ALBERT STEFFEN

Reis naar het andere land

Drama

In zeven bedrijven en een voorspel

Personages:

Deelnemers aan een Egyptische expeditie:

Professor Fisher, egyptoloog
Herbert, zijn zoon, dichter
Mary, diens vrouw, schilderes
Ernst Ohm, ingenieur
Dokter Brugh, arts en bioloog
Anderson, een hulparbeider, later douanebeambte

-------------------------------------------------------

Kapitein Smith, commandant van de Titanic
Directeur van de White-Star-Linie en bouwer van de Titanic
Zijn vrouw Een persmagnaat Boordanimator Miljardair met echtgenote Vronski, een emigrant met vrouw en kind Machineknecht Machinist Stoker
Eerste matroos
Tweede matroos
Kelner
Bemanning en passagiers van de Titanic

-----------------------------------------------

De kapitein van de Karpathia
Navigatieofficier
Steward
Schipbreukeling
Schipbreukelinge
Bemanning en opvarenden van de Karpathia








Alle rechten bij:

Albert Steffen Stiftung
Unterer Zielweg 36, Postfach
CH-4143 Dornach 2







Voorspel

Binnenkant van een rotsgraf dat door een wetenschappelijke expeditie onder leiding van Professor Fisher blootgelegd werd. De mummie, die in de dodenkamer werd gevonden, bevindt zich op de achtergrond opgebaard. Ze ligt in een kist uit sycomorehout die met hiëroglyfen beschilderd is, op een draagbaar in de vorm van een langgerekt leeuwenlichaam. Op de wand erachter kleurige afbeeldingen waarvan er één bijzonder opvalt: Hermes voor de weegschaal van de goede en slechte daden. De dodenbegeleider heeft een menselijke gestalte met een arendskop. Boven hem de gevleugelde zon. Links van de mummie, ter hoogte van de kop de zielevogel, een gevleugeld wezen met een vrouwengezicht. Rechts aan haar voeten Anubis, met de kop van een jakhals en een mannenlichaam.
Aan de zijwanden taferelen uit het leven van de priesteres-prinses waaruit men kan opmaken dat zij afstamt van een koninklijk geslacht en in de cultus het koor der vrouwen leidt.
Overal hiëroglyfen.
De grafkamer, tot waar lange en diepe tunnels gegraven werden, is nu voorzien van electrisch licht, waardoor ze langs alle kanten belicht kan worden.
Puin en gesteente werden nog niet opgeruimd. Werktuigen, schoppen en houwelen getuigen van de gedane arbeid. In de hoeken liggen allerhande apparaten, schilder- en tekengerief, schetsboeken, een reisapotheek enz. Ook enkele geweren en revolvers zijn zichtbaar. Het graf bevindt zich namelijk aan de rand van de woestijn, ten westen van de dodenstad Thebae, zestig meter diep onder de rotsen.
In de verte hoort men het gehuil van jakhalzen, dat voortdurend sterker wordt in de loop van het gebeuren. De ruimte is eerst bijna donker. Alleen een olielamp brandt.

Professor Fisher, Herbert en Mary, Ingenieur Ohm en Dr. Brugh bijeen, rechts op het voorplan. Anderson links bij het steengruis dat hij met zijn schop op een hoop gelegd heeft.

Ohm ( schakelt het electrisch licht aan, eerst rechts, dan links en ten slotte achteraan tot de ruimte volledig verlicht is) : De lichtinstallatie functioneert voortreffelijk. Bent u tevreden Professor Fisher ?

Professor Fisher: Volkomen ! Alles is zo overzichtelijk als in het British Museum. Maar die olielamp zou mij meer inspireren om het geheim van de mummie op het spoor te komen.

Ohm (tot Anderson) : Genoeg voor vandaag ! Rust maar wat uit Anderson ! (Anderson af)

Professor Fisher: Een man met de juiste zin voor de zaak en het vak.

Dokter Brugh: Waarom hebben jullie de kist horizontaal gelegd ? De oude Egyptenaren plachten hun lijken rechtop te stellen voor zover ik weet.

Professor Fisher: Pas wanneer ze gebalsemd waren. Ziet, daar ligt de mummie op de leeuwenbaar, links en rechts de geestgestalten. Wat bij u, Dokter Brugh, wetenschappelijk handwerk is, dat was toen een religieuze handeling.

Herbert: Ik zou de cultus willen herdichten.

Mary: Ik opnieuw tekenen.

Dokter Brugh: Jullie kunstenaars moeten niet altijd naar het verleden kijken.

Professor Fisher: De kunst wekt de geschiedenis tot een nieuw leven.

Dokter Brugh: Mummies zijn niets voor een jong echtpaar.

Mary: Maar Isis en Osiris waren toch ook een paar.

Dokter Brugh: Een zeer ongelukkig paar. Hij werd in twaalf stukken verdeeld en zocht op aarde tevergeefs naar de delen. Dat zou zelfs voor mij te veel geweest zijn. En ik, als anatoom, kan toch al iets verdragen op dat gebied.

Mary: Maar Isis heeft Osiris in de hemel, in de twaalf sterrenhallen teruggevonden en ter wille van het eeuwige geluk graag het vergankelijke ongeluk op zich genomen. En dat is toch de zin van de liefde: zich in God vinden.

Dokter Brugh: Ik dacht: kinderen krijgen.

Herbert: Isis en Osiris hadden een kind: Horus ...

Mary: Net als wij.

Herbert: En dat heeft de tegenstander van hun liefde, Typhon, overwonnen.

Professor Fisher: Horus, het kind, doodde Typhon, de duivel.

Ohm: En hoe oud is jullie Horos ?

Mary: Drie jaar.

Dokter Brugh: Zo klein ? U had thuis bij hem moeten blijven.

Mary (plots treurig): U hebt gelijk.

Dokter Brugh: Neem me niet kwalijk, ik bedoelde het niet kwaad.

Mary: Ach, ik heb heimwee naar ons zoontje ... en angst ...

Professor Fisher (tot Dokter Brugh) : Irriteer de jonge mensen niet. Wanneer de jeugd van onze wetenschap niets wint voor haar kunst, dan geeft toch hun liefde ons het geloof aan de onsterfelijkheid terug. En dat geloof heb ik als historicus nodig om de religie van de oude Egyptenaren te verstaan.

