Inhoudstafel van Brug 49 - september 2005
Van groepsziel naar individuele ziel
Van groepsziel naar individuele zielDoor Jan Vermeir
De vier levende wezens
Aanvankelijk was de Oude Maan de verblijfplaats van velerlei wezens die we hier voor de duidelijkheid kunnen onderverdelen in twee groepen: ten eerste de lagere wezens, waaronder de mensen zoals zij toen in aanleg bestonden, ook de dieren in aanleg, en ten tweede de wezens van de hogere hi‰rarchie‰n. Waren die twee groepen samengebleven op de Oude Maan, dan moesten zij zich aanpassen aan het ontwikkelingstempo dat daar toen heerste. De ontwikkelingsgang van de hogere wezens verliep echter sneller, en het gevolg zou geweest zijn dat enerzijds die hogere wezens zich geremd geweten hadden in hun voortgang, en dat anderzijds de lagere wezens de snelle ontwikkeling van de hogere niet hadden kunnen volgen.
"Altijd waar er sprake is van dierlijkheid, heeft men met een zeker recht dieren met verschillende hoedanigheden van elkaar onderscheiden. De dier-mensen op de Maan kon men heel wezenlijk verschillend onderscheiden in drie soorten, die men in de geesteswetenschap aanduidt als 'stier', als 'leeuw' en als 'adelaar'. Dat zijn als het ware drie verschillende vormen van het dier-achtige. Aldus kwamen er op de Oude Maan drie verschillende groeperingen voor: stier-mensen, leeuw-mensen en adelaar-mensen."
Na die hereniging ging de Oude Maan over in een soort slaaptoestand (een wereldnacht) om opnieuw te ontwaken in een nieuw wereldtijdperk: het tijdperk van de Aarde. Wat al tot stand gekomen was, moet eerst nog eens in een hogere vorm herhaald worden om zich verder te ontwikkelen. Dat is een kosmische wet. Zo herhaalde de Aarde nog eens in het kort achtereenvolgens de Oude Saturnus-, de Oude Zon- en de Oude Maantoestand om voor de mens de voorwaarden te scheppen voor het opnemen van zijn vierde wezensdeel, het Ik.
Vervolgens maakte de Aarde nog een aantal metamorfoses door waarin alles zich steeds verder begon te verdichten, totdat tenslotte een tijdperk aanbrak dat al een beetje begon te lijken op onze tegenwoordige mineraal-, planten-, dieren- en mensenwereld. Dat tijdperk wordt onderverdeeld in de zogenaamde "tijdvakken", waarvan er ook zeven zijn. Het eerste wordt het Polaire tijdvak genoemd, het tweede Hyperborea, het derde Lemurië, daarna volgt Atlantis, dan ons huidig tijdvak: na-Atlantis of het Arische tijdvak, en tenslotte nog twee in de toekomst: het Slavische en het Amerikaanse.
"En de hoogsten onder hen, degenen die zich het verst ontwikkeld hadden, waren zij die de natuur van adelaar, leeuw en stier in zich tot een harmonische eenheid gemaakt hadden. De verstgevorderde geestelijke wezens, die nu op de zon hun woonplaats hadden, waren die wezens, die men kan aanduiden als 'mensen-oerbeelden', als 'geest-mens' in de eigenlijke zin van het woord. Stelt u zich dus voor, dat er onder die geestelijke wezens, die tijdens de Oude Maantijd op de [afgescheiden] zon als stier-geest, adelaar-geest, leeuw-geest te vinden waren, er zulke geweest zijn, die een hogere graad van ontwikkeling bereikt hadden. Zij zijn de eigenlijke geest-mensen, die nu voornamelijk op de zon hun woonplaats hebben."
"En voor de troon was iets als een glazen zee,
En het eerste levende wezen
En de vier levende wezens -
Dat de vier levende wezens zes vleugels hebben, betekent dat zij hoog verheven engelwezens zijn. Zij behoren inderdaad tot de hiërarchie der Exousiai of geesten van de Vorm, wier onderste wezensdeel het Ik is. Dit Ik, dat in een bijna oneindig veelvoud naar buiten dringt en hier zinnebeeldig wordt omschreven als "geheel bedekt met ogen van voren en van achteren", offerden zij in de loop van het Lemurisch tijdvak aan ieder menselijk individu. En "de glazen zee, een kristal gelijk", duidt het ontstaan aan van het minerale rijk. Dat gebeurde in het Hyperborees tijdvak, nadat de zon uit de Aarde was getreden: "Het uittreden van de zon had voor de Aarde een verdere stoffelijke verdichting tengevolge. Uit de vloeibare substantie vormde zich vaste stof". (Uit de Akasha-kroniek, blz. 101). Maar doordat nu de lichte, weldadige werking van de zon weggevallen was, maakte de aardeplaneet duistere tijden door, zij werd te dor, te onvruchtbaar om de mensenkiemen levensvatbaar te kunnen houden. Deze zouden na verloop van tijd als het ware gemummificeerd geworden zijn. Tijdens het eerste derde deel van het Lemurisch tijdvak scheidden de grofste stoffen en de lagere wezens zich daarom af waardoor er opnieuw een apart hemellichaam ontstond, de maan, die nu nog steeds als een satelliet rond de aarde draait. Ondanks die onvruchtbare tijden waren de vier groepszielen blijven inwerken op de fysieke organisatie van de mensenkiemen op aarde, evenals op de mensen-Ikken die nog niet naar de aarde waren afgedaald. Vier soorten mensen-Ikken wachtten om zich te verbinden met de fysieke mensenkiemen op aarde, en dat proces nam een aanvang na het uittreden van de maan. Nu werd elk van die Ikken aangetrokken tot de specifieke organisatie van de mensenlichamen die bij hen paste, zodat er zich vier soorten van mensen op aarde incarneerden. "Aldus verschijnt er ook op aarde een viervoudig beeld. De ene groep ontwikkelt sterk de organen, die meer overeenkomst vertonen met de functies van het hart; zij zijn voornamelijk op de organisatie van het hart gericht; een bijzonder agressief, moedig, krachtig element ligt in hun aard. Zij zijn dapper, willen zich laten gelden, willen de anderen overwinnen; het zijn als het ware veroveraars, geboren veroveraarsnaturen, en dat uit zich zelfs in hun gestalte. Het zijn zulke naturen, bij wie het hart, de zetel van het Ik overweegt. Bij anderen zijn de organen van de spijsvertering, van de voeding, van de voortplanting in het bijzonder ontwikkeld; bij de derde groep vooral de bewegingsorganen; bij de vierde groep is alles echter gelijkmatig verdeeld, zowel het moedige, agressieve als het rustige, dat door de werking van de verteringsorganen teweeggebracht wordt; de beide houden elkaar in evenwicht. De groep waarbij het agressieve element, dat tot de organisatie van het hart moet gerekend worden, overheerste, bestond uit de mensen die behoorden tot de groepsziel van de leeuw; de tweede groep behoorde tot die van de stier; de derde groep, die met het beweeglijke element, dat niet veel van het aardse weten wil, waren mensen uit de groepsziel van de adelaar. Het zijn zij, die zich boven het aardse kunnen verheffen. En degenen waarbij alles in evenwicht was, behoorden tot de groepsziel van de 'mens'. Zo vinden wij in het fysieke de projectie van de vier groepszielen." (GA 107, 29/10/1908).
