Beste Lezer,
Op 5 juni ll. hadden we gelegenheid om een euritmie-opvoering bij te wonen in de Leuvense Steinerschool door het Russische gezelschap Templaida.
Wat een belevenis ! Meer dan twee uur ondergedompeld worden in een echt Russische sfeer: naast een klassiek sprookje ( de kikkerkoningin) werd "De Sneeuwstorm" van Alexander Poesjkin vertolkt. Het eerste grappig en virtuoos, het tweede over een dramatische lotsverbinding.
De ervaring van een euritmie-opvoering is eigenlijk niet onder woorden te brengen, maar wij proberen het tóch, en wel door hier een vertaling af te drukken van een gedicht van Vladislav Chodasevitsj.
Van deze dichter, die bij ons zo goed als onbekend is, werden enkele gedichten uitgebeeld. Of het onderstaande erbij was, weten we niet want ze werden voorgedragen in het Russisch. In ieder geval geeft dit gedicht goed de sfeer van het optreden weer: de verbinding van hemel en aarde.
Broden
Het licht schijnt harder in onze keuken vandaag.
In je meelbestoven voorschoot zie ik je graag,
Zo veel mooier dan Mignon of Assepoester
In je argeloze schoonheid die ik zo koester.
Rond jou, uit liefdevolle voorzorg, verschijnen
Met ruisende vleugelveren, cherubijnen,
Met een kruik vol melk, met een bussel hout.
Het licht breekt door als goud
Uit de hoge wolken, tot het valt op koperen pannen
in stralenbundels met gele gloed, op dozen en kannen.
In het ovenvuur flakkeren dicht
Bleke rozen in het klare middaglicht.
En dit stromen van broden die gaan worden
vermengt zich met 't lawaai van tassen en borden.
Waarachtig als de ons beloofde hemelse pracht en sier
Zijn Aarde, Arbeid en Liefde hier.
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
Onze hersenen en wijsheid
door François De Wit
In GA 167 spreekt Rudolf Steiner over de vier Platonische deugden, te weten:
- sapientia, wijsheid
- temperantia, gematigdheid
- justitia, rechtvaardigheid
- fortitudo, moed
Over deze deugden lezen we bvb. in "De Wetten" (631-c) dat " het inzicht de eerste, de leidende is (in de hiërarchie van de deugden); op de tweede plaats komt dan een zieletoestand van matigheid, begeleid door verstand; beide vorige, vermengd met dapperheid, zullen dan het aanzien geven aan de rechtvaardigheid die op de derde plaats komt; op de vierde plaats komt de dapperheid."
" Plato, de grote filosoof van het oude Griekenland heeft deze vier deugden onderscheiden omdat hij zijn wijsheid nog uit de naklank van het oude mysteriewezen heeft kunnen putten. Door die naklank van het oude mysteriewezen heeft Plato de classificatie van de deugden nog beter kunnen treffen dan de latere filosofen en zeker beter dan de filosofen van onze tijd waar de kennis van die oude mysteriewijsheid zo veraf en zo chaotisch geworden is.
De eerste deugd is die der wijsheid. Maar men moet deze wijsheid toch in wat diepere zin opvatten, meer op het ethische vlak, het vlak van de zedenleer, dan dat dit gewoonlijk gedaan wordt.
We kunnen niet zeggen dat de wijsheid iets is dat de mens eenvoudigweg overvalt. Nog minder is de wijsheid iets dat de mens in de gewone betekenis van het woord kan leren. Het is zelfs niet gemakkelijk om met enkele woorden aan te duiden wat wijsheid eigenlijk inhoudt.
Wanneer we ons leven doorbrengen zodanig dat we onze belevenissen op ons laten werken; wanneer we uit een bepaalde gebeurtenis leren hoe we dit of dat beter hadden kunnen oplossen, hoe we onszelf sterker, handiger hadden kunnen maken; wanneer we op alles letten wat ons overkomt in de zin dat we het een volgende maal niet meer zo aanpakken als de eerste keer; wanneer we gans het leven de stemming cultiveren dat we van het leven kunnen leren; wanneer we alles zo beschouwen dat we ervan kunnen leren, niet om iets te weten, maar om innerlijk beter, waardevoller te worden, dan vermeerderen wij de wijsheid in ons, dan is het voor ons zieleleven zo, dat het leven niet waardeloos aan ons voorbijgegaan is.
Waardeloos gaat het leven aan ons voorbij wanneer wij tientallen jaren geleefd hebben en een of ander dat wij beleefd hebben, na tientallen jaren nog altijd op dezelfde manier beoordelen als in onze jeugd. Wanneer wij ons leven aldus inrichten, dan staan we het verst af van de wijsheid.
