Inhoudstafel van Brug 59 (maart 2008)

Contact met de doden
Het leven na de dood werd
Huiveringwekkend contact met een dode
Lezersbrief : Ratzinger, engel of duivel
Nawoord


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*


Beste Lezer,

Een groot deel van deze Brug is gewijd aan een lange lezersbrief, een reactie op ons artikel over paus Benedictus XVI in de vorige Brug.
De schrijver van deze brief wil aantonen dat wij het verkeerd voor hebben. Om hem van antwoord te dienen waren wij verplicht om ons nogmaals te verdiepen in de geschriften van Joseph Ratzinger. Met alle respect, maar voor iemand die de heldere betoogtrant van Rudolf Steiner gewoon is, is dat een ware kwelling. Onwillekeurig moesten wij terugdenken aan een anekdote die Marc Eyskens onlangs vertelde ( in Het Laatste Nieuws van 26 januari 2008). Hij verstond de fraai gevormde volzinnen van Umberto Eco niet, zoals wij ook de fraai gevormde volzinnen van Ratzinger niet verstaan. Maar blijkbaar hebben mooie woorden op vele mensen nog altijd een hypnotiserend effect, net zoals de betoverende melodie van de rattenvanger onweerstaanbaar was voor de kindertjes van Hamelen.

“Een aantal jaren geleden werd aan de Katholieke Universiteit te Leuven een eredoctoraat verleend aan de beroemde Italiaanse schrijver Umberto Eco, de auteur van de succesroman, die ook werd verfilmd: 'De naam van de roos'. Bij die gelegenheid hield de schrijver in de grote aula van de universiteit een geleerde uiteenzetting die mij vanaf de eerste zin bijzonder ongerust had gemaakt. Want ik verstond er geen fluit van. De tweede zin leek nog meer ondoorgrondelijk. De derde zin was voor mij volkomen surrealistisch. De vierde zin raakte kant noch wal en de overige zinnen - dat waren er een paar duizenden - brachten mij volledig van de wijs. Woorden, woorden, woorden zonder betekenis en zonder samenhang. Ik kon er geen touw aan vastknopen en begon te vrezen dat de fout bij mij lag en dat ik de eerste symptomen vertoonde van een zich verspreidende Alzheimerziekte.
Umberto Eco kreeg een daverend applaus en een staande ovatie.
Na de academische zitting was er een lunch in de faculty club en ik zat toevallig over de meester en naast zijn overigens zeer charmante vrouw. Aan de tafel zaten talrijke andere collega's van de universiteit, waaronder een reeks decanen en mensen uit het bestuur van de Alma Mater. Umberto Eco werd uitbundig gefeliciteerd voor zijn schitterende toespraak. Collega's vroegen of de tekst van zijn uiteenzetting beschikbaar was. Zij wilden immers niets verliezen van de diepzinnigheden door de nieuwe eredoctor wereldkundig gemaakt. Toen zei Umberto Eco, niet gespeend van cynische humor:
“Goede collega's, ik dank u voor de waardering die u uitdrukt voor mijn toespraak. Ik heb hiervan evenwel geen tekst. Dat zou me een te grote inspanning vragen. Ik weet ook niet precies meer wat ik juist gezegd heb en waarover ik gesproken heb. Ik heb maar wat lukrake woorden en zinnen uitgekraamd en totaal onsamenhangend geserveerd aan de 2.000 aanwezigen. En als er toch een paar van mijn uitspraken begrijpelijk zijn geweest, dan wil ik mij hiervoor verontschuldigen. Het was helemaal niet mijn bedoeling verstaanbare dingen te zeggen. Indien toch gebeurd, is dat te wijten ofwel aan het feit dat ik verstrooid ben geweest of wat vermoeid of dat ik leed aan enig gebrek aan concentratie, ofwel dat het publiek me helemaal fout heeft begrepen.”
Toen brak een grote stilte uit rond de tafel tussen de disgenoten. Enkel het gekletter van vorken en messen in bijna leeggegeten borden was nog hoorbaar. Het was ook het enige geluid dat echt verstaanbaar was.”


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Contact met de doden

door François De Wit

Onlangs vestigde een nieuwe lezer van dit tijdschrift onze aandacht op het boek “Brücke über den Strom”. In dit boek lezen we de boodschappen die de zussen van Botho Sigwart (Graf zu Eulenberg) ontvingen nadat hij in 1915, tijdens de eerste wereldoorlog, in Polen gesneuveld was.


Wie was deze Sigwart ? Hij werd geboren in München in 1884. Reeds van kinds af aan was hij een groot muzikaal talent. Op zijn achtste componeerde hij al liederen, die hij zelf begeleidde, en ook kleine muziekstukjes voor klavier. Later studeerde hij muziek en componeerde o.m. een opera, die echter pas een half jaar na zijn dood met succes uitgevoerd werd. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, meldde hij zich onmiddellijk aan als vrijwilliger en maakte de oorlog eerst in het Westen mee, na zijn opleiding in een cavalerieregiment. Tot zijn spijt zat hij niet in de frontlijn en vroeg zijn overplaatsing naar het Oosten. Daar, in Galicië, werd hij bij een stormaanval op 9 mei 1915 geveld door een longschot. Drie weken later stierf hij op 2 juni.

Met zijn zusters had Sigwart een zeer sterke band en hij probeerde na zijn dood met hen in contact te komen. Eén van hen beschrijft dit als een innerlijke onrust en een sterk gevoel dat Sigwart iets van haar verlangde. Maar ze kon er niet toe komen om met mediumistische of spiritistische manieren de nagedachtenis aan haar broer te verstoren. Ze had enige tijd nodig tot ze door een innerlijk ontwaken de mogelijkheid kreeg om bij volle bewustzijn een verbinding met hem tot stand te brengen. Tegenover een andere zuster beschreef zij dit als volgt :
“Tijdens de afzondering en de stilte van de laatste dagen heb ik ingezien wat Sigwart van mij verwacht. Niet mijn hand wil hij sturen of van buitenaf beïnvloeden, Ik zelf moet een deur in mijn geest openen, dan hoor ik de woorden die ik moet neerschrijven.”
Met deze eerste mededelingen begon voor deze zuster een groot conflict dat haar heen en weer slingerde tussen geloof en twijfel, aannemen en afwijzen. Deze stemmingen werden vergroot door Sigwarts altijd sterker smekende beden om toch maar te geloven dat hij het echt was die met haar sprak : hij had nog zo veel te zeggen, maar door het wankelmoedig geloof aan zijn identiteit werd er veel verwoest en werd hem ook maar toegelaten om beperkt te communiceren omdat zijn Meesters zegden : “Gij verstrooit heiligdommen in de wind !” Zo was het begrijpelijk dat na enige tijd de zussen besloten om de mededelingen voor te leggen aan een autoriteit op geesteswetenschappelijk gebied. Dat ging zo, volgens één van de zussen :

“Aan mij werd die opdracht toevertrouwd, en zo ging ik op een mistige decembernamiddag met onze heilige schatten, die al een aardig bundeltje vormden, naar de Motzstraße in Berlijn.
Rudolf Steiner was reeds door een brief op de hoogte gebracht van mijn komst en waarover het ging. Dr. Steiner ontving mij zeer vriendelijk en vroeg of hij de schriften enige tijd mocht houden, dan zou hij er met mij over spreken na twee of drie weken.
Die dag was aangebroken, ik moet toegeven, één van de spannendste in gans die periode, wat zou hij zeggen ? Driekwartier lang overliep Dr. Steiner met mij iedere bladzijde van de mededelingen, corrigeerde wat wij misverstaan hadden, legde uit hoe Sigwart dit of dat bedoeld had en stelde mij vragen. Dikwijls bij het lezen knikte hij met het hoofd en zei beamend “zeer goed beschreven”, “goed uitgedrukt”, “treffende karakterisering”.

Dit verkeer tussen een zgn. dode en achtergebleven levenden was mogelijk door het bijzonder karma van de betrokkenen. De boodschappen waren dus in eerste instantie niet bedoeld om buiten het kleine kringetje openbaar te worden. Maar in 1932 kwam er de mededeling van Sigwart dat zijn Meesters de toestemming hadden verleend om de boodschappen aan een grotere kring van mensen te laten kennen. En zo werd een selectie van de mededelingen in boekvorm uitgegeven, voor het eerst in 1950, in eigen beheer. Onze vertaling is gebaseerd op de uitgave van 1995 (Oratio Verlag). Het boek bestaat uit vier afdelingen. In deze Brug verschijnen uittreksels uit het eerste deel.

25 juli 1915
Jullie mogen niet meer treuren, dat is zo’n kwelling voor mij. Laat toch alle leedgedachten achterwege.

29 juli 1915
Ik ben nu zeer tevreden met jullie. In het begin was jullie pijn kwellend voor mij. Ik heb dan mijn uiterste best gedaan opdat jullie mij zouden gewaarworden. Nu is het beter.
Hoe gemakkelijk is toch het sterven ! Ik mag jullie nog niet alles zeggen, maar mij gaat het zeer, zeer goed, en jullie moeten aan mij als aan een lichtgestalte denken die geen leed meer te dragen heeft. Ik heb mijn dood zelf bewerkstelligd omdat ik hier een veel groter werk te doen had. Van dit soort werk kunnen jullie je geen idee vormen, hoe schoon, hoe groots, hoe volkomen dat is, daarvan kunnen jullie je zelfs geen flauwe voorstelling vormen.

30 juli 1915
En nu nog iets van "de andere wereld" zoals jullie hem noemen. Het is allemaal zoveel reiner en klaarder. Dat ik het reeds in de eerste tijd zo zou zien, dat had ik niet gedacht. Dank zij mijn interesse in het bovenzinnelijke beleefde ik geen ontgoochelingen, integendeel : het was als een ontwaken, dat ik mij niet mooier had kunnen voorstellen. Alles werkte op mij in en ik was mij onmiddellijk bewust van wat er met mij gebeurd was, namelijk dat ik door de poort van de dood gegaan was, zoals men bij jullie zeer terecht zegt.
De laatste tijd op aarde heb ik toch serieus afgezien. Het afleggen van het materiële gebeurt slapend, onbewust. Pas geleidelijk keert het bewustzijn terug, en dan komt het genieten van de vrijheid, wanneer men tenminste niet een beginneling in spirituele zaken is.
Hoe weldadig is het om geen fysiek lichaam meer te bezitten !
Maar dan komt het heimwee naar de lieve mensen die men achtergelaten heeft. Men ziet hun rouw, en dat is verschrikkelijk ! Dat zijn voor mij de enige werkelijke kwellingen geweest, en dat zijn ze op een bepaalde manier nu nog. Nu weten jullie echter hoe het met mij gaat en hebben jullie geen reden meer om te treuren.

2 augustus 1915
Ik weet nu meer, ik zie nu verder dan vroeger, maar men is na het afleggen van het fysieke niet opeens alwetend ! In iedere mens ligt een grote kracht, maar hoevelen kennen ze ? Ik zelf besef nu pas hoeveel meer ik op aarde had kunnen doen. Hoe anders had ik mij ontwikkeld indien ik meer naar mijn innerlijk had geluisterd. Van de buitenwereld nam ik op zoveel ik kon en zoog het op als een bij de nectar, maar veel te zelden haalde ik direct iets uit mijn innerlijk. Dat was een fout waardoor ik veel gemist heb.
Maar ik wil niet klagen, ik ben het lot dankbaar dat het mij zo oneindig veel geschonken heeft in mijn korte aardeleven.
Ik kan alleen maar gelukkig zijn als jullie het ook zijn. Ik doe mijn uiterste best om jullie verder te helpen, daarom moeten jullie mijn nabijheid voelen als een aansporing om te ontwikkelen naar een hoger bewustzijn.
Overdag kan ik beter contact maken. Dan is alles klaarder, ook in jou. Ik kan maar bij jullie zijn wanneer jullie niet beïnvloed zijn door vreemde fluïdiums en jullie helemaal verdiept zijn in de sfeer van het bovenzinnelijke. Aangezien ik nu geen fysiek lichaam meer bezit, gaat het alleen maar langs geestelijke weg. Als jullie aan mij denken, denk dan aan mijn geestelijk Ik. Als jullie aan mijn lichamelijk Ik denken, dan word ik telkens weer in de materie getrokken en dat is niet aangenaam.

Ik heb mij pas twee jaar voor mijn dood helemaal verdiept in de geestelijke wereld en daar pluk ik nu de vruchten van. Ik ben zo dankbaar dat ik toen reeds die interesse had. Wat baat alle geleerdheid wanneer de mens niet weet wat met hem gebeurt na de dood ! Indien ik nu nog op aarde was, dan zou ik liever afzien van alle aardse weten indien ik daardoor het geloof aan een toekomst na de dood zou verliezen. 6 augustus
Oorlogen in de geestelijke wereld zijn veel intensiever dan de oorlog bij jullie, want hier gaat het om het vernietigen van de geest terwijl bij jullie alleen het fysieke lichaam vernietigd wordt. 's Nachts wordt het bij jullie stil en bij ons actief. Dan hebben wij allemaal meer tijd om de gestorvenen te helpen die nu met duizenden tegelijk bij ons binnenstromen. ( de eerste W.O. woedde nog in volle heftigheid – fdw)
Hoe gelukkig was ik deze namiddag, het was zo mooi bij jullie ! Ik leef nog helemaal als op aarde, alleen heb ik nu meer mogelijkheden dan in mijn fysiek lichaam. Ik doorzie veel, maar ik weet nog lang niet alles, maar ik koester de intensieve wens om verder te komen. Dit wensen helpt hier natuurlijk veel meer dan op aarde in een fysiek lichaam omdat men veel meer kan opnemen. Maar voor de rest is men hier nog precies als op de aarde.
( wat betreft het weten of niet weten – fdw)

Wanneer jullie het met geestelijk hoogstaande mensen hebben over zaken die de bovenzinnelijke wereld betreffen, dan profiteer ik daar ook van en ik leer ook veel bij jullie wat ik hier niet te weten kom. Ikzelf kan jullie daarover nog niet erg veel vertellen omdat ik tot nu toe zelf niet alles doorschouw. Dat kunnen jullie moeilijk begrijpen, daarom herhaal ik het nog eens : het is de grootste misvatting te denken dat de mens op slag volmaakt is wanneer hij zijn fysiek lichaam afgelegd heeft. Jullie gesprekken bvb. vandaag hebben mij net zoveel geholpen als ze voor jullie nuttig waren, ja nog veel meer eigenlijk omdat ik met mijn huidige zintuigen vlugger begrijp en opneem, terwijl de menselijke hersenen toch dikwijls zeer langzaam functioneren. Daarom moeten jullie begrijpen dat ik gelukkig ben wanneer jullie met mensen samenkomen zoals vandaag, omdat ik dan veel kan leren en ook tijdens die gesprekken dichter bij jullie sta dan in het gewone leven wanneer jullie met triviale dingen bezig zijn.

Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik niet oud zou worden, wat mij niet belette om altijd opgewekt en blij te zijn, ik genoot van het leven met volle teugen omdat ik wist : alles ligt vast en ik kan daar zelf toch niets aan veranderen.
Toen dan de dood intrad was ik toch nog verrast omdat ik er op dat ogenblik geen rekening had mee gehouden. Gedurende de weken dat ik in het lazaret lag, had ik voortdurend plannen voor de toekomst gemaakt, en het vooruitzicht om terug te keren naar mijn geboortestreek hield mij sterk en gaf mij moed, ondanks het feit dat een innerlijke stem mij dikwijls zei : Bereid je voor, je gaat overgaan. Ik geloofde het niet echt, maar dan zag ik plotseling mijn leven voor mij en ik wist : nu loopt het op zijn einde. De laatste minuut was verschrikkelijk, maar slechts voor een ogenblik en reeds was het voorbij, d.w.z. toen kwam de doodsslaap die mij verloste van alle pijnen die het fysieke lichaam te verduren had.
Onbewust had ik mij op de dood voorbereid. Het was mijn gunstig karma dat ik na mijn verwonding nog drie weken te bed kon blijven liggen. Zo kon ik mij langzaam losmaken van mijn fysieke omhulling. Hoeveel erger zijn mensen eraan toe die plotseling sterven want zij kunnen niet begrijpen dat ze dood zijn. Ik heb immers zelf ook nog dikwijls gedacht : ik leef nog ! - omdat het in het begin niet veel verschilt van het leven. Godzijdank was ik er mij dan direct van bewust dat ik geen fysiek lichaam meer had. Toen kwam het afleggen van het etherlichaam, en toen wist ik wat er met mij gebeurd was.
Dan kwam voor mij de moeilijke taak om jullie te kalmeren en jullie duidelijk te maken dat ik nog leef. Dat nam veel tijd en kracht in beslag, maar jullie hebben naar mij geluisterd en het mij daardoor veel gemakkelijker gemaakt. Daarvoor vanuit mijn diepste innerlijk mijn dank ! Nooit zal ik dat vergeten hoe jullie jezelf overwonnen ter wille van mij. Eens zal ik het jullie terugbetalen ! Wanneer jullie zelf het fysiek lichaam afleggen, dan kom ik om jullie te helpen. Dat zal een mooi weerzien worden !
Houd daaraan vast : dat moet jullie altijd nieuwe kracht geven die jullie over de rouw heen helpt. Twijfel asjeblief niet maar geloof vast dat ik verder leef zoals op jullie aarde, behalve dat jullie mij niet kunnen zien, en dat het mij nu veel beter gaat omdat ik geen fysiek lichaam meer te dragen heb.

