Inhoudstafel van Brug 70 (december 2010)Goethe -na zijn verblijf in Italië
+ Groter lettertype * * * * * * * * * * * * * * *
Beste Lezer,
Twee jaar geleden kochten wij in Duitsland een vijfdelig werk “Goethes Gespräche” (Biedermannsche Ausgabe, DTV, 1998). Hierin zijn ongeveer 7000 anecdotes opgenomen van mensen die Goethe persoonlijk gekend hebben.
“Het aantal geschriften en artikelen dat in onze tijd verschijnt, en die tot doel hebben om de verhouding van Goethe tot de meest diverse takken van de moderne wetenschappen te bepalen, is overweldigend. Alleen al met het opsommen van de titels zou je een aardig boekje kunnen vullen. Dit fenomeen heeft te maken met het feit dat wij ons meer en meer bewust beginnen worden dat we bij Goethe tegenover een cultuurfactor staan waarmee alles en iedereen die aan het geestelijk leven van deze tijd wil deelnemen, moet rekening houden. Dat niet te doen zou in dit geval betekenen dat wij afstand doen van de basis van onze cultuur, dat wij ronddolen in de diepte zonder de wil ons te verheffen tot de klare hoogte vanwaar al het licht van onze beschaving uitgaat.
“Walther von Goethe, de laatste nakomeling van de dichter, stierf op 15 april 1885 en de schatten van het Goethe-huis werden toen toegankelijk voor de natie. Er zullen dan wel velen schouderophalend neergekeken hebben op de ijver van de geleerden die ook het kleinste overblijfsel van de nalatenschap van Goethe opnamen en behandelden als een relikwie die men zeker niet mocht laten verloren gaan.
François De Wit * * * * * * * * * * * * * * * Over GoetheDoor François De Wit Altijd weer komt men als niet-ingewijde in de verleiding om uit de gegevens die echte ingewijden ons meedelen dingen af te leiden door te combineren en te extrapoleren. Zo weten we bvb. dat Aristoteles een leerling van Plato was en wanneer we dan horen dat deze individualiteiten in de 19de eeuw terug geïncarneerd waren in ongeveer dezelfde leraar-leerling verhouding (Schroer – Steiner), dan komt bijna vanzelf de vraag op :Plato was op zijn beurt een leerling van Socrates, dus moeten we toch ergens in de 19de eeuw ook een reïncarnatie van Socrates terugvinden. Als we dan weten dat Schroer zich intensief met het werk van Goethe heeft bezig gehouden, dan lijkt dat een aanwijzing te zijn om Goethe aan Socrates te koppelen. Volledig verkeerd natuurlijk. In De Brug 40 drukten we een anecdote af waaruit kon afgeleid worden dat Leo Tolstoj een incarnatie was van Socrates, maar ondertussen weten we uit de “Beiträge”, de bijvoegsels bij de Gesamtausgabe (maar ook al uit een voetnoot in GA 238 ), dat de individualiteit van Socrates terug geïncarneerd was in de vader van Julius Schroer. In GA 144 “Die Mysterien des Morgenlandes und das Christentum” vermeldt Steiner terloops de vorige levens van Goethe :
“Hoe kan een mens als Goethe van de ene kant in zijn ziel bepaalde geheimen van deze mensenziel dragen, en tegelijk van de andere kant, zo onderhevig zijn aan passies, wat mensen dan constateren wanneer ze op een oppervlakkige manier een Goethe-biografie lezen. En inderdaad : als we Goethe zo beschouwen, dan hebben we een zeer kras voorbeeld van een ‘dubbelnatuur’ voor ons.
Een eerste karakteristiek van Johann Wolfgang Goethe nemen we over uit GA 207 “Anthroposophie als Kosmosophie – Erster Teil” : “Men wordt iedere keer verrast wanneer men de eigenaardige natuur van Goethe bekijkt. Waarin bestaat deze eigenaardige natuur van Goethe ? Die bestaat erin dat hij altijd weer de aanzet geeft om tekenaar of schilder te worden. Hij is er nooit toe gekomen om echt een tekenaar of schilder te worden. Maar wat hij nagelaten heeft van zijn tekeningen, van zijn schilderwerken, dat verbaast ons op een bepaalde manier door het trefzekere. Een tekening door Goethe : dorpsscène op de weg naar Bohemen of in de buurt van Jena
En als men dan Goethes dichtwerk bekijkt dan kan men zeggen : Goethe is dan wel geen schilder kunnen worden, maar zijn dichtwerk lijkt vaak op een verkeerd uitgevallen schilderen. Goethe schildert veel in zijn dichtwerk.
.
Vanuit geesteswetenschappelijk standpunt vinden we een mooie karakterisering van het leven van Goethe in de eerste twee voordrachten van “Beroep en karma”, de voordrachtenreeks die in het Duitse origineel uitdrukkelijk naar Goethe verwijst (“Das Karma des Berufes in Anknüpfung an Goethes Leben” – GA 172).