Het karma kan het zo geregeld hebben dat wij in onze jeugd toornig geworden zijn, dat we dit of dat bij de mens slecht beoordeeld hebben. Wanneer we dat zo houden, dan hebben wij ons leven slecht gebruikt. We hebben het goed gebruikt wanneer we, als we in onze jeugd negatief geoordeeld hebben, op rijpere leeftijd niet negatief maar begrijpend, vergevend oordelen, wanneer we ons best doen om te begrijpen. Als we zo geboren zijn dat bepaalde dingen ons opvliegend maakten, en als we op latere leeftijd niet meer even opvliegend zijn als in onze jeugd; wanneer onze opvliegendheid getemperd werd door wat we in het leven geleerd hebben en ons verlaten heeft, wanneer we milder geworden zijn, dan hebben wij ons leven aangewend in de zin van de wijsheid.
Wanneer wij in onze jeugd materialisten waren, dan echter hebben laten inwerken wat ons de tijd aan openbaringen uit de geestelijke wereld heeft laten kennen, dan hebben wij ons leven in de zin van de wijsheid aangewend. Als we ons afsluiten voor de openbaringen van de geestelijke wereld, dan hebben wij ons leven niet in de zin der wijsheid aangewend.
Op deze manier rijker worden, meer horizon verkrijgen, dat kunnen we noemen: het gebruiken van het leven in de zin der wijsheid. En wat de geesteswetenschap ons geven wil is zeer geschikt om ons open te stellen voor het leven, opdat wij in het leven wijzer worden. Wijsheid is iets dat op de meest voortreffelijke manier paal en perk stelt aan het menselijk egoïsme.
...
Wanneer wij in de bewuste waaktoestand leven, dan bedienen wij ons van de werktuigen van ons fysiek en etherlichaam. Voorzover wij ons vervullen van wijsheid, in de mate dat wij trachten om in ons handelen en denken, voelen en gewaarworden, te leven in de zin der wijsheid, bedienen wij ons van de organen in ons fysiek en etherlichaam die de allervolmaakste zijn in ons aardeleven. Organen waaraan al het langst werd gewerkt, die reeds voorbereid werden op Saturnus, Zon en Maan en als een erfenis in dit leven op Aarde terechtgekomen zijn en daar hun ontwikkeling op een bepaalde manier afsluiten.
Wat men onder een meer of minder ontwikkeld orgaan kan verstaan, daarvan wil ik u op een andere manier een begrip geven.
Neemt u eens onze hersenen. De hersenen zijn nog niet het volmaakste orgaan, maar we kunnen ze toch volmaakter noemen dan de andere organen, want ze hebben voor hun ontwikkeling meer tijd nodig gehad dan die andere organen. Vergelijken we onze hersenen met het midden van ons lichaam, waar wij de handen hebben. Wanneer wij ons voornemen om iets met de handen te doen, dan hebben wij de gedachte: ik steek mijn hand uit, ik neem de vaas, ik trek mijn hand terug. Wat heb ik daar gedaan ? Ik heb niet alleen de fysieke hand uitgestrekt, maar ook de etherische en de astrale hand en een deel van mijn Ik, en de fysieke hand is meegegaan.
Wanneer ik alleen maar denk, alleen maar gedachten koester, dan kan het helderziende bewustzijn schouwen dat er zich ook iets als geestelijke armen uitstrekt uit het hoofd, maar de fysieke hersenen blijven binnen de schedel.. Net zoals mijn etherische en astrale hand bij mijn fysieke hand hoort, zo behoort er ook iets etherisch en astraal bij de hersenen. De hersenen kunnen niet volgen, maar de handen wel. In een latere tijd zullen de handen ook nog vast worden en dan zullen wij ook alleen maar hun astraal deel kunnen bewegen. De handen gaan later worden wat de hersenen nu al zijn.
In vroegere tijden, tijdens de oude Zon- en Maanperiode, toen was datgene wat zich nu uitstrekt vanuit de hersenen en slechts geestelijk is, ook nog begeleid van een fysiek orgaan. Tijdens de aarde-ontwikkeling heeft het schedeldak zich gesloten rondom de hersenen zodat zij daarin vastzitten. De hersenen zijn een orgaan dat meer stadia van de ontwikkeling doorlopen heeft. De handen zijn op weg om te worden zoals de hersenen, want de ganse mens is nu eenmaal op weg om geheel hersenen te worden.
Er zijn dus organen die volmaakter zijn, die al meer van een ontwikkeling afgesloten hebben en zulke die minder volmaakt zijn. De volmaakste organen worden gebruikt door wat wij volbrengen in wijsheid. Ons gewoonlijk brein wordt eigenlijk maar als werktuig voor de laagste vorm van wijsheid gebruikt, voor het aardse verstand. Maar hoe meer wijsheid wij opdoen, des te minder zijn wij aangewezen op onze grote hersenen, des te meer trekt de activiteit zich terug - wat de uiterlijke anatomie niet weet- naar de kleine hersenen, naar hetgeen in onze schedel zit als een klein brein, en dat er uitziet als een boom.
