Inhoudstafel van Brug 80 ( juni 2013)

Met Rudolf Steiner in Tintagel

De aardse en de kosmische mens – antwoord van Bruno Skerath

De parabel van de fietsers

De aardse en de kosmische mens – bespreking deel drie

Gezond zonder vaccins

De Staat en schools onderwijs

Schools onderwijs en gezondheid



+ Groter lettertype
+ Kleiner lettertype


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*



.

Beste Lezer,

Met deze aflevering van De Brug sluiten wij de 20ste jaargang af.
In de zomer van 1993 ontstond het idee voor dit antroposofisch tijdschrift. Dat vond plaats niet ver van de abdij van Affligem. Deze abdij werd in 1062 gesticht door enkele roofridders die besloten hadden om hun leven te beteren. De abdij werd een spiritueel centrum en kende een grote uitstraling in de middeleeuwse gouwen.
Op het einde van de 20ste eeuw deden twee tot dan toe niksnuttige individuen eveneens een poging om hun respectievelijke levens te beteren en iets te doen voor hun medemens.
Zoals de voormalige roofridders zich lieten inspireren door de H. Benedictus, zo lieten zij zich inspireren door het werk van Rudolf Steiner. Hieronder ziet u beide kompanen aan het werk in het spaarzaam verlichte redactielokaal ten huize van François De Wit.
Links Jan Vermeir. Het zwaard dat hij eertijds zo kunstig op zijn naaste liet neerkomen heeft het karma hem teruggegeven in de vorm van een kruk.
Rechts ondergetekende. Te veel lediggang in zijn vroegere kloostercel deed hem opnieuw in een duistere krocht belanden om hem de kans te geven deze keer met wat meer concentratie te werken.


.

François De Wit



*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Met Rudolf Steiner in Tintagel

Eleanor C. Merry (1873 – 1956) was een Engelse antroposofe die goed bevriend was met Daniel Nicol Dunlop, de secretaris-generaal van de Engelse Antroposofische Vereniging, één van de mensen die in 1935 uit de AAV werden gezet.
Thomas Meyer heeft haar herinneringen vertaald naar het Duits en gepubliceerd. Wij vertaalden daaruit op onze beurt twee fragmenten, het eerste een herinnering van E.C. Merry zelf en dan nog een beschouwing van Thomas Meyer.

In 1924 was Rudolf Steiner voor de tweede keer in Engeland om er voordrachten te geven. Op 11 augustus kwam hij aan in Torquay, een stadje aan de zuidkust van het graafschap Devon, bij onze tijdgenoten vooral bekend als de locatie van het beruchte hotel Fawlty Towers. Inderdaad was de atmosfeer in deze plaats niet erg gunstig voor antroposofie of voor euritmie (volgens Christoph Lindenberg in de Steinerbiografie, deel 2, blz. 928). Hoewel de symptomen van Rudolf Steiners ziekte voor iedere waarnemer al goed bemerkbaar waren wilde hij op een voordrachtvrije zondagmiddag toch een uitstap maken naar Tintagel, de (ruïnes van de) burcht van koning Artus (vaak ook Arthur genoemd).

Tintagel (A) in Cornwall, in het zuidwesten van Engeland, bijna op gelijke hoogte met Torquay, waar de voordrachten werden gehouden.




“Ik wil naar koning Artus gaan” zei Rudolf Steiner op besliste toon. Het was nog zeer vroeg, tussen vijf en zes uur ’s morgens toen ik zijn vaste tred in de donkere hotelgang hoorde. Ikzelf was op weg naar de kamer van Dr. Wegman om haar te wekken zoals we afgesproken hadden. Hij was reeds volledig aangekleed terwijl wijzelf geen haast maakten omdat buiten het water met bakken uit de hemel viel en er een dichte mist hing.
Ik vroeg hem : “Denkt u echt dat we met zo’n weer kunnen rijden ?”
“Waarom niet ?” was zijn wedervraag, “iets na acht zal het ophouden met regenen.”
Om tien na acht waren we klaar met het ontbijt en we verzamelden aan de ingang van het hotel om naar goede Engelse gewoonte de weersvooruitzichten in te schatten.
Inderdaad, de nevelen waren effectief opgetrokken en het stopte met regenen, de zon begon zich zelfs aarzelend te tonen. En zo kon de denkwaardige, ongeveer 30 mijl lange rit door het heidelandschap beginnen. Bijna gedurende gans het traject schenen kleine regenboogfragmenten langs beide kanten van de weg ons te begeleiden als wilden ze onze uitstap tot een triomftocht maken.

Het was een heerlijk zicht toen we ten slotte de zee bereikten en plots voor ons de grasbegroeide klif zagen opduiken waarop zich de resten van de Artusburcht Tintagel bevonden. Een diepe kloof scheidt deze klif van een andere diep ingesneden rots waarop nog andere slotruïnes te zien zijn. We stegen uit de auto’s waarmee we gekomen waren en beklommen de linkse helling in de richting van de ruïnes. Rudolf Steiner nam eerst in volledig stilzwijgen het wonderbaarlijke uitzicht in zich op : de ganse omgeving lag in de zonneschijn die telkens weer door een snel voorbijtrekkende wolk even overschaduwd werd. Kleine regenboogfragmenten verschenen en verdwenen terwijl de zee daar beneden bruiste en kolkte. Tussen de slotruïnes en de volgende rotspunt ligt een turbulente inham.
Rudolf Steiner hield zich eerst met een notitieboekje en een potlood in de hand in de nabijheid van de verspreide ruïnes op.

“Hier was de keuken, daar verder lagen de vertrekken van de ridders, ” zei hij.
En dan : “Een ridder komt op ons af … “
Ik keek in de aangeduide richting : niets !
Wat hij verder nog zei kan ik mij niet goed meer herinneren maar hij beschreef de ridder die als ik mij goed herinner te voet naderde en niet te paard.
Rudolf Steiner maakte nog meer aantekeningen over de ridderzalen en ik meen ook over een banketzaal. Maar meestal zweeg hij, in gedachten verzonken; en toch was hij tegelijk bewust en klaarwakker.
Daarna beklommen wij allen samen met hem het rotspad naar de andere klif waar zich nog meer ruïnes bevinden. Hij zei dat hier de woonruimtes van de knechten en de stallen gelegen waren.
Ik geloof dat de beide rotsen niet altijd door de kloof gescheiden waren, maar ik kan mij niet herinneren of Rudolf Steiner er iets over gezegd heeft.
Toen we terug naar beneden kwamen zijn we ook nog naar de bekende grot van Merlijn geweest (Merlin’s Cave).

Later in Dornach heeft Rudolf Steiner over zijn indrukken aldaar verteld :

“Vanaf deze plek vol ruïnes die, hoewel het een complete puinhoop is, nog een gigantische indruk maakt, kijkt men uit over de zee. En als men daar uitkijkt over de zee, in een omgeving waar het weer bijna van uur tot uur wisselt, kan men, als men daar staat, de glanzende zonneschijn die zich in de zee spiegelt aanschouwen. Direct daarop waait dan weer een stormwind. Als men datgene wat zich daar nu nog altijd afspeelt met een occult oog beschouwt, dan krijgt men een immense indruk. Daar leven en weven elementare geesten die zich ontvouwen in de lichtwerkingen, in de luchtwerkingen, in de werkingen van de brekende golven op de rotsen.”

In deze wereld schouwde Rudolf Steiner de inspiratiebron van die oorspronkelijke Artus-impuls die vandaar is uitgegaan en die beschavend op het westelijke Europa heeft gewerkt. (Lindenberg, blz. 931)







.

Op een andere plaats vertelt E.C. Merry dat Rudolf Steiner op deze plaats sprak over Arnold Böcklin (1827 – 1901) wiens karmisch verleden als Artusridder hij onthulde in de voordracht van 10 september 1924 (GA 238). Hieronder ziet u twee werken van hem. Het is duidelijk dat in deze kunstenaar herinneringen leefden aan de plaats waar hij in een vorig leven veel in gedachten verzonken heeft rondgelopen.




“Deze ridders liepen over het terrein van deze vooruitspringende rots, keken op naar het wonderbaarlijke wolkenspel boven hen, naar de tegen elkaar opspattende golven daar beneden, dit beweeglijke, schuimende dat ook vandaag nog een majestueuze, grootse indruk maakt, zij zagen daar het geestelijke, lieten zich erdoor inspireren. Daardoor kregen zij hun kracht.
Maar er was één onder hen, die had een speciaal oog voor dit bruisen en kolken en voor de geestelijke wezens die rondtolden in deze opspattende golven, wezens die voor de aardse ogen een groteske gestalte hebben; hij had een wonderbare blik voor de manier en wijze hoe deze heerlijk zuivere zonnewerking met de overige natuur samenspeelde, leefde en weefde in het geestelijke werken en weven van deze steeds bewegende zeeoppervlakte …
Deze ridder van Artus’ ronde tafel is terug geboren als Arnold Böcklin .”

“Spelende zeemeerminnen” :
we zien de elementar-geesten geboren worden en verdwijnen in het spel van de golven tussen de rotsen.

.

Thomas Meyer :

Lang voor de lotsbepalende ontmoeting met Rudolf Steiner en D.N. Dunlop in het jaar 1922 had Eleanor Merry reeds intense innerlijke ervaringen gehad met overledenen. Ze heeft daar zelden over gesproken wel wetend welke groeikrachten in geestelijke ervaringen liggen wanneer die door zwijgzaamheid behoed worden. Ook was niet iedere ervaring onmiddellijk onder woorden te brengen en moest die als een open vraag jarenlang meegedragen worden.
Een bijzonder belangrijke ervaring op dit gebied had E. Merry rond 1914 in verband met de Geheime Leer van Helena Petrowna Blavatsky (1831-1891). Ze vertelde Rudolf Steiner van deze ervaring en die gaf op een bijzondere manier commentaar. Het gaat hierover : op een dag kreeg E. Merry een boek toegestuurd dat ze niet besteld had, de Geheime Leer van H.P. Blavatsky. Was het gewoon een vergissing van de boekhandel of werd het haar door een anonieme afzender toegestuurd, in ieder geval voelde ze zich onmiddellijk aangesproken door de inhoud van het werk en de stijl van H.P.B.
Over de ervaringen die ze bij de studie van dit werk heeft, bericht ze zelf :

“Als ik met een bepaalde passage moeite had, dan onderbrak ik de lectuur om na te denken en dan begon zich in mijn ziel een bepaalde vraag te vormen. Op zo’n moment scheen er zoiets als een innerlijke stem luid te worden; het was alsof ik hoorde : “Kijk eens op bladzijde zoveel van deel zoveel.”
Ik zocht de betreffende passage op . . . en had mijn antwoord ! Of, als het mijn antwoord niet was, dan toch minstens een aanwijzing waar ik dat antwoord kon vinden.
Wat was dat ? Ik ging ervan uit dat H.P.B. zelf tot mij sprak. Maar dan werd ik weer skeptisch en zei : “Nee, dat is geen geest, het antwoord komt gewoon uit mijn eigen onderbewustzijn. Maar tegelijk nam ik een hand waar – niet met fysieke ogen weliswaar – die op de betreffende bladzijde lag. Het was een levende hand, niet de hand van een dode. Ik wist dat die van Blavatsky was. Het was een vriendelijke hand die mij zou verder leiden.”

En hoe verklaarde Rudolf Steiner deze ervaring ?
Hij zei gewoon : “Ja, het is waar : zij heeft u tot mij gebracht.”
Een gewichtig woord dat waard is om er lang over te mediteren. Want niet alleen bevestigt Rudolf Steiner de realiteit van Merry’s ervaring in verband met de Blavatsky-individualiteit, maar het werpt ook een licht op de activiteit van deze individualiteit na haar dood : geestelijke zoekers hier op aarde niet naar vooraanstaande personaliteiten van de Theosophische Vereniging te leiden maar naar het werk en de persoon van een mens waar ze veel meer dan in haar theosophische opvolgers, haar echte opvolger en bekroner van haar werk kon zien …
E.C. Merry heeft dat gesprek zonder twijfel meegedeeld aan haar vriend Daniel Dunlop, want ook in zijn ontwikkeling heeft de Geheime Leer een centrale rol gespeeld. En misschien heeft deze mededeling hem de moed gegeven om in 1922 uit de Theosophische Vereniging uit te treden, precies op de dag die internationaal als Blavatsky-herdenkingsdag werd gevierd, de 8ste mei, witte lotus-dag, alsof hij daarmee wilde zeggen : “ Wie in de zin van de Blavatsky-individualiteit wil handelen, die moet zich oriënteren aan het werk en de persoonlijkheid van Rudolf Steiner, in zijn werk leeft zij stimulerend en helpend verder.”

E.C. Merry voelde zich meer met de platonische zielen verbonden dan met de aristotelici die feitelijk de grote meerderheid vormden van de eerste kring van antroposofen rond Steiner. En volgens een mededeling van deze laatste was het zo beschikt dat ze eigenlijk pas in 1951 zou incarneren, dus rond het tijdstip dat vele platonici gingen reïncarneren om samen met de na korte tijd teruggekomen aristotelici de antroposofische beweging op het einde van de 20ste eeuw tot een belangrijk hoogtepunt te brengen dat zo dringend noodzakelijk was gezien de catastrofale tijdsomstandigheden.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*


.

De aardse en de kosmische mens

door Bruno Skerath


Hier mijn reactie op het artikel in nr. 78 van De Brug, dat handelt over mijn bovenstaand boek, en in het bijzonder over hoofdstuk 50, getiteld ‘Waarom schiep God en wat doet het Boze in een Schepping van Liefde?’

Maar vooraf dit: ik ben verbaasd dat het artikel zich zo intensief bezighoudt met dit hoofdstuk 50, aangezien het toch maar om vragen zou gaan die niet gesteld mogen worden en die bijgevolg niet relevant zouden zijn. We vernemen namelijk dat vragen als ‘Waarom moest er een Schepping komen’ en ‘Waarom werd de mens geschapen’ gewoon niet gesteld moeten worden. Ze krijgen tot motto: één zot kan meer vragen, dan tien wijzen kunnen beantwoorden (blz. 16).