Goethe kon opgroeien zonder belast te worden door de stoornissen die tegenwoordig veel vaker voorkomen dan toen, stoornissen die ontstaan wanneer een mens al op betrekkelijk vroege leeftijd naar school wordt gesleept. Goethe werd niet naar school gesleept. Hij kon zich in zijn ouderlijk huis vrij ontwikkelen; en onder de invloed van zijn strenge, maar nooit harde vader en van zijn dichterlijk aangelegde moeder ontwikkelde hij zich dan ook op een buitengewoon vrije manier. Hij kon later werkelijk met een innige voldoening aan zijn jongensjaren, zijn kinderjaren terugdenken, want hij ontwikkelde zich in de sfeer van het zuiver menselijke. Veel van wat men nu in Goethes levensbeschrijving Dichtung und Wahrheit kan lezen, is toch veel belangrijker dan men misschien denkt. Wat Goethe bijvoorbeeld over zijn pianolessen vertelt, verwijst zonder meer naar diepliggende verbanden in het menselijk leven: we lezen daar hoe de verschillende vingers bezielde, levende gestalten worden in zijn ogen, hoe ze als in een mythologisch tafereel tot Duimelot en Ringeling worden en hoe die Ringeling en Duimelot als het ware zonder sentimentaliteit een soort mystieke verhouding tot de tonen krijgen. Dat geeft al aan dat Goethe zich als hele mens met het leven zou verbinden. Wat zo vaak gebeurt, dat slechts een beperkt deel van de mens, namelijk het hoofd, met het leven in contact wordt gebracht en dat dan de rest van het lichaam allerlei sport- en turnoefeningen te doen krijgt om het hoofd te ondersteunen, dat zou bij Goethe niet het geval zijn. Bij deze mens zou het bezielde lichaam, het tot in de vingertoppen bezielde lichaam zich met de wereld verbinden.
Nadat zijn vader hem al met het juridische heeft bekend gemaakt, wordt Goethe in 1765 naar de universiteit van Leipzig gestuurd. Hij is dus nog relatief jong als hij daar in Leipzig aan het universitaire leven begint: niet afgemat en murw gemaakt door alle inspanningen die jonge mensen in onze tijd nog heel wat langer moeten doormaken voordat ze hun eindexamen achter de rug hebben, om dan afgemat en murw gemaakt op de universiteit aan te komen met een groot verlangen om uit te wissen, zo veel mogelijk uit te wissen wat ze voor het eindexamen hebben moeten leren, en om nu eindelijk eens van het leven te genieten. Goethe was niet naar de universiteit gekomen om nu volop te kunnen spijbelen — dat hij vervolgens toch rijkelijk vaak bij de colleges wegbleef had een andere reden. Nu het hoge wetenschappelijke leven, het beroemde wetenschappelijke, leven van de universiteit van Leipzig voor hem openging, trad hij toe tot kringen die een diep verlangen in hem hadden gewekt zolang hij erover hoorde.
We kunnen niet zeggen dat Goethe in Leipzig werkelijk ‘filosofie, juristerij, medicijnen en helaas ook theologie terdege bestudeerd’ zou hebben, maar hij had er het een en ander van gezien en met name had hij tal van natuurwetenschappelijke denkbeelden uit die tijd al in Leipzig leren kennen.
Frankfurt ligt in Hessen,
Overigens moeten we niet denken dat Goethes optreden als advocaat onbekwaam was. Dat was zeer zeker niet het geval. Goethe stond zeker ook als advocaat zijn mannetje, en al beweren mensen nog zo vaak dat een grote, in idealen levende persoonlijkheid per definitie onbekwaam is in het leven — Goethe geeft daar geen aanleiding toe. Goethe was als advocaat allerminst onbekwaam. En als zo menig advocaat van tegenwoordig op zijn drukke praktijk wijst en dan te kennen geeft dat hij naast die uitgebreide praktijk natuurlijk geen tijd heeft om Goethe te lezen, dan mag er gerust op worden gewezen dat Goethe zelf heel zeker een even goed advocaat was - dat kan vandaag de dag nog gedocumenteerd worden - maar dat Goethe, behalve dat hij zo praktisch was als praktici maar zijn kunnen, in die tijd ook al Götz von Berlichingen in zich droeg,’en zelfs de idee in zijn ziel droeg die hem al in Frankfurt was opgegaan vanuit zijn natuurwetenschappelijke studies, vanuit zijn contacten met Herder, met Jung-Stilling: de idee voor zijn Faust.