Wij mensen bevinden ons dan, als we wijs geworden zijn, als we wijsheid geworden zijn, inderdaad "onder een boom", die onze kleine hersenen zijn en die dan in het bijzonder beginnen een activiteit te ontplooien.
Stelt u zich eens voor hoe een bijzonder wijs geworden mens de organen van zijn wijsheid machtig uitstrekt als de takken van een boom. Ze ontspringen uit de kleine hersenen die in de schedel zit, maar de geestelijke organen, die strekken zich uit, en hij zit onder de boom, de Boeddhi-boom, in werkelijkheid, in de geestelijke werkelijkheid.
Zo zien wij ook dat datgene wat wij in wijsheid doen, het meest geestelijke aan ons is, tenminste toch tot het geestelijk gebied behoort, want de organen blijven in rust. Wanneer we met de hand iets doen, dan moeten we nog een deel van de kracht gebruiken voor de beweging van het hand. Wanneer wij in wijsheid iets beoordelen, in wijsheid beslissen, dan blijven de organen rustig, er wordt geen kracht gebruikt voor het fysiek orgaan, we zijn dan geestelijker.
...
Vandaar dat de wijsheid iets is in het zedelijk leven van de mens waardoor hij zichzelf ervaart op geestelijke manier. Daarmee hangt samen dat datgene wat de mens aan wijsheid verwerft hem toelaat om de grootste vruchten te plukken uit zijn vorige incarnaties. Doordat wij in het geestelijke in wijsheid leven zonder fysieke organen in te spannen, zijn wij door dat wijsheidsleven ook het meest in staat om, wat wij in vroegere incarnaties verworven hebben, vruchtbaar te maken voor dit leven hier, om de wijsheid uit vorige incarnaties over te planten naar dit leven.
Voor een mens die niet wijs wil worden hebben wij in het Duits een goede uitdrukking. Wij noemen hem een filister. Een filister is een mens die zich verzet tegen het wijs worden, die gans zijn leven lang zo wil blijven als hij is, die nooit tot een ander oordeel wil komen.
Een mens echter die wijs wil worden, die streeft ernaar om datgene wat hij aan arbeid verricht heeft in vorige levens en bijeengespaard heeft uit vroegere incarnaties naar dit leven over te brengen. Hoe wijzer wij worden, des te meer brengen wij uit vroegere incarnaties naar de huidige over, en als wij niet wijs willen worden, en we laten de verworven wijsheid uit vroegere incarnaties braak liggen, dan komt er een die er wel weg mee weet: Ahriman.
Niemand wil liever dan Ahriman dat wij niet wijzer worden. Wij hebben veel, veel meer in vroegere incarnaties verworven dan wij denken, veel meer in die tijden toen we nog in de oude helderziendheid leefden. Ieder van ons zou veel wijzer kunnen worden dan hij is. Niemand mag zich van die plicht ontslaan door aan te voeren dat het toch niet veel zou zijn.
Wijs worden is precies het bovenhalen van wat men in vroegere incarnaties heeft verworven om het aan te wenden in dit leven. "
Levend onderwijs ... door Socrates
François De Wit
In één van de werken van Plato gaat Socrates in discussie met Meno, de man naar wie de dialoog genoemd werd. Socrates probeert erachter te komen wat nu precies de deugd is. op een bepaald ogenblik stelt Socrates dat de mens niet iets kan leren. Wat men gewoonlijk "leren" noemt is in feite een zich-herinneren van kennis die de ziel altijd al bezat. Hij bewijst dit aan de hand van een rekenoefeningetje. De vraag, zoals het moderne abstracte onderwijs die zou formuleren, luidt:
4 is het kwadraat van 2,
9 is het kwadraat van 3,
8 is het kwadraat van ?
We durven wedden dat de meeste lezers, voor zover ze niet toevallig wiskundige zijn, deze vraag niet kunnen oplossen. Als we de redenering van Socrates meevolgen, dan moeten we inzien dat er iets schort aan het moderne wiskunde-onderwijs, en wellicht aan het onderwijs in het algemeen. Want we zouden toch mogen verwachten dat we, na al die uren wiskunde-onderwijs, een simpel probleem kunnen oplossen. Waarom zijn al die uren verloren uren geweest ? Misschien door het uitgangspunt van het moderne materialistische onderwijs. Dat gaat niet uit van latente kennis in de ziel die naar boven moet gehaald worden, het gaat uit van de fictie dat de geest, net als een computergeheugen, in 't begin helemaal leeg is en dat op die schijf zoveel mogelijk informatie moet komen. Geen wonder dat er zo vlug school- en leermoeheid optreedt.