Herbert: Geloof is voor ons jonge mensen niet genoeg. Wij verwachten van jullie ouderen kennis. Weet ons feiten te vertellen over het leven aan de andere kant van de poort des doods - met de mummie hier voor ons.

Dokter Brugh: Als arts -dat moet ik toegeven- heb ik daarover niets met zekerheid ervaren. De ziel van de mens ben ik noch bij het opereren, noch bij het ontleden tegen gekomen. Het schijnt mij ook niet de opgave van de natuurwetenschap en haar disciplines te zijn om daarover iets te zeggen. Dat behoort tot uw gebied, Professor Fisher, de studie van de mythen.

Professor Fisher (tot Ohm) : Hoe staat u als technicus t.o.v. dit probleem ?

Ohm: Ik bewaar hier het stilzwijgen, hoewel ik mijn idee erover heb.

Herbert: De jeugd smeekt om zekerheid over de geest.

Dokter Brugh: De oude generatie houdt het geweten van het wetenschappelijk onderzoek in ere.

Herbert: Bij u zou ik niet willen studeren.

Dokter Brugh: Ik ben dan ook geen universiteitsprofessor, maar slechts hospitaalarts. (tot Professor Fisher): Nu dan, toont u aan de hand van dit lijk, dat drie tot vierduizend jaar oud is, de onvergankelijkheid van de menselijke ziel. Ik kan het zelfs niet bij lijken die maar drie of vier dágen oud zijn.

Professor Fisher: Ook aan een dood lichaam is er iets dat onverwoestbaar is: de vorm. Alleen de stof valt uiteen. Het is om de vorm, niet om de stof dat de oude Egyptenaren het lichaam bewaren.

Dokter Brugh: Waarmee bewijst u dat ?

Professor Fisher (wijst op de schilderingen) : Ziet u deze hiëroglyfe die overal terugkeert ?

Dokter Brugh: U bedoelt die beide naar boven gestrekte armen ?

Professor Fisher: Precies. Dat is de hiëroglyfe voor "omvatten".

Mary: Het gebaar van de hemelse liefde.

Professor Fisher: Misschien interpreteerden geliefden toen ook al dit teken zo. Maar het is meer dan een teken, namelijk het wezen zelf dat de mens na de dood begeleidt. Ziet u, hier staat het als gestalte aan het graf, en daar aan de wieg. Het behoedt de ziel tussen dood en een nieuwe geboorte. Het leidt ze weer naar de aarde. Want dat, mijn dierbaren, moeten wij ons duidelijk voor ogen houden: de oude Egyptenaren geloofden aan de reïncarnatie van de mensengeest - tenminste in de tijden vóór het cultuurverval.

Ohm: En u meent dat dit cultuurverval intrad omdat het inzicht in de herhaalde aardelevens verloren ging ?

Professor Fisher: Zeker.

Mary: Dit wezen dat de mensen van leven naar leven leidt, dat zal wel een engel zijn ?

Professor Fisher: De oude Egyptenaren noemden het anders, namelijk KA.

Mary: KA ? Wat betekent KA in onze taal ?

Professor Fisher: Eén van mijn collega's vertaalde het met "dubbelganger", een andere met "levenskracht", een derde met "beschermgeest". Ik zou het het hogere Zelf van de mens -in zijn verschillende gestalten- noemen. Ziet (hij wijst op een schilderij), daar staat dat wezen achter de dode in de zonnebark en vaart over de wereldoceaan uit.

Dokter Brugh: Waarde professor, u treedt teveel in de details van uw vakgebied. Daarvoor hebben wij moderne mensen geen interesse.

Mary: Toch, en wel een zeer intensieve. Want als het waar is wat vader zegt, dan zijn wij zelf door ons hoger Zelf naar de aarde geleid en zullen ermee doorgaan eens wij gestorven zijn.

Ohm: Als het waar is ...

Dokter Brugh: U deelt dus mijn mening: er zijn geen bovenzinnelijke machten ?

Ohm: Bovenzinnelijke ? - Dat weet ik niet. Maar onderzinnelijke: dat zeker.

Dokter Brugh: Bijvoorbeeld ?

Ohm: Electriciteit.

Professor Fisher: Wat heeft electriciteit te maken met onsterfelijkheid ?

Dokter Brugh: Haar licht is voor het bijgeloof gevaarlijker dan het licht van uw olielamp.

Mary: Ik word niet goed van uw woorden.

Dokter Brugh: Niet van mijn woorden, maar van de slechte lucht hier. Dat is geconcentreerde stikstof.

( Gehuil van jakhalzen)

Ohm: De avond valt. De jakhalzen worden wakker.

Dokter Brugh: Laat ons naar buiten gaan en de longen volzuigen ! Trekt de jassen aan ! Het wordt koel.

Professor Fisher: Ik zou nog wat willen schrijven.

Ohm: Inpakken !

Professor Fisher (tot Mary en Herbert) : Gaat maar mee

Mary: Wij blijven bij vader, nietwaar Herbert ?

Herbert: Zoals je wil.

( Terwijl Dokter Brugh en Ohm zich naar de uitgang begeven, trekt Mary Herbert achter de kist)

Mary: Kijk, de zon met de vleugels op het kofferdeksel.

Herbert: Hoe blikt toch het oog als een bloem !

Mary: Hoe heilig zijn die handen gevouwen !

Professor Fisher: (komt bij hen staan) : Ja, de mens is een hemelse hiëroglyfe.

Mary: Als priesteres was zij wis en zeker een lieveling van de goden.

Herbert: En als prinses de mensen welgevallig.

Professor Fisher: Het aardse leven is net zo als het bovenaardse op deze taferelen afgebeeld.

Mary: Hier leidt zij het koor der vrouwen naar het altaar.

Herbert: Hier tooien de dienaressen van het huis haar.

( Dokter Brugh en Ohm komen met de jassen op de arm terug binnen om afscheid te nemen, en blijven zelf nog staan kijken naar de afbeeldingen)

Dokter Brugh: Ze laat zich schminken.

Ohm: Reeds toen kon men niet leven zonder illusie.

Mary: Schoonheid is geen belet om heilig te zijn.

Herbert: Deze lijn vind ik verrukkelijk.

Ohm: Is ze niet een beetje gemaniëreerd ?