9 augustus
Van onze kennissen heb ik nog niemand gezien. Ik geloof ook nauwelijks dat ik iemand zàl terugvinden omdat ik met geen enkele van deze mensen een echte liefdesband had, en het is pas op die manier dat men iemand kan ontmoeten. De ruimte waarin wij ons bevinden is zo onmetelijk groot dat men onmogelijk iemand toevallig zou tegenkomen. Hoe klein is jullie aarde in vergelijking daarmee. 11 augustus Vandaag ben ik in een loge geweest, heb veel gehoord en geleerd. Ze bevindt zich op jullie aarde, maar de naam mag ik niet noemen. Het was zeer mooi - zij behoort tot de hoogste op aarde. Ik werd er heen geleid om aan een bepaalde activiteit mee te doen. Het is een diepe en ernstige gemeenschap, alle leden zijn hoogontwikkelde mensen. Er waren ook vele van ons, geestelijke wezens daar aanwezig. Deze loge is niet in Europa maar in Mauretanië, meer mag ik niet zeggen. Je kunt de naam nauwelijks in een gewone atlas terugvinden. Het is een historische plaatsaanduiding, ieder ontwikkeld mens weet wat het is.

12 augustus
Ik zal jullie zeggen waarom ik nooit over mijn graf spreek. Zie je, ik wil deze lichamelijke overblijfselen absoluut niets geven. Iedere gedachte van mij aan hen is een kracht die bijdraagt tot hun instandhouding. Zij moeten vergaan zonder dat hen kracht toegevoegd wordt. Het is het oude omhulsel waar ik nu volkomen van vervreemd ben. Ik ken het niet meer en daarom wil ik er geen gedachte meer aan wijden.
Ik ben dikwijls op de schone plek onder de eik omdat ik die altijd al graag zag, maar ik denk niet aan wat daar onder de aarde vergaat, maar ik voel mij gelukkig, omringd door jullie liefde. Niet mijn vergankelijke resten maar de gedachten die jullie daar scheppen, die hebben waarde. Niet één gedachte mag onder de aarde vertoeven. Jullie mogen geen kadaver laten groeien door jullie gedachten ! Help mij om daar een gewijde tempel te bouwen, dan kunnen wij ons daar altijd terugvinden, maar alleen op die manier, anders kan ik op deze plek niet komen. Slechts jullie verheven gedachten trekken mij daar naartoe, niet de smart, want die kan ik niet verdragen.

In de volksdevotie, in de legenden van heiligen, leest men geregeld van als heilig bekend staande mensen, wier kist men maanden na hun dood opent, dat men het stoffelijk overschot er volledig intact en onbedorven in terug vindt. Dat werd dan gezien als een teken van bijzondere heiligheid. De waarheid is dat de betreffende niet loskomt van zijn achtergebleven fysiek lichaam, waarschijnlijk omdat hij zich totaal niet kan oriënteren in de geestelijke wereld. De ziener Swedenborg vertelt iets gelijkaardigs over zijn ontmoetingen in de geestelijke sfeer met gestorven heiligen : de meeste hadden het er zeer moeilijk. - fdw

15 augustus
Geliefde vader, je zoon spreekt tot jou !
Ik heb je zo geliefde moeder gezien, ze heeft met jou geleden in je pijn, ze heeft je omgeven met haar grenzeloze liefde die niet ophoudt. Ze is zo dicht bij jou als alleen maar een moeder dicht bij haar kind kan zijn. Ze smeekt je om nooit meer met de minste kommer aan haar te denken. Je hebt haar pijn gedaan door je smart. Men mag niet treuren wanneer een van onze geliefden de aardse omhulling verlaat. Men blijft toch verenigd, juist als op aarde, behalve dat de ene nog niet het vermogen heeft om dat te zien. Jullie weten niet wat het voor ons, die geen lichaam meer hebben, betekent wanneer op aarde een mens die wij liefhebben om ons weent. Dat is het allerzwaarste omdat wij nog precies zo voelen als vroeger. Hoe zou zij op aarde geleden hebben als ze je zo zag treuren, ze zou het niet verdragen hebben, en nu, nu moet ze het verdragen !
Iedere pijngedachte voelen wij juist zoals in onze aardetijd want wij zijn toch dezelfden gebleven die jullie kenden en beminden. Alleen door de rouw ontstaat de kloof tussen ons en jullie, later blijft alleen de liefde, zij is de hoogste, heiligste, innigste band. Dat moest ik jou van haar zeggen. Ze zal je later ontvangen wanneer jouw uur geslagen zal hebben.

22 augustus
Ik heb jullie vraag gehoord : ik bevind mij niet op het zgn. astrale niveau, maar ook niet op het devachaanniveau, wel op een stadium daar tussen in. Dankzij mijn interesse voor het hogere tijdens mijn aardeleven ben ik nu veel verder dan zovele anderen na zo korte tijd.

23 augustus
Jullie zijn verbaasd dat ik nog nooit direct over de oorlog gesproken heb. Maar daar is zoveel onrust, kommer, vertwijfeling en angst mee verbonden dat ik mij daar nu slechts zeer ongaarne mee bezig houd. Hier ontbreekt de begeestering die de mensen in zich kunnen wakker maken om alles mee te maken. Daarbeneden wilde men het lelijke en treurige niet zien, maar hier is men gedwongen om alles mee te beleven. De chaos, alle pijn en de ellende, het kluwen van emoties is verschrikkelijk hier.
Ik strijd niet meer mee, wat nog zeer velen hier wel doen. Ik heb gans andere opdrachten zoals jullie wel weten.
De oorlog is op zich zoiets wreeds dat iedere gedachte eraan mij kwelt. Jullie mogen niet vergeten dat ik nu zo veel meer zie dan jullie. Al het wrede en verschrikkelijke beleeft men hier van twee kanten. Men ziet niet alleen de menselijke lichamen, maar ook de gepijnigde geest lijden. Dat is mij teveel en daarom houd ik er mij maar mee bezig voor zover ik het lijden kan verzachten.

5 september
De afstand tussen ons is nu wat groter, in die mate dat ik niet meer alle kleine zorgen met jullie deel zoals in het begin. Dat was zeer pijnlijk voor mij. Natuurlijk dringt ieder sterk gevoel dat mij betreft onmiddellijk tot mij door, maar ik word niet meer door jullie honderden kleine zorgen en gedachten geplaagd. Ik kan nu voor jullie nog meer betekenen dan vroeger omdat ik zelf over grotere krachten beschik. Ook de mededelingen aan jullie gaan vlotter. In 't begin moest ik dat ook nog leren.

Geloof asjeblief aan mij, jullie zijn toch mijn grote hulp en toeverlaat. Geloof toch daarom dat ik het ben, Sigwart, die jullie bemint. Ik versta dat ondanks alles nog vaak twijfelgedachten bij jullie opkomen. Zie je, mijn dood kwam mij toch zo als een verrassing, anders had ik zeker met jullie afgesproken om alles in het werk te stellen, om mogelijkheden te vinden om met jullie contact te maken. Indien ik maar op voorhand geweten had dat ik zou stereven. Nu weet ik hoe ongelukkig men is als men graag met zijn geliefden wil spreken en deze het niet horen. Dat is pas een kwelling !
Zoals ik die zaak nu bekijk zou ik iedereen van jullie dringend aanraden om van te voren alles te bespreken met de mensen die jullie het nauwst aan het hart liggen opdat diegenen die het eerst wegggeroepen wordt, niet ook deze kwelling moet ondergaan : in gesprek willen treden en geen echt geloof vinden.
Hoeveel gemakkelijker ware het niet voor mij geweest indien ik op voorhand zelf gezegd had dat ik zou contact zoeken, dan zouden jullie het veel natuurlijker gevonden hebben en jullie geloof aan mij zou van in 't begin veel vaster geweest zijn.

7 september
Ik heb vandaag een massa geleerd. Hoe lastig is het om gans de tijd in zichzelf verzonken door te brengen, maar het was mijn wil. Ik wilde even geen dichtere nabijheid met jullie omdat ik een afgrond voor mij zag waar ik slechts met veel moeite weer zou uitgeraakt zijn.
Nu moeten jullie mij volgen, anders wordt de afstand tussen ons groot. Dat is het wonderbare aan onze liefde, jullie allen komen mij tegemoet en niet ik jullie. Jullie helpen mij om verder te geraken en daarvoor dank ik jullie, mijn liefsten, allemaal. Meestal is het omgekeerd : de overledene helpt de achtergeblevenen en wordt daardoor belemmerd op zijn verdere ontwikkelingsweg. Ik heb jullie echter alleen in 't begin grote hulp gestuurd, voor zover het in mijn macht lag, maar nu reeds lang helpen jullie mij. Dat brengt ons naar het doel want wij stijgen samen.
Daar gebeurt zoveel in jullie waarvan jullie geen klare voorstelling hebben, jullie merken het niet, maar ik zie het ! Bij ieder van jullie gebeurt het op een andere manier. Ach, mijn geliefden, waren wij toch allen weer verenigd.

18 september
Vandaag was ik zeer ver verwijderd van jullie om een schone taak uit te voeren. Ik moest onervaren leerlingen onderwijzen en kon hun heerlijke bewijzen geven van de ontwikkelingsweg van de zielen in de onsterfelijkheid. Het zijn onlangs gesneuvelde soldaten wier geloof tijdens hun leven niet al te sterk was. Ze stonden zeer open voor wat ik hun onderwees. Daar heb ik dikwijls veel te doen, maar ik doe het graag omdat die arme sukkels mij zo'n medelijden inboezemen met hun onwetendheid. Totaal anders is het met diegenen die alles loochenen en niet willen geloven. Dan is het werk zeer vreugdeloos omdat dan gevoelens van wrevel wakker worden. Dergelijke gevoelens zijn voor ons onderwijzenden echter ten strengste verboden. Ik ben blij dat ik al geleerd heb om deze gevoelens te onderdrukken.

21 september
Ik ben in jullie nabijheid zonder ook maar de geringste hunker naar iets materieels gewaar te worden. Nu is onze samenhang zuiver geestelijk. In 't begin was dat anders, toen had ik nog dezelfde gewaarwordingen als tijdens mijn leven. Ieder contact met jullie riep een bepaald verlangen naar het aardeleven in mij wakker. Ik was immers nog jong toen ik mijn fysiek lichaam moest afleggen, dat maakt veel uit. Wanneer men als kind sterft of als oude mens dan vallen dit soort gevoelens meestal weg.
Ik zie jullie nu anders : het is meer een zien en voelen van al het hoge en geestelijke in jullie. Iedere gevoelsopwelling veroorzaakt trillingen die jullie omringen en daardoor word ik jullie en jullie liefde gewaar. Zo is het ook met de kleuren die jullie spijtig genoeg nu niet draagt. Wit is goed en mooi, maar kleuren heb ik liever. Zwart is verschrikkelijk ! Bij jullie huidige geestelijke niveau is het jullie onwaardig om het te dragen.

23 september
Hoe goed was het dat ik wegging van jullie. Was ik teruggekeerd uit de oorlog, dan zouden jullie niet veranderd zijn. Jullie moesten dit lijden doormaken. Jullie leven is nog lang, maar de tijd om tot inzicht te komen is kort. In 't begin heb ik gebeefd om jullie of jullie de smart ook op de juiste manier zoudt kunnen dragen, want indien jullie niet uitgestegen waart boven jullie zelf, dan zou onze liefdesband verbroken geweest zijn. Nu echter moeten we niets meer vrezen, alles loopt in de juiste banen en wij kunnen zeker zijn van het heerlijkste wederzien.
Jullie zult zien hoe nu rond jullie een weefsel gesponnen wordt, dat van de zuiverste, verhevenste geestelijkheid is. In dit fijne weefsel vertoeven jullie, en de buitenwereld voelt jullie nabijheid als een weldaad.
De mensen hebben er geen idee van wat hun allemaal wederzijds beïnvloedt. De zgn. uitstralingen (charisma) zijn werkingen van verworven geestelijke eigenschappen, die op de buitenstaander overkomen als sympathie of als liefde, oneindig weldadig, verbeterend of aansporend. Jullie zullen dat zelf vaststellen en mettertijd verkrijgen jullie daardoor een grote invloed op jullie medemens.

25 september
Ik hoorde jullie gesprekken gisteravond. Hoe mooi dat is wanneer jullie samen zijt en over geestelijke vragen spreekt. Ik antwoord jullie dan. Vaak vangen jullie het op, maar spijtig genoeg dikwijls ook niet. Ik kan zien hoe ongemeen leerrijk dit uur is voor ieder van jullie, omdat ik bij ieder afzonderlijk de werking voel. Het is niet alleen onze kring die daar samen zit, een groot aantal anderen sluiten zich daarbij aan die ook hun mening uitwisselen en zelf, mij en jullie daarbij iets leren.
Wanneer jullie verder doen met altijd rond hetzelfde uur geestelijke zaken te lezen en jullie bezig houden met bovenzinnelijke onderwerpen, dan kan zich in de toekomst een geweldige kracht ontwikkelen, omdat al maar hogere wezenheden daaraan deelnemen, die jullie beïnvloeden en voor jullie op deze wijze de moeilijkste vragen oplossen. Op dat uur sta ik altijd het dichtst bij jullie en mettertijd kan ik mij ook voelbaar maken naarmate de kracht groter wordt waarover ik beschik. Zelfs wanneer jullie mij lichamelijk voelen moet je niet denken dat ik daardoor naar omlaag getrokken word, nu niet meer, want nu sta ik daarboven.

2 oktober
Jullie leven is nu zo rijk geworden, en dat is voor ons hier een grote vreugde. Hoe deprimerend is het daarentegen om de doorsneemensen te zien die de geestelijke wereld overstromen. Wat een weldaad is het dan wanneer er plotseling één tussen zit die oplicht door de weerschijn van het goddelijke om hem. Spijtig genoeg is dat eerder zeldzaam. Het dichtst bij jullie aarde staan miljarden doorsnee-zielen. De aantrekkingskracht die de aarde op deze zielen uitoefent is gewoon verbazingwekkend en alleen met een magneet te vergelijken. Hoe oneindig veel tijd moet nog vergaan vooraleer deze werking ophoudt. Het onontwikkelde deel van de aarde is het dat nog zo'n grote magnetische kracht uitoefent op de zielen die rond hangen. De aarde mag alleen diegenen aantrekken die door hun ( gebrek aan ?)ontwikkeling gedwongen zijn om weer in de materie neer te dalen, de anderen moet ze afstoten.
Ik kan dat nu zo overzien om dat ik gelukkig niet meer in die magnetische maalstroom meegesleurd word. Door Gods genade heb ik mij vlug daarboven kunnen verheffen, vanaf het ogenblik dat mijn hoger, werkelijk leven begon. Daar is er veel te leren, altijd en overal !

10 oktober
Een verbinding als de onze tussen levenden en afgestorvenen komt maar zelden voor. Jullie hebben er geen idee van wat een voordeel die innige band tussen ons is benevens mijn en jullie energische streven naar al het hogere. Maar toch moet ik jullie smeken om het mij telkens te vragen wanneer jullie met iemand over onze nauwe band wilt spreken. Het zou kunnen dat door een onvoorzichtigheid van jullie kant mij de toelating ontnomen wordt om jullie ooit verdere mededelingen te doen. Later gaat dat anders worden.

18 oktober
Ik voel jullie gedachten als golven die van jullie uitgaan. De zuiverste, grootste gedachten zijn de lichtste en klinken het zachtst. Daarentegen veroorzaken onverschillige gedachten ondoorzichtige en onbeduidende golven. Het ergst - behalve dan de allerslechtste gedachten (die jullie niet koesteren) - zijn de onrustige gedachten, want die voel ik als een stormende zee waarvan de golven tegen elkaar opspatten. Dringen dergelijke gedachten door in de geestelijke sferen, dan verspreidt zich deze onrust verder. Wanneer de klankvolle lichte golven naar mij toe stromen, dan word ik direct aangetrokken.
Slechte gedachten scheppen een geestelijke kracht, die dan als een aparte entiteit de mens omcirkelt. Ook hier op ons niveau vergissen wij ons nog vaak wanneer het om zaken gaat die deze wereld betreffen, maar wij hebben de mogelijkheid de fouten onmiddellijk op te zoeken en te corrigeren wanneer wij in deemoed zoeken. Jullie waren teleurgesteld toen ik onlangs een vraag van jullie niet direct verstond. Ik luister altijd met volle overgave naar jullie en help jullie ook met de ganse kracht van mijn liefde opdat wij ons juist zouden verstaan. Het niet volledig verstaan dat dikwijls optreedt ligt echter aan jullie wanneer jullie vragende gedachten niet sterk genoeg zijn om als duidelijke taal tot mij te komen.
Is het niet vanzelfsprekend dat wij ons ook vaak kunnen vergissen wanneer wij ons plotseling in jullie wereld moeten verplaatsen ? Alleen door de liefde, door de uiterste krachtinspanning, verkrijgen wij het vermogen om te begrijpen wat jullie ons willen zeggen.
Wij zijn noch volmaakt , noch alwetend, wij zijn bevrijde geesten die de inzichten uit hun eigen wereld opnemen en meer en meer verwijderd geraken van jullie wereld naarmate wij ons aanpassen aan het rijk waarin wij nu geboren zijn. Jullie zeggen : missen is menselijk, maar ik zeg jullie : een misvatting, het niet direct juist begrijpen, kan iedereen overkomen die zich nog wezenheid en niet God noemt.