Nog op een andere manier zou Goethe in dezelfde tijd intens met het leven in aanraking komen. Wij hebben er tegenwoordig weinig notie meer van, wat voor stemming in die tijd overal om Goethe heen in de zogenaamde ontwikkelde kringen diep van binnen heerste De mensen waren gewoontegetrouw vergroeid met wat er sinds de zestiende eeuw aan de dag was gekomen. In het uiterlijk leven hadden zich werkelijk recht en wet als een eeuwige ziekte voortgeplant, maar aan de andere kant waren de mensen toch aangeraakt door de drang die wij kennen als de drang van de ziel in het vijfde na-atlantische tijdperk. Het gevolg daarvan was dat er in gevoeliger naturen een grondige disharmonie ontstond tussen wat de ziel voelde en wat er zich in de omgeving afspeelde. Dat leidde echter tot een sterke sentimentaliteit in de manier waarop de dingen werden beleefd. En te kunnen voelen, zo intens mogelijk te kunnen voelen hoe schril de werkelijkheid afsteekt tegen wat een echte warme mensenziel kan beleven, en dat terdege tot uiting te brengen, was voor menigeen in die tijd een diepe behoefte. Men keek naar het grote leven dat zich in de buitenwereld afspeelde. Daar had je het leven in rangen en standen, daar leefden de mensen met al hun verschillende belangen, maar hoe weinig beroerden de zielen elkaar in dat openbare leven. Maar wanneer deze zielen dan alleen waren, zochten ze hun toevlucht in een bijzonder innerlijk leven, dat buiten het uiterlijke leven stond. En te kunnen zeggen: dat uiterlijke leven, ach, hoe scherp steekt het toch af tegen alles waarnaar de ziel verlangt en streeft... — dat te kunnen zeggen was een verkwikking. En de hang om zich in een sentimentele stemming te verplaatsen, werd de karaktertrek van die tijd. Men vond het leven zoals het zich in de openbaarheid afspeelde slecht en gebrekkig. Daarom zocht men het leven daar op waar het niet door de onverschillige openbare cultuur bezoedeld was, waar je ongestoord kon opgaan in het stille, vredig verloop van de wereld, in de natuur, in het stille vredige leven van de planten en dieren. Daaruit ontstond langzamerhand een stemming die een groot deel van de ontwikkelde kringen beheerste. Te kunnen huilen om de disharmonieën in de wereld was iets wat enorme voldoening schonk. En het meest in aanzien stonden die schrijvers die op elke bladzijde aanleiding gaven om de tranen te laten vloeien — zo uit het oog op de bladzijde die je las. Ongelukkig zijn werd voor velen het hoogst begeerde geluk, je gaat wandelen in het bos, je komt terug, gaat stil in je kamer zitten en peinst: aan hoe veel wurmpjes die je niet hebt gezien en die je vertrapt hebt, heeft deze wandeling niet het leven gekost! je weent hete tranen in je zakdoek over de disharmonieën tussen de natuur en het mensenleven, je schrijft brieven aan geliefde, al even sentimentele vrienden, je begint met: Innig geliefde vriend, of vriendin — maar deze eerste regel al wordt begoten met een traan die op het blad valt en die als een dierbaar teken met de brief naar je geliefde vriend of geliefde vriendin mee gestuurd wordt.
Goethe had zich juist met zijn Werther hier en daar al gezag verworven. Werther werd immers relatief snel heel bekend, en eigenlijk was het ook door Werther dat de hertog van Weimar zich voor Goethe begon te interesseren. Götz von Berlichingen had veel indruk gemaakt, maar niet op diegenen die indertijd meenden dat ze van cultuur en kunst en literatuur verstand hadden. ‘Imitation détestable des mauvaises pièces anglaises, dégoûtante platitude,’ zo zei een groot man van die dagen over Götz von Berlichingen .
Ziet u, nu, achteraf, hebben wij het gevoel: Goethe had Götz von Berlichingen geschreven, hij had Die Leiden des jungen Werthers geschreven, een groot stuk van zijn Faust had hij al bij zich toen hij naar Weimar ging; in al die dingen zien we de hoofdzaak bij Goethe. Hijzelf in zijn toenmalige situatie zag daarin niet de hoofdzaak; dat waren de bijprodukten van zijn leven. En de hertog van Weimar stelde hem ook niet aan als hofdichter, maar als staatsminister, tot grote woede natuurlijk van de gepruikte heren in Weimar, zodat de hertog van Weimar een soort brief, een decreet aan zijn volk moest richten waarin hij zich rechtvaardigde: ja, Goethe was naar zijn mening inderdaad een groter mens dan de gepruikte heren. En dat hij zonder eerst — nu ja, wat zal ik zeggen — onderraadsheer en bovenraadsheer te zijn geweest direct een ministerszetel kreeg toegewezen, dat had toch tenminste een rechtvaardiging nodig van de kant van de hertog. Maar die gaf hij. En Goethe was beslist geen slechte minister, beslist niet zo een die het ministerschap ernaast deed, integendeel, hij was een veel betere minister dan tal van ministers die in die zin geen Goethes waren. En wie ooit persoonlijk de moeite heeft genomen om na te gaan hoe Goethe zijn ministeriële plichten waarnam - en ik mag in alle bescheidenheid zeggen dat ik dat heb gedaan - die weet dat Goethe een uitstekende minister voor het hertogdom Sachsen-Weimar is geweest, die zich tot in de kleinste details met volle overgave aan zijn taak heeft gewijd. Zijn ministerschap was voor Goethe toentertijd de hoofdzaak, en gedurende tien jaar bracht hij juist als minister in Weimar buitengewoon veel tot stand.