Professor Fisher: Ik ben het eens met u. Precies daarin geloof ik een symptoom van dat verval te zien. Misschien ligt de hoofdoorzaak van de decadentie daarin dat men een vorm wilde vasthouden waaraan het zintuiglijk waarnemen was gehecht geraakt. Men verloor het geestelijk zien en wierp zich op het fysiek genot. Daardoor verkreeg de dood meer macht. Onderzintuiglijke wezens begonnen zich te verzamelen. De mens werd door hen aan de vergankelijkheid geketend. De krachten die het lichaam afbreken kregen macht over hem. En toen men de lijken balsemde, dan leerde men wel hoe het lichaam ineen zit, maar niet hoe het ontstaat. In de grond hield men toch vast aan het dode en liet het levende ontsnappen. De leringen der oude Egyptenaren werden steeds meer doodsleringen, net zoals uw anatomie en fysiologie, Dokter Brugh. Wij hebben niet het goddelijke erfdeel overgenomen, maar het aardse, en, - het onderaardse. Want uw techniek, ingenieur Ohm, is demonisch zoals de magie der oude Egyptenaren !

Ohm: En toch geloof ik de vooruitgang van de mensheid met een gloeilamp meer te dienen dan met een olielamp.

Dokter Brugh: Laat ons naar onze proviandzakken gaan. Maar eerst de handen met zuivere spiritus desinfecteren, een onontbeerlijk asepticum, wanneer men met mummies omgaat.

( De jakhalzen blaffen luider)

Ohm: Dat wordt bedenkelijk. (Hij roept) Anderson ! Wat is daarbuiten aan de hand ?

Anderson (komt binnen) : De beesten ruiken onze etenswaren.

Dokter Brugh: Als ze die maar al niet opgegeten hebben. Loop al voorop en bezie dat ! Wij komen direct.

Ohm: En neem een geweer mee !

Anderson: Ochgot, met een "Ksjt" jaag ik die al weg.

( Hij maakt een spuwbeweging en gaat zonder geweer buiten)

Dokter Brugh: Dat zou een goede Anubis zijn.

Ohm: Hij zou ieder schrikbeeld verdrijven.

Professor Fisher: Ik zal hem aanbevelen als bewaker van de mummie bij het British Museum.

Dokter Brugh: Daar zal hij nooit blijven, want hij is verzot op werken en avontuur.

( Ontzettend gehuil)

Ohm: Wat een hels lawaai !

Dokter Brugh: Kom mee Ohm ! Neem deze revolver !

Ohm: Ik heb daarmee nog nooit geschoten.

Dokter Brugh: Vlug, vlug !

(Ze lopen buiten met hun wapens)

Professor Fisher ( tot Mary en Herbert) : Ga toch ook maar een beetje in de frisse lucht. De jakhalzen zijn spoedig weggejaagd. Het is een klare maannacht.

Mary: U wou ons toch de dodencultus verklaren.

Herbert: Nu stoort ons niemand meer.

Professor Fisher: Het is mooier om de sterrenhemel van het heden te bekijken dan de schrifttekens van het verleden.

Mary: Asjeblief vader, wat betekent de vogel met het meisjesgezicht en de wolf met het lichaam van een jongeling?

Professor Fisher: De zielevogel aan het hoofd van de mummie (hij wijst ernaar) heeft medelijden met de dode. Hij verzamelt zijn goede daden. En de hondskoppige aan zijn voeten doet hem schrik krijgen van zijn slechte daden. Samen leiden ze de ziel van de overledene door de onderwereld. Maar boven hem waakt altijd zijn hoger Zelf.

Mary: Zijn engel ?

Professor Fisher: Ja. En zo komen ze bij Hermes, die de zieleweegschaal houdt opdat hij, rechter der doden, diens aardeleven beoordeelt en hem de juiste hemelswoonplaats toewijst. En nadat de dode daar zijn daden uitgeboet heeft en zich opnieuw klaargemaakt heeft, zal hij terugkeren om de rekening op aarde te vereffenen. - Kinderen, laat mij nu alleen. Ik wil die wijsheid, die ik tot nu toe in woorden heb gevat, in de werkelijkheid beleven. Ik voel: er komen bij mij gedachten op, zo rijk als nooit tevoren. Ik sta dicht bij het geheim van de dood. Ik wil het te pakken krijgen vóór het verdwijnt. - Doe het electrisch licht uit, het is een vijand van de inspiratie. Breng die olielamp daar. Ze is vijfduizend jaar oud, zo oud als het duistere tijdvak dat nu ten einde gaat. Misschien zendt ze een straal uit de lichte oerwereld in mijn ziel. - Tot straks, ik kom jullie wel achterna.

Mary: Dan zult u 't ons vertellen.

Herbert ( brengt de lamp en doet het electrisch licht uit) : Is het zo goed ?

Professor Fisher: Dank je !

( Herbert en Mary gaan)

Professor Fisher (zet zich en schrijft) : De Grieken noemden deze plaats: "een personificatie van de alles verslindende, alle vlees verterende aardse afgrond". De mensheid moet door de poort van de dood schrijden wanneer ze het wezen van de onsterfelijkheid wil ervaren. En niet alleen in het graf, nee, in de onderwereld moet ze afdalen. Zij moet haar hellevaart beginnen, vóór ze aan de hemelsdoortocht begint. O beelden, spreek tot mij: is het slechts leugen wat gij leert ? Is deze figurenwereld niet een afbeelding van een hogere werkelijkheid ? Kan ik in het aangezicht van de dood die door duizenden jaren gaat, de onsterfelijkheid begrijpen ? Spreekt de mummie de waarheid ?

( Hij sluimert in. De schaduwen die het licht van de lamp afwerpt worden beweeglijk. Een pijnlijk-dreigend oog begint te gloeien)

(In de verte klinkt een schot)

Professor Fisher: ( schrikt op en schakelt het electrisch licht weer aan, hij luistert, aarzelt, gaat naar de uitgang. Daar loopt Herbert hem tegen 't lijf ) Wat scheelt er ?

Herbert: Een ongeluk ! Ohm wilde op de jakhalzen schieten en heeft zichzelf gewond.

Professor Fisher: Waar ?

Herbert: ( wijst op de borst) : In de long. Snel ! Verband, watten ... Waar is de verbandkoffer ?

Professor Fisher: Hier. Ik breng alles. Wat zegt Dr. Brugh ?

Herbert: Hij gelooft dat hij hem kan redden ... als hij niet doodbloedt ...

( Beiden snellen weg)







**********************





Eerste bedrijf



Douanekantoor in de zeehaven van Southampton.