23 oktober
Ik was aanwezig bij de uiteenzetting over Parcival en hoewel ik er een en ander op aan te merken heb, heeft onze vriend toch de diepte daarin juist opgevat.
De grondgedachte gaat over het bloed van Christus dat inderdaad de astrale substantie van de aarde veranderd heeft. Onmiddellijk na dit gebeuren deden zich veranderingen voor in de verschillende lagen die de aarde omhullen. Dat was de transformatie van de fysieke massa.
Christus stierf voor ons, maar ook wij voor Hem.
Op het ogenblik dat zijn bloeddruppels op de aarde vielen, werden de mensen bewust in hun etherlichamen om voor een kort ogenblik het grootse te schouwen dat de aarde ooit doormaakte.
Bij het terugkeren in het fysieke lichaam waren allen tot op relatief grote hoogte helderziend ( eigenlijk staat er : wetend - fdw ) geworden. Eerst ervoeren ze dit sterk als een innerlijk gebeuren, later ging het over in een onbewust gevoel van eerbied voor de grootsheid van het gebeuren. In de loop der eeuwen zwakte dit gevoel langzamerhand af, maar een kern is de macht van de innerlijke stem, die in iedereen aanwezig is en die in bepaalde ernstige levenssituaties bijzonder waarneembaar wordt.
Deze kern is sinds Christus' verschijning tegenwoordig veel sterker in iedere mens dan in de eeuwen daarvoor.

24 oktober
Het verschijnen van Christus was een offer van de hoogste soort, want zolang de aarde bestaat is er nooit iets dergelijks gebeurd. De ganse mensheid leeft ook nu nog volledig onder de invloed van dit almachtig gebeuren. Gods Zoon heeft zich met de mensheid verbonden en wordt pas van deze banden verlost wanneer de mensheid Hem niet meer nodig heeft en Hem terug vrijgeeft. Pas dan is Zijn werk werkelijk volbracht en heerst er op aarde de God van de Gerechtigheid, want dan zal iedereen het offer van Christus begrepen hebben en zich uit vrije wil op de genadevolle weg der vervolmaking begeven.
Ik wil je vandaag iets zeggen dat je goed ter harte zoudt moeten nemen : hou je strikt aan het uur van het gebed ! Wanneer je een nieuwe dag begint, moet je ziel zich verheffen tot de Vader van het Licht en bidden. Daardoor verkrijg je geestelijke en lichamelijke kracht voor de ganse dag. De tijden voor geestelijke arbeid moeten vastliggen opdat je geest in de tussentijd zich volledig kan toeleggen op de aardse plichten en deze grondig kan volbrengen. Plan en methode voor het afwisselen van fysieke en geestelijke arbeid zijn nodig.

25 oktober
Wanneer jullie 's avonds voor het inslapen de innige wens koestert om samen te komen met mij, dan gebeurt het ook. Alleen moet je in de tijd voor het inslapen daar intensief aan denken en bidden.

2 november
De ziel van een mens is zo fijn en teer. Op iedere afzonderlijke gedachte reageert ze en verandert haar kleur. Het is zo gemakkelijk om schade aan de ziel te lijden. Reeds een onlustgedachte doet haar fijne weefsel pijn. Verstaan jullie nu hoe aangenaam mensen werken die steeds de zon, vreugde, hoop en liefde in zich dragen ?

16 november
Niet berouwen ... alleen willen beter doen in de toekomst en de wil tot daad laten worden.
Wanneer men zijn gedachten dagelijks op hetzelfde tijdstip op hetzelfde onderwerp concentreert, dan kweekt men niet alleen geestelijke krachten maar ook zulke die het karakter scholen..
Vergeet men - zoals jij vandaag - het uur van de meditatie, dan schaadt men zich omdat er een onderbreking in de rij ontstaat. Wanneer echter deze vergetelheid het voornemen versterkt om het in de toekomst beter te doen, en men doet het ook werkelijk beter, dan wordt dat in plaats van een schade een voordeel. Je moet leren om te willen en je ganse wezen aan dit willen ondergeschikt te maken, dan ben je meester over jezelf.
Oefeningen doen, altijd maar weer oefeningen doen.

20 november
Hoe beklaag ik jullie dikwijls wanneer ik jullie kleine zorgen moet mee aanzien. Want het zijn echt kleine zorgen. Grote zorgen zijn die die de ziel betreffen, wanneer dus de ziel of de geest schade lijdt, wanneer bvb. de mensen altijd weer hun God vervloeken omdat hij hun levensweg niet met rozenblaadjes bestrooit : dat zijn voor ons grote zorgen. Denk daar eens aan, jullie die zo ingesloten zijt door de zorgen. Denk daaraan en blijf sterk, jullie moeten boven deze zorgen staan. God is met jullie en doet alleen maar wat voor jullie en jullie ontwikkeling het beste is.

4 december
Hoe moeilijk maken jullie mensen toch jullie leven ! Is het dan helemaal niet mogelijk om jullie geest een beetje vrij te houden van de aardse lasten en zorgen ? Het is voor ons, die ons in de geestelijke wereld bevinden niet gemakkelijk om te vertoeven in een dergelijke kwellend onrust. Want dan dringen al deze onrustige stromingen die lijken op een briesende en schuimende zee, tot ons door. Dat is verschrikkelijk omdat jullie daarin volkomen verzwolgen zijt en ik jullie dan niet kan vinden. Wij kunnen alleen maar bij jullie blijven en invloed uitoefenen wanneer er harmonie en zielerust om jullie is.

24 december
Heilige avond !
Onmetelijks heb ik mogen schouwen. Ik vertelde reeds van de wonderbare klanken die tot in de binnenste lagen van de aarde doordringen. Maar nu heb ik nog wat anders geschouwd dat veel hoger is en dieper dan alle gezangen. Ik heb mijn Verlosser mogen voelen, Christus Jezus. Golven die van Hem uitgingen doorstroomden mij en ik ontving ze in het heiligste besef : golven van Hem, van Hem.
Ik moest volledig rustig blijven, niets werd van te voren verklaard. Toen kwam er een stroom van Liefde aan mij voorbij, ik wist direct : die komt van God, die komt van Hem ! Maar in de zaligste overgave verloor ik het bewustzijn. - Waarom is dat met mij gebeurd ? Waarom maakte het zo'n buitengewone indruk op mijn gemoed ? Had ik niet de kracht om deze heilige stroom in mij op te nemen ? Hij kwam voorbij, om verder te stromen, anderen gelukkig te maken, anderen zalig te maken.
Ik was niet rijp, kon die liefde niet verwerken en daarom heeft ze mij overweldigd. De stroom ging verder, aan mij voorbij, slechts een kleine hartgedachte was in mij blijven hangen van dit geweldige dat de werelden doorstroomde om ook mij eventjes te beroeren. Deze hartgedachte zal ik koesteren en verzorgen als een zeer zeldzaam plantje dat uit liefde geboren is en slechts door liefde kan verder leven.
Zo voelde ik deze hartgedachte aan.
Het was het grootste dat ik ooit mocht meemaken.

25 december
Het Kerstfeest is het heiligste feest want toen zag het Jezus-wezen voor het eerst de aarde. Het was de voorbereiding voor al het grote dat ging komen.
Christus was daar toen ook.
Hijzelf nam het kindje in ontvangst om te zien of het rein genoeg was voor zijn latere, grote, zware opdracht, ingekerkerd in de materie in het midden van een onvolmaakte mensheid. Hij zegende het kindje want Hij voelde dat het later Zijn eigen vlees en bloed zou zijn.
Al de fenomenen die zich bij de geboorte van Jezus afspeelden werden veroorzaakt door de hoge geest Christus die nader kwam en het kindje beroerde. Het wonderbare was niet de geboorte, nee, dat was een geboorte als een ander, behalve dat de moeder een volkomen jonkvrouw was, rein in lichaam en geest : maar het was de nabijheid van Gods Zoon, dit allerhoogste wezen, dat al die grote dingen in de natuur tevoorschijn riep.
En dit feit vieren wij : het naderbij komen van Christus.
Jullie allen, die met mij zo vaak dit verschijnen gevierd hebt, nu pas weet ik wat het in feite betekent. Ja jullie hebben gelijk dat jullie deze dag viert. Wij vieren hem hier ook hoewel het niet precies dezelfde datum is.
O deze heerlijke viering, deze onbeschrijflijke gewijdheid ! Wij knielen in de geest en bidden terwijl tegelijkertijd de heerlijkste zangen van boven weerklinken uit de sferen die wij niet kennen. Maar op deze dag mogen wij ze horen. Het ganse wereldruim wordt vervuld tot aan de wezens uit de laagste sferen. Ook zij mogen er bij uitzondering iets van gewaar worden en in hun vaak twijfelende harten opnemen. Velen worden dan gelovig en zo is het voor ieder van dezen ook een geboortefeest, de geboorte van hun geloof.
Een groot deel van de aarde staat dan open voor GOD.


*

*

*

*

*

*

*

*



*

*

*

*

*

*

*

*

.

Het leven na de dood

De volgende uittreksels uit GA 140 laten zien dat wat Sigwart meedeelt volledig in overeenstemming is met wat de geesteswetenschap te zeggen heeft over het bestaan tussen dood en nieuwe geboorte

Uit de voordracht van 26 januari 1913 te Linz ( blz. 159 e.v. )

( … ) “Een man was gestorven, was door de poort van de dood gegaan en had zijn vrouw en kinderen achtergelaten. Toen enige tijd verstreken was, slaagde iemand die in de geestelijke wereld kon schouwen, erin om contact te maken met deze ziel. De aanblik die deze ziel bood was ronduit kwellend. Deze ziel bejammerde de achtergelaten echtgenote en kinderen. Dat werd ongeveer in de volgende woorden uitgedrukt (ik moet er evenwel de nadruk op leggen dat men in aardse woorden moet vertalen wat dergelijke zielen vertellen, maar dat is natuurlijk maar een aankleding, de taal is in feite een andere, maar met fysieke woorden kan men de taal van de doden niet weergeven, men moet ze vertalen ). - Vroeger leefde ik samen met mijn achtergelatenen, en toen ik dan ’s avonds van mijn werk kwam en hen terugzag nadat ik een ganse dag op kantoor had doorgebracht, dan was datgene dat van hun zielen naar mij toestroomde, een soort zonneschijn voor mij. Alles wat ik aan hun zijde beleefde maakte mijn moeilijke aardse leven mooier. Ik kon mij toen niet voorstellen dat ik ooit dit fysieke leven zonder vrouw en kinderen zou kunnen leven. Ik herinner mij eenvoudigweg alles wat ik met hen beleefde tijdens mijn bestaan, ook nu nog. Maar toen ik na de dood terug ontwaakte in de geestelijke wereld, toen kon ik mijn vrouw en mijn kinderen niet weervinden. zij zijn er niet voor mij, alleen de herinnering aan toen is er, maar nu zijn zij er niet meer voor mij. Ik wéét dat zij daar op aarde vertoeven, maar hun echte zieleleven, wat ze van ’s morgens tot ’s avonds denken, voelen en willen, is als het ware weggewist. Ik vind hen niet meer, zij die mij dierbaar zijn, hoe hard ik ook zoek !

Dat is inderdaad een reële ervaring. Het is ook de ervaring van niet weinige maar integendeel uitermate talrijke zielen die tegenwoordig door de poort van de dood gaan.
Dat was iets altijd zo in de mensheidsontwikkeling. In oudere tijden van de mensheidsontwikkeling was dat anders.”

Rudolf Steiner legt dan uit hoe de mensheid lang geleden beschikte over een spiritueel erfgoed dat de mensen toeliet om de geestelijke wereld als een natuurlijk gegeven te beschouwen : ze zagen immers nog zelf de geestelijke achtergrond van al wat in de natuur aanwezig is.

( … ) “En de geestelijke wereld te loochenen, dat was in die oude tijden dezelfde dwaasheid geweest als wanneer een mens van deze tijd zou loochenen dat er rozen en lelies bestaan. Toentertijd zágen ze de geestelijke wereld, ze kónden die dus niet loochenen.
Op een bepaalde manier betekent het een vooruitgang dat de mensen de rechtstreekse samenhang met de geestelijke wereld verloren zijn, en daardoor wel een hogere graad van zelfstandigheid en vrijheid verkregen hebben. Toen leefde de mensenziel in een geestelijke buitenwereld : die geestelijke buitenwereld is langzamerhand verloren gegaan. En dat moet nu geleidelijk vervangen worden van binnen uit.
Anders blijft de ziel, die vandaag alleen aangewezen is op de aanblik van de fysieke buitenwereld, dor en leeg. En hoevele zielen lopen er tegenwoordig niet rond op de wereld die niet meer weten dat alle ruimte gevuld is met geestelijke wezens, geestelijk weven en geestelijk zijn !
En men kan ook geen inzicht verkrijgen in de inhoud van de geestelijke wereld wanneer men zich alleen maar bezig houdt met de fysieke wereld. Men kan het wel door zich te richten tot het innerlijke van de ziel. En dat is nu net wat velen niet willen doen.

Zo’n zielen zijn nu de zielen in de familie waarvan ik daarnet sprak. De familievader leefde in de geestelijke wereld, in het land waarin wij leven tussen dood en nieuwe geboorte. Hij hunkerde naar een contact met de zielen waarmee hij zo lang verbonden was geweest; maar die zielen waren voor hem als het ware uitgewist. Waarom ? Omdat deze zielen voor zichzelf geen geestelijke inhoud zochten, omdat ze maar bestonden voorzover ze zich in het fysieke lichaam konden manifesteren. En hij verlangde zo om iets te weten te komen van de zielen die voor hem vroeger als de zonneschijn waren. En de helderziende, die hem kende vóór hij door de poort van de dood was gegaan, kon hem zelfs geen bijzondere troost bieden. Want deze troost zou in feite een onwaarheid geweest zijn; want de troost had moeten luiden : de zielen die voor jou uitgedoofd zijn, zullen je achternakomen wanneer je geduldig afwacht. Dan zul je ze terug zien zoals je ze ooit op aarde hebt gezien.
Maar dat zou niet helemaal waar zijn geweest want de betreffende zielen stonden zeer ver af van ook maar enige verdieping in het geestelijke leven. Hunkeren zullen ook zij wanneer ze door de poort van de dood schrijden, hunkeren naar een contact met de zielen waarmee ze contact hadden toen ze in het fysieke leven waren. Want velerlei hindernissen treden op wanneer er geen geestelijke leven in dergelijke zielen zit.

Op dit ogenblik bevinden wij ons in een ontwikkelingsstadium van de mensheid waarin de zielen hier in het fysieke lichaam de taal van de geestelijke wereld moeten leren. Hier bemachtigen wij de kennis van de hogere werelden; iets wat vele zielen in deze tijd verachten en wat wij in de ware zin van het woord antroposofie noemen. In waarheid is het die taal die wij na de dood moeten spreken wanneer wij er willen zijn voor de geestelijke wereld. Wanneer wij die taal hier niet leren spreken dan betreden wij doofstom in de geestelijke wereld. Na de dood kunnen we niet meer inhalen wat we hier als taal van de antroposofie of geesteswetenschap hadden moeten leren.

Had de betreffende familievader, terwijl hij op aarde was, zich samen met zijn familie verdiept in de antroposofie, dan had hij na de dood totaal andere gevoelens, een totaal anders bewustzijn gehad. Hij zou dan namelijk geweten hebben : hun zielen zijn bereikbaar voor mij; hoewel wij nu door een kloof gescheiden zijn, toch zullen ze ooit eens overkomen en zullen wij ons terugvinden omdat wij een gemeenschappelijke geestelijke taal spreken.
Maar zoals het er nu voor staat zal hij niet met hen samenkomen op de manier zoals dat na de dood zou moeten gebeuren. Ze zullen nu elkaar ontmoeten op de manier zoals doofstommen elkaar op aarde ontmoeten, die iets willen meedelen en niet kunnen, die absoluut geen mogelijkheid hebben om contact te maken.

De vergelijking met doofstommen gaat in deze tijd niet meer op omdat deze mensen zich goed kunnen redden met gebarentaal. Maar dat is in de geestelijke wereld niet mogelijk. Beter zou nu een vergelijking zijn met mensen die lijden aan het zgn. locked-in syndroom, die door een hersenletsel bewust alles horen en zien maar niet meer kunnen bewegen, noch ledematen, noch gelaatsspieren, noch de stembanden (fdw).

Zeker, we kunnen toegeven dat dergelijke waarheden onaangenaam zijn om te horen, onsympathiek voor vele mensen van deze tijd. Maar bij de waarheid gaat het erom dat ze waar is, niet dat ze aangenaam klinkt.
In vroegere tijden van de mensheidsontwikkeling kregen de mensen meer mee omdat ze nog in hun kinderschoenen stonden en op een kinderlijke manier de religieuze tradities en voorstellingen van de geestelijke wereld opnamen. Daardoor hadden ze een taal voor het geestelijke leven en konden ze in een gemeenschap met de geestelijke wezens zijn. Maar nu moet de mens –dat begint nu, vanaf ons huidig tijdsgewricht – alsmaar meer vrijheid krijgen wat betreft het geestelijk leven. Het is dan ook niet willekeurig dat de geesteswetenschap juist nu verschijnt in de fysieke wereld, niet als iets dat men willekeurig kan propageren zoals zovele verenigingen het een of het ander propageren. Zij die zich vandaag geroepen voelen om spirituele gedachten te laten instromen in ons geestesleven, die hebben ervaringen meegemaakt zoals die daarnet beschreven werden, die kennen dergelijke zielen die nu reeds in het land aan gene zijde van de dood leven, met hun kwellende kreet naar de zielen die ze hier achtergelaten hebben en die ze niet kunnen vinden omdat de betreffende zielen geestelijk gezien leeg zijn.
De kreten van de doden zijn de roepstemmen waaruit het geesteswetenschappelijk ideaal ontspringt.