Tien jaar ongeveer bracht Goethe zo in Weimar door, toen kon hij zijn verlangen naar Italië niet meer bedwingen. Zijn reis naar Italië, in de tweede helft van de jaren tachtig van de achttiende eeuw, was als een vlucht. We moeten niet vergeten dat Goethe eigenlijk toen pas in een omgeving kwam waarnaar hij sinds zijn vroegste jeugd verlangd had, en dat hij voor het eerst eigenlijk in een omgeving met een wijde horizon komt. Want bedenkt u eens dat Goethe behalve Frankfurt tot dan toe geen grote stad heeft gezien! Met andere woorden, de eerste wereldstad waardoor Goethe op het schouwtoneel van de wereldgeschiedenis wordt geplaatst, is Rome. We moeten goed zien welke plaats dat in Goethes leven inneemt. En dat Goethe in Rome heel de stroom van het leven voelde pulseren zoals het zich in de vijfde na-atlantische tijd tot in zijn tijd had ontwikkeld, en dat Goethe alles wat hij daar aan indrukken van de wereldgeschiedenis ontving, verbond met de veelomvattende wereldbeschouwing die in zijn ziel rijpte. Zo kon hij de idee die hem over diervormen, over plantevormen was opgegaan, door de vormenrijkdom heen dragen van de planten, de stenen, de dieren die hij vergeleek, die hij nu op het Apennijnse schiereiland onderzocht. Op grote schaal trachtte hij zijn idee van een ‘oerplant’ bewaarheid te vinden, en het lukte hem. Elke steen, elke plant interesseerde hem; hoe de veelheid tot eenheid wordt, dat wilde hij ervaren. Daarnaast liet hij de grote kunstwerken op zich inwerken, die hem als in een matte naglans de oude Griekse cultuur lieten zien.
Ongelooflijk veel nam hij in zich op, en in een nieuwe gedaante kwam voor hem te staan wat hij vroeger had aangevoeld en vermoed. Belangrijke scènes uit zijn Faust — hij dichtte ze nu in Rome. Iphigenie en Tasso had hij in Weimar al min of meer in proza ontworpen, ten dele ook voltooid; nu herschreef hij ze in verzen. Want hij kon de stijl vinden die hij nu als een klassieke stijl over deze werken wilde uitgieten, doordat hij nu zelf de klassieke kunst voortdurend op zich in liet werken. Het was een regeneratie, een echte wedergeboorte van zijn ziel, die Goethe in Italië beleefde. En een karakteristiek gevoel ontwikkelde zich nu in zijn ziel: hij ervoer een diepe tegenstelling tussen wat in zijn tijd werd nagestreefd, wat hij overal in zijn omgeving had gezien, en datgene wat hij als de hoogste uitdrukking van het zuiver menselijke had leren beleven.
Zo kwam hij terug in Weimar, zo kwam hij weer terug in die wereld waarin werken waren ontstaan die iedereen bejubelde: Die Räuber van Schiller, Ardinghello van Heinse en dergelijke. Dat maakte op hem een barbaarse indruk, dat stond volledig in tegenspraak met alles wat nu in zijn ziel was geworteld. En als iemand die door en door alleen staat voelde hij zich in zijn innerlijk leven. Hij was ook bijna vergeten. En nu begon langzaam maar zeker de vriendschap met Schiller door te breken. Het viel Goethe niet licht de opening daarvoor te vinden want niets stond hem meer tegen na zijn terugkeer uit Rome dan Schillers jeugdwerken. Maar zij vonden elkaar, en zij vonden elkaar in een vriendschapsband zoals er in de ontwikkelingsgeschiedenis van de mensheid maar weinig te vinden zijn. En zij stimuleerden elkaar zo sterk dat Hermann Grimm met recht zegt: in de band tussen Goethe en Schiller hebben we niet alleen Goethe plus Schiller, maar Goethe plus Schiller en Schiller plus Goethe. Elk van beiden werd door de ander iets anders, en met dat andere dat de een door de ander geworden was, bevruchtte hij de ander. En nu rezen in het innerlijk van beiden grote, diepgaande vragen op over het mens-zijn. Wat de wereld toentertijd langs politieke weg wilde oplossen — het grote vrijheidsprobleem van de mensheid — dat stond Goethe en Schiller als een geestelijk-menselijk vraagstuk voor ogen. Anderen braken er zich het hoofd over hoe je een uiterlijke structuur in de wereld kon zetten die de mens vrijheid biedt in zijn leven. Voor Schiller ging het erom : hoe komt de mens in zijn eigen ziel tot vrijheid? En aan deze vraag wijdde hij zich bij de uitwerking van zijn unieke geschrift Briefe über die ästhetische Erziehung des Menschen. Hoe de mens zijn ziel boven zichzelf uittilt, van het gewone niveau van leven naar een hoger niveau van leven, dat was voor Schiller de grote vraag. De mens staat enerzijds in de stoffelijke natuur, hield Schiller zich voor, anderzijds staat hij tegenover de logische wereld. In beide is hij niet vrij. Vrij is hij als esthetisch genietend en esthetisch scheppend mens, wanneer zijn gedachten zo worden dat ze niet onder de dwang van de logica staan, maar door smaak en voorkeur worden geleid, en ze tegelijkertijd vrij zijn van de stoffelijke wereld. Een midden-toestand verlangde Schiller. Tot de meest erudiete geschriften uit de geschiedenis van de mensheid behoort dit werk, deze Briefe über die dsthetische Erziehung des Menschen. Maar het was een vraagstuk, het was een raadsel van het menselijk leven dat hij zich samen met Goethe voor de geest stelde.
Schillers vroege dood heeft geen andere oorzaak dan dat zijn organisme werd verbrand door zijn machtige innerlijke levenskracht Dat is volkomen duidelijk. Het is immers bekend dat men, toen Schiller was gestorven, ontdekte dat zijn hart als verdord in zijn borst lag. Alleen door zijn machtige zielekracht hield hij zich overeind zolang het kon, maar diezelfde machtige zielekracht verteerde tegelijk zijn lichamelijke krachten. Bij Goethe was deze zielekracht nog sterker, en toch bereikte Goethe een hoge ouderdom. Waardoor kon hij zo oud worden?