In het Lemurisch tijdvak had de mens weliswaar al zijn Ik verworven, maar dat had zich nog niet met de fysieke organisatie verbonden; het zweefde als het ware nog daarboven, door hogere geesten gedirigeerd.
In Atlantis, het tijdvak dat op Lemurië volgde, werd dat anders. Gedurende het eerste derde deel van dit tijdvak begon het Ik door te dringen in het astraal lichaam, waardoor de eerste aanzet tot de gewaarwordingsziel ontstond. Dat betekent dat er in het menselijk gemoed voor het eerst iets optrad dat kan aangeduid worden als een gewaarworden van andere dingen en wezens in zoverre deze sympathiek of antipathiek, nuttig of schadelijk leken.
Atlantis wordt onderverdeeld in zeven kleinere perioden of in zeven verschillende, zich min of meer na elkaar ontwikkelende rassen. In de eerste vier perioden leefde de mens nog volledig in zijn groepsziel, of anders uitgedrukt: in die vier verschillende diertypen die als etherische gestalten in de mens geperst zitten en die wij gekarakteriseed hebben als stier, leeuw, adelaar en mens. Nu wordt in de mysterietaal zo een diervorm een "kop" genoemd, omdat die etherische gestalten werkelijk op dierkoppen lijken. De ingewijde kan dit waarnemen wanneer een mens bijvoorbeeld slaapt. "Bedenkt u nu dat alles wat door het etherlichaam als aanleg in de mens wordt gelegd, in de taal van de mysteriën waarvan ook de schrijver van de Openbaring zich bedient, een 'kop' of een hoofd wordt genoemd, omdat het, als men het langs helderziende weg schouwt, zo'n typische hoofd-vorm als de leeuwekop oproept. Daar moeten de etherkrachten aan werken. Als wij de ontwikkeling tijdens Atlantis nagaan, was het etherlichaam toen nog buiten het hoofd uitgebreid. Wat door het etherische als aanleg in de mens wordt gelegd, noemt men in de taal van de apokalyptische mysteriën 'kop'. Daarmee bedoelt men dus datgene wat voor de helderziende blik doorgaans als kop verschijnt." (uit GA 104, 26/06/1908). Daarna werd er in de drie laatste perioden van Atlantis nog telkens een kop bijgevormd, zodat er in totaal zeven van zo'n etherische diervormen bij de mens kunnen waargenomen worden. Het dier met de zeven koppen en tien hoornsIn de Apokalyps wordt er gesproken over "een dier met zeven koppen en tien horens". Wat een kop betekent weten wij nu, waar wat is een horen? Wij laten dit opnieuw Rudolf Steiner uitleggen (citaat uit dezelfde voordracht):
"Doch wat door een of ander deel van het etherlichaam fysiek in de mens wordt teweeggebracht, noemt men een 'horen'. Een 'horen' is dus in de taal van de mysteriën iets zeer geheimzinnigs. Wat bijvoorbeeld in de mens fysiek veroorzaakt is door het feit dat hij in de tijd van Atlantis eens deel uitmaakte van het ras waarin de leeuw als type van de groepsziel optrad, dat noemt men een horen. Dus het fysieke dat afkomstig is van een of ander onderdeel van het etherlichaam noemt men een 'horen'. Een horen is bijvoorbeeld het orgaan dat de fysieke uitdrukking is van iets etherisch.
Wij begrijpen nu ook wat een horen is, maar dan nog blijft er een vraag open. Het dier heeft tien horens, waar wij logischerwijs moeten veronderstellen dat het er maar zeven kunnen zijn, overeenkomstig de zeven koppen. Ook hiervoor is er echter een verklaring: in de eerste vier tijdperken van Atlantis gebeurde de bevruchtingsdaad in een soort droomtoestand, maagdelijk en rein; het proces van de bevruchting was nog gehuld in een geestelijke sfeer, onttrokken aan de zintuigen. Zo werd er bij elk van de vier koppen telkens één horen gevormd, die mannelijk-vrouwelijk tegelijk, tweeslachtig was. Pas vanaf de derde laatste periode werd de mens zich bewust van het lichamelijke verschil tussen man en vrouw, en ontstonden er voor elk van die drie laatste koppen, gevormd tijdens de drie laatste tijdperken, twee horens, één met mannelijke en één met vrouwelijke kenmerken. "Wanneer Kant van de plicht zegt: 'Plicht! gij verheven, grote naam, die niets inhoudt wat geliefd is, niets wat zich aanlokkelijk voordoet, maar die onderwerping eist, gij, die een wet opstelt... waarbij alle neigingen tot zwijgen worden gebracht, al werken zij dan ook heimelijk tegen', - dan antwoordt de mens vanuit het bewustzijn van de vrije geest: 'Vrijheid! gij vriendelijke, menswaardige naam, die alles inhoudt wat zedelijk geliefd is, wat de hoogste waarde aan mijn menszijn verleent, en die mij tot niemands knecht maakt, gij, die niet zonder meer een wet opstelt, maar afwacht wat mijn zedelijke liefde zelf als wet zal erkennen, omdat deze liefde zich tegenover iedere uiterlijk opgedrongen wet onvrij voelt.'"
Lucifer, Ahriman en het dier
Het dier met de zeven koppen en tien horens symboliseert de tegenmachten Lucifer en Ahriman, die respectievelijk op de Oude Maan en op de Oude Zon van hun reguliere ontwikkeling zijn afgeweken. Hoewel Lucifer aan de mens de eerste impuls tot vrijheid heeft gegeven door deze de keuze te laten tussen goed en kwaad (de zondeval uit de Bijbel), is die vrijheid toch maar van relatieve aard. Lucifer probeert namelijk in te werken op het menselijk astraal lichaam, waar de driften en de emoties heersen, die, wanneer deze niet door het Ik aan banden worden gelegd, alleen maar leiden tot een eenzijdige vorm van zelfgevoel, namelijk tot egoïsme. Lucifer wil de mens slechts een schijn-individualiteit geven, hem doen vervreemden van de aarde en hem inlijven in een bovenaards rijk onder zijn heerschappij. In "De Brug" nr. 22 (december 1998), heeft fdw deze twee tegenmachten op een tamelijk treffende manier geportretteerd:
Lucifer wil alle mensen opnemen
in de aardesfeer, totaal on-geestelijk. Enerzijds overgeïndividualiseerd, het eigen brein door de ondoorlaatbare schedel afgesloten van een gemeenschappelijke geestelijke wereld; anderzijds opgenomen in één grote aarde-groepsgeest.
Hoe ziet de schrijver van de Openbaring nu het dier met de zeven koppen en tien horens voor zijn geestesoog? In feite ziet hij niet één, maar twee van zulke dieren.
"En een ander teken verscheen
"En hij [de draak] ging staan op het zand van de zee.
Ons inziens vertegenwoordigt de draak dus Lucifer, en symboliseert het dier met de zeven koppen Ahriman. Nochtans stelt onder andere de antroposofische auteur Emil Bock het anders voor in zijn boek "De Apokalypse": daarin beschouwt hij de draak en het dier met de zeven koppen als één en hetzelfde wezen dat volgens hem Lucifer is, terwijl hij "het dier met de twee horens" dat wat verder in de Openbaring ten tonele verschijnt, als Ahriman voorstelt.
Bronnen: * * * * *
* * * * * Lezersbrief
Af en toe gebeurt het dat een lezer reageert op een artikel uit De Brug. In het vorige nummer stond een artikel van Jos Verhulst waarin hij het had over de Canadese homobeweging die de vrijheid van meningsuiting actief bestrijdt telkens wanneer een lid van een of andere minderheid zich gekwetst voelt.