Wie vandaag de dag contact heeft met de geestelijke wereld en de kwellingen, het verlangen, de ontbering, maar ook de hopeloosheid kan meemaken van de zielen die door de poort van de dood zijn gegaan, die weet waarom wij hier als groep samenkomen. Die weet ook dat hij niet anders kan dan dit spirituele leven te vertegenwoordigen. Dat is een ernstige, diepgaande zaak die uit de diepste verlangens van de mensheid ontspringt. Vandaag zijn er zielen die aanvoelen, ook al is het vanuit een duister instinct : ik wil iets horen van de geestelijke werelden ! Dat zijn de pioniers van een mensentoekomst die gaat komen, zielen die het als een belangrijke taak gaan beschouwen om het spirituele leven te verzorgen.
Omdat de mensheid anders altijd meer en meer de mogelijkheid zou verliezen om anders dan geestelijk doofstom en zonder mogelijkheid om zich geestelijk te openbaren, over te gaan naar de andere wereld. Daarom moet hier op aarde het geestelijk leven in de zin van de nieuwere geesteswetenschap onderhouden worden. ( … )

.

En een ander geval dat de helderziende onder ogen komt is dat er mensen zijn tussen dood en nieuwe geboorte die dingen uit te voeren hebben waaraan zeer weinig vreugde te beleven valt.
Wij moeten niet denken dat wij tussen dood en nieuwe geboorte niets te doen hebben. Afhankelijk van onze capaciteiten moeten wij de meest diverse zaken uitvoeren. Daar kan de ziener vaststellen dat er zielen zijn tussen dood en nieuwe geboorte die bvb. de geest moeten dienen die wij Ahriman noemen.
Wanneer wij het land aan de andere zijde van de fysieke wereld betreden, verschijnt Ahriman ons direct als een bijzondere wezenheid. Alles wat in het mysteriedrama “De Wachter op de Drempel” beschreven wordt als het rijk van Lucifer en van Ahriman, dat zijn reële werelden.
Ahriman heeft zijn opdracht. De helderziende vindt daarginds zielen die behoren tot het rijk van Ahriman : ze moeten Ahriman dienen. Waarom ?
Men onderzoekt het als helderziende : waardoor zijn zij veroordeeld om Ahriman te dienen ?
Men komt terecht in het leven dat ze geleid hebben tussen geboorte en dood, men zoekt naar de voornaamste eigenschappen van deze zielen, en men vindt dat ze aan een kwaal leden, dat ze aan een gebrek onderworpen waren en dat gebrek is : gemakzucht.
De gemakzucht behoort tot de meest verspreide eigenschappen van de tegenwoordige mensheid. Als wij de vraag stellen : hoe komt het dat de meeste mensen dit of dat niét doen ? Gemakzucht is het ! Of we nu de belangrijkste zaken of de onbenulligste beschouwen : gemakzucht is het die het ganse mensenleven doordringt. De hang naar het oudvertrouwde, het zich niet kunnen losmaken van het oude, dat is een hangenblijven aan de gemakzucht.

De mensen zijn niet zo slecht als men aanneemt; niet uit boosaardigheid hebben ze Giordano Bruno en Savonarola verbrand en Galileï zo slecht behandeld. Het is ook niet uit boosaardigheid dat ze grote geesten niet naar waarde schatten zolang die nog leven, het is gewoon gemakzucht !
Vooraleer dergelijke mensen zich eens een ander idee vormen, een ander gevoel aankweken, duurt het lang, en wel alleen door de gemakzucht. Gemakzucht is een algemene, zeer wijd verspreide eigenschap. Deze gemakzucht maakt ons uitermate geschikt om na onze dood ingelijfd te worden in Ahrimans heerscharen; want Ahriman is, naast zijn andere ambten, de geest van de hindernissen. Overal waar hindernissen optreden is Ahriman de heer : hij belemmert het leven en de mensen. Zij die hier toegeven aan de gemakzucht, die worden struikelblokken in de wereld wat betreft de zaken die vanuit de bovenzinnelijke wereld hierheen gestuurd worden. Gemakzucht ketent dus de mensen in het leven tussen dood en nieuwe geboorte aan de geesten die onder Ahrimans leiding voor weerstanden, voor hindernissen moeten zorgen.” ( … )

Frankfurt 2 maart 1913 ( blz. 242 ):

( … ) “Er zal een tijd komen dat de mensen in de geest met de doden zullen praten. Dan zullen ze met de doden praten en op een bepaalde manier naar hen luisteren. Omdat het zo is dat de dood alleen maar de uiterlijke vorm van de mens verandert terwijl de ziel zich verder ontwikkelt, daarom is het nog een zeer onvolkomen toestand van de mensheid waarin de mensen nu leven, door geen gemeenschap te hebben met de mensen die in een andere vorm leven, die een andersoortig leven hebben.
Wanneer de geesteswetenschap niet alleen maar een theorie zal zijn, maar de zielen helemaal zal doordrongen hebben, dan zal er ook een permanent levendig contact met de doden mogelijk zijn. Wat nu op een bepaalde manier alleen voor de helderziende mogelijk is, dat zal langzamerhand gemeengoed worden voor de ganse mensheid.
U kunt zeggen : voor de helderziende kan dat allemaal waar zijn, hij kan de doden opzoeken tussen hun dood en nieuwe geboorte. Maar ik zeg u : dat is vandaag de dag zeer moeilijk, omdat het ongeloof aan een geestelijke wereld, het niet-in-een-relatie-staan tot de geestelijke wereld, hindernissen opwerpt ook voor degene die zich kan verbinden met de geestelijke wereld.
Er zijn nu eenmaal bepaalde zaken die alleen maar ongehinderd kunnen plaatsvinden wanneer ze gemeengoed van de ganse mensheid zijn. Een mens mag nog zo’n uitmuntend architect zijn, maar wanneer niemand iets door hem laat bouwen, dan kan hij nu eenmaal niet bouwen.
Zo kan het ook voor de helderziende zijn. Hij kan de capaciteit hebben om op te stijgen tot de geestelijke wereld waar de doden zich bevinden : maar wanneer dat moeilijker gemaakt wordt omdat voor de meeste mensen een gemeenschap met de doden onmogelijk is, dan kan het ook voor de ziener maar in uitzonderlijke gevallen lukken.”

.

Het lijkt er dus op dat iemand die zich nooit verdiept heeft in spirituele onderwerpen, bijna onmogelijk in contact kan komen met de levenden eens hij gestorven is, of met de doden wanneer hij nog leeft. Dat laatste is nogal vanzelfsprekend want zo’n mens denkt immers : dood is dood, en al de rest is oudewijvenpraat.
Nu hoort men toch af en toe van materialistisch gezinde mensen, die absoluut niet in een geestelijke wereld geloven, dat ze ervaringen hebben die hen verplichten om hun mening te herzien. Maar omdat ze zo weinig geneigd zijn om op zoek te gaan naar een geesteswetenschappelijke verklaring van hun ervaringen, worden die ervaringen al traumatisch terwijl ze nog leven.
Levenden kunnen contact hebben met de doden, zonder dat ze dat vragen, en doden kunnen zich ongevraagd laten voelen, zich opdringen zelfs. Dit is een dankbaar onderwerp voor allerhande griezelfilms en –romans, maar het berust op een realiteit. Hieronder een klein voorbeeld. Een psycholoog krijgt bezoek van een oorlogsveteraan die in Vietnam gevochten heeft.

T. Stokes op http://www.thetruthseeker.co.uk/article.asp?ID=6759 :

“Het volgende speelde zich af rond 1982. Een man, een veertiger, kwam mij opzoeken, enigszins in emotionele nood. Hij was een beroepssoldaat geweest en was over de hele wereld actief geweest in conflicthaarden. Het was een robuuste man, in goede conditie en zeer skeptisch. Hij had gediend bij de Special Air Services en omdat hij altijd in de eerste lijn vocht, had hij vele gruwelijke scènes gezien. Hij had altijd gedacht dat hij zou sterven bij de uitoefening van zijn beroep, maar nu was er terminale kanker vastgesteld en, met het einde van zijn leven in zicht, voelde hij de nood om een last van zijn schouders te leggen, een beetje op de manier zoals katholieken te biecht gaan bij hun priester. Ondanks zijn verleden, of misschien juist wegens zijn verleden, was deze man geëmotioneerd en zeer bang en door mijn opleiding als psycholoog dacht ik bij hem PTSD te kunnen vaststellen, gevechtstrauma (Post Traumatic Stress Disorder). Wat daar ook op wees was zijn handenwringen en het feit dat hij linkshandig was. Studies door het Amerikaans leger tonen aan dat linkshandigen vatbaarder zijn voor dat soort trauma’s.
Tijdens de oorlog in Vietnam dacht het publiek in Engeland dat er daar geen Britse troepen meevochten. De toenmalige eerste minister Harold Wilson moest dat door de druk van de publieke opinie verklaren. Maar onder de sterkere druk van de V.S. moesten zowel Groot-Brittannië als Australië militairen sturen om mee te vechten in de jungles van Vietnam. En zo werden Britse soldaten aangemoedigd om als “vrijwilliger” te gaan vechten. Eén van hen was de man die nu voor mij zat.
Er was ginds iets voorgevallen dat hem sindsdien erg bezwaarde en dat hij nu kwijt moest.

Vermits hij commando was kreeg hij een speciale opdracht toegewezen. Hij moest ’s nachts naar een bepaald dorp gaan, de hutten tellen tot aan een gegeven nummer, en dan bij het aanbreken van de dag de bewoner van die hut doden want men had ontdekt dat die bewoner informatie doorgaf aan de Vietcong. Na het liquideren van eventuele getuigen moest hij alle bewijsmateriaal opruimen en ongezien terugkeren naar zijn legerafdeling.

Toen hij de juiste hut gevonden had, bleef hij in het struikgewas zitten en wachtte vanop een afstand tot het eerste daglicht. Toen het begon te dagen, sloop hij naar de hut en ging binnen.
Wat hij zag, bracht hem even uit zijn evenwicht : het was een mooie jonge vrouw met een gezicht rond en bleek als de maan, samen met haar drie kinderen. Hij pauzeerde even, zij werd wakker en keek hem recht in de ogen.
Vóór ze maar een kik kon geven, was ze dood, net als de drie jonge getuigen, en stond de hut in lichterlaaaie. Hij wist dat hij bevelen moest gehoorzamen, maar hij was niet gelukkig met wat hij gedaan had en spoedig daarna kreeg hij last van nachtmerries. Eerst sporadisch, maar later altijd meer, en iedere keer zag hij het gezicht van de jonge vrouw, wiens ziel zo kwaad was op hem, met haar kinderen op de achtergrond.
Naarmate de tijd verstreek kreeg hij zeer regelmatig visioenen waarin ze hem een gruwelijke dood beloofde. De man verzekerde mij dat wanneer je als soldaat dagelijks met de dood geconfronteerd wordt, je er niet meer bij stil staat. Dingen als het bovennatuurlijke beschouw je als iets voor oude tantes en flikkers. Maar nu zijn levenseinde naderde begon hij toch bang te worden van wat hij noemde “het meisje in de nacht”.

Hij kwam verschillende keren bij mij, en op het einde moest ik naar het hospitaal gaan om hem te bezoeken. Toen leek hij mij nog meer geëmotioneerd, hij was bleek en uitgemergeld en had een verschrikte starende blik. Hij smeekte mij om hem te verlossen van de geest van het boze meisje dat er nu ook overdag stond en steeds naar hem keek.
Vanuit medisch oogpunt denkt men dat mensen hallucineren onder invloed van de intraveneuze pijnstillers die ze net voor hun dood krijgen toegediend, maar deze man had die visioenen al veel langer gehad.
Hij was ervan overtuigd dat het meisje stond te wachten op zijn stervensmoment en hij wenste dat hij maar gesneuveld was op een ver afgelegen eenzaam slagveld tot meerdere eer en glorie van een of andere politicus, liever nog dan wat hem nu te wachten stond.

Na het weekend ging ik terug naar het hospitaal en zag in het bed een baardige oude man met een vreselijke rokershoest. Aan een voorbijkomende verpleegster vroeg ik waar mijn vriend de soldaat was. Hij was gestorven in de vroege ochtend, zei ze, ze hadden hem gevonden met de lakens geklemd in zijn vuisten en met een bevroren blik van huiveringwekkende angst op zijn gezicht.”


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

RATZINGER : ENGEL OF DUIVEL?

Voorwoord door François De Wit

Lieven Debrouwere vindt dat wij in de vorige Brug paus Benedictus XVI onrecht hebben aangedaan en hij voelde zich geroepen om het voor de arme man op te nemen. Hij schreef een lang artikel, in zijn eigen onnavolgbare logica, die paradoxaal genoeg geen logica is : naarmate de lectuur vordert zien we dat het in feite niet over het gelijk of ongelijk van Ratzinger gaat, maar wel over : inhoud en vorm, zelfkennis, de dubbelganger in ons, Parcival, enz., een echt antroposofisch artikel dus. En daarom drukken we het hieronder af, als een niet ongevaarlijke these geflankeerd door een voorwoord en een nawoord.
In dit voorwoord willen we het alleen even hebben over het beeld van Hitler als antichrist waarmee Debrouwere zijn artikel begint. Dit beeld is in feite het resultaat van de propaganda van de overwinnaars. Net zoals wij na 2000 jaar nog altijd niet geneigd zijn om gunstig te denken over Hannibal en Carthago, vermits hun geschiedenis ons alleen bereikt heeft door de bril van hun vijanden en overwinnaars, zo is het ook niet te verwonderen dat de meeste mensen nog altijd de Hollywoodversie van de Tweede Wereldoorlog geloven.
Om een en ander te relativeren geven wij maar enkele feiten.

Regelmatig worden wij in de media herinnerd aan de "schandalige" wetgeving die in 1935 huwelijken tussen Duitsers en Joden verbood. Op dat ogenblik was het in de meeste staten in de V.S. wettelijk verboden dat blanken met zwarten huwden. Maar hoort men daar ooit iets over ? En waarom niet eigenlijk ?
www.thetruthseeker.co.uk/ :
( These days the Nuremberg Laws are routinely portrayed as imposing outrageous and inhumane discrimination against Jews. But to put this in perspective, it’s worth mentioning two points. First: the Nuremberg Laws ban on marriage between Jews and non-Jews is consistent with the law in Israel today, where such marriages are not permitted, as well as with the prohibition on such marriages as laid out in the Hebrew scriptures. (See, for example: Numbers 25: 6-8; Deuteronomy 7:3; Ezra 9: 12; 10: 10-11; Nehemiah 10: 30; 13: 25.)
Second, in 1935 less than one percent of the population of Germany was Jewish, which meant that the Nuremberg laws ban on marriage between Jews and non-Jews was irrelevant for the vast majority of the country’s population. By contrast, in the United States during the 1930s, most of the American states had laws in place that prohibited marriage between people of different races. Because the portion of the American population that was racially non-majority was much larger than in Germany, the US racial laws impacted a much larger portion of the US population at the time than the Nuremberg laws affected the German population)

Toen Engeland de oorlog verklaarde aan Duitsland na de inval in Polen, reageerde Hitler niet. Hij wilde geen oorlog met Engeland want hij wilde het Britse Rijk waar hij bewondering voor had, niet verzwakken door een oorlog. Een jaar lang gebeurde er niets van Duitse zijde. Het was Churchill die onmiddellijk de burgerbevolking in de Duitse steden liet bombarderen (in naam van vrijheid en democratie - klinkt ondertussen als een bekend recept) om Hitler tot tegenactie te dwingen.
Waarom verklaarde Engeland trouwens de oorlog aan Duitsland wegens de inval in Polen ? Even later bezette de Sovjet-Unie de andere helft van Polen, dat was blijkbaar geen daad van agressie want Engeland zag er geen graten in, er werd toch geen oorlog verklaard aan de Sovjet-Unie.

Rudolf Hess vloog naar Engeland in mei 1941 om over vrede te praten, maar Churchill liet hem opsluiten. Het waren de Londonse bankiers die aanstuurden op een langdurige oorlog. Ze hadden Churchill gered van het bankroet en aan hen moest hij gehoorzamen.

"Duitslands onvergeeflijke misdaad vóór de Tweede Wereldoorlog was haar poging om haar economie los te maken van het wereldhandelssysteem en om een eigen muntsysteem uit te bouwen waardoor het wereldkapitaal geen mogelijkheid meer zou hebben om te profiteren." (Churchill tot Lord Robert Boothby, geciteerd in het voorwoord, 2de Ed. Sydney Rogerson, "Propaganda in the Next War" 2001, orig. 1938.)

"Je moet begrijpen dat deze oorlog niet tegen Hitler of het nationaal-socialisme is, maar tegen de kern van het Duitse volk, dat nu voor eens en voor altijd moet gekraakt worden, of het nu geleid wordt door een Hitler of door een Jezuïetenpriester." ( geciteerd in Emrys Hughes, "Winston Churchill, His Career in War and Peace" p. 145)

Volgens Rudolf Steiner kan een vernieuwende impuls voor de cultuur op aarde alleen uit Midden-Europa komen, en het lijkt er sterk op dat hij niet de enige was die dat wist …


*

*

*

*

*

*

*

*

Lieven Debrouwere :

Het vorige nummer van De Brug – nummer 58 – sneed in zijn eerste artikel een thema aan dat volgens Rudolf Steiner het allerbelangrijkste is van onze tijd: de wederkomst van Christus. Meer in het bijzonder werd gesproken over de mogelijkheid dat de moderne mens deze kapitale gebeurtenis verslaapt, ondanks het feit dat hij nieuwe zielevermogens begint te ontwikkelen waarmee de wedergekomen Christus kan waargenomen worden. Cruciaal voor die ziele-ontwikkeling waren, aldus Rudolf Steiner, de jaren ’30 van de vorige eeuw en dan vooral het jaar 1933. We weten inmiddels allemaal wat dat jaartal betekent: niet de etherische Christus werd toen waargenomen, maar een fysieke Antichrist – Adolf Hitler – die vereerd werd als was hij de Messias zelve. Blijkbaar waren de nieuwe geestelijke waarnemingsvermogens die ontkiemden nog heel kwetsbaar en gemakkelijk te misleiden. Daarom richtte Rudolf Steiner in het begin van de twintigste eeuw de antroposofie op om de moderne mens te helpen zijn nieuwe ‘zintuigen’ zodanig te ontwikkelen dat de wederkomst van Christus niet onopgemerkt zou voorbijgaan. Antroposofen moesten een soort Johannes de Dopers worden: getuigen van het komende Licht.