Goethe had deze constitutie. Maar nu trad er een andere kracht in hem op, die een complicatie teweegbracht. Die maakte dat het etherlichaam, door de ziekte die hem zo dicht bij de dood bracht, werd losgeweekt, dat de verbinding met het etherlichaam losser werd en losser bleef. Maar zodra het etherlichaam niet meer zo innig met het fysieke lichaam is verbonden, stuurt het zijn krachten niet meer tot in het fysieke lichaam, maar houdt het die bij zich in het etherische. Vandaar de verandering die Goethe heeft ondergaan wanneer hij nu van Leipzig naar Frankfurt terugkeert, waar hij door zijn contacten met Fräulein von Klettenberg, de mystica, door zijn contacten met allerlei bevriende artsen die zich aan alchemistische studies wijden, door zijn kennismaking met de geschriften van Swedenborg werkelijk een geestelijk wereldbeeld, chaotisch nog, maar niettemin een spiritueel wereldbeeld probeert op te bouwen, zoals hij ook een intense neiging vertoont om zich met bovenzinnelijke zaken bezig te houden. Dat hangt echter allemaal samen met zijn ziekte. En de ziel die in dit aardeleven de aanleg tot deze ziekte meenam, nam daardoor tegelijkertijd de impuls mee om het etherlichaam met behulp van deze ziekte dusdanig om te werken dat dit etherlichaam zijn krachten niet enkel in het fysieke zou ontplooien, maar de drang zou krijgen — en niet alleen de drang maar ook de gave — om zich te doordringen met bovenzinnelijke voorstellingen. Zolang we bij een mens alleen de uiterlijke biografische feiten op materialistische wijze onderzoeken, komen we er niet achter welke subtiele verbanden er in de lotsstroom van een mens werkzaam zijn. Pas wanneer we ons verdiepen in het samenspel tussen natuurlijke gebeurtenissen die ons organisme treffen, zoals bij Goethes ziekte het geval was, en dat wat op ethisch, moreel, spiritueel gebied te voorschijn komt, pas dan krijgen we de mogelijkheid de diepe werking van het karma te bevroeden.
Nu komt Goethe, met een etherlichaam dat als het ware doortrokken is van occulte inzichten, in Straatsburg aan. En zo ontmoet hij Herder. Herders grote denkbeelden moesten in Goethe iets heel anders worden dan in Herder, die niet dezelfde condities in zijn fijnere constitutie had. De gebeurtenis die we als zijn ontmoeting met de dood hebben beschreven, vond bij Goethe weliswaar aan het eind van de jaren zestig in Leipzig plaats, maar was als tendens al lange tijd voorbereid. En wie een dergelijke ziekte wil aflezen uit uiterlijke of uit louter fysieke gebeurtenissen staat zodoende op geestelijk gebied nog niet op het standpunt waarop de natuuronderzoeker staat: dat iets wat op iets anders volgt niet rechtlijnig als een gevolg van dat andere mag worden beschouwd. Wat we bij Goethe hebben gezien als de neiging om zich in zekere zin te isoleren van de wereld, berust op deze verbinding tussen fysiek lichaam en etherlichaam, die er altijd al was en die door Goethes ziekte alleen een crisis bereikte.
En door deze zachtzinnige aanpak, die namelijk uit zijn etherlichaam voortkomt, wordt bij Goethe het leven tot kunstwerk. Maar door diezelfde constitutie komt hij het leven ook alleen maar, laat ik zeggen, indirect nabij, en deze indirecte toegang tot het leven bepaalt ook het karma dat hij zich in deze incarnatie schept.
Omdat bovenstaande karakterisering het leven van Goethe slechts beschouwt tot de kennismaking met Schiller, gaan we de schets vervolledigen met een aantal anecdotes uit het leven van Goethe in Weimar.
We recapituleren even. Goethe keerde in 1788 uit Italië terug. Uit de encyclopedie :
“De hertog onthief hem op zijn verzoek van vrijwel alle functies en droeg hem de leiding op van alle instellingen van wetenschap en kunst, o.a van de universiteit van Jena en de schouwburg in Weimar.
Voor de wereld werd Goethe steeds meer de wijze Olympiër, die bezoeken van kunstenaars en geleerden ontving. De psychologische roman “Die Wahlverwandtschaften”, een neerslag van eigen liefdesconflicten gedurende zijn huwelijk, verscheen 1809.
. “Voor de wereld werd Goethe steeds meer de wijze Olympiër, die bezoeken van kunstenaars en geleerden ontving.”
