroeg hij. Ik gaf hem de datum en zei dat hij voor het begin nog een bericht zou ontvangen voor alle zekerheid. Dat wees hij af. Zonder iets te noteren verklaarde hij, niet nadrukkelijk maar toch vastbesloten, dat, als de datum vastlag en er geen wijziging optrad, een extra kennisgeving overbodig was, hij zou er zijn voor tien donderdagen, zonder onderbreking.
Deze expliciete toezegging was zeer ongewoon voor mij, na al wat ik op dat gebied al meegemaakt had ...

De eerste avond kwam eraan. Ik was blij dat het eindelijk zo ver was. Het bestuur was, na uitgebreide ervaringen op dit vlak, uitermate sceptisch: dat zo, met de eerste slag, bij manier van spreken, een boom al geveld was, waar zou men dat schrijven. Men wist dat Rudolf Steiner in Weimar in het Goethe-Schiller archief gewerkt had, maar niet waarom hij er nu niet meer was. Men wist dat hij bij de grote uitgave van Goethes werk de natuurwetenschappelijke geschriften verwerkt had, en nu zou hij hier geschiedenis geven! Men wist dat hij enige naam verworven had met "De Filosofie der Vrijheid", maar niemand had dit werk ooit gelezen. Men wist dat hij zijn doktorstitel in Rostock gehaald had, de universiteit die de naam had dat ze het de kandidaat-doctorandi niet al te moeilijk maakte (zie voetnoot 1).
De bestuursleden konden maar niet geloven dat ik direct in mijn eerste jaar als secretaris een leerkracht geschiedenis voor een gans werkjaar had kunnen strikken. Maar ik liet mij door hun twijfel niet van mijn stuk brengen en had op de programma's laten drukken:

Geschiedenis
De Franse Revolutie, oorzaken en verloop tot aan Napoleon.
Aansluitend volgt in de maanden januari-maart:
Duitsland na de revolutie,
en in de maanden april-juni:
Geschiedenis van de Duitse revolutie en het mislukken ervan.
Docent: Dr. Rudolf Steiner.

Steiner was in Berlijn volledig onbekend, behalve bij een klein clubje literaten. Het moest dus aan het thema liggen dat er zoveel bezoekers op de cursus afkwamen. Het zaaltje was te klein, we moesten nog stoelen bijhalen en niet iedereen had een tafeltje om te kunnen opschrijven.
Tien minuten voor acht, vijf minuten, we werden al wat zenuwachtig. We troostten ons met de gedachte dat Steiner misschien rekening hield met het academisch kwartiertje, hoewel dat bij ons niet de gewoonte was. Maar dat had ik hem niet gezegd. Ik had hem eigenlijk voor de eerste avond liever afgehaald want misschien was hij het straatgewoel en verkeer van Berlijn nog niet gewoon. Maar dat had hij zeer beslist afgewezen, half schertsend had hij eraan toegevoegd dat hij al ruimschoots meerderjarig was. Twee minuten voor acht stond hij aan de deur, naar het mij scheen met vreugde. Hij zag aan onze gezichten dat wij opgelucht waren en zei daarom dat hij het niet vergeten was. Hij was vergezeld door de twee vrouwen, moeder en dochter. Steiner was geen mens van formaliteiten, er werd niemand aan niemand voorgesteld. Hij liet zich twee inschrijvingsformulieren geven en vulde ze in. Wij verzekerden hem dat dit niet nodig was voor zijn begeleidsters, maar hij deed het toch, en zo leerden wij Frau Anna Eunike en haar dochter kennen. Later verscheen hij overal en altijd met deze twee vrouwen, die zich altijd ten zeerste op het achterplan hielden, een gesprek met hen was nauwelijks aan te knopen. Het was de grote verering voor Dr. Steiner die hen zo terughoudend maakte. Ze hadden hem naar waarde leren schatten in Weimar en waren ook meegekomen naar Berlijn. Met de moeder was het nog enigszins mogelijk iets uit te wisselen, maar de dochter bleef altijd zwijgen alsof ze het niet waagde iets te zeggen in bijzijn van Steiner. Dat had niets te maken met het feit dat ze zich onbeduidend zou voelen naast het formaat van Steiner, het was de achting voor hem die hem alleen het woord wou gunnen.
Deze begroeting en het invullen van de lidkaarten nam juist twee minuten in beslag, dan stond Steiner al op het podium achter een kleine tafel, keek eens naar de mensen in de zaal, en begon te spreken.
Hij sprak zonder ook maar een notitie ter hand te nemen, de ganse avond. Dat wekte al enige bewondering en wekte de indruk van met een man te maken te hebben die beschikte over een omvattende kennis en een geheugen waarin zelfs ieder detail ingegrift was. Zo moest hij maar een keer een gezicht zien en de naam horen, en hij vergat het nooit meer.
Vanaf dit eerste uur wisten wij: hier valt iets te leren. Alleen om ons iets te leren liet hij ons zijn overweldigende kennis aanvoelen. Daar was niets van aanmatiging in hem. Hij sprak met innerlijke warmte en vervuld van zijn leerstof en zijn woord, en zo ging zijn woord moeiteloos over op zijn toehoorders die , geboeid door zijn persoonlijkheid, de oren spitsten en hem volgden. Zijn spreekkunst was er niet op gericht om met de macht van het woord te overweldigen. Hij wilde de tijd, omstandigheden en samenhangen verklaren en ontleden en aldus overtuigen, de geestelijke krachten aantonen die werkten en de afloop van gebeurtenissen beïnvloedden, stuurden en aandreven, de bronnen laten zien die, samengevloeid tot een stroom, de drijvende kracht werden in de gang van de geschiedenis. Wij hadden hem als docent aangekondigd, maar hij doceerde niet, hij was een roeper, een wakkermaker, een echte leraar, maar een die niet zocht naar leerlingen, geen meelopers verzamelde, geen aanhangers wou; hij deelde uit wat zijn inzicht en weten was, hij wekte het vermogen tot een eigen oordeel.