Maar wie licht zegt, zegt ook duisternis. Rudolf Steiner heeft meermalen gewaarschuwd voor ‘het beest’ dat in diezelfde jaren ‘30 zijn kop zou opsteken. Want Christus was niet de enige die terug zou keren… De taak van de antroposofen bestond er dus in om de komst van Licht én Duisternis aan te kondigen, en om die twee duidelijk van elkaar te onderscheiden zodat ze niet werden verwisseld. Want dàt was precies wat er gebeurde in die beslissende jaren ’30: een Antichrist werd voor Christus gehouden, en zijn Derde Rijk voor het Rijk der Hemelen. We vragen ons vandaag nog altijd af hoe het in ’s hemelsnaam mogelijk was dat het absoluut goede verward werd met het absoluut kwade. Maar we kunnen er niet omheen: de Duitsers – het meest ontwikkelde en vooruitstrevende volk van die tijd – hebben het en masse gedaan. En de antroposofen – die wisten wat er op komst was – hebben het niet kunnen beletten.

Ratzinger: een nieuwe Antichrist?

We zijn inmiddels 75 jaar verder en niemand spreekt nog over de wederkomst van Christus, behalve dan een paar antroposofen, maar die roepen in de woestijn. Als het de bedoeling was van Hitler om zoveel stampei te maken dat de wederkomst van Christus onopgemerkt voorbij ging, dan is hij in zijn opzet geslaagd – en hebben de antroposofen gefaald. Die fout willen ze blijkbaar geen tweede keer maken, want in De Brug 58 waarschuwen ze voor het verschijnen van een nieuwe Antichrist: Joseph Ratzinger, alias paus Benedictus XVI. Hij wordt onomwonden een ‘zwetser’ genoemd, een ‘leugenaar’, iemand die ‘regelrechte onzin’ uitkraamt, de auteur van een ‘antichristelijk boek’, een ‘actieve dienaar van Ahriman’, een ‘rattenvanger van Hamelen’. En omdat beelden zoveel meer zeggen dan woorden, wordt tot slot van dit vernietigende rekwisitoor een foto gepubliceerd die weinig twijfel laat bestaan over het demonische karakter van Ratzinger: we zien een als paus vermomde Mefistofeles wiens ogen louter kwaadaardige listigheid uitstralen. Het is duidelijk: Jan Vermeir, François De Wit en Thomas Meyer – de drie aanklagers van dienst – zijn niet van plan ‘Gods Rottweiler’ (één van de bijnamen van Ratzinger) zomaar zijn gang te laten gaan. Ze willen deze perfide geest ontmaskeren, zodat hij – ik citeer – geen ‘argeloze zielen meer weg kan voeren van hun Thuis’.

Welnu, ik ben zo’n argeloze ziel die zich volgens Vermeir, De Wit & Meyer heeft laten misleiden door de pauselijke rattenvanger. Ja, ik beken: ik ben een fan van Joseph Ratzinger. Binnen bepaalde grenzen natuurlijk, want ik ben ook een fan van Rudolf Steiner. Ik realiseer mij maar al te goed dat er tussen deze twee een serieuze kloof gaapt, een kloof die mij lang geleden al (nog voor ik Steiner leerde kennen) alle belangstelling heeft doen verliezen voor de kerk en haar paus. Als ik vandaag toevallig nog eens kijk naar ‘Het Braambos’, een christelijk tv-programma, dan weet ik meteen weer waarom ik als puber van mijn geloof ben afgevallen – of beter: vaststelde dat ik het nooit had gehad. Nee, moderne christenen, ze doen me de tenen krullen. Toch maken ze me – en daarin verschil ik van veel van mijn generatiegenoten – eerder droef dan kwaad, want ik heb ondanks alles grote bewondering voor de sarcofaag waarin de kerkelijke mummie ligt. Wie zo’n prachtige kist heeft kunnen maken moet bij leven een grote geest zijn geweest, en die geest respekteer ik. Pas toen Johannes Paulus II op bezoek kwam in ons land kreeg dat respekt een flinke deuk. De onverschilligheid die ik sinds mijn puberteit voelde voor alles wat met kerk en geloof te maken had, veranderde voor het eerst in weerzin. Ik herinner me nog de televisiebeelden van de ‘pausmobiel’ die door de straten van Mechelen reed. Alle haren op m’n lichaam gingen overeind staan en er kwam – zonder dat ik wist waarom – een diepe, viscerale afkeer in me op voor de man uit Rome. Die afkeer is nooit verdwenen, integendeel. Ze bereikte een hoogtepunt toen ik de laatste ‘toespraak’ van de vorige paus volgde op tv. Voor het beroemde venster van St.Pieter verscheen een levende dode en toen hij zijn mond opendeed kwam daar enkel een dof, reutelend geluid uit. Dat waren zijn laatste publieke ‘woorden’ en ze leken recht uit de onderwereld te komen. Toen wist ik het zeker: deze blasfemische parodie op het lijden van Christus was het werk van een antichristelijke geest, die de hele christelijke wereld recht in zijn gezicht uitlachte – vanuit het Vaticaan nog wel !

Meer dan eens had ik gehoord en gelezen dat het kwaadaardige brein achter deze Poolse paus de beruchte kardinaal Ratzinger was, de Panzerkardinaal, voormalig nazi, grootinquisiteur, dogmaticus, reactionair – kortom: de incarnatie van alles wat slecht is in de kerk en daarbuiten. Toen uitgerekend hij tot nieuwe paus werd gekozen, dacht ik: nu is het kalf helemaal verdronken! Niet dat ik daar ook maar iets bij voelde, want wat kon mij die hele kerk schelen! Ik was dan ook niet weinig verbaasd toen Joseph Ratzinger voor het eerst op tv verscheen. Ik zag een bescheiden, bijna schuchtere man die kinderlijk blij was met het gejuich van de menigte op het St.Pietersplein. Ofschoon bijna tachtig, zag hij er opvallend kwiek uit met zijn sneeuwwitte haar en zijn donkere pretogen. Ik kon het niet helpen, maar ik vond hem op slag sympathiek. Wat een verschil met zijn voorganger! Niet dat ik er lang bleef bij stilstaan, want nog eens: de hele pausverkiezing liet me in wezen koud. Maar toen iemand me een tijdje later zei dat ik eens iets van Ratzinger moest lezen, want dat hij een heel andere figuur was dan zijn reputatie deed uitschijnen, werd ik nieuwsgierig. Ik ging in de bibliotheek ‘Zout der Aarde’ zoeken, het verslag van een interview met de (toen nog) kardinaal, waarin hij geen enkel onderwerp uit de weg gaat. Ik werd meteen getroffen door de zeldzame combinatie van een scherp analyserend verstand en een warm voelend hart. Hier sprak een rationele geest die oog had voor de moderne problemen, maar tegelijk een onwrikbaar geloof bezat. Ik stelde vast dat vroomheid niet kneuterig hoeft te zijn. Dat vroeg natuurlijk om meer en ik kocht ‘De kern van ons geloof’. Ademloos las ik Ratzingers uiteenzetting over de Drieënheid. Grandioos! Spannend als een thriller. Van de rest van het boek begreep ik niet veel, maar dat kon de pret niet drukken.

Een helder hoofd en een warm hart

Uiteraard las ik daarna ook het pas verschenen Jezusboek dat overal in stapels in de boekhandel lag. Ik moet toegeven dat het me wat ontgoochelde. Als je de boeken van Emil Bock kent, dan laat Ratzinger je echt wel op je honger zitten. Toch werd ik opnieuw getroffen door dat bijzondere vermogen van Ratzinger om niet alleen helder maar ook warm te denken. Het is een feit dat deze grote theoloog inhoudelijk tekort schiet als je hem leest met de antroposofie in je achterhoofd. Maar dat compenseert hij ruimschoots door de vorm van zijn betoog. Ik ben geen theoloog en voel me dus niet in staat om een oordeel te vormen over Ratzingers christologie, maar ik weet één ding: ik krijg een warm gevoel als ik zijn gedachtengang volg, als ik lees hoe hij redeneert. En dat overkomt me niet vaak, wel integendeel. De meeste boeken die ik lees, spreken – in het beste geval – ofwel mijn verstand aan ofwel mijn gevoel, maar nooit beide samen. De boeken van Ratzinger doen dat wel. Ik kan me niet meteen iemand voor de geest halen die zo behoedzaam, zo nauwgezet, zo liefdevol omgaat met de ‘logos’ – als een moeder met haar kind, zeg maar. En als ik die logica volg – wat niet zonder inspanning gaat – dan voel ik me als het ware omhuld door die moederlijke liefde. Toch is Ratzinger een onmiskenbaar ‘mannelijke’ denker. Hij gaat geen problemen uit de weg en neemt duidelijke standpunten in. Er is niks wolligs of sentimenteels aan zijn uiteenzettingen. Een hele opluchting in de katholieke wereld! Ratzinger staat ervoor bekend dat hij niet afwijkt van zijn overtuigingen en er zo nodig vierkant durft voor uit te komen, zoals in zijn Regensburger toespraak. Een hele opluchting in de politiek-correcte wereld! Maar zelfs zijn felste opponenten – de bevrijdingstheologen – geven toe dat hij een faire tegenstander is, een aimabele gesprekspartner, steeds bereid tot dialoog.

Juist dat samengaan van hoofd en hart dwingt respekt af bij vriend en vijand – althans bij die vijand die met Ratzinger de degens durft te kruisen. En zo zijn er, geloof ik, niet al te veel. Des te talrijker zijn de ‘indirekte’ vijanden, degenen die de smerigste roddels over hem verspreiden (zijn ‘nazi-verleden’), die de man spelen zonder zelfs maar aan de bal te denken, en hem zwart maken op een manier die zelfs Yves Leterme te gortig zou vinden. Het is hun achterbakse haatcampagne die Ratzinger heeft opgezadeld met de reputatie de kwade genius van de kerk te zijn, het duistere brein achter de schermen, het monster dat diep verscholen zit in het labyrint van de Romeinse curie. Het was dan ook een dramatisch moment toen deze baarlijke duivel, deze Antichrist in hoogsteigen persoon, uit zijn donkere krochten tevoorschijn kwam. Kardinaal Danneels kon het niet meer aanzien en vluchtte halsoverkop weg uit het Vaticaan. De progressieve wereld keek vol afgrijzen toe. Het uur van de Apocalyps had geslagen, het ‘beest’ uit de afgrond steeg op, het verscheen in mensengedaante voor de camera’s van de hele wereld en … het bleek een oude, beminnelijke, wijze man te zijn.

O jee! Wat nu gedaan? Je kunt als progressieve, weldenkende drakenridder toch niet inhakken op een broze tachtigjarige! Je kunt een witgekuifde grijsaard, met nog iets van het ondeugende kind in zich, toch niet afschilderen als het vleesgeworden kwaad! Danneels begreep dat onmiddellijk en nam gas terug. Laten we eerst maar eens afwachten, zei hij, misschien hebben we te vlug geoordeeld. Hij schaamde zich waarschijnlijk, want hij had zich niet bepaald christelijk gedragen. Hoe anders was de houding van Ratzinger! Nam hij wraak op zijn vijanden, die hem zolang gedemoniseerd hadden? Maakte hij gebruik van zijn pas verworven macht om zijn gram te halen? Ontpopte hij zich tot de ware heerser van Rome? Niets van dat alles. Hij had nooit gereageerd op de karaktermoord waar hij het slachtoffer van was, en dat deed hij ook nu niet. Hij bleef gewoon zijn bescheiden, introverte zelf: een rustige man die veel liever in zijn studeerkamer had gezeten dan op de pauselijke troon. Hij deed in eerste instantie … niets. Geen grote gebaren, geen grote verklaringen, geen grote veranderingen, geen grote reizen. Wat een verschil met zijn voorganger, de theatrale, mediageile Woytila! Wat een verschil ook met zijn vijanden!

Mea culpa, mea maxima culpa

Hoe ‘heilig’ de verontwaardiging van die vijanden is, illustreert het krantenartikel dat in De Brug 58 wordt geciteerd en waarin een oude Italiaanse priester de dure vakantie – 1 miljoen euro – van de paus aanklaagt. Hoe kun je, schrijft de brave man in een open brief aan Benedictus XVI, nog in de spiegel kijken als je weet dat Christus, die je op aarde hoort te vertegenwoordigen, geen steen had om zijn hoofd op te rusten? Hoe kun je zoveel geld uitgeven voor een vakantie als zoveel mensen zich niet eens een vakantie kunnen veroorloven? Het zijn pertinente vragen die recht uit het hart lijken te komen van iemand die onder de armen leeft en zich niet langer herkent in zijn kerkvader. Maar er schuilt een addertje onder het gras. Hier spreekt een oude priester, iemand die verschillende pausen heeft meegemaakt. Ik vraag me af: zou hij bij de vorige pausen ook geklaagd hebben over hun dure hofhouding? Zou hij ook de geldverslindende reizen van de vorige paus aangeklaagd hebben? Of wordt zijn kritiek op deze paus door iets anders ingegeven?

Armando Trevizio publiceert zijn open brief in een linkse krant en staat bekend om zijn engagement voor de armen. Maar het zijn juist de linkse jongens die Ratzinger op hun weg hebben gevonden. Zijn weigering om van de katholieke kerk een rode kerk te maken en van Jezus een sociaal werker, heeft bij hen veel kwaad bloed gezet, en we mogen aannemen dat ook Armando Trevizio de nieuwe paus weinig genegen is. Dat blijkt dan ook. In zijn open brief rept hij namelijk met geen woord over de ware reden voor die buitensporig dure vakantie van de paus. Iedereen weet nochtans dat de fanatieke moslims Ratzinger maar wat graag een kopje kleiner willen maken sinds zijn Regensburger-toespraak. De man kan gewoon de deur niet meer uit zonder zware – en dure – veiligheidsmaatregelen. Onze warmvoelende oude priester doet echter alsof er niks aan de hand is, alsof de paus tijdens zijn vakantie gewoon langs het strand kan gaan wandelen. Hij zegt dus eigenlijk: beste paus, waarom laat u zich niet gewoon de keel oversnijden? Waarom verzet u zich tegen uw vijanden? Dat deed Christus toch ook niet? Die onderliggende boodschap is des te perverser omdat Trevisio, als Ratzinger inderdaad vermoord zou worden, hoogstwaarschijnlijk zou zeggen: beste paus, u beseft toch dat u dit zelf hebt uitgelokt met uw beledigingen aan het adres van de moslims! U had maar thuis moeten blijven, dan was dit allemaal niet gebeurd! Want dat is de klassieke reaktie van de linkse wereld op elke moslimagressie: het is onze eigen schuld, we hebben het zelf gezocht. Met ‘wij’ bedoelen ze natuurlijk de anderen, de ‘rechtsen’ zoals Ratzinger, die weigeren om van Christus een gewone, sociaalvoelende man te maken die zich bekommert om het lot van de armen – iemand zoals zijzelf dus, iemand zoals Armando Trevisio.

Als Ratzinger werkelijk christen wil zijn, aldus Trevisio, dan moet hij zich maar aan het kruis laten nagelen. Als hij daarentegen in leven wil blijven, dan moet hij ophouden Jezus te vergoddelijken en daarmee aanstoot te geven bij alle mensen van goede wil. Dat is de echte boodschap van onze ‘eenvoudige priester’. Waar hij werkelijk over struikelt – en de hele linkse, progressieve wereld mét hem – is de christelijke overtuiging van Ratzinger. Na de vorige paus, voor wie het christen-zijn één grote zelfvergoddelijkende one-man-show was die eindigde met een groteske parodie op het lijden van Christus, is er nu opeens een paus die het christendom ernstig neemt en volhoudt dat God werkelijk mens is geworden. En dat kunnen Armando Trevisio en de zijnen niet hebben. Door hun pijlen op Ratzinger te richten keren ze zich in wezen tegen het christendom, en ze doen dat … in naam van het christendom. Zonder het met zoveel woorden te zeggen afficheren ze zichzelf als de ‘echte’ christenen, als degenen die het christendom in de praktijk brengen en zich engageren voor de armen. Dat ze daarvoor Christus moeten reduceren tot Jezus, een welzijnswerker met het hart op de rechte plaats, is voor hen geen probleem. Integendeel, het is de voorwaarde om echt christen te kunnen zijn. Het echte probleem ligt voor hen in de ‘andere’ christenen, degenen die ondanks alle praktische noden in de wereld koppig blijven vasthouden aan die wereldvreemde theorie over het God-zijn van Jezus. In de ivoren toren van hun studeerkamer zitten ze na te denken over de Zoon van God, niet beseffend hoeveel ergernis ze daarmee veroorzaken bij de armen der wereld, die bovendien vaak moslim zijn en dus wel in de menselijkheid van Jezus geloven maar niet in zijn goddelijkheid.