Dat wordt geïllustreerd met een voorbeeld afkomstig van Rudolf Steiner, nl. over iemand die wielsporen van een rijtuig ziet en daaruit wil afleiden wat de inzittende zoal heeft gedacht. Wat Rudolf Steiner daarmee bedoelt, is echter niet dat verdere vragen op zichzelf zinloos zouden zijn, maar dat vragen zinloos worden als ze niets meer te maken hebben met datgene waarover het gaat. Zo staan de vragen, wie de persoon in het rijtuig was, wat voor gedachten hem hebben beziggehouden, en of hij misschien pijproker was, in geen verband tot de wielsporen die zijn rijtuig heeft nagelaten. Ze kunnen dus als nonsens worden afgedaan.

Maar als mensen vragen naar het waarom van hun oorsprong en naar het waarom van de realiteit waarin ze zijn terechtgekomen, met al het wel en wee, met alle inspanningen en risico’s die ermee gemoeid zijn, dan zijn dat geen nonsens, maar vragen die bij een zelfbewuste mens opkomen. Ze betreffen de zin van ons bestaan.

Ze hebben dan ook in de vorige eeuw denkers beziggehouden, zoals bijv. een Jean Paul Sartre. Niet zonder reden wordt hun filosofie existentialistisch genoemd. Hun antwoord luidde dat de mens ‘zonder enige zin in het bestaan is geworpen’. De verdere vraag naar het waarom bleef hangen, omdat zij, vanuit hun materialistische of agnostische achtergrond, uitsluitend natuurlijke oorzaken in aanmerking konden nemen. We zijn nu eenmaal in het bestaan geworpen, door natuurlijke oorzaken - werd er gezegd - en we moeten zelf trachten er een zinvolle existentie van te maken. Tegen dat laatste valt niets in te brengen, integendeel! Alleen van een oorspronkelijke zingeving is daarbij geen sprake, en daarover gaat het hier.

Immers, vanuit een spiritualistische wereldbeschouwing, die rekening houdt met scheppende godheden en geestelijke wezens, komt de vraag naar een oorspronkelijke zin wel degelijk aan de orde te staan. We blijken niet het toevallige gevolg te zijn van een natuurlijk proces, zoals de materialist dat ziet, maar we werden opzettelijk geschapen! En dat opzettelijke roept wezenlijke vragen op. Waarom en waartoe?

Ik stel ze dus, mede namens allen bij wie ze ook zijn opgekomen. En ik ga er niet a priori van uit dat ze niet te beantwoorden vallen, nu ze in een spirituele context worden geplaatst.

*

Daarbij enkele toelichtingen.

Ik heb hoofdstuk 50 een studie genoemd, en dat behoort het ook te zijn. Het wendt zich tot de denkende en waarnemende mens. Het denken omvat ons oordelend vermogen. De waarnemingen, dat zijn de eigen existentiële ervaringen (innerlijke waarnemingen), waarop beroep wordt gedaan, zoals deze, aangeduid in het begin van het kwestieuze hoofdstuk (blz.374): ‘Je vraagt je ineens af: Als dat alles nu eens niet bestond … als er eens niets was! Waarom bestaat dit allemaal; waarom besta ik?’ Voor wie die ervaringen niet heeft, blijft het hoofdstuk een abstract betoog of een gezochte problematiek.

Hoe is de omgang met die studie bedoeld?

- Er is één uitgangspunt: Het is een God (zelfs een Triniteit) van de zuivere liefde, die een Schepping van de zuivere liefde heeft teweeggebracht, een Schepping waarvan ook wij, mensen, deel uitmaken. Dat is een axioma, maar het steunt op de persoon en de boodschap van Christus en op zijn uitspraak: Ik en de Vader zijn één. Als Christus zuivere liefde is, dan is de Vader het ook. Het absolute Boze (het volstrekt liefdeloze) kan dan niet van hem afkomstig zijn.

- De eerstvolgende stap is dan deze: kan men zich in dat uitgangspunt vinden - een Schepping van de zuivere liefde, oorspronkelijk zonder het Boze (het liefdeloze)? Mocht dat niet het geval zijn, dan kan men naar eigen verklaringen zoeken voor de aanwezigheid van het Boze in de Schepping. Men kan bijv. een schets tekenen, waar het Boze simpelweg afkomstig is uit de Triniteit (zoals op blz.20 van het artikel), of men kan berusten in de ‘ondoorgrondelijke wegen Gods’, of men kan het houden bij vragen die niet gesteld kunnen worden.

- Als men zich wèl in dat uitgangspunt kan vinden - een Schepping van de zuivere liefde, oorspronkelijk nog zonder het Boze – dan kan men verder ingaan op de existentiële vragen die in de studie worden gesteld, en op de antwoorden die er worden gezocht. De kwestie is dan opnieuw: kan men zich in die vragen vinden, m.a.w. heeft men de ervaringen (innerlijke waarnemingen) zoals ze daar worden aangesproken, en zo ja, kan men zich vinden in de antwoorden. En natuurlijk ook: kan men zich vinden in de argumentatie? Houdt men die voor sluitend, of acht men ze weerlegbaar?

- Als ze sluitend wordt bevonden, eerst dan komen er citaten aan de orde. Er kan nu worden nagegaan of er bij het Manicheïsme en bij Rudolf Steiner uitspraken kunnen worden gevonden die in dezelfde richting wijzen, of die zich in die zin laten begrijpen.

Zo is de omgang met de studie opgevat.

*

Nu wat de citaten betreft.

Bij de teksten van het Manicheïsme stelt zich alvast een netelig probleem: wat heeft Mani als Christusingewijde werkelijk gezegd (want dat alleen telt), wat hebben zijn volgelingen ervan gemaakt en wat is er ten slotte van geworden nadat de tegenstanders zich ermee hebben bemoeid? Dat probleem is gekend en er dient rekening mee te worden gehouden.

Wat de uitspraken van Rudolf Steiner betreft, die zijn nooit dogmatisch, alsof daarmee het laatste woord is gesproken. Soms leest men enkele bladzijden verder of in een andere cyclus precies het tegenovergestelde of iets heel anders. Het eigen oordeelsvermogen wordt altijd aangesproken. Rudolf Steiner verwacht dat we zelf zouden denken. Dat houdt het gevaar in van een tendentieuze interpretatie, maar dat moet nu eenmaal mee in koop worden genomen. Daarom zijn kritische zin en ook bespreking onontbeerlijk. Daarmee zijn we hier trouwens bezig! En wie heeft er reeds alle 350 boekdelen van de Gesamtausgabe doorgenomen, op zoek naar pro’s of contra’s ten overstaan van de onderhavige thematiek?

Wat de Manicheïsche overlevering aangaat, is er alvast één tekst die mij regelrecht doet steigeren. Hij is m.i. ook niet origineel, niet afkomstig van Mani zelf. Maar hij brengt ons wel tot de kern van de zaak. Hier volgt hij nog eens: ‚Dasjenige, was jetzt auf der Erde herumwandelt, ist dadurch entstanden, dass der usprüngliche Mensch, den sich das Lichtwesen zur Verstärkung seines Kampfes gegen die Dämonen der Finsternis geschaffen hat, diesen Kampf gegen die Dämonen der Finsternis verloren hat ...’ (Wat er tegenwoordig op de aarde rondloopt, is ontstaan doordat de oorspronkelijke mens, die het Lichtwezen voor zich had geschapen omwille van zijn strijd tegen de demonen van de duisternis, het gevecht tegen de demonen van de duisternis heeft verloren …)
Dus volgens die uitspraak kon God de strijd niet aan, en heeft hij, na de Hiërarchieën, nog eens massa’s mensen in het bestaan geroepen om hem bij te staan. Maar het was knoeiwerk, want die door hem speciaal met dat doel ontworpen mensen – wij allemaal - bleken niet opgewassen te zijn tegen de ons toegewezen taak en we vielen bovendien ten offer aan de demonen, zodat we nu met die demonische erfenis opgescheept zitten en onszelf moeten zien te redden, of gered moeten worden (en er zullen zelfs mensen uit de Schepping worden gestoten, zoals het staat bij Mattheus 22:1-17) - terwijl we om dit alles niet hebben gevraagd, want we bestonden eerst niet.
Wat voor een onbekwame en onverantwoordelijke godheid is me dàt! En Mani zou dat verkondigd hebben, nota bene een Christusingewijde!
In iets minder krasse bewoordingen staat dat geformuleerd op blz.388/9 van mijn boek: ‘Waarom heeft God ons mensen geschapen en ons overgeleverd aan alle risico’s die daarmee verbonden zijn? Dat kan Hij toch niet omwille van zichzelf hebben gedaan, omdat Hij het zo graag wenste, of omdat Hij het voor zichzelf noodzakelijk achtte, want dat is een God van Liefde totaal onwaardig! Hij kan niet uit rein persoonlijke motieven hebben gehandeld, bijv. omdat Hij zijn liefde wilde delen, of omdat Hij medestanders nodig had.’
Hoe kan het dan wel zijn gegaan?

*

Dat brengt ons tot de kwestie van meerdere scheppingen.

We zijn er altijd van uitgegaan dat ‘onze’ God het ganse universum zou hebben geschapen. Dat gaat o.a. terug op een verkeerde lezing van de Genesis in het Oude Testament. Intussen weten we uit de antroposofie dat de Schepper die in de Genesis op de voorgrond treedt - Jahwe-Jehova - niet de God-Vader van de Triniteit is, maar een machtige godheid uit de 4de Hiërarchie (samen met nog zes andere medescheppers). Om dat fatale misverstand op te ruimen (Rudolf Steiner bracht het aan het licht in ‘Die Geheimnisse der biblischen Schöpfungsgeschichte’ - GA 122) spreek ik erover in twee hoofdstukken (20-1 en 20-2) en kom ik er nog herhaaldelijk op terug. Verder staat er nergens dat Jahwe-Jehova het ganse universum zou hebben geschapen. Hij schiep (samen met zijn zes medestanders) ‘enkel’ de huidige aardetoestand.

Is het dan de God-Vader van de Triniteit die het ganse universum heeft geschapen? Dat staat ook nergens. We hebben het tot dusver alleen maar grif aangenomen. Overigens, de oorsprong van onze wereld, zoals die in de antroposofie wordt beschreven, beperkt zich vooreerst tot de Oude Saturnus, en deze betreft niet eens onze galactie, maar enkel ons zonnestelsel – onze zon met haar planeten en de dienovereenkomstige planetensferen.

Daarnaast krijgen we echter toch bijzonderheden te horen over de wereld van de vaste sterren en de betekenis van de Dierenriem. En die maken ditmaal deel uit van onze galactie, maar wel uitsluitend van deze! Ze vormen namelijk het ‘uitspansel’ waarover de Genesis het heeft, dus wat we boven onze hoofden te zien krijgen met het blote oog. Wat er verder nog bestaat in het universum, dus buiten ons Melkwegstelsel, wordt enkel waargenomen met sterke telescopen en radiotelescopen, en dat eerst sinds de opkomst van de moderne techniek. De Bijbel zegt daarover niets, en bij mijn weten de antroposofie evenmin.

Dan vernemen we van Rudolf Steiner dat de Serafim en Cherubim met God Vader zijn overgekomen uit een vorige Schepping. Bovendien lezen we in ‘Geistige Hierarchieen und ihre Widerspiegelung …’ (GA 110), dat het wereldsysteem, dat is voorafgegaan aan het onze, terug is verschenen in de Kristalhemel (de geestelijke sfeer die voorbij de sfeer van de Dierenriem is gelegen) en dat ‘in deze Kristalhemel werden opgenomen de daden en wezens van een vroegere evolutie’.

Al die mededelingen en overwegingen leiden ertoe dat we moeten afstappen van het idee van één universele schepping als de enige optie. Als twee scheppingen elkaar zijn opgevolgd en als die zich klaarblijkelijk beperken tot onze galactie, dan opent zich de mogelijkheid dat er meerdere scheppingen kunnen zijn, eventueel ook elders in het universum. Zodat er eveneens kan worden gedacht aan een aparte schepping van het Boze.

*

Dat brengt ons tot de herkomst van het absolute Boze, van de Vorst der Duisternis, zoals hij bij de Manicheeërs heet.

Als er meerdere scheppingen zijn, krijgt de strijd van de God van de Liefde tegen die Vorst der Duisternis maar eerst zin. Immers, als het om één enkele universele Schepping zou gaan, geschapen door één enkele universele Schepper (van wie dus alles afkomstig zou zijn, ook de Vorst der Duisternis) dan is het toch een absurde gedachte dat die Schepper alle hens aan dek moet roepen om een boosaardige tegenstander te bestrijden, die hij zelf heeft geschapen! Eerst zou hij hem in het aanschijn hebben geroepen, om hem dan niet meer te verdragen! Maar intussen zouden de andere schepsels er het slachtoffer van zijn geworden en zich moeten weren, en wel met een ongewisse afloop. Ongerijmd!

Of moeten we misschien aannemen, dat de hoogste God zowel een Goede als een Boze God is, een liefdevolle en een liefdeloze, en als zodanig ook de Schepper van de Vorst der Duisternis? Maar waarom zou hij hem dan bestrijden? Hij zou dan zichzelf bestrijden! En wat is de boodschap van Christus dan nog waard! Christus zegt: ‘Ik en de Vader zijn één’. Christus zou dan, zoals de Vader, zowel goed (liefdevol) als boosaardig (liefdeloos) moeten zijn. Eveneens ongerijmd!