Hierbij wil ik even reageren op het artikel van Jos Verhulst over ,, naar een afschuwelijke toekomst."
Niet zo hoogachtend: * * * * *
DE PIJN VAN HET ANDERS-ZIJNDoor Lieven Debrouwere
Toen ik bovenstaande brief onder ogen kreeg, was mijn eerste reactie: dit slaat nergens op ! Jos Verhulst velt immers geen enkel oordeel over homoseksualiteit en bijgevolg mist de klacht van KVDW elke grond.
Nochtans doet zijn gelijk niets af aan dat van Jos Verhulst, integendeel. Verhulst en KVDW hebben allebei " op hun manier " gelijk. Maar zolang die twee "gelijken" als vijanden tegenover elkaar blijven staan in plaats van elkaar te bevruchten, kan de waarheid niet geboren worden. Ze valt in handen van Ahriman, die ze ombuigt tot een groteske leugen. Dat is de tragiek die in deze controverse verscholen zit: zowel Verhulst als KVDW werpen zich op als verdedigers van de waarheid, maar doordat ze de complementariteit van hun gelijk niet zien, geven ze ongewild voedsel aan de leugenmachine van Ahriman.
De brief van KVDW is geschreven door iemand die zich gekwetst voelt. Het is een pijnreflex. Dat maakt hem begrijpelijk maar daarom nog niet gerechtvaardigd. Zoals Jos Verhulst (in een ander artikel) schrijft: zonder de pijn van "botsende meningen" kan de waarheid niet aan het licht komen. Wie het recht opeist om niet gekwetst te worden door bepaalde meningen, doet de waarheid geweld aan. Verhulst klaagt dit geweld terecht aan, maar hij vergeet daarbij één ding: wat doe je als de pijn te erg wordt? Wat doe je als mensen de geboorteweeën van de waarheid niet langer kunnen of willen verdragen?
Verhulst mag nog honderd keer gelijk hebben, wanneer hij niets doet om deze geboortepijn draaglijk te maken, zal hij zijn gelijk niet krijgen. Hij zal een roepende in de woestijn blijven. Gelijk hebben is één ding, gelijk krijgen een ander, maar allebei maken ze deel uit van de waarheid. Als Verhulst de waarheid op zo"n manier verdedigt dat ze onverteerbaar blijft, moet hij zich dan niet de vraag stellen of hij de waarheid wel dient? Ik meen dat het Steiner was die zei dat de antroposofie onvruchtbaar blijft omdat ze de taal van haar tijd niet spreekt. Welnu, ik denk dat Verhulst in hetzelfde bedje ziek is: hij spreekt de taal van KVDW niet.
Welke taal is dat? Het is een onredelijke, emotionele en beschuldigende taal die schril afsteekt bij het heldere betoog van Jos Verhulst. Op het eerste gezicht lijkt ze geheel ongeschikt om als voertuig te dienen voor de waarheid. Maar is dat wel zo? Drukt de waarheid zich altijd helder en rationeel uit, of is dat enkel het laatste stadium van haar geboorte? En gaat daaraan niet een stadium vooraf waarin de waarheid aan het zicht wordt onttrokken door geboorteweeën? Is het met andere woorden niet mogelijk dat KVDW in barenspijn verkeert en drager is van een waarheid die hij (nog) niet helder kan uitdrukken?
En is het niet de taak van degenen die dat al wél kunnen om als "verloskundige" op te treden en zich niet te laten misleiden door het "onredelijke" gedrag van de moeder in barensnood? Is dat trouwens niet de situatie waarin de hele wereld zich momenteel bevindt? Een nieuwe waarheid wil geboren worden en verdeelt de wereld in mensen die drager zijn van die waarheid en in mensen die haar moeten helpen verlossen. De vijandigheid tussen die twee groepen wijst er echter op dat we ons van die situatie helemaal niet bewust zijn. Het is dit gebrek aan bewustzijn dat het "kind" in handen van Ahriman speelt.
Wie vertrouwd is met de antroposofie weet dat dit beeld méér is dan een romantische voorstelling. Het is een manier om de "lichaamstaal" van onze tijd te leren begrijpen. Dit denken-in-beelden kan een brug slaan tussen mensen als KVDW wier pijn hun spreken vervormt, en mensen als Jos Verhulst die de rede vertegenwoordigen. Het kan ook de kloof verkleinen tussen een wereld in barensnood en de antroposofie met haar inzicht in het geboorteproces. Zonder dit bemiddelende beelddenken zal lichaamstaal de rede in het nauw drijven en zullen botsende meningen veranderen in botsende lichamen.
Er is waarschijnlijk geen moderne wereldbeschouwing waarin beelden zo'n grote rol spelen als de antroposofie. Die beelden worden echter niet louter gevoelsmatig opgenomen, ze worden verbonden met een helder, rationeel denken. Juist die verbinding maakt de antroposofie zo boeiend, maar tegelijk ook zo moeilijk verteerbaar. Want mensen die aangetrokken worden door de beelden struikelen over het gedisciplineerde denken, terwijl de rationele denkers hun neus ophalen voor de beelden. Daarom is de antroposofie zowel in de wetenschappelijke als in de New Age wereld persona non grata.
Deze tweespalt tussen de antroposofie en de moderne wereld vinden we ook binnen de antroposofie zelf. Ze staat er bekend als de tegenstelling tussen de Platonici en de Aristotelici. Van de samenwerking tussen deze twee "soorten" antroposofen hing volgens Steiner "alles" af. Tijdens zijn leven vormde hij zelf een "trait d'union" tussen beide groepen, maar onmiddellijk na zijn dood scheurden ze de antroposofische beweging als het ware in twee. Die wonde is nooit echt genezen en doet vandaag nog altijd zoveel pijn dat de kwestie nagenoeg onbespreekbaar is.
Ook op het wereldtoneel zien we die tegenstelling weerspiegeld: het westerse materialisme is een karikatuur van het Aristotelisme, het moslim-fundamentalisme van het Platonisme. De Platonicus is een "gekwetste" ziel. Veel meer dan de Aristotelicus lijdt hij aan het moderne, van de geest afgesneden leven, en dat lijden maakt hem onredelijk, beschuldigend en (zelf)vernietigend. Hij is de belichaming van de kloof tussen geest en materie, de drager van de wonde waaraan de mensheid lijdt. Maar hij is ook de drager van een nieuwe waarheid en hij is niet (langer) in staat dat kind alleen op de wereld te brengen: de pijn is te erg geworden.
De Platonicus drukt zich bij voorkeur uit in beelden. Zijn vrouwelijke, nog relatief sterk aan de geest gebonden aard belet hem om zich volkomen met de materiële werkelijkheid te verbinden en zo de heldere begrippen van de Aristotelicus te ontwikkelen. Nochtans heeft hij die helderheid van geest nodig om zijn kind ter wereld te brengen. Daarom zijn zijn beelden vandaag zo eisend, zo fysiek, zo gewelddadig geworden: ze zijn één grote, dringende vraag om hulp. Pas wanneer we die vraag onderkennen, kunnen we de spiraal van geweld waarin deze onbegrepen tweespalt ons meesleurt, doorbreken.