Geniet van de frisse aanpak van Socrates:
SOCRATES: " Door het feit nu dat de ziel onsterfelijk is en herhaalde malen ontstaan is, dat ze zowel de dingen hier op aarde als in de Hades ( in de Griekse mythologie is dat de naam van de onderwereld, waar we verblijven tussen dood en nieuwe geboorte -fdw), kortom alles heeft gezien, is er niets of ze heeft het leren kennen. Zo is het dan ook helemaal niet te verwonderen dat ze, zowel nopens de deugd als nopens andere dingen, in staat is zich te herinneren wat ze immers tevoren al wist. Aangezien immers de ganse natuur innerlijk verwant is en de ziel alles heeft geleerd, is er niets op tegen dat, wie zich één enkel ding weer te binnen kan brengen - dàt noemen de mensen "leren" - ook al het overige terugvindt, als hij maar de moed heeft niet terug te deinzen voor de opzoekingen. Zowel zoeken als leren bestaan immers geheel en al in zich-te-binnenbrengen.
Ook mag men zich door dat listige sofistenargument (over de onmogelijkheid om de waarheid te zoeken) niet laten meeslepen: het zou ons lui maken. Alleen slappelingen klinkt het aangenaam in de oren. Het argument dat ik zoëven ontwikkelde maakt van de mensen werkers en zoekers. Omdat ik in de waarheid ervan vertrouw, ben ik bereid samen met u te zoeken wat de deugd is.
MENO. Goed, Socrates. Maar wat bedoelt ge met die bewering: we leren niét, en wat we "leren" noemen is "zich herinneren"? Kunt ge me leren hoe dat in elkaar zit ?
SOCR. Zojuist nog zei ik dat ge een doortrapte schelm zijt, Meno. En nu komt ge me alweer vragen of ik u iets kan leren, ik die juist beweer dat er geen leren bestaat, doch alleen een zich-te-binnen-brengen. Zo moet het natuurlijk dadelijk aan het licht komen dat ik in tegenspraak ben met mezelf.
MENO. Goden, neen, Socrates ! Als ik zo sprak, was het niet met die bedoeling, maar uit gewoonte. Als ge echter enige kans zoudt zien me te bewijzen dat de zaak is zoals ge zegt, bewijs het dan.
VOORBEELD VAN ANAMNESE
DE SLAAF EN HET GEOMETRISCHE PROBLEEM
SOCR: Maar dat is niet gemakkelijk! Toch wil ik graag mijn best doen om uwentwil. Wel, ge hebt hier in uw gevolg een massa mensen. Roep er een tussenuit, één enkele, volgens uw eigen keuze: zo kan ik u mijn bewijsvoering leveren door op hem te werken.
MENO. Prachtig ! - (tot een slaaf) Kom eens hier, gij.
SOCR. Is hij een Griek? Spreekt hij Grieks?
MENO. Beslist. Hij is bij mij in huis geboren.
SOCR. Let dan op en weet me te zeggen wat uw indruk is: of hij iemand blijkt te zijn die zich iets te binnen brengt, dan wel iemand die iets van mij leert.
MENO. Goed. Ik zal erop letten.
SOCR. Zeg eens, jongen, weet ge dat een vierkant er uitziet als dit? (Hij tekent een vierkant op de grond.)
SLAAF. Zeker.
SOCR. Welnu, een vierkant is iets waarvan al deze zijden hier, ten getale van vier, gelijk zijn, nietwaar? (AB -BC - CD - DA)
D----------G
|
---------- C
|
E----------
A---------- H |
----------F
---------- B |
SLAAF. Zeker. H
SOCR. En is het ook niet iets waarvan deze lijnen, die door het midden van het vierkant gaan, gelijk zijn (EF - GH)?
SLAAF. Jawel.
SOCR. En kan een figuur als deze (een vierkant) niet zowel groter als kleiner zijn?
SLAAF. Beslist.
SOCR. Onderstel nu dat deze zijde (AB) twee voet lang is, en deze (BC) eveneens: hoeveel (vierkante) voet zou dan het geheel meten? Zou dat dan niet 2 X 2 (vierkante) voet geven?
SLAAF. Inderdaad.
SOCR. Dus wordt het 2 x 2 voet ?
SLAAF. Zeker.
SOCR. En 2 x 2 voet, hoeveel is dat ? Reken uit en zeg het me.
SLAAF. Vier, Socrates.
SOCR. En kan er geen andere figuur gevonden worden, het dubbele van dit hier, maar toch eveneens van dezelfde vorm (vierkant), met alle zijden gelijk, precies zoals dit?
SLAAF. Zeker.
SOCR. Van hoeveel (vierkante) voet zal dit dan zijn?
SLAAF. Van acht.
SOCR. Wel, probeer me eens te zeggen hoe lang elke lijn (zijde) ervan zal zijn. In dit vierkant hier meet elke lijn twee voet. Hoeveel meet ze in de figuur die het dubbele is van de eerste ?
SLAAF. Het dubbele. Dat spreekt vanzelf, Socrates.