Dus: ofwel ligt deze God zelf aan de oorsprong van de Vorst der Duisternis, en dan is uitsluitend hij verantwoordelijk voor alle gevolgen, en kan hij de verantwoordelijkheid niet afschuiven op al die schepsels die hij erbij heeft gelapt om zich te laten bijstaan, onder wie wij mensen; - ofwel hoort de Vorst der Duisternis elders thuis, dus buiten de Schepping van Liefde. Die oplossing wordt ondersteund door de mogelijkheid dat er meerdere scheppingen kunnen bestaan in het universum, iets waarmee tot nu toe geen rekening werd gehouden. Een Manicheïsche overlevering die daarmee wel in overeenstemming is, luidt: De mens werd geschapen door de Vorst der Duisternis, en de God van het Licht heeft de hemelen geschapen om het Licht te redden en het een vaste plaats te geven, van waaruit het kan worden verdedigd tegen de Demonen van de Duisternis.

*

En dat God-Vader zich nog verder ontwikkelt door de daden van hoogste liefde die hij blijft stellen, is niet moeilijk in te zien. Het volgt uit de aard van de Schepping zelf, die ingesteld is op ontwikkeling. Rudolf Steiner zegt trouwens dat Christus zich nog heeft ontwikkeld door wat hij hier op aarde uit liefde is komen volbrengen. Dus waarom niet ook God-Vader en eveneens de Heilige Geest? De Triniteit zal immers het voorbeeld willen geven in een Schepping waar ontwikkeling hoog staat aangeschreven.

En is het niet een ontstellende gedachte dat het Boze afkomstig zou zijn van de Triniteit (zoals geschetst op blz.20 van het artikel in De Brug)? Aan de top van de Schepping zou er dan een goede en tevens een boosaardige Triniteit werkzaam zijn! In wat voor een Schepping zijn we dàn terechtgekomen, en wat staat ons te wachten! Het is inderdaad een ijzingwekkende gedachte!

Daarom besluit ik hoofdstuk 20-2 met de overweging: Is het niet een ontzagwekkende geruststelling dat het allerhoogste principe in de Schepping overeenstemming uit liefde is? Ook dat had anders kunnen zijn, en wat hadden we daar dan tegenin te brengen!

*

Tot slot nog dit - met mijn dank voor het uitgebreide commentaar in De Brug. Het mag ons stilaan duidelijk worden dat we in het tijdperk van de bewustzijnsziel tot heel wat nieuwe inzichten zullen moeten komen over de Triniteit, over Christus, over de aard van de Schepping, over de Opstanding, over de tegenmachten, over het universum, over onze aarde … dan deze waaraan we vanuit het verleden gewend zijn geraakt.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*


.

De parabel van de fietsers

door François De Wit




Een Vader wil zijn zoon leren fietsen. Dat gaat niet vanzelf, het vergt enige oefening. Om te beginnen geeft hij hem een fiets met steunwieltjes aan de zijkant. De zoon is opgetogen : hij ziet zijn eigen bewegingssnelheid meer dan verdubbeld, hij kan sturen naar alle richtingen. Hij leert daarbij dat hij vanaf een bepaalde snelheid niet bruusk het stuur mag omgooien want dan valt hij. Hij leert dus bepaalde wetmatigheden kennen en bepaalde technieken oefenen.
Na een tijd besluit de Vader om de steunwieltjes weg te nemen. Hij houdt de zoon bij de schouder in evenwicht, gaat een eindje mee, en vanaf een bepaalde snelheid laat hij hem los. Onvermijdelijk is de zoon in ’t begin onzeker, hij kijkt misschien naar zijn pedalen, of over zijn schouder achterom, hij valt. Hij krabbelt recht, nieuwe poging. Terwijl hij zo fietst en valt en opstaat, verwijdert hij zich meer en meer van de Vader. Nu pas merkt hij dat rond hem andere kinderen fietsen, de ene al met meer bulten en builen dan de andere, sommige naast hun fiets, die geven al op. Hier en daar fietst er een enkeling tamelijk zeker, een recht parcours.
We zijn aangekomen aan het keerpunt der tijden: alle kinderen hebben met vallen en opstaan zo’n stuk weg afgelegd dat ze niet meer zien waar ooit hun Vader stond. Ze morren. De meeste kunnen wel fietsen maar sturen zo slecht dat ze anderen doen vallen en zelf worden ze ook vaak aangereden.
Hun Vader zijn ze uit het oog verloren. Wat ze zien zijn hun kneuzingen en blauwe plekken. Ze zijn moedeloos. Hun Vader overziet de situatie. Ze hebben een Helper nodig, denkt hij. Hij stuurt oudere Broer. Die haalt vlug de fietsers in. Hij leert hun waar ze moeten op letten en hoe ze ongelukken kunnen vermijden; hij helpt ze terug in het zadel. De kinderen vatten terug moed. Na een tijdje zegt de oudere Broer : jullie zijn met zoveel, ik ga nu veel vlugger beginnen helpen, zo vlug dat jullie zelfs niet meer zullen zien waar en wie ik help.
We komen het tijdperk van de bewustzijnsziel. Veel is er nog niet verbeterd. De goede fietsers zijn blij met hun nieuw verworven vaardigheid. Ze ontwijken behendig de slechte fietsers en hier en daar kunnen ze zelfs een ander kind dat bijna valt, door een steuntje of een duwtje in het zadel houden.
Maar nog altijd vallen vele kinderen, nog altijd vele blutsen en builen. Velen worden bliksemsnel geholpen, zo snel dat niemand de helpende oudere Broer kan zien en zeker al lang niet meer de Vader.
De slechte fietsertjes beginnen te vragen naar het waarom van hun lijden. Het is al zo lang geleden dat ze Vader of grote broer gezien hebben; de meesten geloven zelfs niet meer dat die bestaan. Ze besluiten dat fietsen in feite een zinloze bezigheid is, waar men het beste moet zien van te maken.
Bruno Skerath weet van het bestaan van Vader en oudere Broer. Maar hij kan niet begrijpen dat een goede Vader toelaat dat zovele kinderen gekneusd en gekwetst zijn. Die oudere Broer, zegt hij, dat is een lieve jongen, maar die zgz. Vader, die kan toch niet lief zijn als hij al dat leed toelaat. Anderzijds heeft die oudere Broer gezegd dat hij door de Vader gezonden is. Dan moet de Vader ook lief zijn ! Dan is er maar één mogelijkheid : het is niet die Vader die ons de fietsen gegeven heeft, nee, daar is een slechterik die er plezier in schept dat wij afzien en vallen en blauwe plekken hebben ! Dié heeft ons die fietsen gegeven !
We mogen de lieve Vader dankbaar zijn dat hij ons de oudere Broer gestuurd heeft om ons te helpen “want het had ook anders kunnen zijn !”



.

De aardse en de kosmische mens – deel drie

door François De Wit



Dit derde artikel bevat een repliek op het antwoord dat Bruno Skerath ons toestuurde na het verschijnen van het eerste artikel. Daarna volgt een hypothese die gebaseerd is op de elementen die wij in de twee voorgaande artikels bespraken :
- de radicale tegenstelling tussen goed en kwaad;
- het benadrukken van de Jezus en het verkeerd voorstellen van de Christus.

Bruno Skerath is verbaasd dat wij ons zo intensief bezighouden met Beschouwing 50 over het radicaal Boze. Dat komt zo. Als wij een nieuw boek ter hand nemen, dan stellen wij ons open voor de inhoud ervan. Weinigen beginnen aan een boek als ze niet aangesproken zijn door de titel, de vermoedelijke inhoud of de naam van de schrijver.
Zo zijn wij ook de lectuur van het boek “De aardse en de kosmische mens” begonnen. Je komt aan de beschouwingen over het lijden en het boze en je leest ze met dezelfde openheid, je neemt de inhoud in je ziel op. Het is pas achteraf dat je voelt hoe je geestelijk verteringsproces begint te protesteren. Je keert terug en zoekt waar de onverteerbare brokken liggen : je komt uit bij het zinloos lijden en het radicaal boze.
Je onderzoekt : waar haalt de auteur deze begrippen vandaan ? De antroposofische basis van deze begrippen is uiterst zwak en het aannemen van deze begrippen leidt tot consequenties die de antroposofie en zelfs het christendom ondermijnen. We stelden op het einde van ons eerste artikel enkele vragen over deze consequenties maar Bruno Skerath loopt er in een grote boog omheen. Hij herhaalt en verduidelijkt in zijn antwoord het standpunt dat hij in zijn boek verwoordde. Dat is zeer verhelderend voor ons want we kunnen nu nog beter de zwakke plekken in zijn betoog aanwijzen.
Maar omdat hij zijn antwoord begint met het verdedigen van zijn manier van vragenstellen, gaan we eerst daar even op in.

De mens die de vraag stelt “waarom schiep God de wereld ?” gaat ervan uit dat er een God is en dat die de wereld heeft geschapen. Hij is dus al een “gelovige”, of hij nu antroposoof is of aanhanger van een traditionele godsdienst. Met de vraag naar het waarom van een schepping, peilt hij met zijn beperkte verstandelijke vermogens naar de motieven van een Godheid. Is dat hoogmoed of godslastering ?
In onze parabel zou dat een fietser zijn die zich afvraagt : waarom moest Vader ons eigenlijk een fiets geven ? En dan kun je als zelfbewuste mens ook nog verder gaan vragen : waarom bestaat Vader eigenlijk ? – Op een manier heeft het allemaal met ons te maken !

.
De vraag waarom God de wereld schiep wordt vanuit de antroposofie beantwoord en die gaat voor haar antwoord terug in de mensheids- en wereldontwikkeling tot op een punt dat met onze huidige inzichtelijke vermogens nog enigszins voor te stellen is, namelijk de oude Saturnus. Al wat daarvoor ligt kan door de beperkingen van ons huidig verstand alleen maar speculatief zijn : we komen daar in tijden waar zelfs het begrip tijd begint te vervagen.
Niet zonder reden repliceerde Maarten Luther tamelijk bars toen hem iemand vroeg wat God de Vader gedaan had in de tijd vóór Hij de wereld geschapen had :
“Hij zat in een berkenbosje en sneed wisjes om ermee op de billen te kletsen van mensen die dergelijke domme vragen stellen.” Rudolf Steiner verwijst naar deze anecdote in GA 119 “Makrokosmos und Mikrokosmos”, blz. 257 :

“Als wij nog verder in de tijd teruggaan, dan komen wij in een toestand die zozeer verschilt van de huidige, die zo totaal anders is, dat het verder vragen over deze toestand moet ophouden.
Wij moeten leren om anders te vragen wanneer wij tot aan deze zo volledig andere toestanden van de wereld komen. Waarom vragen wij eigenlijk ? Wij vragen omdat ons verstand op een bepaalde manier functioneert. Maar we hebben gezien dat ons verstand zelf pas gevormd is samen met onze hersenen. Onze verstandsvragen houden dus op zinvol te zijn wanneer wij in toestanden komen waar onze hersenen nog niet gevormd waren.
In de werelden die aan de basis van de verstandelijk begrijpbare wereld liggen, heeft het vragen naar verstandelijke begrippen geen zin. Daar moeten wij naar andere middelen grijpen om te doorvorsen, om inzicht te verwerven.
Mensen die niet verder zien dan hun neus lang is, die zullen inderdaad geloven dat men met de gewone vorm van vragenstellen de ganse wereld kan afvragen. Dat kan men echter niet. Het moet duidelijk zijn dat men iedere zaak slechts op zijn eigen niveau kan bevragen. Voor de wereld die aan de onze voorafgaat komen we maar terecht als we in ons de krachten aanspreken die in het hart-denken tot uitdrukking komen.
We zien dus dat de mens zelfs met betrekking tot het vragenstellen moet veranderen. En hoewel het niet nodig is om zo onhoffelijk te zijn als de man die aan hen die hem vroegen wat de lieve God wel zou uitgevoerd hebben vóór Hij de wereld schiep, antwoordde dat Hij roeden sneed om diegenen mee te bestraffen die nutteloze vragen stellen, toch is met zo’n antwoord een aanwijzing gegeven dat de mens moet anders worden in zijn vragen stellen als hij wil opstijgen tot inzicht in de hogere werelden.”

.
Skeraths uiteenzetting over het Boze steunt voor een wezenlijk deel op veronderstellingen over het begin van onze schepping en zelfs van wat daaraan voorafging. Wat ons daaraan stoorde was dat hij dat doet op dezelfde manier als de moderne atheïst. Lijkt zijn redenering niet veel op die van bvb. Bertrand Russel in het boek “Waarom ik geen christen ben ?” (blz. 29 in de uitgave van 1957, Simon & Schuster, “Why I am not a Christian – and other essays on religion and related subjects”):

“De wereld, zo zegt men ons, is geschapen door een God die goed is en almachtig.
Vóór Hij de wereld schiep, kende Hij reeds alle pijn en leed die deze wereld zou bevatten, Hij is dus verantwoordelijk voor dat alles.
We kunnen niet argumenteren dat het lijden te wijten zou zijn aan de zonde. Want dat is niet waar. Het is niet de zonde die rivieren buiten hun oevers doet treden, of vulkanen laat uitbarsten. Maar zelfs als het zo was, dan maakt het niets uit.
Als ik een kind zou verwekken terwijl ik weet dat het een moordlustige maniak zal worden, dan ben ik verantwoordelijk voor zijn misdaden.
Als God op voorhand de zonden kende die de mens ging bedrijven, dan is Hij verantwoordelijk voor alle gevolgen van die zonden toen Hij besliste om de mens te scheppen.
Het gebruikelijk argument van de christenen is dat het lijden in de wereld een loutering is voor de zonden en daarom iets goeds.
Maar dat argument is natuurlijk maar een rationalisatie van sadisme. Het is in ieder geval een pover argument.
Ik nodig iedere christen uit om de kinderafdeling van een ziekenhuis te bezoeken en het lijden te aanschouwen dat daar verdragen wordt en dan te zien of hij blijft volhouden dat deze kinderen dat verdienen. Als hij dat doet, dan moet hij in zich ieder gevoel van medelijden en mededogen vernietigen.
Kortom, hij moet zichzelf zo wreed maken als de God in wie hij gelooft.”

Niet alleen antroposofen, zelfs de ‘gewone’ gelovige mensen hebben het moeilijk met deze manier van vragenstellen. Twee voorbeelden :

1) In een interview met de jezuïet Herwig Arts (Gazet van Antwerpen van 16 september 2000) wordt de vraag gesteld :

- Veel mensen zijn sceptisch geworden vanwege het lijden in de wereld. Als er een God bestaat, hoe kan Hij zoiets toelaten?