Tegen het einde van zijn voordracht ebde de spraakstroom langzaam weg, de indringende warmte van zijn woorden nam af, en zonder een bijzondere afsluiting was het gedaan, hij sprong bijna van het podium en ging zich bij de twee vrouwen in de zaal zetten. Nooit moest hij op een uurwerk kijken. Hij wist precies wanneer zijn tijd om was.
Op deze eerste avond had Rudolf Steiner zijn publiek voor zich ingenomen. Dat was iets groots, iets uit een stuk waar wij ons bij aansloten."

Johanna Mücke over die eerste avond:
" Het was een kleine zaal in het zuidoosten van Berlijn, in de Annenstrasse, waar Rudolf Steiner voor het eerst tot ons sprak. Door de slechte ervaringen van vroeger afgeschrikt waren er niet meer dan 50 luisteraars. Een slanke, donkere heer stond daar, zijn machtige stem, die voor ons Noordduitsers wat vreemd klonk, galmde en iedereen luisterde in grootste spanning. Na het einde van de voordracht hoorde men de leerlingen levendig en opgewonden onder elkaar spreken. Een van hen zei: "Het was wel geen materialistische geschiedenis, maar interessant was het in ieder geval !"
Weinige maanden later was het aantal deelnemers niet verminderd zoals gewoonlijk, maar gestegen tot 200. Wat vooral nieuw was voor ons, was de manier van Rudolf Steiner om vragen, discussie en debat los te weken. Normaal zaten wij stil te luisteren en gingen dan minder of meer bevredigd of moe naar huis. Maar nu ontstond er een levendig vragen en discuteren. Op alle vragen, argumenten en tegenwerpingen ging Rudolf Steiner goedmoedig in en antwoordde steeds zakelijk en vriendelijk. In plaats van tot 11 uur duurden de lessen dikwijls tot na 12 uur, mede door de schuld van de spreker die op alle vragen bleef antwoorden."

Na iedere voordracht was er een pauze voorzien en daarna konden de toehoorders dus vragen stellen. Men kan zich wel indenken dat daar gelegenheid genoeg was voor debat: de meeste aanwezigen waren proletariërs, hadden de ideeën van Karl Marx opgenomen. Ze waren er rotsvast van overtuigd dat de economische verhoudingen in de maatschappij ook het bewustzijn van de mensen bepaalden. Nu komt daar een intellectueel verklaren dat er eerst een geestelijke stroom is, dat er eerst ideeën zijn en dat de maatschappelijke veranderingen daarop volgen !