SOCR. (tot Meno) Ge ziet het, Meno : ik leer hem niets, want al wat ik doe is vragen stellen. Nu momenteel meent hij te weten hoe lang de lijn is waaruit een vierkant van acht voet zal ontstaan. Denkt ge dat ook niet?
MENO. Jawel.
SOCR. En wéét hij het daarom?
MENO. Zeker niet.
SOCR. Maar hij meent dat die lijn het dubbele zal zijn?
MENO. ja.
SOCR. Kijk nu toe hoe hij zich in volgorde - en zó dient herinnering te gebeuren - de dingen te binnen zal brengen. (Tot de slaaf) Zeg me eens: houdt gij staande dat een dubbel-grote oppervlakte komt van het verdubbelen van de lengte der lijn?
SLAAF. Ja.
SOCR. Neem deze lijn hier (AB): krijgen we niet het dubbel, wanneer we, van hieruit, er nog een even lange bijvoegen (BJ) ?
SLAAF. Zeker.
SOCR. En met deze (dubbel-lange) lijn, beweert ge, krijgen we een oppervlakte van acht voet, als de vier zijden even lang genomen worden?
SLAAF. Ja.
SOCR. Laten we dan eens met deze hier (AJ) als basis, vier even lange lijnen trekken (AJ - JK - KL - LA). Bekomen we dan niet precies de oppervlakte waarvan gij beweert dat ze acht (vierkante) voet meet?
SLAAF. Juist.
SOCR. En bevat zij niet deze vier vierkanten, waarvan elk gelijk is aan dit vierkant hier (ABCD), dat vier (vierkante) voet meet ?
SLAAF. Ja.
SOCR. Hoe groot wordt het dus? Wordt het niet viermaal zo groot?
SLAAF. Natuurlijk.
SOCR. En wat viermaal zo groot is, is dat het dubbel?
SLAAF. Hemel, neen !
SOCR. Hoeveel maal groter dan?
SLAAF. Viermaal.
SOCR. Het verdubbelen van de zijde geeft dus niet een dubbele maar een vierdubbele oppervlakte.
SLAAF. Dat is waar.
SOCR. Een oppervlakte van 4 X 4 voet geeft namelijk 16 (vierkante voet). Nietwaar?
SLAAF. Ja.
SOCR. En hoe lang moet een lijn zijn om een vlak van acht (vierkante) voet te doen ontstaan? Met deze hier (AJ) bekwamen we het viervoudige.
SLAAF. Inderdaad.
SOCR. En met deze hier (AB), die er de helft van is, krijgen we (een oppervlakte van) één vierde.
SLAAF. Ja.
SOCR. Wel dan: en acht voet oppervlakte, is dat niet het dubbel van dit hier (ABCD) en de helft van dit (AJKL)?
SLAAF. Jawel.
SOCR. Zullen we dan geen lijn moeten nemen die langer is dan AB, maar korter dan AJ ?
SLAAF. Dat dunkt me.
SOCR. Goed zo: ge moet inderdaad antwoorden volgens wat ge ervan denkt. Zeg me nu eens: zeiden we niet dat deze lijn (AB) twee, en deze (AJ) vier voet lang was ?
SLAAF. Jawel.
SOCR. Bijgevolg moet de lijn, die een oppervlakte van acht (vierkante) voet geeft, groter zijn dan deze (AB), die twee voet meet, en kleiner dan deze (AJ) van vier voet.
SLAAF. Noodzakelijk.
SOCR. Probeer dan eens te zeggen hoe groot ze volgens u moet zijn.
SLAAF. Drie voet.
SOCR. Drie voet, zegt ge. Als we bij deze van twee voet (AB) nog eens de helft van deze (BJ) voegen, zal ze (AZ) dan geen drie voet meten? Kijk hier (AB) hebt ge twee voet, hier één (BZ). En in deze richting zijn het eveneens twee voet (AD), en dit één (DG). En zo ontstaat de oppervlakte waarover ge spreekt (AZPG).
SLAAF. Inderdaad.
SOCR. Maar als de lijn in deze richting (AZ) drie voet meet, en ook drie voet in de andere richting (AG), krijgen we dan als totaal niet een vlak van 3 X 3 voet?
SLAAF. Blijkbaar wel.
SOCR. En 3 X 3, hoeveel voet geeft dat?
SLAAF. Negen.
SOCR. Zelfs met een lijn van drie voet krijgen we dus nog niet de oppervlakte van acht (vierkante) voet.
SLAAF. Inderdaad niet.
SOCR. Met een lijn van welke lengte krijgen we die dan wèl? Probeer het ons juist te zeggen. En als ge het liever niet uitrekent, wil dan tenminste aanwijzen hoe lang ze is.
SLAAF. Alle goden, Socrates, dat weet ik niet.