Herwig Arts : Dat is een opvallend verschil met vroeger, toen er toch ook veel lijden was. Toen zegden de mensen bij het zien van de natuur, de sterrenhemel, een pasgeboren kind enzovoort: daar moet een Schepper achter zitten, dat kan geen product van het toeval zijn. Nu is het juist het tegenovergestelde. We zien ongelukken, natuurrampen, kanker, aids, en de reactie is: hoe kan een God zoiets toelaten? Dus Hij bestaat niet. In werkelijkheid hebben we het vandaag beter dan ooit, de levensverwachting is spectaculair toegenomen, en toch worden de meesten méér getroffen door het onrecht, problemen en lijden dan door de schoonheid van de wereld en de positieve dingen van het leven.

2) In een interview met Rik Torfs (in De Morgen van 21 oktober 2006) zegt de interviewer :
- Inconsequent lijkt ons ook: zeer intelligent zijn, en toch geloven.

Torfs : "Ik vind de zekerheid van atheïsten net zo gek. Atheïsten hebben bovendien veel te hoge verwachtingen van het geloof. Zij stellen vragen als: 'Hoe kan God Auschwitz toelaten? Of kleine kinderen laten sterven?' Zij geloven dat God almachtig is en slecht. Dat godsbeeld is me te kleinburgerlijk, te duidelijk afgelijnd ook ( …).”

Voor Rik Torfs is de vraag zoals Skerath die stelt ( “En dat alles speelt zich af onder het toeziende oog van de God van de Liefde! Maar kan dat zinloze, totaal liefdeloze lijden van Hem afkomstig zijn?”)
de vraag van een atheïst !

.
Op welke manier we wel over de oorsprong van het Boze kunnen denken, daarvan geeft Rudolf Steiner een voorbeeld in het tweede mysteriedrama “Het ontwaken van de ziel”, 9de tafereel :

Er leefde eens een man,
die dacht diep over dingen na
die zich in onze wereld voordoen.
Hij pijnigde het allermeest zijn hersens,
als hij de oorsprong van het boze wilde weten.
Daarop kon hij zichzelf geen antwoord geven.
‘De wereld is van God,’ zo zei hij bij zichzelf,
‘en God kan slechts het goede in zich dragen.
Hoe komen slechte mensen uit het goede?’
En steeds weer zocht hij tevergeefs;
het antwoord bleef voor hem verborgen.
Nu wilde het, dat deze denker
eens onderweg een boom zag,
die in gesprek was met een bijl.
Die bijl zei tot de boom:
‘Wat jij onmogelijk kunt, dat kan ik wel;
ik kan jou vellen, jij mij niet.’
Toen gaf de boom de ijdele bijl ten antwoord:
‘Een jaar geleden nam een man het hout,
waarvan jouw steel gemaakt is,
door middel van een andere bijl mij uit het lijf.’
En toen de man die woorden had gehoord,
kwam een gedachte in hem op,
die hij niet duidelijk in woorden uit kon drukken,
maar die ten volle antwoord op de vraag gaf,
hoe toch het boze uit het goede voort kan komen.

Meer dan andere citaten van Rudolf Steiner toont dit sprookje dat Bruno Skeraths visie niet antroposofisch is.
Het is duidelijk dat hij wat betreft de kosmos ( zie blz. 5 ) voor een groot stuk in het huidige materialistische wereldbeeld is blijven steken. Hoewel hij het in zijn boek heeft over Newtoniaans en fenomenologisch, zien we dat hij het universum toch als een Newtoniaanse lege ruimte beschouwt met daarin fysiek-materiële zonnestelsels, melkwegstelsels, sterrennevels enz. die wij via licht- en radiogolven kunnen situeren en kennen.
“Wat er verder nog bestaat in het universum, dus buiten ons Melkwegstelsel, wordt enkel waargenomen met sterke telescopen en radiotelescopen. De Bijbel zegt daarover niets, en bij mijn weten de antroposofie evenmin” – zegt Skerath.

Wij staken even ons licht op bij Elisabeth Vreede in “Astronomie und Anthroposophie” ( Phil.-Anthrop. Verlag, Dornach 1980, blz. 318) :

“Wij hebben hier te maken met een aspect van de nieuwere astronomie dat samenhangt met de ruimtelijke voorstelling van deze wetenschap. Zij rekent met verschillende wereldsystemen waarvan onze Zon met haar planeten er één is, en dit systeem is langs alle kanten omringd door de Melkweg; achter deze ring van de Melkweg neemt men andere “melkwegstelsels” aan, waarvan wij kennis nemen via hun sterren en sterrennevels. Volgens deze visie zijn er dus sterren en nevelvlekken die tot “ons” systeem behoren, die binnen de ring van de Melkweg liggen, en andere die daarbuiten liggen en die behoren tot “andere” systemen. We zien dat het een zeer ruimtelijk gedacht wereld-al is. Men denkt dat deze opvatting bevestigd wordt door wat de telescoop of de foto-opname openbaart. Voor de gewone blik is dit ruimtelijk perspectief er niet. Het oog ziet de sterren ondanks hun verschil in helderheid niet ruimtelijk achter elkaar, maar allemaal lijken ze aan het ronde binnenoppervlak van één firmament te staan. ( … )
Men gelooft ook door andere verschijnselen bewijzen voor deze ruimtelijke opvatting te vinden. In de planetenwereld zien wij soms de maan vóór de zon, of de Jupitermanen vóór hun planeet, of sterren die tijdelijk door de maan of andere planeten bedekt worden. Voor een groot deel zijn deze verschijnselen met het blote oog waarneembaar. Daar treft men dus nog een ruimtelijk element aan. In de eigenlijke sterrenwereld echter bestaan er geen vergelijkbare fenomenen van een perspectivistisch vóór of achter. Al wat men meent te weten over een dieptedimensie in de sterrenwereld is afgeleid uit een ander soort fenomenen, bvb. uit bepaalde lijnverschuivingen in het spectrum der sterren (Doppler-effect). Op deze verschijnselen past men dan de natuurwetten toe die op de aarde geldingskracht hebben. Maar de waarheid van deze natuurwetten neemt, juist zoals de aardse zwaartekracht, af met het kwadraat van de afstand. Tot deze natuurwetten moet men ook het feit rekenen dat onze aarderuimte een driedimensionele ruimte is. Maar deze houdt op waar de sterren verschijnen. Dan beginnen andere wetmatigheden meer en meer te gelden …”

Als Skerath spreekt van de mogelijkheid van een schepping elders in het universum, dan denkt hij te materialistisch, te ruimtelijk. En uit dergelijke materialistisch-ruimtelijke begrippen kan men geen schepping van het Boze afleiden.
Uit GA 113 “Der Orient im Lichte des Okzidents – Die Kinder des Luzifer und die Brüder Christi“, blz. 180 :

( … ) “Reeds toen de Aarde als oude Saturnus bestond, werkten de krachten uit de twaalf richtingen (van de dierenriem) op de oude Saturnus in; ze werkten ook in gedurende de oude Zon, gedurende de oude Maan en zullen verder nog blijven doorwerken. Ze zijn dus in een bepaald opzicht iets wat duur heeft en zijn verheven boven alles wat binnen onze aardeontwikkeling ontstaat en vergaat. Datgene wat symbolisch in de twaalf tekens van de dierenriem weergegeven wordt, is verheven boven het andere dat in de loop van het worden van onze planeet overgaat van oude Saturnus naar de Zon, van de oude Zon naar de oude Maan enz. Terwijl wat daar gebeurt, ontstaat en vergaat, staat alles wat met de dierenriem te maken heeft boven de stroom van de planetengebeurtenissen, boven de stroom van de omstandigheden op de oude Saturnus, op de oude Zon, op de oude Maan. Tevens is datgene wat door de twaalf gebieden van de dierenriem symbolisch weergegeven wordt, verheven boven datgene wat zich op onze Aarde afspeelt als een tegenstelling tussen goed en kwaad.
Herinnert u zich dat ik er in de eerste voordracht van deze cyclus op gewezen heb dat, wanneer men in het astrale gebied komt, men te maken krijgt met een wereld van omkering, hoe dat wat van één gezichtspunt kan werken als iets goed, van een ander gezichtspunt als kwaad kan verschijnen.
Dit onderscheid tussen goed en kwaad, dat heeft zijn betekenis binnen het worden. En daar is het getal zeven de leidraad die ons de richting geeft. Wat aan goddelijke machten symbolisch weergegeven wordt in de 12 punten van de ruimte, in de 12 eeuwigdurende punten, dat staat boven goed en kwaad.
Daar moeten wij als het ware de symbolen zoeken voor de goddelijk-geestelijke wezens die, als we ze op zich beschouwen, zonder dat ze ingrijpen in onze aardse sfeer, verheven zijn boven goed en kwaad.
Op een bepaald ogenblik begint dan de ontwikkeling van wat later onze aarde wordt. Dat kan alleen gebeuren doordat er als het ware een tweedeling binnen deze godheden van de duur optreedt. Deze splitsen zich in twee sferen, in een sfeer van het goede en een sfeer van het boze.
Op zich is noch de een noch de andere goed of kwaad maar doordat het werkt op de aarde in haar ontwikkeling, is het nu eens goed, dan weer kwaad, zodat dus alles wat deel is van het ene als de sfeer van het goede, en al wat deelneemt aan de andere, als de sfeer van het boze mag aangeduid worden. Nu hebben we dan deze voorstelling dat al wat ook maar een klein beetje deelneemt aan de sfeer van het goede, goed moet worden genoemd. Van zodra datgene wat in de geestelijke wereld duur heeft, wat niets met de tijd te maken heeft, van zodra dit toch in de tijd ingrijpt, verschijnt dat als iets goed of kwaad. ( … )
Daarmee is nu een aanwijzing geschetst dat de Ruimte, als ze om zo te zeggen haar sfeer van de eeuwigheid verlaat en scheppingen in zich opneemt die in de Tijd verlopen, zich opdeelt in een Goed en een Kwaad. ( … )
Zegt u nu niet dat dit moeilijk te begrijpen is maar zegt u liever : de wereld is diep en er moeten ook dingen zijn die moeilijk te verstaan zijn.” ( … )

Even kort over de rest van het antwoord.
Het uitgangspunt van de redenering is verkeerd. Bruno Skerath hanteert een karakterisering van de manichese kosmogonie door Rudolf Steiner (zonder evenwel de bron aan te geven : GA 74, “De filosofie van Thomas van Aquino”) alsof deze laatste beweert dat het effectief zo gegaan is.
Maar Steiner zegt duidelijk in deze GA (op blz. 14 in de Duitse uitgave) :
“Als we dit Manicheïsme karakteriseren, dan moet men zeggen dat het meer aankomt op het volledige perspectief (die ganze Haltung) van deze wereld-beschouwing dan op datgene wat men heden ten dage woordelijk als inhoud kan omschrijven.”
Verder zegt hij dat dit Manicheïsme iets Oud-Perzisch overneemt (nachahmt) en ook dat dit alles wortelt in een ondergrond van een zieleleven dat wezenlijk van het huidige verschilt.
Skerath steigert dus terecht : zo kan het niet geweest zijn. Inderdaad, dit Manicheïsme kan je in onze tijd niet letterlijk nemen. Hij stelt de vraag : hoe is het dan wel gegaan ?
“Dat brengt ons tot de kwestie van meerdere scheppingen”, zegt hij.
Deze logica kunnen we niet volgen. De vraag “hoe is het dan wel gegaan ?” kan beantwoord worden vanuit het geheel van de geesteswetenschappelijke inzichten van Rudolf Steiner, er is geen enkele reden om uit deze vraag de mogelijkheid van meerdere scheppingen af te leiden.

We kwamen even in de verleiding om terug uitgebreid de argumenten op te sommen waarom het kwaad ook kan ontstaan en aanwezig zijn binnen een schepping van Liefde.
Maar het is overbodige moeite om deze argumenten uit te werken : Bruno Skerath haalt ze zelf allemaal aan ! Namelijk in de hoofdstukken die voorafgaan aan Beschouwing 48 over het boosaardige lijden.
Kort gezegd zijn er drie argumenten :
- de wet van karma die op termijn al het geleden onrecht vereffent;
- de religieuze traditie : Job die blijft geloven in de zinvolheid van het ondergane leed of Salomo die in al zijn wijsheid zegt dat een goede vader soms moet straffen ter wille van de opvoeding (Spreuken 13:24);
- de vrijheid die niet kan bestaan zonder de mogelijkheid tot een verkeerde keuze.
Dat is iets zeer merkwaardig. We lezen hier een boek, een inleiding tot de antroposofie, we kunnen de auteur min of meer volgen tot Beschouwing 47. En dan ineens komt daar beschouwing 48 over het zinloze, boosaardige lijden en ineens komen daar axioma’s naar voor die op geen enkele manier antroposofisch gefundeerd worden. Dan volgt beschouwing 50, de studie over het radicaal Boze waarvan de auteur zelf zegt dat het in feite buiten het kader van het boek valt. Wat is hier aan de hand ?
In een antroposofisch betoog sluipt ineens een totaal ander element in !

Zoals we in het eerste artikel al toonden : Bruno Skerath stelt de vraag of zinloos lijden bestaat en antwoordt onmiddellijk bevestigend (blz. 355). Het gaat dus over een lijden waarin degene die het toebrengt zich verlustigt, terwijl het voor het slachtoffer zonder enige zin is.
Deze definitie is op zich al problematisch. Een verdwaalde toerist wordt in de savanne verscheurd door een leeuw ? Dat is niet boosaardig. Een mens wordt in de arena door leeuwen verscheurd ? Dat is wel boosaardig want een andere mens heeft het hem aangedaan. Nochtans is het lijden voor het slachtoffer in beide gevallen gelijk !
Het lijden is boosaardig als het voor het slachtoffer zinloos is. Maar wie kan uitmaken wanneer het lijden van een mens zinloos is ? Dan moet je de wet van karma verloochenen en dat gebeurt ook prompt :

“Het gaat niet op er voorbijgaande momenten in te zien die in de loop van de eeuwen wel zullen oplossen. Dat zou trouwens een ontoelaatbaar gedoog betekenen en getuigen van een gebrek aan medegevoel.”