"De discussies werden echter nooit heftig, het was meer een uitwisselen van argumenten en tegenargumenten. Dr. Steiner hield zich meestal op de achtergrond, genietend van de geestelijke wakkerheid en levendigheid van de jeugdige kemphanen. Er werd niet verbeten gestreden, maar men probeerde om begrippen klaarder te vatten en inzichten te verwerven. Af en toe greep Steiner in. Zo bvb. toen een toehoorder beweerde dat de volksopstand in Brussel veroorzaakt was door de opvoering van "De Stomme van Portici". Steiner legde ons uit dat dit wel een uniek voorval was en dat men kon begrijpen dat Richard Wagner deze opera van Auber beschreef als een "duidelijke theatralische voorloper van de juli-revolutie". Eugene Scribe, die het libretto schreef had de revolutionaire stemming onder het volk heel goed weten weer te geven. Maar beslissend was toch dat die revolutionaire stemming reeds leefde onder het volk. De dag na de opvoering begonnen de rellen die leidden tot het verjagen van de Hollanders uit België. En zo kon Richard Wagner zeggen: "Zelden stond een kunstwerk in zo'n rechtstreeks verband met een wereldgebeuren". Maar zonder de vaste wil en het klare inzicht om een gegeven toestand te veranderen, zou dit succes er niet gekomen zijn."

Op het einde van de eerste voordrachtreeks kwamen nog altijd evenveel toehoorders als in het begin, terwijl bij andere cursussen naar het einde toe altijd meer mensen afvielen. De arbeiders vroegen aan hun secretaris of hij niet kon regelen dat Steiner naast de geschiedenis ook over literatuur kon spreken.

"Dat was voor mij een zeer welkome aanleiding om tussen de voordrachtreeksen door weer nauwer contact met Rudolf Steiner te zoeken om nieuwe afspraken te maken. Maar meestal kwam het nooit zover om details vast te leggen. Steiner begon altijd weer anecdotes te vertellen uit het leven van het Berlijnse bohemien-milieu waarin hij verkeerde, over kunstenaars, literaten, theatermensen, veel interessanter en grappiger dan wat daarover in de kranten te lezen was. Voor mijn verdere levensweg waren deze samenkomsten in grote mate bepalend. Ik stak er veel op, werd geprikkeld, geraakte geïnteresseerd. Steiner verborg niets uit zijn persoonlijk leven, iedereen mocht alles weten, ik kreeg een goed beeld van zijn literaire werkzaamheden. Omdat ik toentertijd vrij over mijn tijd kon beschikken, kwam ik dagelijks bij hem en hielp ik hem met zijn werk zodanig dat ik mettertijd zelfstandig een en ander mocht uitvoeren. Vooral het nalezen van drukproeven, dat ik daar leerde en dat ik gerust kon doen omdat Steiner nooit nog iets veranderde eens het neergeschreven was. Wat hij uit handen gaf was compleet en reeds volkomen doordacht en voor het neerpennen afgewerkt.
Steiner was op dat ogenblik uitgever en redacteur van het tijdschrift "Magazin fur Literatur".
Zijn teksten in het net schrijven moest ik niet doen. Als hij een artikel neerschreef zaten alle gedachten zo klaar in zijn hoofd dat ze moeiteloos uit zijn pen vloeiden in zijn kleine, leesbare handschrift. Geen doorhalingen en ook geen bijvoegingen, ieder artikel was klaar voor het geschreven werd, het kon net zo goed door de letterzetter direct in de drukkast gelegd werden. Een tekst dicteren aan een secretaresse, dat was volledig tegen zijn instelling en karakter, het was hem niet gegeven om een medemens tot hulparbeider te maken."

Johanna Mücke:
"Herr Doktor toonde de warmste interesse voor alles wat zijn leerlingen aanging en nam deel aan hun zorgen en wensen. Op een uitstapje in schoolverband, waaraan hij ook altijd deelnam, staat mij nog een gesprek voor de geest. Meerdere jonge mensen liepen naast hem en spraken over het leven. Een van hen riep uit: "Waarom heeft men in het leven toch zo weinig geluk, iedere mens wil toch niets liever dan gelukkig zijn ?" Herr Doktor repliceerde: "Ja, maar misschien dient het leven helemaal niet om gelukkig te zijn !" - "Maar waarom dan wel ?" sprak de jongeman onthutst. " Wel, misschien leven wij alleen maar om een opdracht te vervullen." Deze woorden sprak hij goedmoedig uit, maar met zo'n nadruk dat wij alleen een poosje zwijgend verder liepen. Het is me altijd bijgebleven hoewel ik het toentertijd nauwelijks begreep.