Daarmee zitten we midden in de controverse die Joseph Ratzinger nu blijkbaar ook in de antroposofische wereld oproept. Alleen wordt het wel behoorlijk verwarrend, want terwijl de progressieven Ratzingers bloed wel kunnen drinken omdat hij halsstarrig weigert Christus tot Jezus te reduceren, lusten Jan Vermeir & co hem rauw omdat hij … Christus tot Jezus zou reduceren. Daarbij doen ze ook nog eens beroep op iemand als Armando Trevisio die zelf Christus tot Jezus wil reduceren, waardoor de verwarring kompleet wordt. Want hoe zit het nu eigenlijk? Is Ratzinger een demonische figuur die achter een onschuldig uiterlijk een uiterst sluwe geest verbergt? Of is hij juist een zeldzaam christelijke figuur die hoofd en hart, rede en geloof, Christus en Jezus opnieuw met elkaar wil verbinden, en daardoor voor iedereen een steen des aanstoots wordt? Is deze Duitser, deze voormalige Hitlerjongen, een trawant van de Antichrist, die achter de schermen zijn eigen komst heeft voorbereid en nu het christendom de doodsteek komt geven?
Of is deze minzame en bescheiden man, die altijd in de schaduw is gebleven van zijn volstrekte tegenpool (sic), de Poolse geweldenaar met zijn allures van een Romeinse Keizer, misschien de laatste echte christen? Moeten we ons laten ontwapenen door zijn kinderlijke uitstraling, of moeten we ons juist wapenen tegen zijn ‘kwade oog’? Kortom: is de nieuwe paus – de allerlaatste volgens Nostradamus – een engel of een duivel?

Engel of duivel?

Hoe lossen we dat raadsel op? Hoe maken we onderscheid tussen engel en duivel, tussen christelijk en antichristelijk? Hoe kom ik er bijvoorbeeld achter of ik een argeloze ziel ben die door de Beierse Rattenvanger om de tuin wordt geleid, dan wel of de voltallige redaktie van De Brug in handen van de Antichrist is gevallen? Mijn hart heeft zich al duidelijk uitgesproken voor Ratzinger, maar gevoelens zijn natuurlijk geen afdoende maatstaf. Ik moet bijvoorbeeld toegeven dat ik altijd sympathie voel voor mensen die door iedereen op hun kop worden gezeten, zeker als blijkt dat ze daar nauwelijks aanleiding toe geven en dat hun vijanden zich hysterisch gedragen. Ik moet ook toegeven dat ik er een zeker plezier in vind om contrarie te doen en de zelfgenoegzame goegemeente wat uit te dagen, zeker als ze zichzelf sociaalvoelend, progressief of antroposofisch noemt. Ik breng met andere woorden graag wat leven in de brouwerij, als u begrijpt wat ik bedoel. Met die subjektieve gevoelsfaktoren moet ik rekening houden, dat wil zeggen: ik moet ze toetsen aan het objektieve verstand. En dat ontsteekt op zijn beurt zijn licht aan le choc des idées. Ik moet dus luisteren naar de argumenten van Jan Vermeir, François De Wit en Thomas Meyer, drie eminente denkers die ik alleen al daarom waardeer omdat ze antroposoof zijn en dat niet onder stoelen of banken steken. Ik ga graag met hen in de clinch en hoop van hen hetzelfde. De waarheid kan er alleen maar goed bij varen. De brokken ruimen we nadien op.

Voor ik inga op de argumenten die hoofdaanklager Jan Vermeir aanvoert, wil ik eerst even iets kwijt over de toon van zijn betoog. Ik ken Jan uit zijn (andere) artikels als een nuchter en degelijk denker die zijn onderwerp eerst grondig bestudeert en er vervolgens een gedegen uiteenzetting over schrijft waar je een huis kunt op bouwen. Ik denk met name aan De Brug 49 waarin hij (op pagina 9) niemand minder dan Emil Bock op even zakelijke als overtuigende wijze corrigeert omdat hij … twee geesten door elkaar haalt: Ahriman en Sorat. Je moet het maar doen. Diezelfde accurate en gedegen Jan Vermeir herken ik echter nauwelijks meer als hij het over Ratzinger heeft. Al na vijf regels trekt hij van leer: ‘Benedictus komt eigenlijk nooit tot de kern van de zaak, en wil hij iets bewijzen, dan doet hij dat, om het met de woorden van Steiner te zeggen, zoals iemand die op de vraag vanwaar de armoede komt, antwoordt dat armoede van ‘pauvreté’ komt. Kortom, dit boek bevat eigenlijk niet veel meer dan een beetje zwetserij.’ Nou moe! Na zo’n frontale aanval, verwacht ik duidelijke voorbeelden en stevige argumenten. Maar daar moet ik nog even op wachten, want Jan heeft nog meer op zijn lever. Waarom heeft Ratzinger dat boek geschreven, vraagt hij zich af. Heeft hij niks beters te doen dan mensen lastig te vallen met zijn ‘persoonlijke zoeken’? Moet hij bijvoorbeeld niet af en toe eens een encycliek schrijven, zoals het een paus betaamt? Het is Jan blijkbaar ontgaan dat Ratzinger inmiddels al twee encyclieken geschreven heeft en dus keurig zijn pauselijke plichten vervult. Ik zie trouwens niet in waarom een paus geen boeken meer zou mogen schrijven, zeker als hij er uitdrukkelijk bij zegt dat iedereen vrij is om hem tegen te spreken. Of denkt Jan wellicht dat het een valstrik is die uitgezet wordt om argeloze zielen voor de inquisitie te kunnen slepen? Gelukkig breekt nu even wat zon door in zijn wantrouwen: het boek heeft ook een positieve kant, het geeft Jan de gelegenheid om Ratzinger eens te konfronteren met Steiner. Maar deze positieve noot is van korte duur. Benediktus wringt zich volgens Jan ‘in allerlei geleerde bochten om zijn gelijk te halen’. En meteen daarna volgt het verdict: Ratzinger is een leugenaar! Dat is des te erger omdat – steeds volgens Jan – talloze miljoenen (!) mensen dit boek gelezen hebben of nog zullen lezen, en daardoor in handen van Ahriman vallen.

Is dit de taal van een nuchtere, bezonnen antroposoof op leeftijd? Me dunkt van niet. Dit zijn de woorden van iemand die in zijn wiek is geschoten en zonder nadenken zwaar uithaalt. Want van iemand die Ratzinger eerst een ‘uitgelezen exegeet’ noemt en vervolgens zegt dat hij zich ‘in allerlei bochten wringt om zijn gelijk te halen’, kun je bezwaarlijk beweren dat hij goed nagedacht heeft. Nee, in zijn korte inleiding doet Jan Vermeir niets anders dan oordelen en veroordelen, met de botte bijl en zonder enige terughouding. Goed, denk je dan, dit mag dan wel geen beschaafde kritiek zijn, maar daarom is ze nog niet verkeerd. En als ze juist is, dan is de bijbelse toorn terecht. Want als Ahriman plaatsneemt op de pauselijke troon en een antichristelijk boek schrijft over Jezus van Nazareth, dan moet de heilige verontwaardiging het overnemen van de redelijkheid, anders wordt die redelijkheid lafheid. En dat kunnen antroposofen zich, met de incarnatie van Ahriman in het verschiet, niet permitteren. Alles hangt er dus vanaf of Vermeir & co gelijk hebben, en verontwaardiging alleen is niet voldoende om dat gelijk te staven.

Een leugenachtig rekwisitoor

Wat wordt Ratzinger nu precies ten laste gelegd? Volgens Jan Vermeir ‘vertrekt hij vanuit een onwaar standpunt, namelijk dat Jezus reeds vanaf zijn geboorte de Zoon van God was.’ Daarmee zit Ratzinger op het verkeerde spoor en kan hij nooit enig inzicht krijgen in de Jordaandoop, noch iets te weten komen over het ware leven van Christus. Probeert hij de zaak toch uit te leggen, dan verkondigt hij leugens. Thomas Meyer gaat nog een stapje verder: volgens hem doet Ratzinger het opzettelijk en is zijn Jezusboek een doelbewuste poging om Christus te reduceren tot Jezus. Het is niet geschreven om inzicht te verschaffen in de drie Christusjaren, maar om ze ‘voor het bewustzijn van de lezer uit te wissen’. De aanklacht luidt dus: Ratzinger wil de moderne mens blind maken voor Christus. Hij is bijgevolg een antichristelijke geest, en dan nog wel één die zich voordoet als de plaatsvervanger van Christus. Je zou voor minder in heilige toorn ontsteken: iemand die voorgeeft de waarheid over Christus in pacht te hebben, verspreidt leugens! Gelukkig zijn er nog de antroposofen! Zij zijn in het bezit van de echte waarheid over Christus, en aan de hand daarvan ontmaskeren zij de leugens van Ratzinger. Tenminste, zo lijkt het. Want als ik hun aanklacht wat aandachtiger lees, blijkt het een … leugen te zijn!

In het Woord Vooraf van zijn boek legt Ratzinger omstandig (13 pagina’s lang) uit dat het zijn opzet is om Jezus, die door de moderne theologie gereduceerd is tot ‘de eenvoudige man uit Nazareth’, weer te verbinden met Christus. Want Jezus, schrijft hij, valt alleen te begrijpen vanuit Gods mysterie. Als louter historisch-menselijke figuur verliest hij zijn zinvolheid en logische samenhang. Dat is Ratzingers stellige overtuiging, die hij ook uitvoerig toelicht in ‘De Kern van ons Geloof’, waar hij zelfs spreekt over ‘de Heer van het heelal, van de hele kosmos’ (p. 153). Het is dezelfde overtuiging die hem het been stijf heeft doen houden in zijn conflict met de bevrijdingstheologen, die van Christus een soort socialist willen maken. En uitgerekend deze man, die zich door dit vastberaden vasthouden aan de eenheid van Jezus en Christus de banbliksems van de hele linkse, progressieve wereld op de hals heeft gehaald, wordt nu door een paar antroposofen met alle zonden Israëls beladen omdat hij … het tegenovergestelde zou doen!

Ik weet echt niet wat ik daarvan moet denken. Eén ding is zeker: ik moet mijn best doen om niet op mijn beurt verontwaardigd te worden en Jan Vermeir & co leugenaars te noemen. Want je mag toch verwachten dat ze dat Woord Vooraf hebben gelezen waarin Ratzinger zich uitdrukkelijk verzet tegen de reductie van Christus tot Jezus! Wat bezielt deze mensen eigenlijk? Waarom gaan ze zo heftig tekeer? Volgens hun eigen woorden: om de waarheid aan het licht te brengen. Maar doe je dat door zelf te liegen? Doe je dat door te schelden en te beschuldigen? Doe je dat door met citaten van Steiner te zwaaien? Ik heb daar – om het zacht uit te drukken – mijn twijfels over. Je bestrijdt de Antichrist niet door antichristelijk te werk te gaan. Integendeel, zo wek je de indruk één van zijn handlangers te zijn. Ik begin dan ook te vermoeden dat wat Vermeir, De Wit & Meyer zo ‘des duivels’ maakt, niet de antichristelijke maar juist de christelijke houding van Ratzinger is. En dat brengt me tot de – voorlopige – conclusie dat ons advokatenkantoor zelf in de val is getrapt waar het andere antroposofen voor wilde waarschuwen: ze hebben Christus en de Antichrist verwisseld, ze beweren de Antichrist te bestrijden, maar doen net het omgekeerde.

Voorwaar een drieste conclusie! Ze heeft echter wel één voordeel: ik geloof nooit dat Vermeir, De Wit & Meyer dit opzettelijk gedaan hebben. Dat is me een brug te ver. Ik ben ervan overtuigd dat ze het goed bedoelen, dat ze opkomen voor Christus en het kwaad willen bestrijden. Net als ikzelf trouwens, en net als Ratzinger. Maar zoals het wel meer gebeurt, komen die goedbedoelende drakenridders lijnrecht tegenover elkaar te staan en beschouwen ze hun collega’s drakenridder als de grootste vijand. Het is een klassiek verschijnsel: de vijandschap tussen mensen is groter naarmate de verschillen kleiner zijn. Moslims en christenen zijn vreemden voor elkaar en laten elkaar dan ook min of meer met rust. Maar soennieten en sjiieten vechten in Irak een bloedige broederstrijd uit, en nog niet zolang geleden deden protestanten en katholieken hetzelfde in Ierland. Zelf voer ik mijn hevigste discussies met mensen die net zo denken als ik. Achteraf kom ik vaak tot de conclusie: verrek, eigenlijk hebben we ruzie gemaakt omdat we het met elkaar eens zijn! Het lijkt wel of een mens niets liever wil dan dat alle Menschen werden Brüder, maar wanneer hij die broederschap eindelijk gaat bereiken, verbreekt hij ze zelf weer. Hij begint dan ruzie te maken over een kleinigheid, een voetnoot, een laatste klein detail. Alsof de duivel ermee gemoeid is!

Een broedertwist

Als ik lees hoe Jan Vermeir tekeer gaat tegen Ratzinger, dan herken ik daarin het begin van zo’n broedertwist. Want Ratzinger en de antroposofie hebben veel meer met elkaar gemeen dan ze van elkaar verschillen. Ik heb me bij het lezen van Ratzinger zelfs meer dan eens afgevraagd: hoe komt het toch dat deze man geen antroposoof is, hij staat er zo dicht bij! Niet alleen door wat hij zegt, maar ook door hoe hij het zegt, en misschien nog het meest door hoe hij is. Soms verzucht ik: waren er maar meer antroposofen zoals hij! Want vergeleken met Ratzinger komen veel antroposofen mij voor als een stelletje barbaren. Ik kon dan ook niet anders dan instemmend knikken toen ik onlangs in een interview met Christine Gruwez las hoe een delegatie antroposofen door de Dalaï Lama op hun nummer was gezet wegens hun grofheid en aanmatiging, ook al gingen die verborgen onder goede manieren. Maar daar had de Tibetaan met zijn verfijnde Oosterse bewustzijn meteen doorheen gekeken. Het was pijnlijk, moest Christine Gruwez toegeven. Een zelfde pijnlijke beschaming voelde ik toen ik las hoe onbehouwen en aanmatigend Jan Vermeir zich gedroeg tegenover de verfijnde en nobele geest die Ratzinger is. Wacht, snoof ik strijdlustig, ik zal deze onverlaat eens mores leren!

Gelukkig keek ik net op dat moment in de spiegel. Kijk eens aan, dacht ik, een barbaar die een andere barbaar te lijf wil gaan! Ik voelde inderdaad dezelfde ‘barbaarsheid’ in me opkomen waaraan ik me geërgerd had bij het lezen van Jan Vermeirs artikel. Ik stond met andere woorden op het punt hem te … imiteren. En was dat niet precies wat ook hij had gedaan? Had hij op de ‘leugens’ van Ratzinger niet gereageerd door … zelf te liegen? En had Ratzinger op zijn beurt niet gereageerd op degenen die Christus tot Jezus wilden reduceren door … zelf Christus tot Jezus te reduceren (althans volgens Jan Vermeir)? Ik dreigde dus de volgende schakel te worden in een kettingreaktie van onbewuste nabootsingen. Daardoor kwam ik voor de keuze te staan: ofwel gaf ik me over aan dat nabootsingsgedrag en veroorzaakte ik een broedertwist, ofwel ging ik de strijd uit de weg en dacht: ach ja, die antroposofen! Want ik lag echt niet wakker van deze (zoveelste) aanval op Ratzinger. Ik moest met andere woorden kiezen tussen onverschilligheid en broedertwist. Op het moment dat ik me van die keuze bewust werd, begreep ik dat de waarheid in het midden ligt. En ik besloot van de gelegenheid gebruik te maken om op zoek te gaan naar dat midden. Misschien kon ik er zo achter komen hoe een broedertwist ontstaat en eventueel voorkomen kan worden.

Wat stak in mijn geval het vuur aan de lont? Dat was niet de inhoud van Jan Vermeirs artikel, want daar ben ik het mee eens. Ik zie als antroposoof ook wel dat in Ratzingers Jezusboek de ‘kosmische’ Christus ontbreekt. Ratzinger wil Jezus weliswaar weer verbinden met Christus, maar zijn Christus is zo abstract en levenloos, dat de klemtoon toch weer op Jezus komt te liggen. Wat dat betreft heeft Jan Vermeir dus gelijk. Waar ik echter over struikel is de manier waarop hij dat gelijk wil halen. Hij neemt de verdediging van Christus op zich, maar doet dat op zo’n onchristelijke manier, dat de Antichrist zich geen betere medestander had kunnen wensen. Voltaire wist het al: de beste manier om je tegenstander te bestrijden, is door zijn zaak met de verkeerde middelen te verdedigen. En dat is precies wat Jan Vermeir doet: hij verdedigt Christus met onchristelijke middelen. Hij doet met andere woorden hetzelfde als Ratzinger, met dat verschil dat bij hem de vorm onchristelijk is en bij Ratzinger de inhoud. Maar beiden hebben ze de – onchristelijke – discrepantie tussen vorm en inhoud gemeen. Het is die discrepantie die Jan Vermeir – onbewust – bij Ratzinger herkent en waarop hij zo fel reageert. Hij kijkt in een spiegel en hij weet het niet.