Zou men God niet even goed kunnen beschuldigen van “ontoelaatbaar gedoog en gebrek aan medegevoel” als Hij Job laat lijden ? Skerath argumenteert dan dat de straffende Jahwe van de joden niet dezelfde is als de liefdevolle God-Vader van de Triniteit, maar moeten we dan aannemen dat die Jahwe ook al een creatuur van het Boze is ? We zien dat we met het concept ‘zinloos lijden’ van de ene godslastering in de andere komen.
Was het lijden van Christus zinloos ? De toebrengers hebben zich erin verlustigd en voor Hem was het zinloos, Hij heeft het in volle vrijheid op Zich genomen, Hij had het niet nodig om een of ander karma af te lossen. En toch kunnen we niet spreken van zinloos lijden. Maar als het lijden van Christus niet zinloos is, welke mens durft dan van zijn of andermans leed zeggen dat het in zijn geval wel zinloos is ?
Is het een kritische mens die deze vraag stelt of is het een wezen dat een vuist balt naar de Godheid ?
Wie hanteert dergelijke argumentatie ?
Een kleine aanwijzing kan onderstaand bericht geven (Uit de Metro van 7 maart 2013) :

Groot-Brittannië gaat voor miljoenen ponden aan «niet dodelijke» hulp leveren aan de Syrische opstandelingen, waaronder materiaal voor reddingsoperaties, communicatie en ziektepreventie, maar ook pantservoertuigen en kogelvrije vesten. Dat heeft de Britse minister van Buitenlandse Zaken William Hague aangekondigd. Volgens Hague gaat het om een «noodzakelijk, proportioneel en wettig» antwoord op «extreem menselijk lijden».

“Extreem menselijk lijden, zinloos lijden” - is het een morele categorie of een politieke ?
De Angelsaksische politiek overgiet zijn egoïstische streefdoelen al sinds de 19de eeuw met een morele saus en vooral met veel leugens. En daarmee komen we in de buurt van het wezen dat de absolute goed-kwaad-tegenstelling graag hanteert.
De antroposofie relativeert het kwaad en zet aan tot terughoudendheid vermits het kwaad maar het goede is dat op een verkeerde plaats of op het verkeerd moment verschijnt, we worden opgeroepen om mild te zijn (ook vanuit het christelijke “Wie zonder zonden is ….”). De andere visie is bij uitstek geschikt om politiek te bedrijven : er is de macht van het goede en de macht van het kwaad; tussen de twee is er strijd; als wij de macht van het kwaad kunnen vernietigen, dan blijft alleen het goede over, het paradijs op aarde wordt realiteit.
Dit is de jezuïetische visie die door de kerk van Rome gehanteerd werd, door alle totalitaire regimes, en die nu overgenomen is door de angelsaksische politiek in zijn streven naar wereldheerschappij. Het is de geest die angst en leugens gebruikt en wij antroposofen kennen zijn naam. Hij kan alleen effectief werkzaam zijn als de mensen van zijn bestaan niet afweten of nog liever ontkennen.
Daarom haat hij de antroposofie. Met katholicisme of bolsjevisme kan hij leven maar niet met een christelijke geesteswetenschap. Hij heeft er alle belang bij om een geesteswetenschappelijk werk dat belooft een ruime verspreiding te hebben, op subtiele wijze zijn eigen kleur te geven. Volgens ons is hij erin geslaagd om de onzalige Beschouwing 50 in het boek “De aardse en de kosmische mens” te laten opnemen. De auteur was en is er zich niet bewust van, maar hij heeft het aangevoeld en als hij zegt dat het hoofdstuk in feite buiten het kader van het boek valt, dan heeft hij 100% gelijk.
Voor de antroposoof is de geestelijke wereld een realiteit. Zeker de antroposoof die zich actief bezighoudt met de inhouden van de esoterische school, die de klasse-uren bestudeert, moet weten dat hij niet alleen de aandacht van engelwezens wekt maar ook die van de tegenmachten. Een hoogontwikkelde ziel is voor hen ook interessanter dan een middelmatige. Ahriman heeft op een bepaald moment Nietzsches pen vastgehouden, wij hebben redenen om aan te nemen dat hij erin geslaagd is om ook in dit boek zijn denkbeelden te laten insluipen.
We vinden in dit boek twee anti-antroposofische denkbeelden :
- de radicale tegenstelling tussen goed en kwaad;
- het benadrukken van het Jezus-principe.

Dit zijn volgens Rudolf Steiner de kenmerken van de geest van het jezuïetisme.
Uit GA 131 “Von Jesus zu Christus”, eerste voordracht :

( ... ) “Wij treffen in de laatste eeuwen van de Europese geestesgeschiedenis twee richtingen aan, die op extreme wijze twee tegengestelde principes hebben ontwikkeld: aan de ene kant een overdreven, eenzijdige nadruk op het Jezus-principe en aan de andere kant een, niet zozeer overdreven als wel uiterst zorgvuldige, gewetensvolle inachtneming van het Christus-principe. Wanneer we ons deze twee stromingen van de laatste eeuwen voor de geest halen, dan zien we in het overtrekken van het Jezus-principe een grote dwaling, een gevaarlijke dwaling van het geestesleven van de laatste eeuwen — en aan de andere kant zien we een zeer fundamentele stroming die overal de juiste wegen zoekt en dwaalwegen zorgvuldig vermijdt. Beoordelen we dus deze twee totaal verschillende stromingen alleen nog maar vanuit dit aspect, dan moeten we de ene tot de meest zwaarwegende dwalingen rekenen, de andere tot de richtingen die op de meest gewetensvolle wijze naar waarheid streven.
De ene stroming, die ons in de context van een geesteswetenschappelijk-christelijke beschouwingswijze toch ook moet interesseren, en die we in zekere zin een buitengewoon gevaarlijke dwaling mogen noemen, is de stroming die in het gewone, exoterische leven het jezuïtisme wordt genoemd; in het jezuïtisme vinden we een gevaarlijke overdrijving van het Jezus-principe. En wat sinds eeuwen in Europa als de Rozenkruisersbeweging bestaat, is een intieme, steeds zorgvuldig de wegen van de waarheid zoekende christelijke stroming.
( ... )

De tegenovergestelde weg werd — als reactie op diverse andere geestelijke stromingen in Europa — gegaan door hen die gewoonlijk worden aangeduid met de naam jezuïeten. Het radicale, het wezenlijke verschil tussen de terecht christelijk te noemen geestelijke weg en de geestelijke weg van de jezuïeten, die het Jezus-principe eenzijdig overdrijft, is dat de jezuïetische weg overal direct probeert in te werken op de wil, dat hij de wil overal direct, zonder omwegen wil aangrijpen. Dat komt op veelzeggende wijze tot uitdrukking in de manier waarop de jezuïeten hun pupillen opleiden. Het jezuïtisme moet niet lichtvaardig worden opgevat, exoterisch noch esoterisch, want het wortelt in het esoterische Maar het wortelt niet in het geestelijk leven dat is uitgestort door het symbool van de Pinksterviering, het wenst direct in het Jezus-element van de Zoon te wortelen dit wil zeggen in de wil, en daardoor blaast het het Jezus-element van de wil buiten proporties op. Dat zien we wanneer we ingaan op de esoterische kant van het jezuïtisme: de verschillende geestelijke oefeningen. Hoe zijn die ingericht?
( … ) De leerling moet zich, en wel in diepe eenzaamheid en afzondering, het beeld van de mens voorstellen, hoe hij in de wereld is gezet en aan de zonde ten prooi valt en daarmee aan de mogelijkheid van de meest verschrikkelijke straffen. Streng wordt voorgeschreven hoe in dit beeld de mens, als hij aan zichzelf is overgelaten, de kwellingen van allerlei straffen moet ondergaan. De voorschriften zijn buitengewoon streng; en zonder dat er andere begrippen en ideeën in de ziel van de aankomende jezuïet binnenkomen, moet in zijn ziel voortdurend het beeld leven van de godverlaten mens die aan de verschrikkelijkste straffen is blootgesteld, en het gevoel: ‘Dat ben ik, zoals ik in de wereld ben afgedaald en God heb verlaten en mij aan de mogelijkheid van de meest verschrikkelijke straffen heb blootgesteld !”
Dat moet wel angst oproepen voor de godverlaten toestand van de mens, afschuw ten aanzien van de mens in zijn naakte natuur. Dan moet in een volgende imaginatie tegenover het beeld van de verworpen, godverlaten mens het beeld komen te staan van de barmhartige God, die tot Christus wordt en door zijn daden op aarde alles verzoent wat de mens door het verlaten van het goddelijk pad heeft aangericht. Tegenover de imaginatie van de godverlaten mens staat heel het barmhartige en liefdevolle van het wezen Christus Jezus, die de enige is die de mens van alle straffen waaraan zijn ziel is blootgesteld, kan vrijwaren.
( … )
Wat er dan verder gebeurt is het volgende. In de volgende exercities wordt Christus Jezus — en nu kunnen we zeggen, niet meer Christus, maar uitsluitend Jezus — als Koning van alle werelden voorgesteld en daarmee krijgt het Jezus-element overgrote nadruk.
( … )
Om dit beeld van ‘Koning Jezus’ voor te bereiden, deze heerser over alle rijken der aarde, moet in een imaginatie het volgende worden voorgesteld: Babylon en de vlakte rond Babylon, als een levendig schouwspel en tronend in het Babylonische kamp: Lucifer, met het vaandel van Lucifer. Dit beeld moet de leerling zich heel precies voorstellen, want het is een machtige imaginatie: koning Lucifer met zijn vaandel en zijn scharen van luciferische engelen, zetelend in vuur en rookwalmen, zijn engelen uitzendend om de rijken der aarde te veroveren. En het hele gevaar dat van het ‘vaandel van Lucifer’ uitgaat, moet eerst op zichzelf worden geïmagineerd, zonder een blik te werpen op Christus Jezus. De ziel moet geheel en al opgaan in de imaginatie van het gevaar dat van het vaandel van Lucifer uitgaat. De ziel moet leren ervaren dat het gevaar dat zou worden opgeroepen wanneer het vaandel van Lucifer zou overwinnen, het grootste gevaar is voor het bestaan van de wereld. En als dat beeld gewerkt heeft, dan moet de andere imaginatie, het ‘vaandel van Christus’, zijn plaats innemen. Daarvoor moet de leerling zich voorstellen: Jeruzalem en de vlakte rond Jeruzalem, Koning Jezus zijn scharen om hem heen, en het beeld dat hij zijn engelenscharen uitzendt, de scharen van Lucifer overwint en verdrijft en zichzelf tot Koning van de hele aarde maakt — de overwinning van het vaandel van Christus op het vaandel van Lucifer!
Dat zijn de wilsversterkende imaginaties die aan de ziel van de jezuïetenleerling worden meegegeven. Dat is het wat zijn wil geheel en al verandert, wat hem zo maakt dat in deze wil inderdaad - omdat hij op occulte wijze is gevormd -, van al het overige wordt afgezien en enkel overgave leeft aan de idee: Koning Jezus moet heerser worden over de aarde. En wij behoren tot zijn leger, wij moeten alles doen om te maken dat Hij dat wordt. Dat beloven wij, die tot het leger behoren dat op de vlakte van Jeruzalem verzameld is tegenover het leger van Lucifer op de vlakte van Babylon. En de grootste schande voor een soldaat van Koning Jezus is het vaandel te verlaten! Dat, samengevat in een enkel wilsbesluit, is iets wat de wil een enorme kracht kan geven.
( … )

Wat bereikt Bruno Skerath met deze studie over het radicaal Boze ?

Het gebeurt dat mensen een kind adopteren als het nog een boreling is. Misschien is het te vondeling gelegd, misschien is het door het gerecht aan de biologische ouders ontnomen. Het kind groeit op en beschouwt zijn adoptie-ouders als zijn echte, biologische ouders. Nu gebeurt het ook dat het kind te weten komt dat zijn vermeende ouders niet zijn echte ouders zijn. Als het kind een andere huidskleur heeft, is het zelfs onvermijdelijk. Dat is een traumatiserende ervaring. Alle zekerheden die het tot dan had storten in elkaar. Bij vele van deze kinderen maakt deze onthulling in hen de drang wakker om hun echte ouders te gaan opzoeken en te leren kennen. Wat dan weer een groot verdriet betekent voor de adoptie-ouders. Zij hebben al die jaren het beste van zichzelf gegeven en nu wil het kind dat ze altijd als hun eigen kind behandeld hebben, terug naar de - misschien zelfs onwaardige - biologische ouders. Uiteindelijk komt alles meestal terug in orde : de confrontatie met het vaak extreem armoedige en miserabele milieu ontneemt het kind de lust om te kiezen voor zijn oorspronkelijke leefomgeving.