SOCR. (tot Meno) Meno, geeft ge er u rekenschap van - eens te meer - hoever uw slaaf het al gebracht heeft op de weg van het zich-herinneren? Aanvankelijk wist hij niet wat de lijn was die een oppervlakte van acht (vierkante) voet begrenst - wat hij nu trouwens nog niet weet - maar, hoe dan ook, hij verkeerde toen in de waan dat hij het wist en hij antwoordde vol bravoure, als iemand die het weet. Hij voelde zich niet verlegen om een antwoord. Maar nu is hij al zover dat hij zijn verlegenheid aanvoelt; hij weet niet, maar verbeeldt zich ook niet dat hij weet.
MENO. Dat is waar.
SOCR. En is zijn huidige verhouding tot het ding dat hij niet kende, er niet op verbeterd?
MENO. Dat dunkt me ook.
SOCR. Door hem in verlegenheid te brengen, door hem een verlammende schok te doen voelen zoals een sidderrog, hebben wij hem dus geen schade toegebracht?
( Even tevoren had Meno verklaard dat een bepaald inzicht hem zo overweldigd had alsof hij een sidderrog had aangeraakt. - fdw)
MENO. Neen, dunkt me.
SOCR. In ieder geval hebben we hem blijkbaar wel enigszins geholpen om de oplossing te ontdekken. Nu immers zal hij zelfs genoegen beleven aan zijn zoeken, daar hij niet weet; terwijl hij zich daarstraks, zelfs ten overstaan van een massa mensen, zelfs bij herhaling, op zijn dooie gemak verbeeldde wèl de juiste formule te gebruiken, door te zeggen dat ge, om een dubbel-grote oppervlakte te bekomen, een dubbel-lange lijn moet nemen.
MENO. Blijkbaar.
SOCR. Maar denkt ge dat hij vroeger zou hebben gezocht naar, of gestudeerd op wat hij reeds meende te weten - al kende hij het dan ook niet? Zou hij dat ondernomen hebben zolang hij niet in verlegenheid geraakt was door de overtuiging dat hij het niet weet, en zolang hij er niet op uit was het te weten ?
MENO. Dat dunkt me niet, Socrates.
SOCR. Dus heeft hij er belang bij gehad de verlamming van de sidderrog te voelen ?
MENO. Dat denk ik.
SOCR. Zie nu eens wat hij, als gevolg van die verlegenheid, feitelijk gaat ontdekken door samen met mij te zoeken, terwijl ik daarbij niets anders doe dan vragen stellen, zonder enig onderricht te geven. En hou me goed in de gaten: wie weet of ge me er niet op betrapt hem iets te leren of uit te leggen, in plaats van hem naar zijn mening te ondervragen.
19. (Tot de slaaf) Zeg me eens, jongen: hebben we hier (ABCD) geen oppervlakte van vier (vierkante) voet? Begrijpt ge me?
SLAAF. Zeker.
SOCR. Zouden we er deze (BJMC) kunnen bijvoegen, die even groot is?
SLAAF. Ja.
SOCR. En ook deze nog (CMKN), die even groot is als elk van deze (eerste) twee ?
SLAAF. Ja.
SOCR. En dan kunnen we ook dit vierkant (DCNL) nog bijvoegen, hier in de hoek?
SLAAF. Zeker.
SOCR. En krijgen we dan geen vier gelijke oppervlakten, deze hier (ABCD - BJMC - CMKN - DCNL) ?
SLAAF. Ja.
SOCR. En... hoeveel maal groter is het geheel dan dit hier (ABCD) ?
SLAAF. Viermaal.
SOCR. En we hadden gezegd dat het tweemaal groter moest zijn. Dat herinnert ge u toch nog?
SLAAF. Zeer goed.
SOCR. Nu trek ik hier een lijn (in elk vierkant) van hoek naar hoek: verdeelt die elk van onze oppervlakten niet in twee?
SLAAF. Ja.
SOCR. En deze vier lijnen (BM - MN - ND - DB), die deze oppervlakte (BMND) insluiten, zijn die niet even lang?
SLAAF. Jawel.
SOCR. Kijk nu: hoe groot is dit vlak (BMND)?
SLAAF. Dat weet ik niet.
SOCR. Ge hebt hier deze vier vierkanten (ABCD, BJMC, CMKN,DCNL). Heeft nu elk van deze dwarslijnen hier (BM - MN - ND - DB) niet de binnenste helft van elk vierkant afgesneden? Ja toch?
SLAAF. Ja.
SOCR. En hoeveel van die helften hebben we in dit vierkant (BMND) ?
SLAAF. Vier.
SOCR. En in dit (ABCD) ?
SLAAF. Twee.
SOCR. En wat is vier tegenover twee?
SLAAF. Het dubbel.
SOCR. Dus krijgen we hier (GMND) een vierkant van hoeveel voet ?
SLAAF. Van acht voet.
SOCR. En met welke lijn als zijde?
SLAAF. Met deze hier (DB).
