De actualiteit van de Waldorfpedagogie en de antroposofie

Onder deze titel verscheen een artikel in "Erziehungskunst" van de maand mei. Het is de tekst van een voordracht die Wolfgang Nieke hield ter gelegenheid van het 575-jarig bestaan van de universiteit van Rostock. Het is aan deze universiteit dat Rudolf Steiner promoveerde in 1894. De auteur stelt zich enkele vragen en probeert er een antwoord op te vinden. We vertaalden en bewerkten de eerste vraag.

1. Zou de antroposofie ontstaan zijn indien Rudolf Steiner professor was geworden ?

Toen Rudolf Steiner in Weimar bezig was met de uitgave van de natuurwetenschappelijke werken van Goethe, speelde hij met de gedachte aan een academische carrière. De vereiste daartoe was om eerst te promoveren, vervolgens de toelating bekomen om aan een hogeschool les te mogen geven (het zgn. habilitieren), dan eerst als privaatdocent te werken, en dan te wachten tot hem aan een universiteit een (bezoldigde) leerstoel zou worden aangeboden.
De eerste stap naar zo'n carrière was dus het promoveren. Daarover schrijft hij in zijn autobiografie "Mein Lebensgang" : " Het lot bestemde het zo, dat ik op mijn dertigste niet in een beroep vastgepind zat. Ook in het Goethe- en Schillerarchief was ik niet vastbenoemd, alleen maar vrije medewerker aan de Goethe-editie."
Zijn arbeidsopdracht was beperkt in de tijd en zou aflopen na de uitgave van vijf of zes delen. Steiner gaat verder : "Voor onbepaalde tijd zag ik mij weer voor voor een opdracht geplaatst, waartoe er geen uiterlijke aanleiding was, maar die het resultaat was van de innerlijke ontwikkeling van mijn wereld- en levensvisie. Het kwam ook door deze ontwikkeling dat ik in Rostock het doctoraatsexamen deed met mijn verhandeling over de poging "om het menselijk bewustzijn met zichzelf te laten overeenstemmen". Door omstandigheden kon ik dat in Wenen niet doen. Officieel had ik geen humaniora gevolgd, maar de technische school. Ik had op eigen kracht alle humanioravakken geleerd door er bijlessen in te geven. Daardoor was het doctoreren in Oostenrijk uitgesloten."