Wat Bruno Skerath over de afstamming van de mens vertelt, is voor de modale lezer een traumatiserende ervaring. De persoon van wie hij dacht dat het Onze Vader was, blijkt het niet te zijn, we zijn maar adoptiefkinderen. We zoeken onze echte vader op : maar die is niet arm of miserabel, nee, hij kan ons wereldse macht, aanzien, rijkdom verschaffen als we tot hem terugkeren. En waarom zouden we niet tot hem terugkeren ? Het wezen dat volgens Skerath slechts onze adoptievader is, is een slappeling, Hij biedt zijn linkerwang aan als Hij op Zijn rechterwang geslagen wordt, Hij is veeleisend, Hij wil niet dat we rijkdom vergaren, bij Hem moeten we nog dankbaar zijn voor en leven vol armoede en ziekte en leed.
We vergeten even de atheïsten, die ethisch proberen te leven, met vage socialistische ideeën van rechtvaardigheid en gelijkheid en recht op dit en dat. Voor een of andere reden willen deze atheïsten niet toegeven dat het christelijke waarden zijn die ze nastreven. Met hen valt te leven.
Maar de grootste vijanden van een geesteswetenschappelijke levensbeschouwing zijn niet de ongelovigen, atheïsten of agnosten. Nee, het zijn mensen die zeer goed weten dat geestelijke wezens bestaan en werkzaam zijn in de wereld. Maar deze mensen willen de Christus niet aanvaarden omdat ze dan afstand moeten doen van hun eigen egoïstische voordelen en doeleinden.
Bruno Skeraths betoog vormt voor dit soort mensen de perfecte rechtvaardiging van hun keuze, ze redeneren : er is een wereld van de God van het Goede en er is een wereld van de god van het Kwade. Ze zijn alle twee even sterk. De god van het Kwade geeft ons, zijn volgelingen, onmiddellijke beloning : wereldse macht en aanzien en rijkdom. Wij kiezen voor hem en als wij genoeg medestanders vinden, dan moeten wij geen overwinning van het rijk van het Goede vrezen. Trouwens, die sukkels met hun verheerlijking van liefde en mededogen en geweldloosheid : hoe zouden ze ooit kunnen winnen tegen onze machtige god ? – Zo spreken de aanhangers van de tegenmachten en wie kan hen de keuze voor het Boze kwalijk nemen ? Als Skerath gelijk heeft , hebben ze immers 50% kans om te slagen, vermits “de Triniteit zich onophoudelijk moet weren tegen de infiltratie van het radicaal Boze”.

Dat zijn de consequenties van Bruno Skeraths kosmogonie.

Op blz. 353 in zijn boek mijmert Bruno Skerath over het geluk. Hij citeert Nietzsche : Geluk is het gevoel dat een weerstand overwonnen wordt.
Nietzsche heeft vele briljante aforismen en puntige karakteriseringen nagelaten, maar het is toch wel een rare zaak dat Skerath uitgerekend dit citaat aanhaalt, uit het begin van “De Antichrist”, een citaat dat ingebed is in het meest expliciete antichristelijke gif. Volledig klinkt het zo :

Wat is goed ? – Alles wat het gevoel van macht, de wil tot macht, de macht zelf in de mens verhoogt.
Wat is slecht ? – Alles wat uit de zwakheid stamt.
Wat is geluk ? – Het gevoel dat de macht toeneemt, dat een weerstand overwonnen wordt.
Niet tevredenheid, maar meer macht; niet vrede zonder meer, maar oorlog; niet deugd maar deugdelijkheid (deugd in Renaissance-stijl, virtù, deugd zonder moraal).
De zwakken en mislukten moeten teloorgaan : dat is de eerste regel van onze mensenliefde. En men moet hen daarbij een handje helpen.
Wat is schadelijker dan welke ondeugd ook ? – Het medelijden der daad met alle mislukten en zwakken – het christendom.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*


.

Natuurlijke immuniteit - Gezond zonder vaccins

Het is al meer dan 10 jaar geleden dat er in De Brug nog eens iets over vaccinaties stond. Daarom laten we Dr. Kris Gaublomme nog eens aan het woord ( een artikel uit het Prikje van december 2011) :

Zowel voor- als tegenstanders van vaccins bezondigen zich te vaak aan het scheppen van angst om hun boodschap aan de man te brengen. Als je dit wel, of dat niet doet, dan volgt het ergste.
Terecht wordt er gewezen op de risico’s die vaccins inhouden, maar er bestaat een veel beter argument om je kinderen niet, of minimaal, in te enten. Gewoon: ze blijven gezonder zonder vaccins !!!
Bij ons is dit aspect weliswaar vaak vermeld, maar nooit systematisch uitgewerkt. Tijd om een tandje bij te steken dus.

Erg subjectief, maar talloos, zijn de verhalen van ouders die een eerste kind braaf volgens het boekje lieten inenten, en voor ze het wisten vervolgens datzelfde kind in het straatje zagen belanden van recidiverende luchtweginfecties, oorontstekingen, ademhalingsproblemen, slapeloosheid, allergieën... De klachten bij uitstek van het publiek dat in groten getale de wachtzalen van huisartsen en pediaters bevolkt.
Talrijk zijn echter ook de ouders die bij een volgend kind afzagen van deze vaccinaties, en een wereld van verschil ervoeren: kinderen die wel eens verkouden werden, maar op enkele dagen tijd spontaan herstelden, zonder tussenkomst van arts of medicatie.

Het Robert Koch Instituut in Duitsland is de belangrijkste nationale instelling die zich met infectie-problemen bezighoudt. Het instituut organiseerde een uitgebreide studie over de gezondheid van kinderen. Drie jaar lang werden 18 000 Duitse jongeren tussen 0 en 17 jaar zeer grondig bevraagd en onderzocht. Van elk kind waren uiteindelijk 1500 gegevens bekend: antwoorden op vragen, labogegevens over bloed en urine enz.
De kinderen werden representatief uitgekozen om een globaal zicht te krijgen op alle Duitse kinderen. Ook over vaccinaties werden informaties ingewonnen. Allergieparameters en informatie over chronische aandoeningen werden eveneens ingewonnen. In totaal werden meer dan 20 miljoen gegevens verzameld. Deze gegevens toonden belangrijke verschillen aan tussen gevaccineerde en niet-gevaccineerde kinderen. Zowel wat betreft hooikoorts, eczeem en nikkel-allergie blijken niet-gevaccineerde kinderen veel minder problemen te hebben dan gevaccineerde. Vooral wat betreft hooikoorts als qua nikkel-allergie zijn de gegevens uiterst betrouwbaar. Niet gevaccineerde kinderen hebben minder dan half zo veel hooikoorts in vergelijking met gevaccineerde.

Michel Odent publiceerde in het medisch tijdschrift JAMA in 1994 zijn bevindingen bij 450 kinderen die langdurig borstvoeding hadden gekregen. Hoewel borstvoeding een zegen is voor alle baby’s, leed toch nog 10,69% van hen die gevaccineerd waren tegen kinkhoest later aan astma, tegenover slechts 1,97% bij de niet-gevaccineerden, dit is 5,4 keer meer bij de gevaccineerde kinderen.

In 1997 publiceerde dezelfde auteur zijn bevindingen bij kinderen van een Steinerschool. Van 125 kinderen gevaccineerd tegen kinkhoest leed 18,4% aan astma, tegenover slechts 4,02% van de 149 niet-gevaccineerden (dus 4,5 keer minder bij niet-gevaccineerden) ( Berthoud. La santé des enfants non vaccinés. Jouence éditions, Zwitserland, 2010, 7,50 euro.).

Een groep pediaters bestudeerde 14 893 kinderen uit Steinerscholen in Oostenrijk, Duitsland, Nederland, Zweden en Zwitserland. Hun conclusie was dat het deze schaars gevaccineerde kinderen algemeen beter ging dan het doorsnee Europese kind (Allergic diseases and atopic sensitization in children related to farming and anthroposophic lifestyle – Persifal study. Allergy, 2006; 61/4:414-21).

Erika von Mutius, Duits pediater, vergeleek kinderen uit het toenmalige Oost-Duitsland met leeftijdsgenoten uit West-Duitsland. In het oosten waren de families groter, was er meer promiscuïteit, waren er meer katten en honden, en werd minder gevaccineerd. Juist daar waren er minder allergieën te vinden dan bij kinderen uit het Westen. Na de val van de muur verdween dit verschil. Regelmatige blootstelling aan infecties bleek dus een belangrijke factor voor het ontwikkelen van een gezond immuunsysteem.

In Spanje werden gedurende vijf jaar een groep van 314 niet-gevaccineerde kinderen gevolgd. Factoren die in die groep vaak voorkwamen waren: natuurlijke bevallingen en thuisbevallingen, langdurige borstvoeding, geen vaccinaties, zachte geneeswijzen en het maximaal zelf oplossen van gezondheidsproblemen.
Terwijl het gemiddelde percentage voor allergieën en astma bij Spaanse kinderen bij 20% lag, vond men deze problemen slechts bij 3,33% van de bestudeerde kinderen terug, dus zes keer minder.
Financieel bekeken wint men dus twee keer: minder uitgaven voor vaccins, en minder voor consultaties, medicatie en hospitalisatiekosten.

Een Amerikaans onderzoeker, Dan Olmsted, bestudeerde het voorkomen van autisme bij een religieuze sekte, de Amish gemeenschap, bekend voor hun hyperconservatieve levensstijl. Naast alle andere aspecten van de moderne technologie wijzen zij ook vaccinatie van de hand. In een Amish gemeenschap in Pennsylvanië trof hij 4 autistische kinderen aan, in plaats van de 140 die hij normaal had moeten vinden volgens de normale Amerikaanse standaarden. Eén van de vier was blootgesteld geweest aan zware metalen, de andere drie waren gevaccineerd voor zij tot de Amish gemeenschap toetraden.

Sinds de zeventiger jaren verzorgt het initiatief Home First in Chicago thuisbevallingen. Veel van deze kinderen werden ook niet gevaccineerd. De directeur, Mayer Eisenstein, zag in die jaren zon 30 000 à 35 000 kinderen door het project passeren; bij geen van hen werd autisme vastgesteld.

In 1942 werden in het Australische Hopewood 85 kinderen, die niet door hun moeders konden verzorgd worden, opgevangen op een boerderij. Ze kregen er een zeer gezond en gevarieerd vegetarisch dieet, vrij van koemelk. De overheid was bezorgd om het ontbreken van vlees in hun voeding, maar de kinderen weigerden dit.
Een team experts onderzocht vervolgens de waarde van hun dieet, en constateerde dat dit superieur was aan de doorsnee Australische keuken. De kinderen waren opvallend gezond; medicatie en vaccins waren er ver te zoeken, operaties kwamen niet voor, hun tanden waren veel gezonder, hun amandelen perfect normaal, en de psycholoog had zelden gelukkiger en zelfstandiger kinderen gezien.

In een Nieuw-Zeelands tijdschrift worden twee studies vermeld uit 1992 en 1999. De gezondheid van de nìet-gevaccineerde kinderen was schitterend: minder allergieën, minder middenoorontstekingen, minder angina’s, minder aanslepende verkoudheden, minder epilepsie, minder gedragsproblemen (vooral ADHD).
Japan stelde in 1975 de vaccinatieleeftijd uit van 2 maanden naar 2 jaar. Plots zag men de frequentie van wiegendood zakken tot de laagste ter wereld. Waar tussen 1970 en 1974 er 20 kinderen waren met blijvende letsels na vaccinatie en 37 doden, daalde dit aantal tussen 1975 en 1981 tot 5 gevallen met blijvende schade en 3 doden.
Nog een andere studie (Allerg Clin lmmunol) constateerde op 11 531 kinderen dat het voorkomen van astma bij zevenjarigen maar half zo hoog was wanneer het DiTePer vaccin later werd toegediend.
Bij kinderen die op 2 maanden werden ingeënt trad astma op in 13,8%, na vaccinatie tussen 2 en 4 maanden zakte dit tot 10,3%, en bij vaccinatie na 4 maanden lag het cijfer nog veel lager: 5,9%.

Steeds meer ouders beseffen dat het niet vaccineren niet alleen een verantwoorde, maar ook een zeer positieve keuze is wanneer de gezondheid van hun kind als doel voorop gesteld wordt.
Sommigen hebben er genoeg aan dit voor zichzelf uit te maken en toe te passen. Anderen zoeken dan weer steun en bevestiging bij andere ouders die er net zo over denken.
In Engeland is een dergelijk project een reuze succes. Anna Watson startte er in 2007 het Arnica Network (http://arnica.org.uk). Met ruim 50 Britse groepen en steeds meer navolgers in het buitenland zet Arnica de trend.
Ouders gaan mekaar opzoeken en steunen, in levende lijve of via internet, om te zoeken naar wegen om hun kinderen op een zo natuurlijk mogelijke manier groot te brengen. Naast gezonde voeding, natuurlijke koortsbestrijding, wondverzorging enz. is ook vaccinatie een thema dat veel aandacht geniet. Zij geven ook een gratis maandelijkse nieuwsbrief uit.
Weldra ook bij ons een Arnica groep ?? Vlaamse ouders die hiervoor interesse hebben kunnen ons contacteren.

In Nederland werd in september dit jaar (2011) een nieuwe website gelanceerd die zeker een bezoekje waard is: www.vaccinvrij.nl .
Hier wordt op een ordelijke, eerlijke, en mooi geïllustreerde manier het bewustwordingsproces verteld van een Nederlandse moeder, Door Frankema. Ook zij illustreert op een goed gedocumenteerde manier hoe ongevaccineerde kinderen het eerder beter doen dan hun gevaccineerde kompanen.
Kortom, de angst die voortdurend gezaaid wordt in de hoofden van jonge ouders dat hun kinderen “pest en cholera” zullen ondergaan wanneer ze niet ingeënt worden, wordt door tal van studies en ervaringen radicaal tegengesproken. Het tegendeel blijkt eerder waar. Belangrijk is natuurlijk het hele plaatje voor ogen te houden: niet alleen de afwezigheid van vaccins is belangrijk, maar het geheel van maatregelen om een natuurlijke immuniteit te ondersteunen: voeding, ontspanning, koortsbehandeling, affectie ... Het is zonder twijfel mogelijk een aantal gesels van de moderne tijd, zoals ADHD, autisme, allergie, astma ... in belangrijke mate terug te dringen indien hieraan de nodige zorg besteed wordt. Het is onze verantwoordelijkheid tegenover de nieuwe generaties het grote belang hiervan te onderstrepen.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.


De Staat en het onderwijs

Hoofdstuk 17 van “The Underground History of American Public Education”

door John Taylor Gatto.
Je kan het volledige boek gratis downloaden (in het Engels) op

http://www.lewrockwell.com/gatto/gatto-uhae-pre.html

De logische tragedie van Benson, Vermont.