Ik ervaar de brief van KVDW inderdaad als een vraag-in-beeldvorm, een vraag die bewust wil worden gesteld. Dat plaatst me in de situatie van Parsifal, die de graalburcht betreedt en daar voor de lijdende Visserkoning komt te staan: de belichaming van een dringende vraag. Van Parsifal wordt verwacht dat hij dat beeld "vertaalt" in een verlossende vraag. Maar hij voldoet niet aan die verwachting en wordt zonder pardon aan de deur gezet. Er begint dan voor hem een lange en moeizame zoektocht naar de graal " de "nieuwe waarheid" ? die hij door zijn schuldig verzuim verspeeld heeft.
Wat is het eigenlijk dat Parsifal belet om de verlossende vraag te stellen? Je zou het een soort ridderlijke etiquette kunnen noemen: vragen naar de aard van iemands lijden, dat doe je niet! Dezelfde "ridderlijkheid"
herkennen we vandaag in de politieke correctheid. Geconfronteerd met het lijden van homo's, joden en moslims - om deze drie maar te noemen - buigen we eerbiedig het hoofd en leggen onszelf het zwijgen op, in de overtuiging dat we daarmee handelen zoals het een "ridder" betaamt. In werkelijkheid laden we een schuld op ons die vele malen groter is dan wanneer we een "ongepaste" vraag hadden gesteld.
In een poging om niet in die politiek-correcte val te trappen, wil ik hier de vraag stellen naar het lijden van de homoseksueel. Wat veroorzaakt zijn pijn? Wat is de aard van zijn wonde? Het antwoord op die vraag wordt vandaag als bekend beschouwd: homo's lijden omdat ze gediscrimineerd worden, omdat de maatschappij hen niet aanvaardt, omdat hun geaardheid als een perversie wordt beschouwd. Tot voor kort was dat antwoord afdoende: homo"s werden inderdaad gediscrimineerd. Maar er is de laatste jaren veel veranderd. Homoseksualiteit wordt vandaag algemeen aanvaard en niet langer als abnormaal beschouwd.
Maatschappelijk gezien worden homo's helemaal gelijkgesteld met hetero's. Ze mogen trouwen en binnenkort zelfs kinderen adopteren. Toch blijven ze zich gekwetst voelen, en hun eisen en beschuldigingen hebben inmiddels zo"n gewicht gekregen dat ze een bedreiging zijn gaan vormen voor de vrije meningsuiting. Wie hen daarop durft te wijzen krijgt de volle lading. Moeten we ons niet de vraag stellen of het homoseksuele lijden misschien nog een andere, diepere oorzaak heeft dan die discriminatie? En ligt die oorzaak niet ook bij de homoseksueel en zijn homoseksualiteit?
Dat is de vraag die in het hele debat rond homo-discriminatie niet meer gesteld wordt en ook niet meer gesteld mág worden. Sprak het vroeger vanzelf dat homoseksualiteit iets abnormaals was, dan wordt het vandaag even vanzelfsprekend als iets volkomen normaals beschouwd. Van deze simpele omkering verwacht men de oplossing van alle homoseksuele problemen, maar het begint er steeds meer naar uit te zien dat de remedie erger is dan de kwaal. Wordt het dus geen tijd dat we die vanzelfsprekendheden doorbreken en de vraag stellen naar de ware aard van de homoseksualiteit?
Is de homoseksueel geen Visserkoning die van ons opheldering verwacht over de wonde waaraan hij lijdt? Maar als dat het geval is, waarom maakt hij het ons dan zo moeilijk? Waarom doet hij er alles aan opdat er géén vragen zouden worden gesteld? Deze tegenstrijdigheid verbergt een diepe maar onbewuste wijsheid. De homoseksueel "weet" dat de verlossende vraag niet kan gesteld worden vanuit een klassieke, rationele benadering die iedere betrokkenheid tussen de (heteroseksuele) onderzoeker en zijn (homoseksuele) onderwerp ontkent. En dus torpedeert hij - door zijn gedrag - iedere dualistische benadering.
Hij wil (onbewust) dat beide polen als één fenomeen worden gezien en dat de onderzoeker dus ook zichzelf bevraagt. De vraag naar de wonde van de homoseksueel moet tegelijk een vraag zijn naar de wonde van de heteroseksueel. Deze moet zijn eigen lijden herkennen in het lijden van de homoseksueel, zodat het tot een mede-lijden wordt, een samen-lijden aan dezelfde wonde. De heteroseksueel moet met andere woorden doordringen tot de gemeenschappelijke bron van hun lijden. Alleen vanuit dat perspectief kan zijn vraag naar de specifieke wonde van de homoseksueel een verlossende vraag zijn.
Op dat perspectief wijst KVDW met de uitdrukking "de pijn van het anders-zijn". Je hoeft immers geen homoseksueel te zijn om die pijn te voelen. Iederéén lijdt vandaag - in meer of mindere mate en in een of andere vorm - aan de "pijn van het anders-zijn". In ieder mens is immers het Ik-beginsel wakker geworden dat hem op een diepe en onontkoombare manier "anders" maakt dan alle anderen. In feite lijdt de mensheid al sinds haar ontstaan aan die "individualiseringspijn", maar vandaag is hij acuut geworden. Hij dringt zich aan ons bewustzijn op, hij wil door ons begrepen worden.
Het lijden heeft in onze tijd een intensiteit en grootschaligheid bereikt die golven van medelijden door de mensheid doet gaan. Maar als de drang om het lijden te verlichten niet gepaard gaat met de wil om het lijden te begrijpen, dan levert dat niet meer op dan een schijn-verlichting die de pijn alleen maar doorschuift. Het is beslist een goede zaak dat homo"s niet langer gediscrimineerd worden en dat hun pijn daardoor aanzienlijk verlicht is. Maar wat voor zin heeft zo'n "pijnbestrijding" als daardoor weer anderen gaan lijden? Wat voor zin heeft het om dader en slachtoffer gewoon van plaats te verwisselen?
Draagt elkanders karma! zei Steiner. Hij bedoelde daar ongetwijfeld niet mee dat we van kruis moeten verwisselen. Op die manier ontstaat immers de huidige vicieuze cirkel van mensen die (ostentatief) andermans kruis op zich nemen, maar (stiekem) hun eigen kruis doorgeven, in een perverse parodie op
het Christus-offer. Deze duivelskring van medelijden en beschuldiging is het ware gezicht van de politieke correctheid, het gezicht van een wezen dat een "christelijke" masker opzet en de "pijn van het anders-zijn" alleen wil verlichten om daardoor de geboorte van het vrije en zelfbewuste ik te verhinderen.
Door homoseksualiteit en heteroseksualiteit gelijk te schakelen, wordt het homoseksuele lijden wel verlicht maar niet genezen. Dat blijkt trouwens uit het feit dat homoseksuelen, ondanks alle gelijkschakeling, hun eisende houding niet laten varen. Daaruit spreekt het onbewuste weten dat het gelijkschakelen of relativeren van seksuele geaardheden, rassen of culturen - hoe noodzakelijk ook - slechts een stap is op weg naar de genezing van de "pijn van het anders-zijn" en dat we nu ook de volgende stap moeten zetten, anders zal m‚t die pijn ook de mogelijkheid van (echte) genezing weggenomen worden.
In zijn huidige vorm is de gelijkschakeling van de verschillende seksuele geaardheden geen oplossing voor het lijden van de homoseksueel. Ze identificeert de mens met zijn lichaam en zoekt op materieel vlak wat alleen op geestelijk vlak te vinden is: de gelijkheid tussen mensen. Dat is de leugen van de politieke correctheid: ze richt het - in wezen christelijke - streven naar gelijkheid op een verkeerd gebied en keert het daardoor tegen zichzelf. Mensen zullen op materieel, fysiek vlak immers nooit gelijk kunnen worden. Het proberen alleen al veroorzaakt (nog veel grotere) ongelijkheid.