Vooraan doorgang voor de passagiers, die van rechts naar links stromen en hun koffers en tassen op de toog leggen. Deze verdeelt de ruimte in twee. Opgestapelde bagage. Karretjes met reiskoffers. Bureau met schrijfgerief en formulieren. De uiterst kale hall heeft een glazen deur waardoor men het havengebied kan overzien.
Anderson staat met andere douaniers achter de goederentoog, bijna onherkenbaar in zijn uniform. Want waar hij vroeger altijd glad geschoren was, heeft hij nu een volle baard. Hij heeft het met zijn collega's over een grote schare arme emigranten die met hun koffers en klerenbundels door het hek stromen.
Een krachtige arbeider met een jonge vrouw die een ingepakte boreling op de arm draagt lopen vooraan. Hij zwaait vrolijk met zijn pas, roept zijn naam:

Vronsky ! Gratis ticket ! Wij hebben niets aan te geven.

Anderson: Mensen van het tussendek. Ze hebben niets en toch zijn ze gelukkig. De reis is gratis opdat ze ginder reclame zouden maken.

Douanier: Reclame ? Heeft de Titanic reclame nodig ? Die oceaanreus waar de ganse wereld over spreekt !

Anderson: Er zijn in Europa niet zoveel miljonairs om er jaar in jaar uit alle veertien dagen de kajuiten mee te vullen.

Douanier: Maar in Amerika toch !

Anderson: Wie weet hoe lang nog ! Het gist overal. Ook daar. Daarom is het vooruitziend om vrolijke mensen over te varen. Die brengen nieuw bloed.

(Nadat het volk gepasseerd is, wordt het hek weer gesloten. - De douanier keert zich naar het bureau)

Ohm (verschijnt aan het gesloten hek): Hallo, openmaken !

Anderson (met een blik op het uurwerk): Pas over een half uur.

Ohm: Ik ben lid van de bemanning.

Anderson: Van de bemanning - en geen uniform ?

Ohm: Plaatsvervanger op het laatste nippertje voor de dynamobediening.

Anderson (herkent hem plotseling): Ingenieur Ohm !

Ohm: Inderdaad.

Anderson (opent het hek): U bent veranderd in die drie jaar, u bent grijs geworden !

Ohm: Maar ... Anderson !

Anderson: Ook ik ben niet dezelfde gebleven. ( Hij neemt zijn pet af, een groot litteken wordt zichtbaar)

Ohm: Hemel, wat is dat op je voorhoofd ?

Anderson: Schedelbreuk ! Een lelijk voorval ! Maar u ziet, ik heb het er levend af gebracht, net zoals u, met uw longschot.

Ohm: Hoe is dat gebeurd ? En hoe ben jij hier eigenlijk verzeild geraakt ? Jij werkte toch in het British Museum als trouwe bewaker van onze mummie !

Anderson: Ondanks mijn trouw heeft de mummie mij weggejaagd.

Ohm: Wat ?

Anderson: Nauwelijks was ze in de Egyptische afdeling tentoon gesteld of het ene ongeluk na het andere deed zich voor. Iedereen die ermee in aanraking kwam overkwam iets erg. Net zoals bij u.

Ohm: Bij mij was het pure lichtzinnigheid. Waarom wilde ik ook met een automatisch pistool schieten dat niet van mij was en dat ik nooit uitgeprobeerd had !

Anderson: Met een mummie waar u geen zaken mee had ! Daarom werd u gestraft. Net zoals ik.

Ohm: Wat vertel je daar nu !

Anderson: Waarom lette ik niet op de voortekens !

Ohm: Op wat voor voortekens ? Vertel !

Anderson: De conservator die de ouderdom van de mummie vaststelde - voor iedere dame trouwens al een belediging- kreeg een kinderziekte -roodvonk- en stierf er bijna aan. Zijn assistent die de datum op de kist kleefde, een bloedvergiftiging aan de duim van de rechterhand ...

Ohm: Geloof jij aan dat soort samenhang ?

Anderson: Ik geloofde er niet aan tot ik het aan den lijve ondervond.

Ohm: (wijst op het voorhoofd) Dat ?

Anderson: Toen de ongelukken niet ophielden, wilde het personeel niet meer werken in de Egyptische afdeling en vroeg overplaatsing naar de Romeinse muntenverzameling, de vervelendste afdeling waar anders niemand wil werken ...

Ohm: En de directie ging daar op in ?

Anderson: In plaats van het personeel verhuisde ze de mummie. Ik moest die naar de kelderverdieping brengen en viel daarbij van de trap. (Hij licht zijn pet op) Dat is het waarheidsbewijs.

(Ohm schudt het hoofd)

Anderson: Toen ik uit het ziekenhuis kwam, was de mummie verdwenen, en ik kon hier aan de slag als douanier, wat mij eigenlijk beter bevalt.

Ohm (schertsend): Dan had de mummie het toch goed met je voor !

Anderson: Ik ben niet kwaad op haar.

Ohm: En zij niet op jou.

Anderson: Maar vertelt u nu eens: hoe komt u hier op de Titanic terecht ?

Ohm: Dat is eigenlijk ook een vreemde zaak. Ik zei het je al: vervanging, voor een vriend die plots zijn ontslag gaf. Drie dagen geleden droomde zijn vrouw dat hij ginds - in het land der onbegrensde mogelijkheden- een prinses zou huwen. En toen wou ze hem niet meer laten vertrekken. En toen hij schertste " Een dollarprinses !", viel ze in zwijm. Ik bezocht hem juist om afscheid te nemen, en hij vertelde mij dit alles fluisterend en vol kommer, want zijn vrouw was ziek gebleven. Ik stelde direct voor om in zijn plaats te gaan. Ik ken dit werk. Ik zei dat Amerikaanse prinsessen mij even weinig kunnen maken als Egyptische, dat ik er immuun voor was. Zijn echtgenote lachte zich weer gezond.

Anderson: Een waarschuwende droom, maar waarvoor waarschuwt hij ?

Ohm: Daar kunnen we nog lang naar raden. - Maar het is de hoogste tijd ! Tot ziens ! Over veertien dagen sta ik hier weer terug.

Anderson: Het ga u goed !

( Ohm gaat. Anderson keert zich naar de douanier die met postzakken bezig is en hun nummers inschrijft op een lijst)

Douanier: Postzak 3101. Post uit alle landen van Europa; Turkije, Egypte, Palestina. De Titanic bezorgt hem het snelst van al. Wat zou er toch zo dringends in deze brieven staan ?