In 1995, ongeveer 100 jaar na het inrichten van het modern schoolsysteem in Amerika, vestigde de gemeente Benson in het westen van Vermont, een nationaal record door voor de twaalfde keer het door het schoolbestuur voorgestelde schoolbudget weg te stemmen. Charlie Usher, de assistent-superintendant in Benson, verklaarde dat hij paf stond van de onverantwoordelijkheid van de gemeenteraad. Hij suggereerde dat men moest nagaan wat er “aan de basis lag van de keuze van de mensen om hun scholen te laten uiteen vallen”. Ik denk dat Usher gelijk heeft, laat het ons nagaan en eens zien tot waar we geraken met een beetje gezond verstand. Maar eerst, om te tonen hoe eensgezind in hun verontwaardiging de schoolambtenaren waren, citeerde Education Week (het equivalent van Klasse, het Vlaams propagandaboekje van het Ministerie van Onderwijs - fdw) Theresa Mulholland, schoolhoofd in Benson die zei dat niemand in het dorp een valabele uitleg had voor wat ze deden : “Ik denk dat ze gewoon wilden nee zeggen”, zei ze, alsof de dorpsmensen balorige jongeren of achterlijke kinderen waren. De gemeente Benson begreep het gewoon niet : scholen hebben hopen geld nodig want anders vallen ze uiteen, zoals Usher aangaf.

Ik las dus dit artikel in Education Week over de gemeente Benson en hoe het het staatsschoolsysteem uitdaagde, tamelijk grondig omdat ik voelde dat er ergens een belangrijke boodschap in verscholen zat. Toen ik het voor de derde keer doornam ontdekte ik wat ik zocht. Ik begin met assistent-superintendant Usher. Zijn titel geeft wijst ons erop dat er ook ergens een echte superintendant zit vermits hij maar assistent is. Je vindt dat misschien niet zo uitzonderlijk, tot je weet dat het schooldistrict Benson juist geteld 1 school heeft met 137 kinderen. Een splinternieuwe school met ook een schoolhoofd. Blijkbaar kan een schoolhoofd niet functioneren zonder dat hij instructies krijgt van een assistent-superintendant, die op zijn beurt instructies krijgt van een super-intendant. Drie hooggekwalificeerde pedagogen die samen ongeveer 250.000 dollar per jaar kosten, 2.000 per kind. Mooie job als je die kan krijgen. Dan de nieuwe school zelf. De bouw ervan deed de onroerende voorheffing stijgen met 40 %, niet mals voor huisbezitters die het al niet breed hebben. De school zou door de lokale belastingbetalers al van in ’t begin verworpen zijn omdat er al een school was die perfect dienst deed, zo dachten ze toch. Maar voor de Staat kon dat niet meer, de school had bvb. geen hellend vlak voor rolstoelgebruikers en andere zaken waarvan niemand wist dat ze een essentiële voorwaarde voor goed onderwijs zijn. De kosten om het oude gebouw aan te passen aan de nieuwe reglementering waren zo hoog dat de belastingbetalers instemden met een nieuwbouw. Het budget werd gestemd, hoewel met een kleine meerderheid. Het vervolg zal niemand verbazen : de school kostte uiteindelijk een pak meer dan de kiezers verwacht hadden. Of dit een verrassing was voor het Departement Onderwijs in de hoofdstad, daar heb ik mijn twijfels over.

Ik heb wat persoonlijke ervaring met het opruimen van gezonde schoolstructuren door de overheid dank zij het stadje Walden, noord-oostelijk van Benson, in het mooiste heuvellandschap dat je maar kan denken. Enkele jaren geleden waren daar vier mooie schooltjes met elk één klas, daterend nog vanuit de 19de eeuw. Er gingen 120 kinderen naar school, er waren maar vier leerkrachten en geen andere functionarissen. Hetzelfde departement Onderwijs in Montpelier (hoofdstad van Vermont) wilde verandering. Een burgerinitiatief om de schooltjes te behouden vroeg mij om er te komen spreken. Om je een idee te geven : ik werd ’s morgens wakker in het huis van mijn gastvrouw en ik zag een eland van de groenten in de tuin smullen !
Het plan van het Departement Onderwijs was om de vier schooltjes te sluiten, en centraal een nieuwe school te bouwen waar de kinderen met een schoolbus konden naar toe rijden. Het burgerinitiatief had de plannen al een jaar kunnen laten uitstellen en daarom deed Montpelier de fluwelen handschoen uit : als overtuiging niet werkte, dan zou dwang nodig zijn. Nieuwe bouwreglementen maakten dat de oude schooltjes plots in overtreding waren. Alle officiële berekeningen lieten zien dat de kosten voor de aanpassing ongeveer even hoog waren als de kost van een nieuw schoolgebouw. Het burgerinitiatief zou er nu niet meer in slagen om een meerderheid te vinden : de massamedia hebben de burgers zodanig beïnvloed dat iedereen het onzinnig vindt om iets te repareren wanneer je voor even veel geld iets nieuw kan hebben. Onze enige hoop was om een aannemer te vinden die de aanpassingen aan de oude gebouwen voor een schappelijke prijs kon doorvoeren. De burgers hadden geen aannemer kunnen vinden die openlijk een tegenbod wou doen, maar gelukkig kende ik een architect in Vermont die wel eens naar Walden wilde komen.

Het is belangrijk om te weten waarom de Staat de kleine schooltjes wilde sluiten. Alles in die schooltjes werkte het invoeren van “professionalisering” en “standaardisering” tegen. De ouders stonden te dicht bij de school om “professionele” sturing toe te laten en het was onmogelijk om stiekem een “wetenschappelijk onderbouwd” leerplan in te voeren zonder dat de ouders dat van dichtbij en kritisch zouden onder ogen nemen. En dat kon Montpelier niet dulden, of liever de grote octopus waarvan Montpelier maar een tentakel is.
Onze architect deed zijn toer en verklaarde dat de officiële schattingen van de aanpassingswerken gewoon cynisch en oneerlijk waren. Ze waren drie keer hoger geschat dan het werk zou kosten als je een normale winstmarge rekent. Hij kende ook de verantwoordelijken van de politiek goed gelieerde firma’s die de overdreven bestekken hadden ingediend. Hij wist ook welk spelletje ze speelden. “De bedoeling is om de schooltjes met alle leerlingen in één klas eruit te krijgen”, zei hij. “Al deze mensen gaan op een of andere manier beloond worden met overheidsopdrachten, ook als ze deze specifieke opdracht niet binnenrijven..”
Ik vroeg hem of hij een bestek kon indienen dat we konden gebruiken om de kiezers de ogen te openen. “Nee”, zei hij, “als ik dat doe, dan krijg ik nooit nog een opdracht in Vermont.”

We keren terug naar Benson, een klassiek voorbeeld van hoe de politieke Staat en zijn medestanders als parasieten teren op de werkende man en vrouw. Waar Education Week een groot mysterie zag in de tegenstand van de burgers, daar spreken de feiten een andere taal. Deze 137 kinderen konden perfect op de oude vertrouwde manier naar het kleine schooltje blijven gaan om daar onderwijs te krijgen, zonder enig toezicht behalve de tradities van de gemeenschap en het toezicht dat de ouders maar al te graag verschaffen vermits het over hun eigen kinderen gaat. Maar nu waren deze belastingbetalers verplicht om op te draaien voor het bekostigen van :

Een superintendant - die geen les geeft
Een assistent-superintendant – die geen les geeft
Een schoolhoofd – dat geen les geeft
Een assistent-schoolhoofd – die geen les geeft
Een voltijdse verpleegster
Een voltijdse zorgcoördinator
Een voltijdse bibliothecaris
Elf voltijdse leerkrachten
Een onbekend aantal ondersteunend personeel
Lokalen, burelen, bureaumateriaal, technologie voor al deze mensen.

Honderdzevenendertig kinderen ?
Is er een iemand die gelooft dat de kinderen van Benson beter af zijn in hun nieuwe school met dit huurlingenleger dan de 120 kinderen van Walden met de vier leerkrachten in vier lokalen ?

Wat gebeurde in Benson – het gebruik van schoolonderwijs om de onnodige carrières te laten betalen door een arme gemeenschap – dat gebeurde in heel Noord-Amerika. Scholen zijn een werkgelegenheidsproject geworden voor een grote groep mensen die anders maar moeite werk zouden gevonden hebben in een natie waar het merendeel van de jobs tijdelijk of part-time is.
Verplichte herverdeling van de inkomens van anderen om werk te verschaffen voor een klasse van pedagogen en voor een nog grotere klasse van ondersteunende diensten : een piramideschema op kosten van de kinderen. Hoe meer “werk” er voor deze mensen moet gevonden worden, hoe slechter voor de kinderen want hun eigen project wordt verstikt door de constante “professionele” bemoeienis : de meeste van die mensen willen bewijzen dat ze nuttig en nodig zijn.

Als we de eerste zeven functies uit ons lijstje van Benson lieten vallen plus drie van de elf leerkrachten, dan zouden de overige acht al het werk onder zich moeten verdelen. Dan nog heb je maar 17 kinderen per leerkracht, iets waar leerkrachten in grote steden alleen maar kunnen van dromen, en dat is maar nauwelijks de helft van wat de Walden-leerkrachten in hun klas hebben. Maar deze kleine gemeenschap zou jaarlijks een half miljoen dollar uitsparen.
In ons voorbeeld lieten we Benson met 8 leerkrachten, het dubbele van wat Walden in zijn 200-jarig bestaan van éénklasschool had. Alleen een rekenmachine kan een grotere school waar de kinderen naartoe moeten gebracht worden beschouwen als een echte vooruitgang van het welzijn. Een vooruitgang in tijdverspilling in ieder geval. En beschouw het eens van deze kant : wie heeft er volgens jou een moreel recht om te beslissen welk gewicht er op de schouders van de burgers van Benson mag rusten ? Wiens beslissing zou dat moeten zijn ? In een tabel in het artikel in Education Week las ik dat de Bureaucraten van Vermont in 1995 voor ieder kind in hun splinternieuwe scholen 6.500 dollar belastinggeld verteerden. Dat komt neer op 162 dollar per week per kind. Het lijkt een terecht om je de vraag te stellen : hoe komt het dat het vrij onderwijs dezelfde dienst kon leveren voor slechts 58 dollar per week ? Of het gemeentelijk onderwijs voor 44 per week ? Of het thuisonderwijs voor een bedrag tussen de 10 en 20 dollar per week ?
Denk je echt dat de kinderen in de staatsscholen zoveel beter bediend werden met al dit extra geld ?
Al de andere onderwijsvormen konden het doen met minder geld omdat ze geen piramide van politieke jobs ondersteunden. Ze begrepen – vanuit traditie, door na te denken of door te vertrouwen op hun innerlijke stem – dat het overdragen van de opvoedingsverantwoordelijkheid van kinderen, ouders en lokale gemeenschappen naar staatsgestempelde agenten de basis wegspoelt van het menselijk leven dat alleen maar kan aarden in lokale en persoonlijke soevereiniteit.

.
De kinderen zijn er dus om “pedagogen” een inkomen te bezorgen. En niet alleen een inkomen voor de pedagogische administratie, ook de medische lobby wil graag iets aan hen verdienen. Daarover een verhaal in een ietwat andere toonaard (lichtjes door ons aangepast), maar eerst :

Het Duitse weekblad “Der Spiegel” citeerde in zijn titelverhaal op 2 februari 2012 de Amerikaanse psychiater Leon Eisenberg, geboren in 1922 als zoon van joodse Russische immigranten. Hij was “de wetenschappelijke vader van ADHD”. Op 87-jarige leeftijd, zeven maanden voor zijn dood, zei hij in een interview: “ADHD is een schoolvoorbeeld van een onbestaande ziekte.”
Maar sinds 1968 vind je Leon Eisenberg’s “ziekte” terug in alle diagnostische en statistische handboeken, eerst als “hyperkinetische reactie bij kinderen”, nu “ADHD”.
Het gebruik van ADHD-medicatie in Duitsland steeg in 18 jaar tijd van 34 kg (in 1993) tot een record van niet minder dan 1760 kg (in 2011) – wat dus een 51-voudige vermeerdering is !
In de V.S. slikt 1 jongen op 10 bij de tienjarigen dagelijks een ADHD-medicatie, en dat stijgt nog.





http://zaplog.nl/zaplog/article/adhd_blijken_het_technici_tekort_te_zijn#rss1315324

ADHD blijkt het technici-tekort te zijn!

( … )
Door een nieuw promotieonderzoek blijkt achteraf de gerectificeerde apotheker Fernand Haesbrouck ( zie www.haesbrouck.be ) dus tóch gelijk te hebben met zijn stelling dat minstens 80% van alle ADHD - kinderen helemaal niks mankeren doch slechts het slachtoffer zijn van onder druk gezette psychiaters. (meer vermoedelijk door bazige schooljuffrouwen) Dergelijke kinderen worden heden met pillen gedrogeerd tot onnutte makke schapen, middels een wazig medicijnenverzinsel uit de farmacie. Jaarlijks worden zo 15,7 % vooral technisch begaafde kinderen een etiket van ADHD, DWD en dyslexie opgeplakt en vervolgens zwaar gedrogeerd met Rilatine en Concerto en dát, terwijl zorgverzekeraars al jaren beweren dat zoveel hersenbeschadigingen bij jonge pillenslikkers nooit kloppen kan: hooguit een 3, 5 % maar geen 15,7 % van alle kinderen!

De verdelging van techneutjes ontrafeld
De consumptie van methylfenidaat, eigenlijk pure amphetamine in geneesmiddelvorm zoals Rilatine, Concerta en zombie: Strattera is in Nederland vanaf 2004 tot 2009 verdubbeld van 111,5 tot 223,5 kilogram en deze stijging zet zich snel door.
Maar in 2013 blijkt door nieuw promotieonderzoek, dat de werkelijke oorzaak van deze toename slecht onderwijs is: scholen moeten voldoen aan onderwijsnormen die ze met slopende jongentjes niet kunnen halen - en dus moeten er hersenziektes verzonnen worden en dan krijgt de school extra geld!
Het eerst zo goedlachse kind is dan ondertussen wel een stuipende zombie geworden en voor speciaal onderwijs komt geld vrij. Maar uit de meest recente Zembla documentaire blijkt dat er meer aan de hand is dan alleen dolgedraaide boze juffrouwen voor de klas.