In Rostock was dat overigens ook het geval. Om Steiner tot het promoveren toe te laten moest de faculteit een vrijstelling van de gebruikelijke vereisten aanvragen en indienen bij het staatshoofd. Het is mij niet bekend of deze uitzonderingsregel niet in Wenen bestond, en of Steiner er geen gebruik kon of wilde van maken; het zou interessant zijn om dat eens proberen te achterhalen. In Rostock verklaarde de oude doctor Heinrich von Stein zich vóór de afwijking op de regel in zijn beoordeling van de ingediende dissertatie: "De aanvrager komt in het werk dat hij ons voorgelegd heeft, alsook in zijn vroegere prestaties naar voor als een man die thuis is in de literatuur, die zich goed, hoewel misschien niet volledig kan oriënteren, en die streeft naar een zelfstandig en gegrond oordeel. Ik stem niet in met ieder oordeel dat hij velt, maar de grondtendens om het eenzijdige subjectivisme te overwinnen, kan men alleen maar goedkeuren, hoewel dit niet altijd op zo'n nieuwe en overtuigende manier gebeurt als de auteur zelf schijnt te menen." (Deze beoordeling ligt als manuscript bij de promotieacte van Rudolf Steiner in het universiteitsarchief). Wat voor de filosofische faculteit in Rostock telde, was de geleverde prestatie en niet de formele scholingsweg. Dat was toen zowel als vandaag een zeer moderne en vrije opvatting om iemand toe te laten tot een academische carrière.
Waarom wilde Rudolf Steiner uitgerekend in Rostock promoveren ?
Hijzelf verklaart het zo : "Nu viel mij op het einde van mijn eerste levensperiode een boek in handen dat mij buitengewoon boeide, de "Zeven boeken platonisme" van Heinrich von Stein, die toentertijd in Rostock doceerde. Daardoor kwam het dat ik bij de lieve, oude filosoof aan wiens boek ik zoveel had gehad en die ik slechts op het examen had gezien, mijn verhandeling indiende". Hij beschrijft zijn persoonlijke indruk van de filosoof als welwillend : "Zo stond Stein ineens voor mij toen ik hem vóór het examen bezocht. Hij zei mij :"Uw dissertatie is niet zoals dat verwacht wordt; men ziet dat U ze gemaakt heeft zonder dat een professor U begeleid heeft; maar wat erin staat maakt mogelijk dat ik ze met plezier aanneem".
Deze indruk van de vaderlijke filosoof is volledig in overeenstemming met de hierboven geciteerde beoordeling en verklaart ook de kwotering van het doctorsexamen van Rudolf Steiner : "right". Het was toen en ook nu nog gebruikelijk dat men van werken die niet vanuit de universiteit zelf, kant en klaar ingediend worden, nagaat of ze kunnen aangenomen worden; ze krijgen zelden een predicaatsexamen* . Rudolf Steiner hoopt eigenlijk op meer. Hij besluit het relaas over de promotie in Rostock aldus : " Mijn doctoraalexamen behoort tot mijn beste herinneringen, omdat de indruk van Steins persoonlijkheid veruit alles overstraalt wat daarmee samenhangt." Maar wat precies hangt daar nu mee samen ? Uit documenten die zich bij de promotieacte in het universiteitsarchief bevinden, kan men opmaken dat Steiner daarna geprobeerd heeft om in Jena te habiliteren. Het is mogelijk dat dat ginds geweigerd werd omdat het doctoraalexamen zonder predicaat was. Dat zou geen ongebruikelijke beslissing geweest zijn. Tot op de dag van vandaag wordt als één van de voorwaarden om te kunnen habiliteren een predicaatsexamen verwacht. Daarmee strandde dan de poging van Rudolf Steiner om een academische carrière te beginnen. Modern gesproken heeft hij zich niet zo nauwkeurig aan de ongeschreven regels gehouden die men moet naleven als men deze weg met succes wil volgen.

Hij is bijlange niet de enige die deze ervaring meemaakte, ik wil hier slechts twee anderen vernoemen: Karl Marx trachtte tevergeefs professor te worden in Bonn; Sigmund Freud bereidde zich voor op een loopbaan in de neuranatomie aan de universiteit van Wenen en werd er niet aangenomen. In deze beide gevallen, en ook in het geval van Rudolf Steiner kan men erover speculeren of deze drie geesteshelden hun baanbrekend werk dat tot vandaag een invloed heeft, zouden verricht hebben indien ze Duitse universiteitsprofessoren zouden geworden zijn. Heel waarschijnlijk niet; want een voorwaarde voor een succesrijke universiteitscarrière en voor het latere wetenschappelijke werk is een niet te onderschatten aanpassing aan de collega's en dier meningen. Onconventionele stellingen mogen zich enkel binnen de nauwe grenzen van de methodische toelaatbaarheid bewegen, want anders worden de druk en de afkeuring al gauw aanzienlijk. Wie principieel koen en zelfstandig werkt en denkt, loopt onvermijdelijk te pletter tegen het conformisme dat bij een universiteitscarrière hoort. Het is daarom ongepast om het geringe succes dat Rudolf Steiner met een academische loopbaan had, een mislukking te noemen, of dit zelfs te betreuren. Dit was eerder de uiterlijke omstandigheid die Rudolf Steiner op zijn verdere levensweg door zijn verblijf in Berlijn in contact bracht met de Theosofische Vereniging. Het voortdurend bezig zijn met die theosofie leidde dan tot het uitwerken van zijn eigen inzichten, de antroposofie. Als privaatdocent in Jena zou hij vermoedelijk nooit zover gekomen zijn.

Terug naar het leven van Rudolf Steiner.



Terug naar het thuisblad

*

*

*

*

*