Wat een pijnlijk schouwspel is het niet om te zien hoe kinderen verhandeld worden omdat onvruchtbare koppels vinden dat ze gelijke rechten hebben als vruchtbare koppels. Welke onmenselijke toestanden veroorzaakt de handel in organen niet, allemaal omdat ongeneeslijk zieken vinden dat ze recht hebben
op een gezond hart of gezonde nieren. Verzinkt deze "gelijkheid" niet in het niets vergeleken met de "ongelijkheid" die er (elders) door wordt veroorzaakt? En moeten we die vraag ook niet stellen wanneer homoseksuelen het recht opeisen om te trouwen en kinderen te krijgen?
Maken al de toegevingen die we doen het lijden uiteindelijk niet groter, ook voor de homoseksuelen zelf? Alleen door het dragen van het eigen kruis kan de mens zich ontwikkelen tot een vrij en zelfbewust Ik. Alles wat hem daarvan afhoudt, veroorzaakt een lijden dat zwaarder is dan het reeds opgelegde.
Amor fati, de liefde voor het eigen lot: dat is wat de moderne mens meer dan wat ook nodig heeft. Maar die liefde kan hij alleen uit inzicht ontwikkelen, inzicht in het eigen lot. Waarom leef ik het (soort) leven dat ik leef? Een belangrijker vraag kan de mens vandaag niet stellen (zie het volgend artikel over karma).
Vragen naar ons eigen lot, is tegelijk vragen naar het lot van de ander, want het is via die ander dat het lot op ons toekomt. Wanneer Parsifal (uiteindelijk) de Visserkoning de verlossende vraag stelt, is dat tevens een vraag naar zijn eigen levenslot. In die zin zouden we de homoseksueel de vraag kunnen stellen waarom hij ervoor gekozen heeft om als homoseksueel geboren te worden en wat die keuze voor ons betekent. Is het misschien een offer dat hij brengt om onze aandacht te vestigen op een probleem waar we ons anders niet bewust zouden van worden?
Op die manier wordt de tegenstelling tussen homoseksuelen en heteroseksuelen een "karmische afspraak" die ze samen gemaakt hebben. De homoseksueel heeft daarbij de taak op zich genomen om een - algemeen menselijk - probleem op een zodanige manier te belichamen dat het voor de heteroseksueel tot een sprekend beeld wordt, een Offenbares Geheimnis. Door die belichaming (en de pijn die ze veroorzaakt) heeft hij het vermogen opgeofferd om afstand te nemen van dat probleem en het te begrijpen. Zijn offer houdt dus - zoals ieder offer - de vraag in om het te aanvaarden door een tegen-offer te brengen.
Welk tegen-offer verwacht de homoseksueel van de heteroseksueel? Is dat het afstand doen van de heteroseksuele "superioriteit" ten voordele van een seksueel relativisme? Verwacht de homoseksueel werkelijk van ons dat we geen waardeoordeel meer uitspreken over welke seksuele geaardheid dan ook?
Maar ze verwachten tevens begrip voor de pijn die hun offer veroorzaakt, niet in de vorm van een lijdzaam ondergaan van hun onredelijke gedrag, maar in de vorm van een nieuw oordeelsvermogen dat beide tegengestelde vermogens - afstandelijkheid en empathie - met elkaar verbindt. De ontwikkeling van dat "complementaire" denken vraagt offers die veel groter en reëler zijn dan de schijnoffers die we nu brengen. Want de pijn die gepaard gaat met het overwinnen van ons verstarde "dualistische" denken is vergelijkbaar met de pijn die veroorzaakt wordt door ontdooiende vingers: nauwelijks te harden dus.
Het dreigende gedrag van zoveel "gekwetste minderheden" confronteert ons op een onontkoombare manier met de noodzaak van het overbruggen van de kloof tussen het Aristotelische denken-in-begrippen en het Platonische beelddenken. Het confronteert ons ook (en vooral) met de noodzaak van samenwerking tussen Platonici en Aristotelici, want hoe we ook ons best doen, we kunnen van een Platonicus evenmin een Aristotelicus maken als we van een vrouw ooit een man kunnen maken (en omgekeerd). Het is op die
(geestelijke) samenwerking dat de homoseksueel ons wijst door zijn (fysieke) onvermogen.
* * * * * * * * * * KarmaUit GA 130 "Das esoterische Christentum und die geistige Führung der Menschheit", de voordracht in Leipzig van 5 november 1911.
" Nadat we gisteren gesproken hebben over de drie delen van de menselijke ziel
Laten we eerst van ons wilsleven uitgaan, van het leven van onze wilsimpulsen, en ons afvragen :
Welke eigenschappen moeten we in het bijzonder cultiveren als we op een gunstige manier op ons wilsleven willen inwerken ?
Wat betekent dat : karma tot werkelijke inhoud van het leven maken ? Dat betekent dat we niet alleen in theorie maar in de levende praktijk, wanneer eigen verdriet of het verdriet van anderen ons treft, bij vreugde of bij de zwaarste lotsbeproeving die ons overkomt, werkelijk duidelijk beseffen dat wijzelf, in een bepaalde hogere betekenis, die beproeving over ons hebben afgeroepen. Dat betekent dat we een levenshouding moeten ontwikkelen waardoor we vreugde dankbaar aanvaarden, maar waardoor we ook beseffen dat we vooral bij vreugde niet mogen doorslaan, want juist bij vreugde kan het in zeker opzicht gevaarlijk zijn als we het laten ontaarden. Als we ons verder willen ontwikkelen, kunnen we vreugde als volgt interpreteren.
Daarentegen hebben we verdriet meestal zelf verdiend, door onze eigen daden; de oorzaak ervan kunnen we altijd in onze tegenwoordige levensloop of in vroegere levens vinden. En dan moet het ons tot diep in onze ziel duidelijk zijn dat we ons in het concrete leven vaak niet volgens deze karmische levenshouding hebben gedragen. In het uiterlijke leven lukt het niet altijd om wat ons verdriet berokkent met berusting te aanvaarden. We zien het meestal niet direct in, dat de wet van het lot aan het werk is. En ook al kunnen we naar buiten toe geen berusting opbrengen, de hoofdzaak is dat we het innerlijk wel doen.
Als we deze zienswijze ontwikkelen, dan wordt door gelatenheid, door overgave aan ons lot hoe dan ook onze wil gesterkt. We komen sterker in het leven te staan door gelatenheid, nooit zwakker. Door boosheid en ongeduld worden we zwak. In elke levenssituatie staan we sterk als we gelaten zijn. Door te morren en ons onnatuurlijk tegen ons lot te verzetten, wordt onze wil steeds zwakker.
Wij verzwakken de wil van een mens als we van hem vergen dat hij iets leert, iets doet, wat nog niet strookt met zijn vermogens. Voor de opvoeding moet het ons duidelijk zijn wat elke leeftijd vanuit het algemene karma van het menszijn nodig heeft, zodat we het juiste kunnen doen. Verkeerd handelen druist in tegen het lot, tegen de wetten van de ontwikkeling, en gaat gepaard met een enorme verzwakking van de wil. Het is nu niet mogelijk om uiteen te zetten hoe het te vroeg ontwaken van hartstochten en lichamelijke driften uitloopt op een verzwakking van de wil. Want het zijn met name alle te vroeg gewekte driften die onder deze wet vallen. Een vervroegd appelleren aan de lichamelijke organen druist in tegen het lot. Alles wat tegen het karma van het menszijn in gaat, alle handelingen die zich tegen de bestaande natuurlijke orde verzetten, hebben wilszwakte tot gevolg.