Op het einde van een voordracht die als inleiding op de spreekoefeningen diende sprak hij de volgende woorden uit:
"Mijn onmetelijk rijk is de gedachte en mijn gevleugeld werktuig is het woord."
Alsof ze speciaal voor dit ogenblik en speciaal voor hem gedicht waren, zo klonken ons toen deze verzen van Schiller.

Eens sprak hij over het streven van Ferdinand Lasalle. In tegenstelling tot het marxisme was hierin nog een tamelijk groot geestelijk element. Een toehoorder stelde de vraag of Lasalle zichzelf eigenlijk onder- of overschat had. Als een klinkende zwaardslag viel Rudolf Steiners antwoord: "Hij heeft zichzelf noch onder- noch overschat, hij heeft gedaan wat een man, een genie, altijd doet, hij heeft in zichzelf geloofd."

Een van de leerlingen had hij bijzonder graag, wegens zijn exacte manier van denken en uitdrukken, hoewel de man in kwestie een beetje stotterde. Eens zei hij tot deze man: "Weet u, mein lieber Herr Kreplin, u hebt vandaag mijn filosofenhart bijzonder blij gemaakt." Het was eigenlijk een spotziek kereltje, deze Kreplin, dat met zijn tegenstanders in de discussie niet echt mild omging. Zo had hij eens een boomlange, robuuste medestudent tamelijk scherp schaakmat gezet in de discussie. Deze wou zich verdedigen maar in het argumenteren was hij niet opgewassen tegen zijn opponent en, zoals dat in dergelijke situaties dikwijls voorvalt, werd hij grof en verweet de kleine Kreplin zijn spraakgebrek. Nauwelijks had hij de eerste woorden van zijn repliek gesproken of Dr. Steiner kwam tussen en riep: "Dat kan niet, het past helemaal niet om een lichaamsgebrek van uw tegenstrever in de discussie ook maar te vernoemen." De man, geprikkeld als hij was, wilde daar iets op zeggen, Rudolf Steiner donderde zodat wij allen ineenkrompen: "Zwijgen!" - Even viel er een bangelijke pauze, hoe ging die onbehouwen kerel reageren ?
Maar heel stil en onder de indruk stond hij daar nog even, als een schooljongen, sprakeloos en zette zich dan zonder een woord terug op zijn plaats. Ook daarna zei hij niets meer en ik ben zeker dat hij innerlijk ook helemaal verstomd was.
Zulke scenes, die zich later ook nog wel eens voordeden, tonen aan dat de uitzonderlijke mildheid van Rudolf Steiner geen teken van zwakheid, maar van de hoogste kracht was."

Terug naar Alwin Rudolph:
"De cursussen geschiedenis en literatuur die Rudolf Steiner in de abeidershogeschool gaf werden altijd beter bezocht en het bestuur overwoog om de verloning van de docenten aan te passen in functie van het aantal toehoorders dat naar hun cursussen kwam. Toen men dit voornemen aan Steiner liet weten, wees hij het krachtdadig af. Als de middelen het toelieten dan moest het honorarium voor iedereen op dezelfde basis verhoogd worden. Zo werd het dan ook uitgevoerd, hoewel bleek dat het de inkomsten uit de cursusavonden van Steiner waren die dit mogelijk maakten.

Gedurende de zomermaanden waren er geen lessen aan de arbeidershogeschool. Met onze andere leerkrachten hadden wij dan geen contact, maar met Rudolf Steiner waren wij ondertussen zo vertrouwd geraakt dat wij hem te allen tijde mochten opzoeken; hij voelde zich door ons nooit gestoord. Het koffie-uurtje in zijn bescheiden woonst, waar werkruimte, woonkamer, eetkamer en bibliotheek in een plaats verenigd waren (zeer waarschijnlijk was de grote, brede divan ook nog zijn slaapplaats !), bood ons altijd geestvolle gesprekken, stimulansen, we leerden er de literaire wereld kennen. Omdat ik zowat een vertrouwde secretaris was, bracht ik al mijn vrije tijd daar door. Had ik een theater, een concert, een tentoonstelling bezocht, dan moest ik daarover berichten en Steiner gaf mij altijd waardevolle tips.
Steiners levensgezellin, Frau Eunike, was intussen mevrouw Steiner geworden, zonder veel ceremonie en zonder dat er iets veranderde in hun manier van omgaan. Frau Steiner zorgde voor haar man met een moederlijke aanhankelijkheid en bescheidenheid, ze hield zich met wijsheid terug."