Jezus en Christus

Dit onbewuste ‘spiegelen’ is volgens mij de bron van alle broedertwisten: je herkent jezelf in de ander en je beseft het niet. Je voelt de verwantschap en dat maakt de verschillen zo pijnlijk. Er is een belofte van harmonie maar het fundamentele verschil dringt niet tot je bewustzijn door. Als Jan Vermeir onderscheid had gemaakt tussen vorm en inhoud bij Ratzinger, dan zou hij dat ook bij zichzelf hebben gedaan. Hij zou dan vastgesteld hebben dat zowel Ratzinger als hijzelf aan hetzelfde euvel lijden, namelijk de discrepantie tussen inhoud en vorm. En in plaats van een broedertwist te beginnen, zou hij Ratzinger misschien de hand hebben gereikt in een poging om diens christelijke vorm te verbinden met zijn eigen christelijke inhoud. Want dat is wat christenen horen te doen, daarmee begint de navolging van Christus. Wat deed Christus immers anders dan een vorm verbinden met een inhoud? Hij goot zijn eigen goddelijke ‘inhoud’ in de menselijke ‘vorm’ die Jezus was. Die verbinding vormt de kern van het christendom en 2000 jaar lang al probeert men ze te begrijpen en na te volgen. Alle interne discussies, ruzies en conflicten gaan over de relatie tussen Jezus en Christus. Ze verdelen de christenheid telkens weer in ‘Jezusaanhangers’ en ‘Christusaanhangers’, in christenen die de nadruk leggen op de menselijke Jezus(vorm) en christenen die de nadruk leggen op de goddelijke Christus(inhoud).

Wat Ratzinger en Vermeir met elkaar gemeen hebben is hun streven om Jezus en Christus met elkaar te verbinden. Maar de een doet dat vanuit een Jezus-standpunt en de ander doet het vanuit een Christus-standpunt. Ratzinger beroept zich op de theologische traditie, die met behulp van het menselijk verstand probeert God te doorgronden. Vermeir beroept zich op Rudolf Steiner, die met behulp van zijn helderziende vermogens de aarde ‘kosmisch’ benadert. Je zou kunnen zeggen: Ratzinger kijkt (zoals Jezus) van op de aarde omhoog, en Vermeir kijkt (zoals Christus) vanuit de hemel omlaag. Ze zoeken dus elkaar, maar ze beseffen het niet. Ze zien niet dat de ander hun ‘ontbrekende helft’ is. Ratzinger ziet niet dat de kerk de inzichten van de antroposofie nodig heeft om niet ten gronde te gaan, en Vermeir ziet niet dat de antroposofie de menselijke kwaliteiten van Ratzinger nodig heeft om echt christelijk te kunnen zijn. In plaats daarvan zien ze elkaar als gezworen vijanden. Verre van de kloof te overbruggen die hem van Ratzinger scheidt, maakt Jan Vermeir ze alleen maar groter – en ironisch genoeg doet hij dat in een tijdschrift dat De Brug heet.

Het klopt natuurlijk niet dat Jezus de ‘ontbrekende helft’ van Christus was, en dat deze laatste naar de aarde afdaalde om ‘heel’ te worden. Christus kwam niet op aarde om zelf heel te worden, maar om de mens heel te maken. Het was de mens die ‘verdeeld’ was en Christus offerde zichzelf op om hem te ‘verenigen’. Dat offer begon tijdens de doop in de Jordaan, toen Christus neerdaalde in Jezus en aldus de kloof tussen mens en geestelijke wereld overbrugde. Maar aan dat (goddelijke) offer ging een ander (menselijk) offer vooraf. Christus kon de kloof tussen hemel en aarde maar overbruggen, nadat er op aarde eerst een andere kloof overbrugd was, namelijk die tussen de twee Jezuskinderen. Het onderscheid tussen de Jezus uit het Mattheus-evangelie en de Jezus uit het Lucas-evangelie was de uitdrukking van de menselijke verdeeldheid, van het ‘menselijk gebrek’. Het was de aardse afspiegeling van de kloof tussen mens en geestelijke wereld, en eerst moest die aardse kloof overbrugd worden vóór de kosmische breuk hersteld kon worden. De eenwording van de twee Jezuskinderen (tijdens het bezoek aan de tempel) was dus de voorwaarde voor de menswording van Christus. De twee ‘broers’ (want zo groeiden ze op) moesten één worden voordat Jezus en Christus zich konden verenigen.

.

De twee Jezuskinderen

Vlak vóór Christus de aarde betrad en haar bevruchtte met zijn wezen, bracht hij dus de twee Jezusbroers bij elkaar – een beetje zoals een incarnerend kind zijn ouders bij elkaar brengt. De oudste (‘vaderlijke’) broer, was een ‘Christusaanhanger’. Het ‘ik’ dat in hem leefde, vereerde al sinds het begin der tijden de voorchristelijke, nog niet geïncarneerde Christus. De jongste (‘moederlijke’) broer zou je een ‘Jezusaanhanger’ kunnen noemen, want zijn ‘ik’ was voor het eerst op aarde en kwam ogen te kort voor de menselijke wereld waarin het terecht was gekomen. Groter tegenstelling dan tussen deze twee zielen is niet denkbaar, en de laatste ‘voorchristelijke’ daad van Christus bestond erin om deze tegenstelling te overbruggen. Pas daarna kon hij zelf op aarde komen en Jezus Christus worden. De relatie tussen de twee Jezuskinderen is – na de menswording van Christus zelf – het grootste oerbeeld dat de mensheid bezit. Wonderlijk genoeg werd dit oerbeeld, hoewel het onmiskenbaar in de twee bijbelse geboorteverhalen is neergelegd, pas 2000 jaar na dato door Rudolf Steiner aan het licht gebracht. Blijkbaar is de mensheid pas nu rijp genoeg om het te kunnen opnemen. Maar er was wel een nieuwe ‘Johannes De Doper’ nodig om haar daar attent op te maken.

De geschiedenis heeft zich in de twintigste eeuw dus herhaald. Opnieuw was er ‘een roepende in de woestijn’ die de komst van Christus aankondigde, en opnieuw bracht Christus vlak vóór zijn komst twee ‘Jezuskinderen’ samen. Alleen waren het dit keer geen twee individuele zielen die samen in een gezin opgroeiden, maar twee groepen van zielen die samen de antroposofische beweging vormden: de zogenaamde oude en jonge zielen. Deze twee ‘soorten’ antroposofen verhielden – en verhouden – zich inderdaad tot elkaar zoals de oudere Jezus (uit het Mattheusevangelie) tot de jongere Jezus (uit het Lucasevangelie). Ze staan ook bekend als de koningen en de herders, of de Christuszoekers en de Michaëldienaars. In de karmavoordrachten die Rudolf Steiner aan het eind van zijn leven hield, heeft hij uitvoerig gesproken over de ‘tweeledigheid’ van de antroposofische beweging. Hij verwachtte van iedere antroposoof dat hij wist tot welke zielengroep hij behoorde, en hechtte aan de relatie tussen beide groepen het allergrootste belang. Van de samenwerking tussen hun leidende figuren – de zogenaamde platonici en aristotelici – hing volgens hem niets minder dan het voortbestaan van de beschaving af. Hij verbond er zelfs een deadline aan: het eind van de twintigste eeuw. Dan moesten beide groepen zodanig samenwerken dat de antroposofie een hoogtepunt bereikte, anders zou de moderne beschaving ten gronde gaan.

Ik geloof niet dat het mogelijk is grotere nadruk te leggen op een onderwerp dan Rudolf Steiner hier doet. Die nadruk wordt begrijpelijk wanneer we beide groepen van antroposofische zielen zien als de geestelijke erfgenamen van de twee Jezuskinderen. Zoals de ‘samenwerking’ tussen beide kinderen voorwaarde was voor de incarnatie van Christus, zo is de samenwerking tussen beide antroposofische zielengroepen voorwaarde voor de incarnatie van de antroposofie. Er is natuurlijk een belangrijk verschil tussen beide samenwerkingen: de eerste vond plaats vóór de menswording van Christus, de tweede diende erna plaats te vinden. De vereniging van beide Jezuskinderen werd van bovenaf geleid, door de nog niet geïncarneerde Christus. Van vrije wil was er, zeker bij het jongste kind, nog geen sprake. Vandaag staan de zaken er heel anders voor. Beide antroposofische zielengroepen worden van binnenuit door Christus geïnspireerd. Het is die (onbewuste) inspiratie die hen samenbrengt in de antroposofische beweging. Maar of ze binnen die vereniging tot een vruchtbare samenwerking komen, hangt volledig van henzelf af. Christus heeft zich door zijn menswording van koning tot knecht gemaakt, en dat houdt in dat hij niets doet zonder dat de mens het wil. De samenwerking tussen oude en jonge zielen dient dus uit vrije wil – en bijgevolg bewust – te geschieden. Het spreekt vanzelf dat zoiets onmogelijk is als antroposofen niet weten tot welke zielengroep ze behoren.

.

Oude en jonge zielen: een antroposofisch taboe

Nu ben ik de afgelopen 25 jaar nog nooit een antroposoof tegengekomen die me begroette met de woorden: ik ben een oude ziel, en wat ben jij? Als ik van mijn kant antroposofen vraag naar hun ziele-aard, dan kijken ze me verbaasd aan. Of ze reageren kregelig. Ofwel is het de eerste keer dat ze iets horen over het bestaan van oude en jonge zielen, ofwel willen ze er niets over horen. Een gesprek over dit onderwerp blijkt geen voor de hand liggende zaak te zijn. Dat wordt wellicht nergens beter door geïllustreerd dan door het feit dat er in de hele twintigste eeuw maar één boek verschenen is over dit onderwerp: het overigens onvolprezen Christussücher und Michaeldiener van Hans Peter van Manen. Om maar te zeggen dat de kwestie van de twee zielengroepen nauwelijks leeft in de antroposofische wereld. Meer zelfs, ik kan me niet van de indruk ontdoen dat er een taboe op rust. Dat mocht ik op 27 december van vorig jaar nog maar eens ondervinden toen Bruno Skerath een voordracht hield over … oude en jonge zielen. ‘Tot welke stroming behoor ik nu eigenlijk?’ luidde de titel. Toen ik de aankondiging las, dacht ik: aha, zou dan toch iemand de moed hebben dit hete hangijzer aan te pakken? Het bleek ijdele hoop. Bruno Skerath presteerde het om twee uur lang te spreken zonder met één woord te reppen over de relatie tussen beide groepen. Zijn (kerst)boodschap was kort en krachtig: we moeten ons niet bezighouden met die twee groepen, we moeten ons richten op de eenheid. En voor degenen die het niet mochten begrepen hebben, werd de voordracht afgesloten met de mededeling dat er over de inhoud niet zou gediscussieerd worden.

Het is slechts één voorbeeld van de inspanningen die antroposofen zich getroosten om dit onderwerp te negeren, te relativeren en te minimaliseren. Hun houding staat zodanig haaks op wat Steiner van hen verwachtte, dat je je afvraagt wat hier aan de hand is. Het lijkt wel of ze ervan uitgaan dat spreken over oude en jonge zielen onvermijdelijk tot een broedertwist zal leiden. Wie zo’n antroposofische broedertwist al eens heeft zien escaleren, kan die angst begrijpen, want het is niet iets dat je een tweede keer zou willen meemaken. Maar de vraag is niet of zo’n broedertwist vermeden moet worden – daar is iedereen het over eens – de vraag is hoe je dat doet. Doe je dat door het verschil tussen oude en jonge zielen te negeren en de blik te richten op wat antroposofen gemeen hebben, of doe je dat juist door de verschillen te bestuderen en er rekening mee te houden? Hoe fundamenteel dat dilemma is, blijkt uit het feit dat de hele moderne wereld er vandaag mee gekonfronteerd wordt. Niets is momenteel actueler dan de vraag: moeten we ons concentreren op de verschillen tussen mensen(groepen) of moeten we dat juist vermijden? Moeten we bijvoorbeeld spreken over autochtonen en allochtonen, of leidt dat alleen maar tot discriminatie? Moeten we spreken over Vlamingen en Walen, of moeten we ze allebei Belgen noemen? Moeten we onderscheid maken tussen Vlaamse en Marokkaanse jongeren, of spreken we beter over jongeren tout court? Enzovoort, enzovoort.

Het is duidelijk dat de moderne wereld – net als de antroposofische – gekozen heeft voor het tweede: ze wil de verschillen negeren, liever dan ze te benoemen. Ze wil, naar eigen zeggen, verzoenen in plaats van verdelen. In tegenstelling tot de islam – die vooral de verschillen tussen moslims en Westerlingen accentueert – legt het moderne Westen de klemtoon op de overeenkomsten (de multiculturele samenleving). Het geeft er de voorkeur aan geen onderscheid te maken tussen mensen(groepen) en is zelfs bereid daar een soort kruistocht van te maken, in naam van de gelijkheid en de verdraagzaamheid. Maar verre van de verschillen tussen de etnische, culturele of taalgemeenschappen te verkleinen, maakt deze ‘verzoenende’ houding ze alleen maar groter. Hoe meer toegevingen het Westen doet aan de moslims, hoe meer eisen ze gaan stellen. Hoe meer er gestreefd wordt naar integratie, hoe meer hoofddoeken er verschijnen. Precies hetzelfde zien we gebeuren tussen Vlamingen en Walen. De verschillen tussen beide gemeenschappen zijn in naam van de Belgische eendracht altijd onder de mat geveegd, maar vandaag dreigen ze het land radicaal in twee te splitsen. De Vlaamse toegevingen hebben het Waalse ‘non’ niet verzacht maar juist harder en onverzoenlijker gemaakt. Alle verzoeningspogingen ten spijt is het water tussen beide bevolkingsgroepen alleen maar dieper geworden. En de Belgische situatie is geen uitzondering, wel integendeel, ze is slechts de zoveelste variatie op hetzelfde universele thema.

Het falen van het onderscheidingsvermogen

Hoe komt dat? Waarom falen de ‘verzoenende’ krachten op zo grote schaal? Waarom bereiken ze het tegenovergestelde van wat ze beogen? En waarom blijven ze desondanks onverminderd hun ideaal nastreven? Het antwoord op deze vragen moet gezocht worden in het materialisme, dat de mens belet onderscheid te maken tussen geest en materie. Daardoor worden we langzaam blind voor het feit dat er twee soorten verzoenende krachten bestaan: hogere en lagere, geestelijke en materiële (of natuurlijke). De lagere verzoenende krachten vormen een tegenstelling met de lagere verdelende krachten. De hogere verzoenende krachten daarentegen overstijgen die tegenstelling: ze zoeken de gulden middenweg tussen beide lagere krachten en proberen hun tegenstelling vruchtbaar te maken. Deze ‘hogere’ krachten zijn dus tegelijk verzoenend én verdelend want ze omvatten beide polen van de tegenstelling. Het zijn met andere woorden bewust verzoenende krachten, want (de lagere) verdelende krachten zijn bewustmakende krachten, onderscheidende krachten. Wanneer er nu niet langer onderscheid gemaakt wordt tussen materie en geest, en de hogere verzoenende krachten verward worden met de lagere, dan vindt er een ‘omkering’ plaats. In plaats van te verzoenen, werken de geestelijke krachten nu verdelend: ze doen natuurlijke tegenstellingen ontaarden in broedertwisten. Doordat ze omlaag worden getrokken in de materie, splijten ze als het ware in twee en voeden de bestaande tegenstellingen.

Doordat de moderne mens geen onderscheid meer maakt tussen geest en materie, verandert de wederkomst van Christus van een zegen in een vloek. In plaats van ons te verheffen tot het (geestelijke) niveau van Christus, halen we hem naar beneden en gebruiken zijn verzoenende krachten als brandstof voor onze broedertwisten. Dat doen we natuurlijk niet bewust, integendeel. Het is juist ons gebrek aan bewustzijn dat de Christuskrachten in hun tegendeel doet verkeren. Dat is de tragiek van de nieuwe ‘kruisvaarders’ met hun christelijke verzoeningsidealen en politiek-correcte leuzen: het zijn onbewuste christenen, en juist doordat ze onbewust zijn, worden ze antichristelijk. Christus stelt ons immers voor de keuze: wie niet voor hem is, is tegen hem. Zijn wederkomst dwingt ons in toenemende mate om partij te kiezen. Daar komen we niet onderuit. Maar hoewel we dat met steeds grotere overtuiging en op steeds grotere schaal doen, betekent dat nog niet dat we voor Christus kiezen, integendeel. Christus dwingt ons wel om te kiezen, maar niet noodzakelijkerwijze voor hem. Dat laatste kunnen we alleen in vrijheid doen. Wie voor Christus wil kiezen, moet bewust kiezen, hij moet weten waartussen hij kiest. Hij moet onderscheid maken tussen de hogere en lagere (verzoenende) krachten. Want als hij dat niet doet, zal hij – onder invloed van het materialisme – automatisch en instinktief kiezen voor de lagere krachten van de Antichrist, die niet de (oude en de jonge) mensen(zielen) maar Lucifer en Ahriman met elkaar wil ‘verzoenen’.

Als we dus niet – opnieuw – en masse voor de Antichrist willen kiezen, dan moeten we onderscheid leren maken, niet alleen op materieel vlak maar ook en vooral op etherisch vlak. Want daar, in het gebied tussen geest en materie, vindt de wederkomst van Christus plaats en dienen de geesten onderscheiden te worden. We kunnen de etherische Christus niet leren waarnemen als we hem niet leren onderscheiden van zijn tegenpool, de Antichrist. Dat is onze voornaamste taak als antroposoof. We moeten een zintuig ontwikkelen voor de etherische sfeer, voor de levenskrachten die zich tussen tegengestelde polen bewegen: tussen materie en geest, tussen hoger en lager, tussen verzoenen en verdelen, tussen oude en jonge zielen, tussen Lucifer en Ahriman, enzovoort. Deze etherische levenskrachten vormen de onzichtbare ‘derde pool’ die beide andere polen samenhoudt. Willen we deze ‘hogere’ verbindende krachten leren kennen dan moeten we leren denken in polariteiten. We moeten tegenstellingen leren zien als broederparen die verbonden zijn door een diepe verwantschap. Ons huidige ‘dualistische’ denken maakt ons blind voor die verwantschap. Het trekt ons naar beneden in de materie en zorgt ervoor dat we ons identificeren met één pool en de andere als tegenstander zien. Het ‘familiegevoel’ verdwijnt en maakt plaats voor felle rivaliteit tussen de partners. Daardoor leren we de materiële werkelijkheid weliswaar scherp onderscheiden, maar tegelijk ‘vergeten’ we dát we onderscheiden. Het materialisme richt ons verstand immers helemaal naar buiten, waardoor het zich niet langer bewust is van zichzelf, en tegelijk richt het ons gevoel helemaal naar binnen, waardoor het egoïstisch wordt. Want ook verstand en gevoel vormen een polariteit. Leren denken in polariteiten verbindt buiten en binnen, verstand en gevoel. Het herstelt de ‘familiebanden’ tussen de broederpolen. In wezen is het niets anders dan een bewustwording van ons huidige denken, en dus ook van de denker: ons ‘ik’.