SOCR. Met de lijn die door het vierkant van vier voet gaat van hoek naar hoek ?
MENO. Ja.
SOCR. Wel, de geleerden noemen die lijn de middellijn (nu zeggen we: diagonaal - fdw ). Als we haar dus die naam middellijn geven, zullen we, van die middellijn uit, de dubbel-grote oppervlakte bekomen. Zo beweert gij het toch, nietwaar, knaap van Meno ?
SLAAF. Beslist, Socrates.
VERKLARING VAN DE ANAMNESE
SOCR. (tot Meno) Wel, Meno, wat dunkt u ? Is er, onder de meningen die deze jongen uitsprak, één enkele die hij niet uit zichzelf heeft geantwoord?
MENO. Neen, alles kwam van hemzelf.
SOCR. En toch "wist" hij zeker niet: we zeiden het daareven nog.
MENO. Daarin hebt ge gelijk.
SOCR. En bestonden die meningen al in hem, of niet?
MENO. Ja.
SOCR. In de man die niet weet, bestaan er dus betreffende om 't even wat voor dingen die hij niet weet, ware meningen daaromtrent.
MENO. Blijkbaar.
SOCR. Nu zijn die meningen daareven in hem naar boven gekomen, als in een droom. Zou men hem evenwel herhaaldelijk en op verschillende manieren over hetzelfde ondervragen, dan kunt ge ervan op aan dat hij tenslotte, evengoed als wie ook, een precieze kennis zal hebben over die dingen.
MENO. Waarschijnlijk.
SOCR. Zonder dat iemand hem onderwijst, alleen maar door het stellen van vragen, zal hij tot de kennis komen; door zèlf zijn kennis naar boven te halen uit eigen koker.
MENO. Inderdaad.
SOCR. En zelf in zichzelf wetenschap naar boven halen: is dat niet zich te binnen brengen?
MENO. Zeer juist.
SOCR. Welnu, die kennis, die deze man nu bezit, heeft hij die niet óf op een bepaald ogenblik ontvangen, óf sinds altijd bezeten?
MENO. Ja.
SOCR. En als hij ze altijd bezat, is hij dan ook niet altijd een wetende geweest? Heeft hij ze echter op een bepaald ogenblik opgedaan, dan zal het wel niet in zijn huidige leven geweest zijn. Heeft iemand hem soms de geometrie geleerd? Want kijk, (wat deze man deed voor lijnen en vlakken) zal hij evengoed doen voor alles wat tot de geometrie behoort, en tot alle andere leervakken. Nu vraag ik u : is er iemand die hem dat alles heeft aangeleerd? Gij zijt immers de rechte man, onderstel ik, om dat te weten, temeer daar hij in uw huis is geboren en grootgebracht.
MENO. Ik weet integendeel bepaald zeker dat niemand hem ooit onderwijs heeft gegeven.
SOCR. En bezit hij, ja dan neen, deze meningen?
MENO Ontegensprekelijk, Socrates. Dat is evident.
SOCR. Maar als hij ze niet heeft opgedaan tijdens zijn huidige leven, is het dan niet duidelijk dat hij ze bezat en geleerd heeft in een andere tijd?
MENO. Dat is evident.
SocR. En welke tijd was dat? Toen hij nog geen mens was, nietwaar ?
MENO. ja.
SOCR. Als we dus vinden dat bij hem, zowel gedurende de tijd dat hij mens als gedurende de tijd dat hij geen mens was, waarachtige meningen zijn, meningen die, door ondervraging wakker geschud, tot wetenschap zullen worden, moet zijn ziel die dan niet door alle eeuwen heen als kennis bezeten hebben? Het is immers duidelijk: de tijd gedurende welke hij mens is en niet is, is de totaliteit van het bestaan.
MENO. Dat is evident.
SOCR. Als nu de waarheid omtrent de dingen altijd in onze ziel bestaat, moet de ziel dan niet onsterfelijk zijn? Zo moet ge dan ook vol zelfvertrouwen de handen uit de mouwen steken en zoeken naar wat ge nu toevallig niét weet - dat is: wat ge u niet herinnert - en trachten het in uw geheugen op te roepen.
MENO. Ik heb de indruk dat ge daar de juiste formule bezigt, Socrates, al weet ik niet hoe.
SOCR. Ook ik heb inderdaad dezelfde indruk, Meno. Er zijn weliswaar enkele punten in mijn betoog die ik niet zo mordicus zou durven volhouden. Maar dat we beter worden en dapperder en minder lui wanneer we de overtuiging toegedaan zijn dat het onze plicht is te zoeken wat we niet weten, dan wanneer we overtuigd zijn van de onmogelijkheid van het vinden en van de nutteloosheid van het zoeken naar wat we niet kennen, dat is iets waarvoor ik met verbetenheid zou willen vechten met woord en daad, als ik ertoe in staat was."