Een echtelijke band in de ware zin van het woord is voor Rudolf Steiner nooit aan de orde geweest. Hij heeft nooit de bedoeling gehad om een gezin te stichten of nog maar een partner te zijn. Dat kwam in zijn levensplan niet te pas. Toch is hij tweemaal wettelijk gehuwd geweest. Volgens ons deed hij dit uitsluitend uit bekommernis voor de goede naam van de betrokken vrouwen. We mogen niet vergeten dat Rudolf Steiner leefde in een land en in een tijd die niet direct bekend staat om zijn vrije zeden. Vrouwen die ongehuwd samenleefden met een man werden al vlug met de vinger gewezen. In Zwitserland trouwde Rudolf Steiner daarom met Marie von Sivers. Men kan zich toch goed voorstellen waarvan men hem in Berlijn, waar hij samenwoonde met twee vrouwen, Anna Eunike en haar volwassen dochter, kon beschuldigen. Zeker omdat hij goed thuis was in een bohemien- en anarchistenmilieu. Hijzelf kon met verdachtmakingen leven, maar hij wilde niet dat onschuldigen daarvan het slachtoffer zouden worden.

Plotse verandering in het leven van Rudolf Steiner in 1902 ?

Het lijkt erop alsof met de reis naar London in juli 1902 Steiners leerjaren afgelopen zijn. In januari was hij lid van de Theosofische Vereniging geworden, op 19 oktober werd al de Duitse sectie ervan opgericht, met Steiner als Generalsekretar. In juli was hij samen met Marie von Sivers die toen secretaresse van de theosophische bibliotheek in Berlijn was, naar London gereisd om het eerste congres van de Europese sectie van de Theosophische Vereniging bij te wonen. Toen had hij ook zijn eerste persoonlijke contacten met Annie Besant en H.S. Olcott.
Volgens Alwin Rudolph was Steiner niet meer dezelfde toen hij van die reis terugkeerde ...

"Een grote vakbond had mij de opdracht gegeven een uitleenbibliotheek op te richten. Ik had daarvoor de beschikking over 5000 mark. Ik stelde een lijst op, ingedeeld naar vakgebied en die legde ik voor aan Rudolf Steiner. Bij ieder werk gaf hij de uitgave en de uitgeverij aan, schrapte wat hij niet geschikt vond en zette daar een ander in de plaats. Of het nu ging over Grieken en Romeinen, over Duitse klassiekers, over vertalingen, over natuurwetenschap of geschiedenis: overal noteerde hij de beste uitgave. De inrichting van deze bibliotheek, het opmaken van de catalogus, het nam al mijn tijd in beslag. Zo kwam ik dus veel minder bij Steiner. Het waren ook de zomermaanden, bijgevolg zag ik hem ook niet in de cursussen.
Toen ik hem eindelijk na weken terug opzocht, was hij niet thuis. Alleen zijn vrouw was er, die evenwel weinig mededeelzaam was. Ik kwam alleen te weten dat hij naar Engeland was.
Bij zijn terugkeer was het alsof er een andere Steiner voor ons stond. Onze verering voor hem was nog altijd dezelfde maar wij konden er niet goed weg mee. Gedurende de jaren dat ik hem zo goed gekend had was hij uiterlijk niet veranderd. En nu was zijn klein snorretje verdwenen, zijn kostuum was nog altijd zwart maar had een andere snit, die men nergens tegenkwam. De zachte, eigenlijk vormloze hoed had plaats gemaakt voor stijver halfhoge cylinder, ook al een model dat niemand droeg, een Engels model. Bij ons eerste weerzien na de reis -we waren met zeer weinig in zijn woning, waar nu de vroegere gezelligheid geheel ontbrak, Frau Steiner was merkwaardig stil - op die namiddag hield hij een echte voordracht over enkele schilderijen uit het Wiertz-museum (2), dat hij tijdens zijn reis bezocht had. Deze schilderijen moeten een geweldige indruk op hem gemaakt hebben, hij sprak er twee uur over. Niet over de kleuren, niet over de techniek van het schilderen, maar wat die beelden wilden duidelijk maken, daarover sprak hij.
Die dag gingen wij onbevredigd van hem weg. Hij had niet gesproken met de innigheid die wij gewoon waren. Het was meer een vingeroefening voor een komende voordracht geweest en wij voelden duidelijk dat er een afstand was. Ik was zo met hem vertrouwd geweest, het was bijna vriendschap, hoewel er bijlange geen sprake was van een contact op hetzelfde niveau; maar die nauwe band werd niet meer opgenomen. Dat raakte mij diep en heftig. Ik kon de oorzaak van deze verandering niet achterhalen ...
Toen kwam de uitnodiging van de Giordano-Bruno-bond voor een voordracht van Rudolf Steiner over de wereldbeschouwing volgens de laatste inzichten (3). De burgerzaal van het Berlijnse raadhuis straalde van plechtige voornaamheid en was overvol. Wat vroeger altijd gebeurde dat ik Steiner persoonlijk begroette was nu niet mogelijk omdat ik aan de zijkant zat en niet in zijn buurt kwam. Steiner, volledig geconcentreerd op de gedachtengang van zijn voordracht, zoals ik mijzelf dat voorhield, lette niet als anders op hem bekende bezoekers. Hij was ook alleen gekomen. Op het podium stond zijn respectuitstralende tengere gestalte. Hij leek mij groter en kaarsrechter dan vroeger. Tijdens zijn rede werkten zijn gedachten intensief. Hij keek recht in de zaal en sprak over de hoofden heen. Wat hij over de schuilderijen in het Wiertz-museum gezegd had, dat herhaalde hij met duidelijke nadruk. Dan begon hij over de wereldbeweging van de theosophie die van London uitging, in Indië sterk vertegenwoordigd was en door Annie Besant geleid werd. Zijn toehoorders volgden hem met bijna ijzige verwondering en zichtbare ongemak. Daar openbaarde zich iets onbekend, waar men nooit over gedacht had, iets dat niet te overzien was, tot nu toe vreemd. Wat daar over het geestesleven en de geestelijke wereld te horen was, dat kon niet volledig gevat worden, gewoon genomen worden zoals het klonk. In mijn gedachten kwam mij voortdurend dezelfde zin voor de ogen: "En de geest Gods zweefde over de wateren".