Als deze wilszwakte nu wordt veroorzaakt op de manier zoals wij dat hebben besproken, dan heeft dit nog andere gevolgen voor de menselijke ziel, met name wanneer naast deze wilszwakte op jeugdige leeftijd de basis is gelegd voor gevoelens van angst en wanhoop. Het zal steeds harder nodig worden dat de mensen de hogere wetten grondig leren begrijpen, om de gevoelens van wanhoop te boven te komen, want juist de wanhoop ligt in het verschiet als niet met inzicht in de geest te werk wordt gegaan.
De tweede van de gisteren besproken drie zijden van het bovenzinnelijk leven zijn de gevoelens. Wat werkt gunstig op de gevoelens in ?
Wat dat betekent wordt ons duidelijk als we ons nog wat meer verdiepen in het menselijk zieleleven. De twee polen van het zieleleven zijn het wilsleven aan de ene kant en het gedachten- en voorstellingsleven aan de andere kant. De gemoedsbewegingen staan daar tussenin. Nu weten we dat het mensenleven pendelt tussen slapen en waken. Als de mens wakker is, dan is vooral zijn voorstellings- en gedachtenleven actief. Want dat de wil niet echt wakker is kan iedereen ontdekken die erop let hoe een wilsimpuls eigenlijk tot stand komt. Eerst moeten we een gedachte, een voorstelling hebben, pas daarna komt uit de diepte van de ziel de wil naar boven. De gedachte roept een wilsimpuls op. Als de mens wakker is, is hij niet wakker in zijn wil, maar in zijn denken.
Daarentegen benadelen we het lichaam door niets zo zeer als door ongevoeligheid, onverschilligheid tegenover wat er om ons heen gebeurt. Deze ongevoeligheid verbreidt zich steeds meer, en deze eigenschap is er de diepste oorzaak van waarom zo weinig mensen zich voor geestelijke dingen interesseren. Men zou kunnen denken dat het objectieve redenen zijn waarom mensen een materialistische wereldbeschouwing aannemen. Maar objectieve redenen spelen bij een materialistische wereldbeschouwing echt niet zo"n grote rol. Nee, onverschilligheid is het, niemand kan materialist zijn zonder onverschillig te zijn. Onoplettendheid tegenover de omgeving, dat is het. Wie met levendige interesse zijn omgeving opneemt, die wordt voortdurend getroffen door dingen die alleen met een geestelijke zienswijze te verzoenen zijn. Onverschilligheid onderdrukt de gemoedsbewegingen en leidt tot wilszwakte.
Van groot belang is ook de eigenschap die stijfkoppigheid wordt genoemd, de neiging om star aan dingen vast te houden. Ongezonde gemoedsbewegingen kunnen ook tot stijfkoppigheid leiden. Deze dingen zijn vaak als de slang die zichzelf in de staart bijt. Alles wat we hierboven hebben gezegd kan ook door stijfkoppigheid worden veroorzaakt. Zelfs mensen die heel onoplettend door het leven gaan, kunnen zeer koppig zijn. Mensen die heel wilszwak zijn, zie je soms juist daar doorzetten waar je het niet had verwacht, juist wilszwakke mensen vertonen die stijfkoppigheid. En de wilszwakte wordt steeds groter als we niet proberen onze koppigheid te bestrijden. Iedere keer dat het ons lukt om onze koppigheid in te houden, zullen we ontdekken dat we onze gevoelens verruimen en onze wil sterken. Iedere keer dat onze eigenzinnigheid de kop op steekt en we geven er niet aan toe, komen we sterker in het leven te staan. We zullen merken hoe vruchtbaar het is als we deze tekortkoming systematisch aanpakken, we worden tevreden mensen door het bestrijden van onze koppigheid. Met name de ontwikkeling van het gevoel hangt ervan af dat we koppigheid, onverschilligheid en onge‹nteresseerdheid op alle manieren bestrijden. Dus interesse en aandacht voor de omgeving versterken gevoel en wil. Onverschilligheid en koppigheid doen het tegendeel.
Voor een gezond gevoelsleven hebben we het mooie woord "fijngevoeligheid".
Verder doen we er goed aan als we met een kind gaan wandelen, dat we het kind laten begaan, laten doen wat het wil, als het niet al te ondeugend wordt. En als het kind met iets bezig is moeten we onze vreugde, goedkeuring of belangstelling laten blijken en niet wrevelig of onverschillig zijn tegenover wat het kind vanuit zijn ziel doet. Verder moeten we, als we kinderen iets willen leren, aanknopen aan de vormen en processen in de natuur. Ook als de kinderen groter worden, kunnen we ze beter niet met raadsels en puzzels uit de krant bezighouden, wat alleen maar wijsneuzigheid aankweekt. Het waarnemen van de natuur biedt het tegendeel van wat de kranten ter bevordering van het gevoel te bieden hebben. Van innerlijke gemoedsrust, van een harmonisch gemoed hangt niet alleen de gezondheid van de ziel, maar ook de lichamelijke gezondheid af, hoewel er vaak een grote tijdsruimte ligt tussen oorzaak en gevolg.
Nu komen we bij de derde zijde van het bovenzinnelijk leven, het denken.
Maar we hoeven niet op de volgende incarnatie te wachten om de resultaten van het oefenen van de belangstelling te zien. Dat komt in één enkel leven al tevoorschijn. Als we in de vroegste jeugd worden aangemoedigd om dat allemaal te ontwikkelen, dan zullen we in het latere leven beschikken over een helder, doorzichtig denken, terwijl we anders een verbrokkeld, onlogisch denken ontwikkelen. Zo kunnen werkelijk spirituele principes ons in het leven verder brengen.
Van werkelijke spirituele opvoedingsprincipes was in de laatste decennia weinig of niets te bekennen. Daar zien we nu de gevolgen van. Onjuist denken komt in onze tijd buitengewoon veel voor. Het openbare leven is zo verschrikkelijk onlogisch dat het een marteling is het mee te maken. Wie zich een zekere helderziendheid eigen heeft gemaakt, ervaart niet alleen het ene als juist en het andere als onjuist, maar hij voelt werkelijk pijn als hij onlogisch denken tegenkomt, en hij voelt welbehagen bij helder, doorzichtig denken.
Een anecdote
Ik reisde een keer van Rostock naar Berlijn. In mijn coupé‚ kwamen nog twee mensen zitten, een man en een vrouw. Ik zat in een hoek en verkoos toeschouwer te zijn. De man - hij was overigens waarschijnlijk een ontwikkeld man - gedroeg zich al gauw heel vreemd. Hij ging liggen, na vijf minuten sprong hij weer overeind, dan weer kreunde hij hartverscheurend. Omdat de vrouw meende te zien dat hij aan iets leed, werd haar medelijden gewekt en al gauw waren ze in een gesprek gewikkeld. Ze vertelde hem dat ze had gemerkt dat hij ziek was, en dat ze wel wist wat ziek zijn betekent, want zij was ook ziek. Zij had een mand bij zich en daar zat van alles in waar zij baat bij had. Ze zei : "Ik kan alles genezen want ik heb overal een middel voor. En raad nu eens wat voor vreselijks me is overkomen. Ben ik helemaal uit Rusland hier naar de Oostzee gekomen om te herstellen en iets aan mijn kwalen te doen, en dan merk ik dat ik mijn belangrijkste medicijn thuis heb laten liggen. Dus ben ik dadelijk op de trein naar huis gestapt en is ook deze hoop op herstel weer vervlogen."