Anderson: Ik ben daar helemaal niet nieuwsgierig naar. Vroeger moest ik de brievenbus van het British Museum leegmaken. Toen kon ik lezen wat de bezoekers op hun ansichtkarten schreven over de bezienswaardigheden van alle tijden en gebieden. Niets dan dommigheden. Daarin (wijst op de postzakken) zal het ook niet veel intelligenter zijn.

( Het hek wordt terug geopend. Een lading passagiers dringt naar voor)

En als de postkaartschrijvers zelf verstuurd worden, dan zijn ze wel niet onbeschreven, maar ze verschillen alleen maar door hun handtekening. Ik probeer niet meer om die te ontcijferen.

(Hij richt zich tot de reizigers)

Niets aan te geven ?

(Controle van koffers en tassen)

Een oudere dame: Niets, voor zover ik weet. Maar ziet u zelf maar.

Anderson (opent een koffer): Wat zit er in dat koffertje ?

Dame: Toiletgerief, medicamenten ...

Anderson: Openmaken !

( De dame doet dat. Ondertussen zijn als aparte groep Professor Fisher met Herbert en Mary in de hall binnengekomen. Alle drie in het zwart gekleed. Een kruier komt achter hen met een wagentje waarop een buitengewoon grote kist.)

Professor Fisher (tot Herbert en Mary): Leg alle bagage bijeen. Hier, op een rij. Ik blijf bij de douanecontrole. Blijven jullie daar en betaal de kruier.

Herbert (tot de kruier): Hoeveel moet ik u ?

Kruier (spreidt beide handen): Dubbel tarief ! (Gaat af)

( Professor Fisher schuift aan langs de toog, herkent Anderson die verdiept is in de inhoud van een beauty-case, en kijkt geamuseerd toe)

Anderson (tot de dame): Wat is dat ?

Dame: Een doodgewoon potje schmink.

( Anderson maakt het gewone kruis met krijt op de koffer en maakt een handbeweging. De dame gaat.)

Professor Fisher (is nu aan de beurt): Van schmink hebben de moderne dames meer verstand dan de antieke mummieschilders.

Anderson: Professor !

Professor Fisher: Ik had je bijna niet herkend met je grimmige baard.

Anderson: De minister van Verkeer raadt de douaniers aan een baard te dragen: om de dames schrik aan te jagen die ons willen om de tuin leiden.

Professor Fisher: Ons mannen betrouw je meer ?

Anderson: Zijn al die koffers van u ?

Professor Fisher: Van mij - en van mijn familie.

Anderson (merkt Herbert en Mary op): Nu ontbreekt alleen Dokter Brugh nog en dan is de volledige Egyptische grafexpeditie weer verenigd. Ingenieur Ohm vaart ook met de Titanic. Hij ging daarjuist aan boord. U zult hem daar zien !

Professor Fisher: Zeer merkwaardig !

Anderson: Hoe graag zou ik zelf meegaan !

Professor Fisher: Maar, zeg mij eens: waarom ben jij uit het British Museum weggegaan ? Dat was toch een baan voor het leven.

Anderson: Daarover kan ingenieur Ohm u meer vertellen. Het is geen kortverhaal, maar een thriller.

(Terwijl hij de controle uitvoert, wenkt Professor Fisher Herbert en Mary)

Professor Fisher: Ziet hier, een oude bekende: Anderson !

(Ze geven elkaar de hand)

Anderson: Nu zouden we herinneringen kunnen ophalen, indien we er tijd voor hadden.

Mary wendt zich af met een smartelijke uitdrukking)

Herbert (legt de vinger op de lippen en leidt haar zorgzaam weg)

Professor Fisher: Haar kind is gestorven.

Anderson: Ach ! Dat spijt mij. Daarom bent u dus in 't zwart. Al lang ?

Professor Fisher: Toen we in Egypte waren.

Anderson: Toen al ! En ik wist van niets !

Professor Fisher: Zeer onverwacht.

Anderson (tegen zichzelf, terwijl hij koffers opent en weer sluit): De mummie ... de mummie ...

Herbert en Mary gaan op en af aan de zijkant

Herbert: Mary, wees dapper.

Mary: Ik wil niet treurig zijn. Ik voel mijn kind immers altijd in mijn buurt. Ik wil ook de wereld niet ontvluchten, maar bewijzen dat die mij niet van mijn lieveling kan wegtrekken. Maar ik wil mij niet meer laten meeslepen door de handel en wandel der mensen.

Herbert: Maar wanneer de aarde met nieuwe opgaven roept !

Mary: Ach, had ik maar eerder naar de stem van mijn hart geluisterd !

Herbert: Wij zijn nog jong.

Mary: Nee Herbert, ik wil geen kind meer op de wereld zetten. Men geeft het niet alleen het leven, maar ook het sterven mee.

Herbert: Je bent levensvijandig geworden !

Mary: Het deed te veel pijn !

Herbert: Wat deed te veel pijn ? De bevalling ?

Mary: De bevalling ? O nee, die pijn zou ik graag verdragen. Ik was ook niet bang om terwijl te sterven. Maar dat men een kind dat onschuldig is, de dood meegeeft, dat is, dat was te zwaar, dat kan ik niet aan.

Herbert: Maar Mary, jij hebt toch geen schuld aan dit mensheidslot.

Mary: Ik had nooit die reis naar Egypte mogen maken, mijn kind was veel te klein.

Herbert: Maar je zegt zelf dat het in feite niet van jou gescheiden is.

Mary: Ja, zolang ik ben zoals hij, zonder schuld, blijft het bij mij. Maar schuldloos kan ik alleen maar zijn wanneer ik zoals ... Isis ben, die Horus op de arm houdt. Nee, ik zal niet treurig zijn als ik mijn zonnekind mag toebehoren.

(Ze wenden zich terug tot Professor Fisher en Anderson)

Anderson ( bekijkt juist de kist die de kruier op het karretje binnengeduwd heeft. Die is in een roestbruine doek gewikkeld): Raar formaat voor een reiskoffer ! ( Hij schudt zijn hoofd)

Professor Fisher: Zoals je ziet is hij reeds verzegeld door de havenautoriteiten.

Anderson: Dan moet ik er mij niets van aantrekken.