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
Wie was Socrates ?
François De Wit
We weten uit de antroposofie dat tijdgenoten meestal samen terugkeren. Socrates (469-399 v.C.), Plato (427-347) en Aristoteles (384-322) waren ongeveer tijdgenoten, hoewel Aristoteles geboren werd toen Socrates al 15 jaar dood was. We weten dat twee van deze individualiteiten, namelijk Plato en Aristoteles, terug geïncarneerd zijn op het einde van de 19de eeuw, de eerste werd geboren in 1825, de tweede in 1861. Terug was "Plato" ouder dan "Aristoteles". We kunnen ons afvragen of ook Socrates ergens rond die tijd geïncarneerd was. Voor zover wij weten heeft Rudolf Steiner daar nooit in een voordracht over gesproken, maar wel in een gesprek met een van zijn leerlingen.
Assja Toergenjef, de kleindochter van de bekende Russische schrijver Iwan Toergenjef (1818-1883), kwam in 1912 in contact met Rudolf Steiner. In haar boekje " Herinneringen aan Rudolf Steiner" vertelt ze over een gesprek in Munchen in 1913. Daar had ze de glyptotheek bezocht waar een grote verzameling antieke beeldhouwwerken, waaronder een buste van Socrates, te zien is. Achteraf waren zij en haar echtgenoot Boegajef -beter bekend als Andrej Bjelyj- te gast bij Rudolf Steiner en Marie von Sivers. Assja Toergenjef :
Nadat hij mijn tekeningen bekeken en besproken had, kwam het gesprek op de glyptotheek.
" Wel, hebt u daar ook Tolstoj gezien ?" vroeg hij mij plotseling.
Ik beaamde dat met blijde instemming want, omdat de gelijkenis tussen Tolstoj en Socrates mij al vele jaren bezig hield, verstond ik direct zijn vraag.
" Alleen begrijp ik niet waarom hij zijn Xanthippe terug meegesleurd heeft", zei ik.
" Gravin Tolstoj is toch geen Xanthippe !" kwam fraülein von Sivers er tussen.
" Toch wel, dat is een echte Xanthippe", zei hij onverstoord.
Dat was in ieder geval mijn ervaring toen ik haar leerde kennen. Maar of dit nu allemaal serieus bedoeld was, wist ik niet ... "
Toevoeging op 27 maart 2006 : in GA 238 "Esoterische Betrachtungen karmischer Zusammenhänge, Band IV" lezen we op blz. 183 in de voetnoten betreffende blz. 162 : "Volgens deelnemers aan de voordracht zou Rudolf Steiner als incarnatie van Socrates Christian Oeser genoemd hebben, pseudonym voor Tobias Gottfried Schröer (1791-1850), de vader van Karl Julius Schröer."
Daarmee zien we dezelfde chronologie als bij de Griekse incarnaties :
Socrates heeft als leerling Plato heeft als leerling Aristoteles;
Tobias Gottfried Schröer heeft als zoon Karl Julius Schröer heeft als leerling Rudolf Steiner !
|
Xanthippe was de vrouw van Socrates en stond bekend als een echte feeks, hoewel men daarover noch bij Plato, noch bij Xenofon iets leest. Het zijn latere schrijvers die daarover berichten, bvb. Diogenes Laertius (derde eeuw na Christus):
" Tegen Xanthippe die eerst op hem schold en later een bak water over zijn hoofd gooide zei hij:
"Zei ik al niet dat Xanthippe's donderbui zou leiden tot een regenvlaag ?"
Toen Alkibiades verklaarde dat het schelden van Xanthippe niet te verdragen was, zei hij:
" jij verdraagt het gekwaak van ganzen toch ook ?"
Hij zei dat hij leefde met een onbehouwen vrouwspersoon, net zoals paardenliefhebbers met vurige paarden; " Maar net zoals wanneer die mensen, als ze de moeilijke paarden eenmaal getemd hebben, de andere gemakkelijk de baas blijven, zo zal ik ook door mijn omgang met Xanthippe me aan de overige leren aanpassen."
Overigens kan men de boosheid van Xanthippe wel begrijpen. Hoeveel vrouwen zouden hun man, met liefde blijven bejegenen na het volgende:
" Toen Alkibiades hem eens een groot stuk land aanbood om er een huis op te bouwen, sloeg hij dit aanbod af met de woorden: "Gesteld dat ik een paar schoenen nodig had en jij zou mij een hele koehuid aanbieden om die te maken, zou het dan niet belachelijk zijn om die helemaal te accepteren ?"
En zo bleef hij gans zijn leven een arme schoenlapper.
Leo Tolstoj (1828-1910) werd geboren als graaf en grootgrondbezitter maar heeft daar altijd een slecht gevoel bij gehad. Hij was liever eenvoudige Russische boer geweest. Geen wonder dat zijn huwelijksleven een hel was.
|