Goethe als Wijze Olympiër
(1520)
(2901) Riemer in 1809
6194 R. Springer
(2794) Luden
Eckermann, blz. 631
5904 A. Stahr
F. v. Müller 1826 (5828)
4257 W. Grimm aan Arnim 1815
(6796) Eckermann
Eckermann blz. 71
* * * * * * * * * * * * * * * |
Goethe als theaterdirecteur
Van 1791 tot 1817 was Goethe de leider van het theater in Weimar. Acteurs en actrices zijn een lastig volkje en als de voornaamste actrice dan nog de minnares is van je werkgever, hertog Carl August (die haar een zoon en een landgoed schonk), dan zijn conflicten onvermijdelijk : iedereen probeert zijn eigen programma te realiseren. Goethe met zijn voorliefde voor het klassieke theater en het publiek, toen ook al, dat liever lichtere kost zag. Goethe legde zijn functie neer toen hij niet kon verhinderen dat er een toneel opgevoerd werd waarin een poedel de hoofdrol speelde ( de hond van Aubry).
(1938) Berliner Fremdenblatt
(3368) Genast, “Uit het dagboek van een oude toneelspeler” Op deze wijze verkreeg hij dat de verzen niet te snel en niet te traag gesproken werden. In ’t begin was het bijna een automatisch spreken, maar toen zich geleidelijk deze methode ontwikkelde, wat een charme, wat een poëtische schwung kwam er eindelijk in het rhetorische ! Het was gewoonweg muziek !
(3594) J. CH. Lobe “Uit het leven van een musicus”
* * * * * * * * * * * * * * * Goethe en religie
Goethe ging nooit naar de kerk. Alle kwezelachtige aspecten van de traditionele godsdienst stootten hem tegen de borst. Hij had de naam een heiden te zijn, maar hij was een echte christenmens.
(6169) J. Schwabe
(2161) Weitze hoorde Goethe over Herder
Eckerman, “Gespräche mit Goethe”, blz. 627
(5355) F. v. Müller in 1823
* * * * * * * * * * * * * * * Goethe als man
Op dit punt was Goethe dus ‘menselijk, al te menselijk’ om het met Nietzsche te zeggen. Hij werd snel verliefd tot over zijn oren, maar tot een echte levensgemeenschap kwam het nooit. In Weimar had hij een platonische verhouding met de ongelukkig getrouwde Charlotte von Stein. Tijdens zijn reis naar Italië leerde hij de zinnelijke liefde kennen, en blijkbaar had hij weinig goesting om na zijn terugkeer in Weimar de kuise liefde tot Charlotte weer op te nemen. Hij begon een relatie met Christiane Vulpius, leefde met haar samen tot hij in de oorlogsomstandigheden na de slag bij Jena formeel met haar trouwde. Hoogstwaarschijnlijk omdat zij als een leeuwin vocht voor Goethes leven, toen dronken Franse soldaten diens kamer waren binnengedrongen. Hun enig in leven gebleven kind August was toen al 17 jaar.
“Slechts zeer weinig vrienden oordeelden over Goethes relatie zo onbevangen als Herder. Goethes samenleven met Christiane was een openlijke rebellie tegen de atmosfeer van het hof te Weimar. Men maakte daar weliswaar geen probleem van buitenechtelijke relaties, maar zo openlijk samenleven met iemand van een lagere stand, dat was ongehoord. De hovelingen veroordeelden deze stap en probeerden Goethe door boosaardige roddels te kwetsen zoveel ze maar konden. Vooral in de kringen rond de jaloerse Frau von Stein werd een haatcampagne tegen Christiane gevoerd wiens enige fout was dat ze door Goethe bemind werd zonder tot een betere stand te behoren.”
(2800) Oehlenschlager
(4001) Riemer 1811/12
(4976) F. v. Müller 1822
( 5267) F. von Müller
* * * * * * * * * * * * * * * Goethe als minister
Uit : “Goethes Alltagsentdeckungen” (Insel Verlag, 1994)
Tekening door Goethe : het keuren van rekruten. Een hatelijk werk dat ook één van Goethes opdrachten was. We zien de onderofficier een rekruut rechttrekken die probeert kleiner te zijn dan de minimumgrootte; een trommelaar bekijkt de blaren op zijn voeten; een vrouw probeert haar man of zoon vrij te krijgen van de dienstplicht. Typisch voor Goethe is de galg in een lauwerkrans boven de deur waardoor een geselecteerde rekruut naar het veld van de militaire eer wordt geleid.
* * * * * * * * * * * * * * * Goethe en Schiller
4782 Conta in mei 1820
2025 H. Voß
* * * * * * * * * * * * * * * Antroposofische thema’s bij Goethe
Bio-dynamische landbouw
.
Mildheid
Vrij geestesleven
Lucifer – Ahriman - evenwicht
Arnica
Angst ondermijnt het etherlichaam
Reïncarnatie
Charlotte von Stein was ongelukkig getrouwd. Ze was Goethes platonische hartsvriendin in Weimar vóór hij naar Italië ging. Zij nam hem kwalijk dat hij na zijn terugkeer een liefde zonder zinnelijkheid niet meer zag zitten. Merkwaardig is dat Goethes zoon op dezelfde kalenderdag als deze vrouw geboren is : 25 december.
(4175) S. Boisserée 1815
Midden-Europese impuls
Positiviteit
F. v. Müller 1823
(6532) Riemer
(3308) Falk
Eckermann, blz. 127
Goethe ziet Rudolf Steiner aankomen !
* * * * * * * * * * * * * * * Goethe en de politiek
(2088) Genast
Een nagalm uit een ver verleden : volk en vorst voelen zich als een organisch geheel waarin iedereen de hem toekomende plaats inneemt en zonder morren de taak vervult die de traditie of de omstandigheden hem opleggen.