Professor Fisher (aarzelend): Aan u kan ik het wel verklappen: in die koffer zit onze mummie.

Anderson (geschokt): De mummie ! Moet die op de Titanic ?

Professor Fisher: Ik moet ze naar Amerika brengen.

Anderson: Doe het niet ! Ik smeek u ! Het brengt ongeluk ! Voor u en uw familie ! Is een dood kleinkind nog niet genoeg ?

Mary ( die met Herbert dichterbij gekomen is en geluisterd heeft): Dat is lomp van u, Anderson. Anderson: De mummie zal zich wreken.

Mary: Ben jij eigenlijk een christenmens ? Weet je niet dat de dood zijn angel verloren heeft ? Geloof jij dat de overledenen zo kwaadaardig zijn als de levenden ? Luister niet naar hem vader ! Ik ben schuldig, niet de mummie. Want ik liet mijn kind thuis en ging weg terwille van de kunst. Dat ik niet bij hem bleef, dat moet ik boeten. Je mag het míj kwalijk nemen dat ik zo verknocht was aan de wereld, je moet het die arme mummie niet kwalijk nemen. Aan haar heb ik zelfs te danken dat ik nog aan een ander leven denk dan aan het aardse hier - waarvan ik hoop dat het gauw zal afgelopen zijn-, aan het leven na de dood.

Anderson: En ik denk aan de 2800 mensen op de Titanic en aan ... mijn plicht. Nee, ik kan die kist niet laten passeren.

Professor Fisher: Hier zijn de vrachtbrieven. (Reikt hem de papieren)

Anderson (leest ze): Handtekening van de museumdirectie. Bevestiging door de regering. Stempel van de medische dienst en de havenpolitie. Leveringsnota van de goederendienst. (Met een diepe zucht) Daartegenover sta ik machteloos ... En waar moet de mummie gestouwd worden ?

Professor Fisher: In mijn eigen kabine, als persoonlijke bagage.

Anderson: Dan valt de verantwoordelijkheid alleen op u.

Professor Fisher: Gij zijt nog voorzichtiger dan de Achteromkijker.

Anderson: De Achteromkijker ?

Professor Fisher: Zo heet de Egyptische Charon, de veerman der doden. In het 99ste hoofdstuk van het Dodenboek staat er een gesprek tussen hem en de ziel van een gestorvene die de veerboot wil bestijgen. De bark is niet in orde zegt hij. De scheplepel ontbreekt. Zeemonsters liggen op de loer. De golven zullen het scheepje doen zinken ... Maar de Titanic is toch onzinkbaar ...

Anderson: Professor, tart het noodlot niet met uw wijsheid.

( Een schare passagiers van de eerste klasse komt in de hall binnen. Het zijn de officiële vertegenwoordigers van de grote trusts en de wereldpers, industriemagnaten en ambassadeurs. Aan het hoofd de bouwer van de Titanic, tevens directeur van de White-Star-Linie, met zijn echtgenote)

Directeur (schuift eigenhandig de glazen deur open en toont de zeehaven): Mijne heren, daar ziet u mijn werk, de Titanic, hoe trots ligt hij daar op het water omgeven door stoomboten, sleepboten, motorschuiten, barkassen, schepen uit alle landen, als een heerser met zijn vazallen !

(Iedereen kijkt mee, met of zonder verrekijker)

De grootste intercontinentale stoomboot en -zoals spoedig zal blijken- ook de snelste !

Anderson: De directeur van de White-Star-Linie ! Die moet mij helpen !

Persmagnaat: Directeur, wij, als vertegenwoordigers van de pers, zijn dankbaar dat we deze prestatie mogen meemaken. Uw werk is een sociale daad. U gaf werk aan miljoenen mensen om dit wereldwonder te voltooien: machinefabrieken, banken, mijnen, spoorwegen, alle beroepen en industrieën, tot de specerijhandel en transporteurs toe, iedere laag van de bevolking. Dat noemt men zorgen voor het welzijn van het volk, voor de vermeerdering van het nationaal product, voor de vrede in de wereld !

( De scheepssirene huilt)

Wij moeten de schepper niet loven, dat doet zijn eigen schepping.

Anderson (waagt zich tot bij de directeur): Mijnheer directeur, mag ik even ...

Directeur: Douane ? Al lang in orde.

Anderson: Voor mensen die geschiedenis maken, maar niet voor mummies.

Directeur: Wat wil u ?

Anderson: Ik ... wil niets. Maar deze heer ...

Directeur (beleefd): Alstublieft ?

Professor Fisher (stelt zich voor): Professor Fisher, mijn zoon en zijn vrouw !

Directeur (stelt van zijn kant voor): Mijn echtgenote !

Anderson: Men wil een mummie transporteren die ongeluk brengt, ziekte, armoede - zoals in de kranten stond ...

Persmagnaat: Die canards heb ik zelf zien vliegen.

Echtgenote: Ik herinner mij dat er over een bepaalde mummie sensatie was.

Persmagnaat: Het gerucht werd verspreid dat de eerste minister de mummie wou bezoeken. Maar dit gerucht was maar een poging om zijn reputatie te ondermijnen en de regering te doen vallen.

Directeur: Die is goed !

Anderson: Voorkom dit onheil !

Echtgenote: Is het die betreffende mummie ?

Professor Fisher: Dochter van een farao uit de zestiende dynastie. Nummer 1.22342. Priesteres van Amon-Re !

Echtgenote: Zo'n gevaarlijk persoon zou ik graag eens zien. Hebt u er een foto van ?

Professor Fisher: Een foto ? Nee, maar mijn dochter heeft ze geschilderd.

Echtgenote (tot Mary): Mag ik zien ?

Mary: O, de reproductie stelt niet veel voor (Haalt een foto van het schilderij uit haar tas en overhandigt die)

Echtgenote: Hoe mooi !

Directeur: Dat volstaat zeker als reispas.

Anderson: Mijnheer directeur, verbiedt de overtocht.

Directeur: Maar waarom eigenlijk ?

Anderson: Ter wille van de passagiers ! Ter wille van uw schip ! Om uwentwille !

Directeur: Wij zijn op de Titanic veiliger dan in ons bed. ( Hij duwt Anderson opzij)

Professor Fisher: Ik maak er geen punt van als de mummie niet zou meevaren, dat spreekt vanzelf.

Directeur: Maar ik wel ! Een Egyptische koningsdochter ! Dat zal onze aandelen nog doen stijgen !