Zijn kinderen zo druk? Blijkt dat de hersenziekte ADHD vooral door snelle basisartsen in hun hoedanigheid van "medici" te worden "vastgesteld" en daarmee, bij 15,7% van alle leerlingetjes zo wel een farmaceutische klapper van formaat te zijn! Aan die knalboem, drukke jongetjes mankeert namelijk helemaal niets - maar het echte probleem is wel een combinatie van velerlei oorzaken:

1. Deze "lawaaiziekten" 15,7 % op totaal komen vooral, 95 % bij jongetjes voor.

2. Het zijn doeners en zéér technisch - maar techniek is er niet in de klas.
Volgens een richtlijn van het Ministerie is dat verboden ( om géén techniek te geven –fdw). Basisscholen zijn per 2004 namelijk verplicht techniek te onderwijzen maar ze doen het niet want de juffrouw rilt ervan...

3. De 86% vrouwelijke juffen worden hoorndol van ontploffende jongetjes en eisen direkt onderdrukkingsmedicatie.

4. Als je je in België per fiets of per auto onder Ritalin/Concerto medicijngebruik verplaatst kom je daar als 'cocaïne-gebruiker’ de cel in! (bron: De Morgen).
In Nederland ben je gedurende 1 dag je rijbewijs kwijt, dus ook voor snorfietsen.
En dat komt omdat de wangslijmtesten positief op deze amphetamines reageren.

5. De schoolbegeleiders durven niet te zeggen dat er meesters voor de klas moeten komen om de kinderen 'doe-lessen' te geven.

6. Jaarlijks stromen honderden mannelijke meesters het onderwijs uit vanwege “ongepast gedrag”, sommigen worden opgesloten. (bron: Onderwijsblad 01/2013)

7. Cito-toetsen bevatten geen techniek, zèlfs geen technische natuurkunde zoals de bv. de werking van zaklampen of hoe je fietsverlichting kunt repareren.
Tot 2012 bestonden er wel "zwakke" Citotoetsen (lees: met techniek erin) maar daar heeft de 2e-Kamer een eind aan gemaakt.

8. Schoolbeoordelingen gaan uitsluitend over theoretisch: helaas bestaan er beneden de 16 jaar geen technische scholen meer want het Lom/Vmbo is "voorbereidend" dwz: de techniek "wordt getoond" maar op wat cementkuipen en soepketels na wordt er niet met draaiende automotoren en/of radio/telefoontechniek gewerkt. Slechts op 3 Vlaamse scholen wordt vanaf 2013 met printplaatjes voor 14-jarigen geëxperimenteerd (bron: Canvas)
Nou, toen ikzelf 14 jaar was waren we op school voldoende opgeleid om elektrische huisinstallaties op veilige wijze uit te breiden - heden is dat 18 jaar.

(V)MBO = (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs; LOM = kinderen met Leer- en OpvoedingsMoeilijkheden ; In Vlaanderen is dat resp. Technisch en Beroeps, evt. Buitengewoon SO -fdw

9. Ondanks dat ouders van een Lom/Vmbo advies zich zowat lám schrikken van hun onvolwaardig kind dat direkt door een bureau moet worden bijgespijkerd: gaan toch nog 60% van alle kinderen het lage Lom/Vmbo op. (opgave Min.OK&W)

10. Het vreemde is echter dat bedrijven die 60% Lom/Vmbo kinderen NIET terug zien zodra de scholieren 20 zijn: hun eigen uitstroom van technici is namelijk drie, tegen slechts eentje die instroomt en klagen massaal de Overheid aan:
'Weet wél wat er gebeurt als de maakindustrie wèg is?!' Dat wordt dus: gèèn AOW en gèèn pensioenen meer - maar dat wil onze Overheid niet eens weten! Er bestaat wel een onrustbarende documentaire van Nieuwsuur, maar die om politieke redenen nooit uitgezonden is geweest...!

11. Anno 2013 geeft slechts 2% van alle Mbo nog technieklessen dat 5x zo duur is als gewoon onderwijs, maar hun jongvolwassenen hebben dan allang afgehaakt! Waarom dat is ?
Simpel, omdat bijvakken even hoog meetellen als hun kernvak techniek. En dat was nog een ideetje van Wallace dat later door Bijsterveld ook op Vmbo werd toegepast - overigens gevolgd met nog veel méér aan techniek-afhakers. Een Vmbo is namelijk helemaal geen technische school maar een 4-jarige brugklas op Lom-niveau waarin "iets technisch" wordt gesuggereerd.

12. De Overheid heeft inmiddels een 'kennisplatform'-?? om meer vrouwen in de techniek aan het werk te krijgen. Gelikte kleurenfoto's van graatmagere deernes die met cementkuipen in de weer zijn, ernaast een vrouwelijke ingenieur met de gele valhelm op. Opvallend is dat in hun folders ALLEEN over vrouwen wordt gesproken - maar dat 45% van alle hier geboren Marokkanen geen werk hebben staat er op een andere manier in namelijk dat in de bouw slechts 9% van niet-westerse alochtone afkomst in.
Kan dat werken: blanke vrouwen in technische beroepen? Nee.
Net zomin je een goede automobilist wordt als je niet minstens 7 auto's in de prak hebt gereden en een echt goede zakenman na minstens 3 faillisementen - kun jij pas een goede chemicus worden na minstens 10 zware ontploffingen en een goede electricien na minstens 100 beste kortsluitingen, met vonkjes erin.
Een echte vakman wordt jij van ònvoorstelbare blunders - niet uit een boekje!

Onze Nobelprijsverprutsers aan het werk
Begin jaren '60er was de hele wereld maar wat jaloers op ons, zo perfekte schoolsysteem dat ons land slechts 13% van de hele Staatsbegroting kostte en ons zovele Nobelprijzen heeft opgeleverd - dat is nu verkwanseld aan nieuwlichterij en dat ons land heden klauwen geld kost.
Om een voorbeeld te geven: in de jaren '60er waren er in heel Nederland maar liefst 5 (zegge: vijf) forensische schoolpsychologen aan het werk en die konden het makkelijk aan! En nu? De Zembla-documentaire geeft het antwoord:
Duizenden, eerder 10-duizenden schoolpsychologen en schoolconsulentenbureau's en die zoeken allemaal werk. Want van alle onderwijsgeld gaat sinds minister Netelenbos momenteel liefst 14 % op aan niet-onderwijs - en dat was vòòr haar komst nog slechts 3, 5 %. Tineke Netelenbos was ook degene die alle technische scholen afschafte, ook alle vakdiploma's uit het bedrijfsleven werden door haar opgedoekt en plaatste debielen en mongooltjes in een rolstoel op hetzelfde niveau als lager technisch onderwijs.

Waar komt die schoolroep om meer Rilatine toch vandaan?
Want eerst: kan het proefschrift 'Van hoop des vaderlands naar ADHD’er' - van moeder A.J.M. Crott eigenlijk wel wáár zijn? Volmondig ja.
De moeder onderzoekt haar doldwaze belevenissen met haar 2 zonen en laat zelfs haar proefschrift tot verkrijging van de doctorsgraad in de Letteren door haar eigen zonen redigeren!
(Gildeprint Drukkerijen -Enschede ISBN: 978-94-6108-231-2. )
En dan vertelt ze vreemde ADHD-belevenissen met haar zoontjes op Vpro's Zembla.

Apotheker F.Haesbrouck schrijft:

ADHD is geen neurobiologische aandoening (NCRC 6/8-2002)
ADHD is geen opvoedings- of voedingsprobleem (Zitstil 8/2-2008)
Wat is ADHD dan wel?
ADHD is de projectie van het verstoren van het pedagogisch comfort van de omgeving (zie DSM IV-criteria) van het kind, meer eigenlijk GPOS (Geprojecteerd Pedagogisch Onmacht Syndroom), dat wordt aangewend om een financieel imperium te kunnen opbouwen door het instellen en het instand houden van een toxicomanie bij kinderen.
Moest dit pedagogisch comfort kunnen ingesteld worden met een simpel keelpastilletje, dan zouden ADHD of GPOS nooit als een hersenziekte beschreven geworden zijn.
Maar precies omdat artsen harddrugs kunnen dealen onder het voorwendsel van welke ziekte dan ook, worden zij misbruikt als naamlener. Hun beloning daarvoor ontvangen ze rijkelijk na een zekere tijd, wanneer de chronisch gebruikers van hoge doses uiteindelijk écht ziek zijn geworden aan wat men dan zeer hypocriet de co-morbiteit van het psychotisch gedrag is gaan noemen.

Gelukkig is de beschaving bij ons nog niet zo ver doorgedrongen als in USA waar ouders massaal uit de ouderlijke macht ontzet worden en hun technisch kind in een inrichting na hun weigering van Rilatinemedicatie - maar ook in Nederland bestaan gevallen van uithuisplaatsing na ouderlijke Rilatineweigering. Vreemd want in de Wikipedia staat onder de zoeknaam Dopamine toch echt te lezen dat Rilatine evenals Concerto een amphetamine en dus een regelrechte synthetische harddrug is.





En waarom moeten technici borsten hebben? Is dat een jodenster?
Nichenaam Carolus (huisvrouw) schrijft op 27/5/2009 in Terzijde.nl

Vervelend! Eerst krijg je als kind te horen dat je ziek bent in je hoofd. Je hebt ADHD. Vandaar natuurlijk dat je geregeld verstrooid, druk, vervelend, opstandig en vooral kinderachtig bent. En als je dan medicinaal laat "behandelen", dan krijg je nog een waanzinnig probleem dubbel en dik erbovenop.
Vooral als je een jongen bent. Je krijgt namelijk borsten. Echte. Dikke. Er komt ook melk uit. Eén of twee. De wondere werking van Risperdal in kinderlijven.
Met de hartelijke groeten van Janssen Pharmaceutica!





Hoofdstuk 16. (episode uit mijn jeugdboek 'Schoolcompetitie!')

Twee zeugenogen voor de juf, met draadjes eraan
Evenals tijdens Amadeus Mozart bestond er ook in 1949 nog geen Rilatine, Concerto of het zombie: Strattera. De promotie van huisvrouw dr.Crott, gebaseerd op 2 zonen heeft eigenlijk wel wat meer voorbeelden nodig.
Wel, bij ons thuis op de boerderij werd elk jaar een varken geslacht en dat is zoveel werk dat iedereen moest aanpakken. Als 3-jarige gaven ze mij altijd de kop om die helemaal leeg te halen en zo wist ik al snel hoe de zenuwbanen lopen.
Ja, ik kon als 3-jarige al aardig met het mes overweg en ik deed dat graag omdat we de ogen eruit mochten halen want die mocht ik dan houden en zo stuitte ik op die draadjes eraan. Maar vreemd genoeg liep er wel 1 draadje zijn hersens in maar, net achter zijn oog liep er nóg een draadje zijn wangen in. Maar met dat 2e draadje moest je wel voorzichtig mee omgaan want ze braken zomaar af als je even niet oplette. Tsss een varken kan zelfs met zijn wangen nog kijken??? (jawel, dát zijn onze beide infra-roodsensoren in stereo: de mens heeft minstens 23 zintuigen wat door neurologen is vastgesteld).

Ik beide ogen in mijn broodtrommeltje gedaan om ze aan de juf te laten zien maar ze rolde uit haar stoel en ging op de grond legge. Grote paniek!
Hoe dat moest had ik van mamma geleerd als pappie ook al erbij ging legge: washandje natgemaakt en gezicht opwrijven met koud water - maar werd prompt een week van de kleuterschool gestuurd. Dit snapte ik niet.
Ja er was wel een dokter gebeld, en er stond ook een ziekenwagen voor de kleuterschool want de juf ging opeens op de grond legge om een tukkie doen maar daar kan ik toch niks aan doen? En ze was vanzelluf weer wakker geworden.

Tuut Roll snapte er niets van - totdat ik mijn broodtrommeltje openmaakte en aan tuut Roll vertelde dat ze opeens een tukkie ging doen toen ze in mijn trommeltje keek. Maar de Rijksveldwachter snapte het nu opeens wel !
"Heb jij die aan de juf laten zien?"
-"Jaaa want het was zo'n lief dier, die zeug van ons !” En hij snapte alles hoor.
Zag hem op zijn motor stappen - maar hij had opeens buikpijn en kon niet rijden. Een andere agent in burger kwam, om zijn motor naar huis te rijden want tuut Roll ging wel een stukkie lopen. Kreunend kwam hij thuis en zag hem 3 dagen niet meer. -

Na dit pittige oer-Hollandse verhaal, nog eens hetzelfde, maar dan vanuit de voorzichtige Vlaamse volksgeest.
Uit een interview met Jo Libeer van VOKA (Vlaams netwerk van ondernemingen) in Metro van 8 mei 2013 :

“In 2009 legde Georges Monard een uitgewerkt voorstel op tafel, dat kon de basis zijn voor de hervorming. Maar daarop volgde de trein der traagheid: oriëntatienota's, hoorcommissies, het opschuiven van deadlines,... Het is nochtans cruciaal die jongeren klaar te stomen voor de arbeidsmarkt en de maatschappij.”

»Waarom komt er maar geen beweging in?«

“In het democratisch debat is er plaats voor meningsverschillen. Alle begrip daarvoor. Maar finaal moet je klare keuzes maken en landen. Dat is de kunst van de politiek. Ik stel me vragen over de manier waarop bepaalde krachten en structuren daarmee omgaan. In het geval van de onderwijshervorming kijken we naar de inrichtende machten, naar de zuilen, naar de lerarenvakbonden. Ik kan me soms niet van de indruk ontdoen dat het belang van de structuur iets zwaarder doorweegt dan het belang van de klant, met name de leerling.”



Terug naar het thuisblad

*

*

*

*

*