Kort daarna verspreidden zich de ideeën van Gelijkheid, Vrijheid en Broederlijkheid; het organisch geheel viel uiteen, tijd voor een soort democratie.
De ondergang van Pruisen schijnt bezegeld, de laatste resten van de troepen vluchten naar de winterse onherbergzame vlakten van Oost-Pruisen. Het koningspaar zelf legt de weg af in sneeuwstormen. Uitgeput en ziek redt koningin Louise haar kinderen van de achtervolgende ruiters van Murat. Aan haar vader, de groothertog van Mecklenburg-Strelitz schrijft ze :
Freiherr von Stein :
Napoleon heeft ondertussen Berlijn ingenomen. Op het oude slagveld van Roßbach laat hij het monument vernielen dat herinnert aan Frankrijks nederlaag in de tijd van Frederik de Grote. In Potsdam bezoekt hij Frederiks graf en neemt hoed en degen als trofee mee. Uit Berlijn moet het bronzen paardespan van de godin van de overwinning naar Parijs verhuizen. Nationale arrogantie en de overmoed van de overwinnaar maken van de held van de nieuwe wereldorde een op buit beluste Corsicaanse zeerover. Vergeten zijn alle gedachten aan mensenrechten, broederschap der volkeren, vrijheid voor allen. Die woorden stonden alleen maar in woordrijke proclamaties, telden alleen maar vóór de overwinning. Napoleon laat het monument vernielen dat herinnert aan Frankrijks nederlaag in de tijd van Frederik de Grote. Duitsland dat tot dan toe bestond uit een verzameling kleine stadjes en staatjes, ieder met een soevereine vorst of stadsbestuur, kende tot dan geen nationalisme. Het is pas door de bezetting door Frankrijk dat er een algemeen Duits nationaal gevoel begon te ontwaken. Goethe ging daar niet in mee en dat werd hem kwalijk genomen. Maar uiteindelijk werd het ook hem te veel :
(2691) Falk
Zelfs de hofmeester van de zoon van de hertog, prins Bernhard, is een voormalig Pruisisch officier. Herr von Müffling, eveneens een ervaren officier en zoon van een Pruisisch generaal, is met een hoog salaris aangesteld in Weimar als voorzitter van een landsregering.
Hier stroomden de tranen met tuiten van zijn wangen. Na een korte pauze, toen hij zich enigszins hersteld had, vervolgde hij : “Ik wil om den brode zingen ! Ik zal een straatzanger zijn en ons ongeluk in een lied vorm geven ! Ik zal door alle dorpen en alle scholen trekken waar de naam van Goethe ook maar enigszins bekend is; de schande der Duitsers zal ik bezingen en de kinderen zullen mijn schandlied van buiten leren tot ze mannen worden en dan mijn vorst weer op zijn troon verheffen en jullie van jullie troon verstoten. Ja, spot maar met de wet, uiteindelijk zullen jullie door de wet te schande gemaakt worden ! Komaan Franzoos, hier of nergens is de plaats om het tegen jullie op te nemen ! Als jullie dat gevoel de Duitsers ontneemt of het met de voeten treedt, wat op hetzelfde neerkomt, dan zult ge spoedig zelf door dit volk onder de voet worden gelopen !
Goethe legt hier de vinger op een totaal nieuw gegeven in de menselijke geschiedenis.
(3827) H. Luden Terugblik in mijn leven
Goethe zweeg wel een minuut lang, zijn gezicht werd zeer ernstig.
Deze woorden verrasten mij zeer, ik voelde mij geweldig gekrenkt. Ik probeerde mij zo goed mogelijk te beheersen maar ik kon toch niet anders dan te repliceren :
tot nu toe alleen voor zichzelf gezorgd heeft, zich met zijn eigen hobby’s bezighield, daarna zijn maaltijdje at en zich behaaglijk de mond afveegde, onbekommerd om het algemeen belang, om vaderland en volk, dat is het nu juist wat smaad en schande en onmetelijk ongeluk over Duitsland heeft gebracht; en al deze schande en dat ongeluk zal ons opnieuw te beurt vallen als wij terugkeren naar de oude lamlendige ingesteldheid en onverschillig spreken zoals ik een half jaar geleden toevallig in een straatje in Jena hoorde, toen een eerzame burger zijn buurman toeriep : “Ja, Herr buurman, hoe zou het gaan ? Goed ! De Franzosen zijn weg, alle kamers zijn weer proper gemaakt, laat nu de Russen maar komen als ze willen.”
En zo sprak ik enkele minuten verder, over de grote keuze die voor ons lag, over de verheffing van het Duitse volk, over de proclamaties van de vorsten, over vaderland, vrijheid, over de plicht om nu de basis te leggen voor een betere toekomst, en over de heilige plicht van ieder goede mens om volgens zijn plaats in de maatschappij en naar zijn krachten mee te werken om deze grote dag van het nieuwe heil naderbij te brengen.