Het was een lange voordracht. De ijzige beklemming hield ook nog aan na het slot. Men verroerde geen vin, nauwelijks een mens bewoog, geen enkel gefluisterd woord. Alsof hij met eem zware last beladen was verhief de inleider zich en vroeg of iemand een vraag wilde stellen. Niemand meldde zich. Zonder het gebruikelijke dankwoord aan de spreker liep de zaal leeg.
In de Giordano-Bruno-bond sprak Rudolf Steiner niet meer. De bond zelf viel niet veel later uiteen.
Rudolf Steiner veranderde na tien jaar van woning, hij betrok een andere. De materiële basis van zijn bestaan viel bijna van de ene op de andere dag weg. In het literair-kunstzinnige milieu werd hij niet meer gezien. Dat verlies viel goed op, hij had dit gebied zijn sterk bewogen leven gegeven. De arbeidersvolkshogeschool had haar belangrijkste steunpilaar verloren, zij kon haar bijzondere plaats in de volwassenenvorming niet behouden. De vele arbeider-organisaties die Steiner hielp in hun streven om de arbeiders kennis en oordeelsvermogen bij te brengen bleven verweesd achter.
Steiner verdween niet alleen uit zijn woning, hij verdween ook uitr het zicht. Eindelijk verschenen enkele weinige en kleine foldertjes van de Duitse afdeling van de Theosophische Vereniging, uitgegeven door de generalsekretar Dr. Rudolf Steiner. Ze waren goed opgemaakt maar het was ze aan te zien dat het financiële fundament nog zwak was. Voor Rudolf Steiner betekende dat niets. Voor zijn levenswijze had hij niet veel nodig. Ik had vaak genoeg gezien dat een stuk brood voor hem volstond. Hij was vegetariër, niet vanuit een of ander principe, maar, zoals hij ons meermaals verklaarde -en waarbij hij in zijn Weens dialect sprak: "Vegetariërs eten geen lijken, bijkes!" Worst was voor hem een stuk darm gevuld met gemalen kadaver.