Op zulke dingen moeten we letten als we naar zelfkennis streven. We moeten erop letten dat zelfkennis tot inzicht leidt, dat ze tot samenhang in het denken leidt, maar vooral tot echte belangstelling voor de dingen. In de ziel werken al deze zaken samen. Zo"n onsamenhangend denken leidt er onvermijdelijk toe dat iemand, ook al duurt het lange tijd, knorrig, nors, hypochondrisch over alles wordt, zonder dat iemand weet wat daar de oorzaak van kan zijn. Het verwaarlozen van belangstelling en inleving maakt knorrig, hypochondrisch. Wat voor het denken zo uitermate onmisbaar is, lijkt niets met het denken te maken te hebben. Alle eigenzinnigheid, alle ego‹sme werkt afbrekend op het denken. Alle eigenschappen die samenhangen met eigenzinnigheid en ego‹sme, zoals eerzucht, ijdelheid en dergelijke, waarbij het schijnbaar om iets heel anders gaat, maken ons denken ongezond en hebben een ongunstig effect op ons humeur. Daarom moeten we eigenzinnigheid, zelfzucht, ego‹sme ook proberen te bestrijden en daar een echte interesse, een zekere belangeloze overgave ten opzichte van dingen en wezens ontwikkelen. Interesse, belangeloze overgave ten opzichte van de onbeduidendste dingen en gebeurtenissen werken gunstig op het denken en op het humeur. Inderdaad straffen zelfzucht en ego‹sme zichzelf af doordat de ego‹st steeds ontevredener wordt, steeds meer klaagt dat hij te weinig heeft gekregen. Als iemand dat bij zichzelf voelt, dan zou hij zich onder de wet van het karma moeten plaatsen en zich afvragen als hij ontevreden is : welke zelfzucht heeft deze ontevredenheid bij mij aangekweekt ?
Zo kan eenvoudig worden aangetoond hoe de drie delen van ons zieleleven gevormd of beschadigd kunnen worden, en dat is van groot belang. Zo zien we dat geesteswetenschap iets is wat heel diep in ons leven ingrijpt. Ze grijpt zo diep in doordat een werkelijk in acht nemen van spirituele principes ons tot zelfopvoeders kan maken. En dat is in het leven van enorme betekenis, en het zal van steeds grotere betekenis worden aangezien in de ontwikkeling van de mensheid de tijden voorbij zijn waarin de mensen door de goden van bovenaf, vanuit hogere werelden, werden geleid. De mensen zullen steeds meer zelf moeten doen, zonder gestuurd of geleid te worden."
* * * * *
Karma : nijd en leugenachtigheid
Uit GA 127 "Die Mission der neuen Geistesoffenbarung", voordracht in Wiesbaden op 7 januari 1911.
Stel dat we ergens bij een kind nijd, nijdigheid waarnemen. We weten uit geesteswetenschappelijke waarnemingen dat in de wezensdelen van de mens die hem gewoonlijk niet bewust worden, het astraal en etherlichaam, dat daar bijzondere machten werkzaam zijn: in het astraal lichaam de luciferische machten, in het etherlichaam de ahrimanische machten; die zijn tegenstanders van de menselijke ontwikkeling.
Alles wat met het astraal lichaam te maken heeft, zoals nijd, komt door een verlokking van Lucifer. Alles wat met het etherlichaam te maken heeft, zoals leugenachtigheid, is een verlokking van Ahriman. Bij een nijdig kind is het astraal lichaam op een bepaalde manier in de greep van Lucifer, luciferische wezens hebben daar een aangrijpingspunt. Voor nijd en leugen geldt iets zeer betekenisvols : van de primitiefste mensen tot de meest ontwikkelde leiders van de mensheid worden nijd en leugenachtigheid beschouwd als zeer verwerpelijke eigenschappen. Zodra de mens inziet dat hij nijdig is of leugenachtig, duikt in de ziel een aanvoelen op van de verwerpelijkheid van deze eigenschappen. Men wil er met alle macht van afgeraken. Vooral nijd en leugenachtigheid zullen heel instinctief als verwerpelijk aangevoeld worden. Goethe zegt van zichzelf dat hij vele fouten bij zichzelf kon ontdekken, maar dat hij geen nijd kon vinden op de bodem van zijn ziel. Hetzelfde zegt Benvenuto Cellini van leugenachtigheid.
Karmisch gezien komt het merkwaardigerwijze op hetzelfde neer of men de nijd in zijn oorspronkelijke vorm dan wel in zijn gemetamorfoseerde vorm als kritiekzucht uitleeft. Volgt men een mens die in zijn jeugd nijdig was of een kritikaster tot op latere leeftijd, dan zal men zien dat mensen die in hun jeugd door nijd verteerd werden ertoe neigen om onzeker te worden in hun oude dag.
Leugenachtigheid is een eigenschap van het etherlichaam en komt van Ahriman. Wanneer de mens op een bepaalde leeftijd de gewoonte heeft om te liegen, of wanneer hij gewoon door een slechte opvoeding veel liegt, dan zien we op latere leeftijd altijd een zekere schuwheid, een onvermogen om de mensen in de ogen te kijken. Bepaalde spreekwoordelijke regels zijn hier zeker van toepassing. Wanneer men zegt : die mens kan mij niet in de ogen kijken, - dan is dat door leugenachtigheid. Schuwheid en onzelfstandigheid treden als ziele-eigenschappen in hetzelfde leven op.
Wat uit een dergelijke eigenschap voortkomt, blijft in hetzelfde leven zielsmatig, het blijft in de ziel. Laat ons aannemen dat wij geesteswetenschappelijk het ene leven zien overgaan naar het volgende. Wat als karmisch gevolg in het ene leven in de ziel optrad, krijgt een grotere kracht in het volgende leven. Zo kunnen wij aantonen dat de onzelfstandigheid, die eerst als een werking van nijd in de ziel optreedt in het ene leven, organiserend wordt bij het vormen van het fysiek lichaam in het volgende leven. Hetzelfde met de schuwheid. Die eigenschappen grijpen in in het lichamelijke.
Iemand die in een vorig leven veel nijd ontwikkeld heeft, wordt terug geboren als een mens die al in zijn uiterlijke lichaamsorganisatie iets heeft wat hem tot hulpeloze mens maakt. Wie leugenachtig was komt terug als iemand die geen normale verhouding tot zijn omgeving heeft. Hij kan niet geliefd worden door de mensen uit zijn omgeving, hij voelt zich door hen afgewezen, liefde groeit moeizaam.
Zo zien we dat we het leven op een ongemeen sterke manier kunnen dienen. Dat is een voorbeeld van hoe geesteswetenschap levenspraktijk kan worden. Bij iets dergelijks mogen we nooit uit het oog verliezen dat wij bewijzen voor karma voortdurend in de hand kunnen hebben. Maar wij mogen ook niet uit het oog verliezen, vooral wanneer wij dergelijke mensen op te voeden hebben, dat wij het in de hand hebben om te bewijzen : geesteswetenschap is overgegaan in ons vlees en bloed."