Van wat hij zei kan ik maar enkele zaken weergeven, maar ik wil er wel op wijzen dat ik meermaals diep aangegrepen werd door wat hij zei, voor een deel door de inhoud van zijn woorden, maar veel meer door de manier waarop, door de toon van zijn stem, de uitdrukking van zijn gezicht, de beweging van zijn handen. Omdat ik dat alles klaar vooruitzie, heb ik zo mijn bedenkingen. Ik wil in geen geval ons vorstenhuis waarvoor u ook zo’n vrome wensen koestert, onaangenaamheden bezorgen, ik wil onze regering, die niet kan beschikken over 100.000 bajonetten, in geen moeilijke situaties verwikkeld zien, ik wil ieder nadeel voor onze universiteit, waar u ook mee verbonden bent, vermijden. Ten slotte denk ik, waarom zou ik het niet zeggen, ook aan mijn eigen rust en uw welzijn.”
Hier trad een pauze in. Ik zweeg stil omdat ik niet durfde zeggen wat ik in feite wilde zeggen en ook omdat ik t.o.v. deze man inderdaad zeer geëmotioneerd was. Spoedig ging Goethe verder.
De lotsbestemming der Duitsers is nog niet vervuld, om met Napoleon te spreken. Ware hun enige opdracht geweest om het Romeinse Rijk te doen uiteenvallen en een nieuwe wereld te scheppen en te ordenen, dan waren ze al lang ten onder gegaan. Aangezien ze zijn blijven verder bestaan, en nog wel met zo’n kracht en degelijkheid, dat betekent volgens mij dat ze een nog veel grotere opdracht moeten hebben, een bestemming die vele keren groter is dan het geweldig werk dat lag in de vernietiging van het Romeinse Rijk en het opbouwen van de Middeleeuwen, vermits hun ontwikkeling nu hoger staat. “Maar nu gaat het even niet over de toekomst, over onze wensen, onze hoop, ons geloof en ook niet over de lotsbestemming die voor ons en ons vaderland ligt te wachten, maar we spreken nu van het heden, over de omstandigheden waarin u uw tijdschrift wil beginnen. U zegt nu wel : de beslissing staat vast. Dat mag zo zijn. Maar deze beslissing is toch, in het beste geval, slechts het begin van het einde. Er zijn nog twee gevallen mogelijk : ofwel overwint de geweldige nogmaals al zijn vijanden, ofwel wordt hij door hen overwonnen. Een overeenkomst hou ik nauwelijks voor mogelijk; en zelfs als men tot een overeenkomst zou komen, dan zou het niets helpen : dan bleef alles bij het oude. Nemen we het eerste geval : Napoleon overwint zijn vijanden. Onmogelijk, zegt u ? Zo zeker zijn wij niet. Ik hou het evenwel zelf niet voor waarschijnlijk. We laten dus deze mogelijkheid vallen.
Dan blijft alleen over dat Napoleon overwonnen wordt, compleet overwonnen. En dan ? Wat gaat er dan gebeuren ? U spreekt van het ontwaken, van de verheffing van het Duitse volk en denkt dat dit volk zich niet meer zal laten ontnemen wat het verkregen heeft en met goed en bloed duur betaald heeft, namelijk de vrijheid. Is het volk dan werkelijk ontwaakt ? Weet het wat het wil en wat het kan ? Bent u die prachtige uitspraak vergeten die de brave burger daar in Jena zijn buurman vreugdevol toeriep, toen al zijn kamers geschrobd waren en hij nu, na de aftocht der Franzosen, gerieflijk de Russische officieren kon ontvangen ?
Is dan iedere beweging een verheffing ? Verheft zich iemand die met geweld aangepord wordt ? Wij spreken niet van de duizenden gestudeerde jongelingen en mannen, wij spreken van de massa, van de miljoenen. En wat is er dan gewonnen of verkregen ? U zegt : de vrijheid. Maar misschien moeten we het correcter : bevrijding – noemen, namelijk bevrijding, niet van het juk der vreemden, maar van een vreemd juk.
Toen ik op deze uitspraak iets wilde inbrengen, ontstond een gesprek en dat heeft in mij de vaste overtuiging doen groeien dat allen het verkeerd voor hebben die Goethe beschuldigen van een gebrek aan vaderlandsliefde, dat hij niet Duitsgezind zou zijn, geen geloof in ons volk zou hebben, geen gevoel voor Duitslands eer of schande, geluk of ongeluk. Zijn zwijgen bij de grote gebeurtenissen en de verwikkelde situaties van deze tijd was alleen maar een pijnlijke resignatie waartoe hij zichzelf verplicht zag, in zijn functie en bij zijn precieze kennis van mensen en dingen.
(2698) Riemer
En hoeveel erger is het niet, 200 jaar later, in het totalitaire Europa van vandaag ?
* * * * * * * * * * * * * * * Gedenkplaat voor Götz von Berlichingen met de ijzeren hand in Wesenheim am Sand
“Mij overgeven ? Op genade of ongenade ? Met wie denken jullie te spreken ? Ben ik soms een rover ? Zeg aan uw hoofdman dat ik voor Zijne Keizerlijke Hoogheid zoals altijd respect koester zoals het betaamt. „Sag deinem Hauptmann: Vor Ihro Kaiserlichen Majestät hab ich, wie immer, schuldigen Respekt. Er aber, sag's ihm, er kann mich im Arsche lecken."
Een excellent motto voor iedereen die trouw wil blijven aan zijn eigen levensweg.
* * * * * * * * * * * * * * * |
Terug naar het thuisblad
*
*
*
*
*