Ik weet niet wat er mij aan Berlijn tegenstond sinds Rudolf Steiner daar uit het openbare leven verdween. In ieder geval maakte ik een grote reis naar Zwitserland, het noorden van Italie, Tirol, en bleef in Zurich hangen. Daarmee verloor ik iedere verbinding met Berlijn en met Steiner. Dat is nu veertig jaar geleden, maar nog altijd ben ik dankbaar voor de rijke ervaring die ik van hem meekreeg, en de inzichten, het vermogen om zelf waar te nemen en te oordelen. Daardoor werd mijn levensweg geëffend en bepaald.

In zijn autobiografie vertelt Steiner hoe bij zijn ouders het avondeten bestond uit geboterd brood met bronwater. Nochtans was zijn karige levenswijze geen gewoonte uit zijn jeugd, noch een gevolg van armoede. Deze levenswijze lag in zijn ganse wezen, hij had gewoon niet meer nodig dan wat zijn kindertijd hem gegeven had. Wat hem echter wel ten gronde had kunnen richten, was de onmogelijkheid om geestelijk actief te zijn.
En zo kende hij geen enkele binding, hij was een waarachtig vrij man. Hij kon opgeven waaraan hij verknocht was: in vrij leraarschap geestelijke vermogens wekken of hoogstpersoonlijke interpreet zijn van de nieuwste literaire beweging. Had hij iets nieuw ingezien, iets dat in zijn ogen belangrijker was, dan liet hij het oude zonder meer. Zo werd hij generalsekretar van de Duitse afdeling van de Theosophische Vereniging ..."

Ten slotte willen we toch nog eens de extreme bescheidenheid van Rudolf Steiner belichten. Op 24 juni 1900 werd de 500ste geboortedag van Johannes Gutenberg gevierd. Rudolf Steiner wijdt er drie regeltjes aan in zijn autobiografie "Mein Lebensgang":

"Toen het Gutenberg-jubileum gevierd werd, liet men de feestrede voor 7000 letterzetters en drukkers aan mij over. Mijn manier van spreken tot de arbeiders kwam dus sympathiek over."

En dan de woorden van Alwin Rudolph:

"Nog altijd zie ik die innemende slanke gestalte voor mij, toen Rudolf Steiner op het hoogtepunt van zijn werkzaamheid op de tribune van het barstensvolle circusgebouw voor de luisterende menigte stond en de feestrede hield voor de Belijnse letterzetters en boekdrukkers. De politie had de zgn. trappelloge, de galerij met staanplaatsen, willen ontruimen omdat ze het gewicht van de drummende massa niet zou kunnen dragen. Nooit tevoren en waarschijnlijk ook niet meer nadien is een spreker zo toegejuicht en met applaus ontvangen als toen Rudolf Steiner. Zelfs nog na het meesterlijk spelen van de honderd muzikanten was zijn afgaan een unieke triomftocht."

*

*

*

*

*

Voetnoten:
(1) Wat was Steiners motivatie om uitgerekend in Rostock te promoveren ?
In zijn autobiografie "Mein Lebensgang" schrijft hij: "Nu was mij op het einde van mijn eerste levensperiode een filosofisch werk in handen gevallen dat mij buitengewoon boeide, de "Zeven Boeken Platonisme" van Heinrich von Stein, die toentertijd in Rostock filosofie doceerde. Dat bewoog mij ertoe om mijn verhandeling in te dienen bij deze lieve, oude filosoof die ik had leren hoogachten door zijn boek en die ik alleen maar bij het examen gezien had."
Zie ook het artikel in Brug nr. 8.

(2) Rudolf Steiner is dus in Brussel geweest. Het Wiertz-museum in Etterbeek (Vautierstraat 62), tegenwoordig in de schaduw van het Europese monstergebouw, was vroeger het atelier van Antoine Wiertz (1806-1865), schilder en beeldhouwer. Er hangen monumentale doeken van verschillende vierkante meters groot waarop apokalyptische taferelen te zien zijn: waanzin, vernietiging en geraamtes, en daartussen ... zedige naakten.

(3) Deze voordracht was getiteld "Monisme en Theosophie" en vond plaats op 8 oktober 1902.

Bronnen:
Hans-Peter Schreiner, Lebenschronik Rudolf Steiners" in "Im Mittelpunkt der Mensch", Fisher Verlag, 1985.
Christoph Lindenberg, "Rudolf Steiner", Rowohlt, 1992.
Johanna Mücke, Alwin Alfred Rudolph, "Erinnerungen an Rudolf Steiner", Zbinden Verlag, 1955.

Terug naar de biografie.



Terug naar het thuisblad

*

*

*

*

*