* * * * * * * * * *
Ongelovige ThomassenDoor François De Wit
We kennen allemaal het verhaal uit Johannes 20:24 over Thomas die niet wilde geloven vooraleer hij niet met eigen ogen zag. We kunnen Thomas een materialist avant la lettre noemen.
Nu is het zo dat de moderne wetenschap steeds dichter in de buurt van een spiritueel wereldbeeld komt, maar het duurt altijd tientallen jaren vooraleer zoiets doordringt tot de bredere lagen van de bevolking. Als antroposoof kunnen wij ook ons steentje bijdragen om een meer spiritueel wereldbeeld algemener te verspreiden. Vermits wij ook niet de laatste bevindingen op het gebied van de quantummechanica zomaar voor de vuist weg kunnen uiteenzetten, moeten wij het op een meer anekdotische manier doen.
Onderstaande anekdote bestaat in verschillende versies. Wij kozen de versie die voorkomt in het boek van John Archibald Wheeler "Geons, Black Holes & Quantum Foam"
In andere versies van deze anekdote is het James of soms Bertrand Russel(1872-1970, Brits wiskundige en filosoof) die de visie uiteenzet dat de zon een grote gasbol is en dat de aarde daarrond draait, en is het een oud vrouwtje die hem tegenspreekt met de schildpadversie.
Op het eerste zicht een lachwekkende verklaring, totaal niet wetenschappelijk, d.i. niet in overeenstemming met de waargenomen feiten, maar :
Een gelijkaardig bewijs kunnen we misschien zien in een ander subatomair deeltje.
Conclusie : de wetenschappers zien niet de realiteit, maar wat ze geloven. Ze geloven dat de wereld uit materiële deeltjes bestaat en blijkbaar creëren zo door dit geloof zelf die deeltjes !
In de "New Scientist" van augustus 2005 werd bericht over een wetenschappelijke studie die aantoonde dat de meeste wetenschappelijke studies statistisch gezien de bal misslaan. De webstek waar we dat bericht lazen voegde er fijntjes aan toe : deze studie inbegrepen !
Wij vonden de link bij http://www.orlingrabbe.com/homepage.html Toevoeging op 17 april 2019 : beide linken werken al een hele tijd niet meer. * * * * * Wetenschap en koffieDoor François De WitIn De Morgen van 30 augustus 2005 verscheen onderstaand bericht :
Vergeet fruit, groenten en groene thee. Volgens in de VS uitgevoerd onderzoek krijgt het gemiddelde Amerikaanse lichaam de meeste antioxidanten binnen via koffie. Op nummer twee en drie in het lijstje staan zwarte thee en bananen. "Toch zijn fruit en groenten nog steeds de gezondste voedingswaren", waarschuwt onderzoeker Joe Vinson.
Het verhaal is gekend: wie de nodige hoeveelheid antioxidanten in het westerse lijf wil, eet fruit en groenten en drinkt sloten thee. Op die manier beperken vitamines de schadelijke werking van vrije radicalen in het lichaam. Tot daar de theorie. Wetenschappers vergeleken de antioxidante inhoud van meer dan 100 verschillende voedingsproducten, zoals groenten, olie, drank, noten en fruit. Die informatie werd gekoppeld aan gegevens van het Amerikaanse Department of Agriculture over de bijdrage van elk product aan het Amerikaanse dieet. En zowaar: koffie, zowel met als zonder cafeïne, is nummer één als het op de introductie van antioxidanten aankomt.
"De Amerikanen halen de meeste antioxidanten uit hun dagelijkse koppen koffie", zegt onderzoeksleider Joe Vinson van de Scranton University in Pennsylvania. Hij is de man die vijf jaar geleden de wereld verbaasde met de boude bewering dat vooral donkere biersoorten volop antioxidanten bevatten. Prima is dat tegen vrije radicalen, de moleculen die de cellen beschadigen en het lichaam doen verouderen. Bleek dat de arteriosclerose van hamsters die twee biertjes per dag kregen voor de helft was afgenomen.
Voor de Belg betekent het onderzoek op het eerste gezicht prima nieuws, want die dronk in 2001 gemiddeld zo'n 135 liter koffie. En de drank is aan een herwaardering toe. Vroeger al wezen verschillende studies op de positieve gevolgen van koffie. Wie elke dag drie kopjes drinkt, loopt de helft minder kans op een levercirrose, bleek uit een Noorse studie. Koffiedrinkers hebben ook minder kans op galstenen, bepaalde soorten kanker, zelfmoordneigingen, jetlag, astma, diabetes type 2 en zelfs de ziektes van Alzheimer en Parkinson. Professor Peter Martin, leider van het Instituut voor de Studie van Koffie aan de Vanderbilt University, wees er enkele jaren geleden op dat het lang heeft geduurd eer we de weldadige eigenschappen van koffie begonnen te ontdekken. "Mensen die geen koffie drinken, blijken bij bepaalde ziekten kwetsbaarder te zijn", aldus Martin. Tot voor kort spitste onderzoek zich vooral toe op de cafeïne, die onder meer met positieve resultaten gebruikt wordt in pijnstillers, maar mensen ook prikkelbaar maakt en uit de slaap kan halen.
Alle koffiesluizen open dan maar? Dat nu ook weer niet. Professor Joe Vinson raadt mensen aan om maximaal twee koppen koffie per dag te drinken. En zeker de voordelen van vers fruit en verse groenten niet uit het oog te verliezen. "Want spijtig genoeg eten we nog steeds te weinig fruit en groenten."
Dat lezen we dus in het jaar 2005 terwijl Rudolf Steiner ons ongeveer hetzelfde vertelde in 1924 over de ontgiftende werking van koffie in GA 352, (blz.40) - voordracht voor de arbeiders van het Goetheanum :
" Ziet u mijne heren, de gewone planten, die groeien in de lente, leven verder in de zomer en in de herfst verdorren ze weer. Dat zijn de gewone planten. Maar er zijn ook bomen, die verdorren niet, maar blijven vele jaren bestaan. Dat komt omdat daar het astrale van buitenaf inwerkt en ingrijpt. Vooral bij de bomen zien we dat bijzonder sterk; ze worden weliswaar geen dier, het plantenwezen behoudt de bovenhand, maar het astrale grijpt in en wel vooral in de schors. Bomen vertonen namelijk het merkwaardige dat ze zich omgeven met een bast, en het werkzaamste, omdat daar het sterkst het astrale ingrijpt, is de schors van eiken en wilgen.
En net zoals in het artikel de voordelen van koffiegebruik gerelativeerd worden wijst Rudolf Steiner ons op een andere plaats op de nadelen van het koffiedrinken.
Uit GA 93 "Die Tempellegende und die goldene Legende" (blz. 134) :
" Het fysieke lichaam is werkelijk het volmaaktste dat men zich kan voorstellen. De anatoom zal ookaltijd met de grootste bewondering over het menselijk hart spreken, dat op een wonderbaarlijke wijze functioneert hoewel de mens zijn leven lang bijna niets anders doet dan vergiften voor het hart innemen. Vooral alcohol, thee, koffie enz. voeren op ongelooflijke wijze aanvallen uit op dit hart. Maar zo wonderbaarlijk is dit hart geconstrueerd dat het tot op hoge leeftijd dit allemaal kan weerstaan."
Uit GA 96 "Ursprungsimpulse der Geisteswissenschaft" (blz. 168) over het verband tussen denken en spijsvertering :
|
Terug naar het thuisblad
*
*
*
*
*