Ars longa, vita brevis

Het ontwikkelen van zo’n ‘etherisch’ onderscheidingsvermogen, is een werk van lange adem. Nieuwe zintuigen ontstaan niet van vandaag op morgen. Het zijn ziele-organen waar met geduld en volharding moet aan gebouwd worden. Deze kunst – want dat is het – kan op alle gebieden geoefend worden. Maar nergens brengt ze mooiere vruchten voort dan op het gebied van de menselijke relaties. Hier manifesteert de etherische Christus zich immers op de meest direkte wijze: ‘Waar twee of meer in mijn naam aanwezig zijn, daar ben ik in hun midden’. Voor antroposofen betekent dit heel in het bijzonder dat ze een zintuig moeten ontwikkelen voor het onderscheid tussen oude en jonge zielen. Dat is alleen mogelijk wanneer ze de stap zetten van het (onbewuste) dualistische denken naar het (bewuste) denken in polariteiten. Dat is een stap naar het waarnemen van Christus, en hoe beslissend die stap is kunnen we aflezen aan de enorme weerstanden die hij oproept. De tegenmachten ontbinden al hun duivels wanneer iemand aanstalten maakt om deze weg in te slaan, want wie de etherische Christus begint waar te nemen, ontsnapt aan hun greep. Is het toeval dat Rudolf Steiner stierf kort nadat hij de aandacht gevestigd had op de tweeledigheid van de antroposofische beweging? Eigenlijk had hij dood moeten zijn vóórdat hij dit cruciale inzicht naar buiten bracht, maar met een uiterste krachtinspanning wist hij nog één – overigens bijzonder vruchtbaar – jaar te veroveren op de tegenmachten. Onmiddellijk na Steiners dood haalden ze echter hun gram: ze ontketenden een hevige broedertwist tussen de oude en de jonge zielen, een broedertwist die de antroposofische beweging voor tientallen jaren lam legde en haar een trauma bezorgde dat ze nog altijd niet heeft verwerkt.

Hoe pijnlijk deze ‘wonde’ ook is, ik geloof niet dat het een goede zaak is ze met de mantel der liefde te bedekken. Dat was ook wat Parsifal deed toen hij oog in oog kwam te staan met de lijdende Visserkoning. Zijn eerbiedige, respectvolle houding werd hem echter niet in dank afgenomen. Men verwachtte van hem juist dat hij de verlossende vraag stelde naar de wonde waar de koning – en met hem zijn hele koninkrijk – aan leed. Het is begrijpelijk dat ook de wonde van de antroposofische beweging – de ‘verdeeldheid’ in oude en jonge zielen – antroposofen de ogen doet neerslaan. Dat gebeurt enerzijds uit eerbied, maar anderzijds ook omdat het ‘in het eigen vlees snijdt’ – een uitdrukking die Rudolf Steiner in dit verband gebruikt. Maar zegt Steiner elders ook niet dat zintuigen uit ‘wonden’ ontstaan? En geldt dat dus ook niet voor het nieuwe zintuig dat we vandaag moeten ontwikkelen, het zintuig waarmee we de wedergekomen Christus kunnen onderscheiden? Nadenken over oude en jonge zielen doet de antroposofische wonde weer opengaan, dat is een feit. En dan denk ik niet alleen aan de onverkwikkelijke zaken die in het verleden zijn gebeurd, maar ook aan de dringende vraag van Steiner, die tot op de huidige dag niet werd ingewilligd. Het konfronteert de antroposofische beweging met haar eigen falen en met de loodzware schuld die ze op zich heeft geladen. Maar juist het (bewuste) dragen van deze schuld, van deze felix culpa of ‘gelukkige schuld’ zoals de katholieke kerk ze noemt, is de voorwaarde voor het ontwikkelen van dat zo belangrijke etherische zintuig. Net als Parsifal moet de antroposofische beweging doorheen dit ‘dal’ en hoe langer ze dat uitstelt, des te zwaarder wordt de schuld en des te pijnlijker de wonde.

Jan Vermeir, François De Wit en Thomas Meyer hebben mij – door hun drieste aanval op Joseph Ratzinger – aangepord om dit gevoeligste aller antroposofische onderwerpen nog eens ter sprake te brengen. Bruno Skerath deed daar nog een schepje bovenop door te vertellen dat een antroposoof zoiets niet hoort te doen. Meer had ik niet nodig om een pleidooi te houden, niet alleen voor de verguisde Ratzinger, maar ook voor de Assepoester onder de antroposofische inzichten: het bestaan van oude en jonge zielen. Het was zeker niet mijn bedoeling om daarmee een broedertwist te beginnen met mijn collega’s antroposofen, maar ik kon niet werkloos toezien hoe dit ‘koninklijke’ thema weer eens naar de kelder werd verwezen. Ik ben Jan Vermeir & co in feite dankbaar voor hun – ongewilde – hulp, want ik stel vast dat ik er in mijn eentje niet toe kom dit punt op de antroposofische agenda te plaatsen. Ik beschouw deze gedachtewisseling dan ook als een aanzet tot samenwerking, en ik hoop van harte dat er een vervolg op komt, ook al is dat in de vorm van een felle kritiek. Als de gedachten maar stromen, als het gesprek maar op gang komt. Want het is alleen door het voortdurend over en weer gaan van ideeën en woorden dat er enig licht kan komen in deze ‘duistere’ kwestie.

Ik wil deze beschouwingen graag besluiten met een parafrase van Ratzingers woorden op de achterflap van zijn Jezusboek: ‘Ik ben innerlijk lang onderweg geweest naar dit artikel. Het is op generlei wijze een document van leergezag, maar enkel en alleen een uitdrukking van mijn persoonlijke zoeken ‘naar het gelaat van de Heer’. Iedereen is daarom vrij mij tegen te spreken.’

Lieven Debrouwere

.

Nawoord

François De Wit :
Zoals we in het voorwoord al zeiden : Lieven Debrouwere bedient zich van zijn eigen onnavolgbare logica. Dat maakt het moeilijk om hem van repliek te dienen. Enerzijds schrijft hij 10 bladzijden vol om Ratzinger te verdedigen, anderzijds geeft hij toe dat Ratzinger inderdaad ongelijk heeft (blz. 20 onderaan : “de inhoud van Jan Vermeirs artikel, daar ben ik het mee eens”). Maar op blz. 19 noemt hij ons leugenaars ( “als ik hun aanklacht wat aandachtiger lees, blijkt het een leugen te zijn !”). Blijkbaar is hij het dan toch niet zo eens met de inhoud !

Hoe komt Lieven Debrouwere tot de conclusie dat wij leugenaars zijn ? Volgens de volgende redenering :

a) Ratzinger wil Christus niet reduceren tot de “eenvoudige man uit Nazareth”
b) Antroposofen willen Christus niet reduceren tot de “eenvoudige man uit Nazareth”
Conclusie : Ratzinger en de antroposofen willen hetzelfde (maar ze beseffen het niet )

Je moet echt geen ‘eminente denker’ te zijn om in te zien dat dit dezelfde redenering als :
Een blinde mens kan niet zien
Een mol kan niet zien, dus
Een mol is in feite een blinde mens ( maar hij beseft het niet )

Deze manke logica vinden we ook terug in het slordig hanteren van de begrippen onchristelijk en antichristelijk. Die worden als synoniemen gebruikt, op een zodanige manier dat men er alles mee kan bewijzen. Een politieman gebruikt geweld om een gewelddadig persoon te arresteren ? Hij is onchristelijk want hij gebruikt ook geweld, hij is even slecht als de misdadiger ! Christus jaagt de met een zweep verkopers van schapen en geldwisselaars uit de tempel ? Hij is onchristelijk want Hij handelt niet volgens Zijn eigen leer van zachtmoedigheid !
Met dit laatste voorbeeld zullen we LD even op weg helpen :
Er is het gebied van het geestelijke en het gebied van het wereldlijke. Wanneer het wereldlijke binnendringt op een domein dat niet het zijne is, dan is het niet onchristelijk om het terug te dringen tot aan zijn eigen grenzen. Buiten de tempel kan er rustig gekocht en verhandeld worden. Hoé we de usurpator terugdringen hangt af van de weerstand die deze laatste zelf biedt. Een misdadiger overschrijdt een grens die wettelijk bepaald is en we kunnen het niet onchristelijk noemen om hem terug te dringen.
Hetzelfde met paus Benedictus XVI : hij brengt leugens in het gebied dat wij beschouwen als het onze en ons ‘geweld’ staat in verhouding met zijn leugenachtigheid. En dat hij liegt, daarover bestaat geen twijfel.

Jan Vermeir :
Ik heb Ratzinger op meerdere leugens in zijn boek betrapt. Ik zal er hier één vermelden, een zin uit zijn hoofdstuk over de Bergrede.
In zijn ronduit belachelijke uitleg over de betekenis van de derde Zaligspreking besluit Ratzinger (blz. 98):
"De aarde zal uiteindelijk toebehoren aan de 'zachtmoedigen', degenen die vrede willen stichten, zegt de Heer."
Nergens in de Bijbel heb ik gevonden dat de Heer zoiets gezegd heeft. De Heer heeft wel gezegd:
"Zalig die gelijkmoedigheid betrachten, want door zichzelf zullen zij de bestemming der aarde als hun deel ontvangen."
(derde Zaligspreking - vertaling volgens Steiner), en ook:
"Zalig die vrede stichten, want zij zullen zonen Gods genaamd worden." (zevende Zaligspreking).
Niet alleen neemt Ratzinger er geen genoegen mee de teksten van de Zaligsprekingen zomaar door elkaar te mengen, hij legt de Heer zelfs woorden in de mond die Hij nooit gezegd heeft !

Rudolf Steiner heeft gezegd dat de Zaligsprekingen één van de voornaamste openbaringen zijn van het evangelie. Elk van de negen Zaligsprekingen hebben betrekking op de ontwikkeling van één van de negen wezensdelen van de mens, gaande van het fysiek lichaam tot de geestmens. Alle negen Zaligsprekingen hebben hun eigen specifieke betekenis voor het mensenleven. Men moet ze volstrekt onafhankelijk van elkaar beschouwen en ze niet in een potje bijeen willen roeren, zoals Ratzinger doet.

Niet alleen door wat hij zegt, maar ook door hoe hij het zegt, zegt Lieven Debrouwere over Ratzinger. Laat ons daarvoor de uitleg van Ratzinger en die van Steiner over de derde Zaligspreking eens vergelijken. De derde Zaligspreking luidt:
"Zalig die de zachtmoedigheid betrachten, want zij zullen deel hebben aan het heil der aarde" (naar de vertaling van H. Ogilvie, uitgeverij Christofoor). Ter illustratie citeer ik hier enkele stukken uit de tekst van Ratzinger (blz. 94 e.v.):

”Gelukkig die zachtmoedig zijn, want zij zullen het land erven”. Deze zaligspreking is bijna letterlijk een psalmcitaat: 'De zachtmoedigen erven het land' (Ps 37, 11) In de griekse Bijbel is het woord praeis (van: praus) - de zachtmoedigen, dat een rijke traditie in zich draagt -, de vertaling van het hebreeuwse woord anawim, dat zijn de armen van God waarover wij bij de eerste Zaligspreking gesproken hebben. Zo vloeien de eerste en de derde Zaligspreking ruimschoots in elkaar over; de derde maakt nogmaals duidelijk wat armoede is geleefd vanuit God en naar God toe. Het perspectief wordt nog ruimer ... Mozes was een zeer zachtmoedig man ... Wie moet daarbij niet denken aan Jezus' woorden: 'Neem mijn juk op en kom bij Mij in de leer, omdat Ik zachtmoedig ben en eenvoudig van hart (Mt.11, 29) ... begrijpen we wat het betekent dat Lucas ons vertelt dat Jezus aan de leerlingen vraagt een ezelin met haar veulen mee te brengen: 'Dit is gebeurd opdat vervuld zou worden wat bij monde van de profeet is gezegd: Zeg tegen de dochter van Sion: zie, uw koning komt naar u toe, zachtmoedig en zittend op een ezel (...) (Mt. 21, 4 e.v.). “

Op die manier kan Ratzinger bladzijden na elkaar zijn lezers blijven boeien.
Nu, de ezel waarover hier gesproken wordt zal ik wel zijn want van Ratzingers geleuter kan ik echt niks begrijpen. Ik lees wel hoe Ratzinger het zegt, maar ik versta niet wat hij zegt.

Laat ons nu eens naar de versie van Steiner kijken.
De derde Zaligspreking heeft betrekking op de zuivering van het astraal lichaam. In de gewone bijbeluitgaven wordt de eerste zin van deze Zaligspreking vertaald als "Zalig de zachtmoedigen ..."
Steiner merkt terecht op dat het onzin is om het woord "praus", dat in de Griekse tekst staat, te vertalen als "zachtmoedig". "Praus" betekent niet alleen "zachtmoedig", maar tevens "gelijkmoedig". Het vers moet luiden: "Zalig die gelijkmoedigheid betrachten ...".
Zo krijgt de derde Zaligspreking tenminste een zinvolle dimensie.
Wij moeten "gelijkmoedigheid" in die zin opvatten dat, wanneer wij ons deze ziele-eigenschap willen verwerven, wij onze driften, begeerten en hartstochten die in het astraal lichaam schuilen, moeten louteren en bedwingen. Met andere woorden, het is belangrijk dat wij in onze gemoedstoestand een gelijkmatige stemming nastreven, gelijk van gemoed. Het heen en weer slingeren tussen "hemelhoog jubelen, en dan weer tot stervens toe bedroefd zijn", zouden wij moeten afleren.
En om het tweede deel van het vers te begrijpen, nl. "Zij zullen deel hebben aan het heil der aarde", citeren wij een tekst van Rudolf Steiner uit GA 123 (09/10/1910):

"Het menselijk astraal lichaam is tijdens het Maantijdperk aan het wezen van de mens toegevoegd. De wezens, die invloed op hem hebben gekregen, nl. de Luciferische wezens, hebben zich ook vooral in zijn astraal lichaam vastgezet. Daardoor kan de mens niet direct zijn hoogste doel op aarde bereiken. Zoals we weten, zijn de Luciferische wezens blijven staan op de ontwikkelingstrap van de [oude] maan en ze hielden de mensen ervan af om zich op de aarde op de juiste wijze te ontwikkelen. Nu echter, daar de Christus op aarde was neergedaald en het Ik doortrokken kon worden met Christus-kracht, kon de mens werkelijk de opgave van de aarde volbrengen, doordat hij in zichzelf de macht vond om het astraal lichaam te beteugelen en de Luciferische invloeden uit te drijven.
Daarom kon nu gezegd worden: wie zijn astraal lichaam beteugelt, wie zo sterk wordt, dat hij niet in toorn kan ontvlammen, zonder dat zijn Ik erbij is, wie dus 'gelijkmoedig' is en sterk in zijn innerlijk, zodat hij zijn astraal lichaam de baas kan blijven, die zal in werkelijkheid de bestemming van de aarde bereiken."

Tot daar Jan Vermeir.

Lieven Debrouwere heeft het verkeerd voor wanneer hij stelt dat “ Ratzinger niet ziet dat de kerk de inzichten van de antroposofie nodig heeft om niet ten gronde te gaan, en Vermeir niet ziet dat de antroposofie de menselijke kwaliteiten van Ratzinger nodig heeft om echt christelijk te kunnen zijn.”
De kerk gaat niet ten gronde zonder antroposofie maar integendeel : wanneer de antroposofie gemeengoed voor de mensheid zou zijn, dan is het gedaan met de kerk als hiërarchische machtsstructuur. Wat kan de Filosofie der Vrijheid brengen voor een instituut dat volledig gebouwd is op gehoorzaamheid en onderwerping aan de wil van één –ondanks het dogma – feilbaar persoon, behalve dan het einde ? Daarom is Ratzinger geen antroposoof !

De antroposofie zou de menselijke kwaliteiten van Ratzinger nodig hebben om christelijk te kunnen zijn.
Bedoelt LD misschien de menselijke kwaliteit die hieronder geïllustreerd wordt ?


Een helder hoofd en een warm hart, zoals LD lovend schrijft over Ratzinger ?
Het is altijd al het streefdoel geweest van ieder antroposoof :

Gottliches Licht,
Christus-Sonne
erwärme
unsere Herzen,
Erleuchte
Unsere Häupter,
Daß gut werde,
Was wir
Aus Herzen gründen,
Was wir
Aus Häuptern
Zielvoll fuhren wollen.
Goddelijk licht,
Christus-zon
Verwarm
Onze harten,
Verlicht
Onze hoofden,
Dat goed worde,
Wat wij
Uit harten grondvesten,
Wat wij
Uit hoofden
Doelbewust leiden willen.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*



Terug naar het thuisblad

*

*

*

*

*