Echtgenote: Je bent kostelijk !







**********************





Tweede bedrijf





Aan boord van de Titanic, die op volle toeren van Southampton naar New-York vaart.
Een voordrachtzaal. Op de achtergrond hangt een groot scherm waarop beelden geprojecteerd worden. Daarnaast staat de boordanimator met een lange stok op het punt uitleg te geven over de constructie en de inrichting van het schip.
De passagiers zitten langs weerszijden in gemakkelijke fauteuils.
Rechtsvoor, als een apart groepje, staan Professor Fisher, Dokter Brugh, Herbert en Mary.
Men wacht nog op de directeur.

Dokter Brugh (leest het programma van de avond): Voordracht "De Titanic als cultuurfactor !" - Hopelijk vervalt de animator niet in zijn gewone gewauwel.

Professor Fisher: Dokter Brugh, u hier te vinden, dat komt mij nu toch wel zeer vreemd voor en doet mij even stilstaan bij het wezen van het lot.

Dokter Brugh: Het lot ! Dat woord komt niet voor in de woordenschat van mijn wetenschap.

Professor Fisher: En toch kan uw wetenschap voor u een lotsbestemming worden.

Mary: Wat voert u naar New-York ?

Dokter Brugh: Dat is eigenlijk beroepsgeheim. Maar aan intieme vrienden als jullie kan ik het wel zeggen: de dochter van een rijke financier wil plastische chirurgie. Siliconen in neus en kin om het Griekse ideaal meer te benaderen. Het Egyptische is niet meer in de mode. En daarom gebruik ik het snelste schip.

Herbert: U als arts van een armenhospitaal leent zich daartoe !

Dokter Brugh: Juist daarom, om het te financieren. De staatssubsidie vermindert sinds de bewapening toegenomen is. Overigens geef ik graag toe dat mijn motieven geen wetenschappelijke zijn, zoals de uwe, professor, wanneer u de mummie naar ginds overbrengt. Het zijn veeleer sociale.

Professor Fisher: Ikzelf heb helemaal geen motief, ik voer gewoon een opdracht uit van de directie van het museum.

Dokter Brugh: Dus heeft geen van ons tweezelfzuchtige motieven. Waar ziet u dan het lot aan het werk ?

Professor Fisher: In de mummie.

Mary: Alstublieft vader, schuif niet alles op de mummie !

Professor Fisher: Ik spreek niet van schuld of onschuld, maar alleen over de vraag hoe het komt dat zij ons op de Titanic samenbrengt.

(De Directeur en de Kapitein duiken op)

Directeur (stelt voor): Kapitein Smith - Professor Fisher, egyptoloog. zijn zoon met echtgenote, een kunstenaarspaar waarover de wereld nog zal spreken. - Dokter Brugh.

Professor Fisher: Waar blijft uw jonge echtgenote, mijnheer Directeur ?

Directeur: Zij bereidt zich voor op haar debuut. - Een verrassing bij het banket. ( Met een blik op Herbert) Ik mag niets zeggen. - Mijne heren, laat ons beginnen, het is al laat.

( Hij zet zich met de Kapitein bij de groep.) ( Tot de animator): Gaat uw gang !

Animator: Dames en heren ! U weet allen dat de Titanic met zijn 47.000 ton het grootste intercontinentale stoomschip is. Hij is zo groot dat hij voor een niet-ingewijde nauwelijks te overzien is. De Directeur van de White-Star-Linie, die hem gebouwd heeft, laat daarom als afsluiting van de plezieravonden, enkele dia's zien die een begrip van deze drijvende stad geven waarin 2800 mensen wonen. Eerst een dwarsdoorsnede van de scheepsromp !

(De lichten gaan uit. Een schema van de constructie verschijnt op het scherm)

Hier, in het midden, de voordrachtzaal waar wij zitten. Rechts aansluitend het restaurant, links de lounge. Hier de bioscoop. Daar het zwembad met onderwaterverlichting, massage en saunaruimtes. alles voor de passagiers van de eerste klas. Hier het promenadedek met de ligstoelen, om uit te rusten van de ontspanning. Hier, waar u de zwarte vlakken ziet, het machinegedeelte. Zes verdiepingen lager de stookplaats met de ontzaglijke stoomketels. Daartussen de dynamozaal. Hier de commandobrug met het stuurhuis en het kaartenlokaal, het radiostation en de accuruimte met alle nodige instrumenten: telegraafverbinding, manoeuvreertelefoon, schakelaars voor vaar- en koerssignalen, kortegolf- en langegolfontvangers, de noodzenders ...

Directeur: Die wij evenwel niet gebruiken.

Animator: Hier de keukens met de beste koks voor de grootste fijnproevers. Hier de voorraadkamers: 4000 kilo gevogelte, 10.000 kilo rundsvlees, 20.000 kilo beleg, 40 ton primeuraardappelen, 30 ton sla en fijne groenten, 60.000 eieren, 20.000 liter melk, 10.000 flessen schuimwijn, 30.000 flessen bier, 3000 flessen likeur, cocktails, confituren, tropische vruchten enz. En daarbij nog alle soorten vis: tong, kabeljauw, zalm, krab, oesters, mosselen: het brood der zee ...

Directeur: Volgende dia alstublieft.

Dokter Brugh: Overigens zeer interessant de zeefauna die door het schroefwater naar de oppervlakte wordt gedreven. De golven fluoresceren sprookjesachtig. We gaan dat fenomeen na de voordracht observeren.

Directeur: U zult het deze nacht voor de laatste keer zien.

Dokter Brugh: Hoezo ?

Directeur: We hebben koers naar het Noorden gezet.

Kapitein (geërgerd omdat de Directeur zich met zijn job bemoeit): Tot nader order !

Directeur: Tot het record verbroken is !

(Het wordt donker: nu een beeld van een wereldkaart waarop de twee scheepvaartlijnen te zien zijn die de continenten verbinden, de zuidelijke en de noordelijke)

Animator: Hier is London, hier New-York. Hier de zuidelijke, hier de noordelijke vaartroute. Zoals u ziet snijden wij een fors stuk af met de noordelijke. Deze ganse boog snijden wij af.

Kapitein (stil tot de Directeur): Ik herhaal het: de temperatuur daalt constant. Ik vrees dat we in de ijsbergzone terechtkomen.

Dokter Brugh: Tot ziens ! Ik ga naar de uitkijkpost om kwallen te bestuderen zolang ik kan. De wetenschap wil van deze heldere nacht profiteren.

(Hij staat op om te gaan. De Kapitein staat eveneens recht)

Directeur: Kapitein ... waar gaat u heen ?

Kapitein: Naar mijn post.

Directeur: Blijft u toch, het banket begint zodadelijk.

Kapitein: Het is mijn plicht om ...

Directeur: ... te representeren.

Kapitein: Ik ...

Directeur: Alstublieft ! Zwijgt u. Volgende dia.

Animator: De reddingsboten.

Directeur: Die slaan we over. Het is al te laat. Afsluiten met de hoofdpunten !

Animator: Dames en heren ! Reizigers vinden op de Titanic alle genoegens voor lichaam en ziel die onze beschaving de mensheid biedt. Niet alleen de beste keuken en de beste wijnen, ook het beste boordorkest, dat de beste componisten speelt. De Titanic is de oercel van de cultuur. Geen wonder dat de elite van de maatschappij zich hier terugvindt: vertegenwoordigers van de pers, economie en financiën, politici, geleerden en kunstenaars en zelfs ... een prinses.

( Het wordt terug donker. Het portret van de mummie verschijnt meer dan levensgroot. Algemene verbazing)

Professor Fisher: Ik begrijp niet hoe dat negatief in zijn handen geraakt is.

Directeur: Zeer eenvoudig ! Met toestemming van uw dochter.

Mary: Ik schaam mij zo dat ik mij liet ompraten om het hier te tonen !

Animator: Afbeelding op een sarcofaag, dochter van een farao, uit de 17de eeuw vóór Christus, opgegraven door de beroemde egyptoloog Professor Fisher, onze vereerde gast, hier aanwezig.

Professor Fisher: Men compromitteert niet alleen mij maar ook de directie van het museum. Tot de publicatie, die zelfs nog niet zeker is, moet men wachten met naamgeving. Dat is tegen ieder wetenschappelijk gebruik.

Kapitein (tot de directeur): Het is toch niet die mummie waarover men in de pers ...

Directeur: Allemaal sprookjes.

Kapitein: U bezorgt mijn schip een slechte reputatie.

Directeur: Uw schip ? Het is niet van u maar van mij. U bent slechts de Kapitein.

Kapitein: U hebt het mij toevertrouwd.

Directeur: De verantwoordelijkheid draag ik.

Kapitein: Iedere passagier weet toch zo goed als u en ik dat deze mummie ongeluk brengt.

Directeur: Niet alle mensen zijn zo bijgelovig als u.

Kapitein: Er kan paniek uitbreken.

Directeur: Schijnt bij u al uitgebroken te zijn. U verliest het hoofd !

Kapitein: Ik weet spijtig genoeg maar al te goed dat er altijd iets mis loopt wanneer men zich moeit met wat in feite mijn job is.

Directeur: Houdt uw tong in bedwang of u hebt voor het laatst gevaren.

Kapitein: Inderdaad, de laatste keer, ik geef mijn ontslag !

Directeur: Maakt u geen schandaal.

Professor Fisher (wil verzoenen): Kapitein, uw toorn, die zeker gerechtvaardigd is, mist zijn doel. Hij moet eigenlijk tegen mij gericht zijn.

Herbert: Tegen uw opdrachtgever, vader, de directie van het museum, of - in laatste instantie- eigenlijk tegen de Britse regering. Het gaat toch om een collectiestuk van een staatsinstelling.

Kapitein: De staat heeft mensen nodig die zelfstandig handelen, waarop hij zich kan verlaten, tenminste toch de Engelse staat, zelfs indien zij handelen tegen zijn wil. Ik kan het niet verantwoorden tegenover onze Marine.

Mary (probeert de situatie schertsend te redden): Vergeeft u mij, Kapitein, het is mijn schuld dat men u achter uw rug voor de gek houdt, en dan nog wel met een dame die bijna 4000 jaar oud is.

Kapitein (galant): Maar even mooi als u.

Mary: Heb ik dan ook - de boze blik ... zoals van de mummie gezegd wordt ?

Kapitein: Ik las het zelf in de krant, rubriek Misdaden en Ongevallen ! De fotograaf die de opname gemaakt heeft is blind geworden.

Mary: Niet door de mummie, maar door zijn chemicaliën.

Kapitein: En wie heeft dat beeld geschilderd ?

Mary: Dat doet niet ter zake.

Professor Fisher: Mijn dochter zelf.

Animator: Ik heb het op haar vraag verzwegen.

Dokter Brugh: De kunstenares heeft zichzelf erin geschilderd.

Kapitein (bekijkt het beeld lang) Nu begrijp ik ook de engelenblik.

Directeur: De ouwe zeerot is verzoend.

Herbert: Merkwaardig, Mary, nu zie ik voor het eerst

(de gong klinkt)

dat het beeld op ons kind gelijkt.

Animator: Dames en heren, het banket begint.







**********************





Derde Bedrijf





Promenadedek. Sterrennacht. Men ziet slechts enkele contouren van de scheepsromp, de commandobrug en de schoorsteen. Daarboven antennedraden. Opzij daarvan een positielicht. Lichtsignalen, aan stuurboord groen, aan bakboord rood, wijzen de koers aan. De maan schijnt op de golven.
Men hoort de zee die met grote snelheid doorkliefd wordt, opschuimen.
Passagiers begeven zich op weg naar het diner, mantel over de avondkledij.

Dokter Brugh. Op de achtergrond, over de reling gebogen, kijkt in de diepte. Hij bekommert zich om niets dan het fluoresceren van de zeeorganismen en wordt zelfs door de reizigers niet gezien. Herbert en Mary blijven staan terwijl de gasten in de richting van het restaurant verdwijnen.

Mary: Hoe ontgoochelt mij deze reis ! Ik verwachtte van de zee een weidser worden van mijn ziel en ik ervaar integendeel een bedrukt zijn, een gevoel dat nog erger wordt wanneer ik scherts - zoals daarnet. - De verbinding met ons kind is helemaal verloren gegaan.

Herbert: Kijk omhoog naar de hemel ! Daarboven woont het. Nooit zag ik zo'n klare sterrennacht.

Mary: Nooit had ik zo'n zwartbewolkte ziel.

Herbert: Muziek zal je troosten.

Mary: Misschien indien er het gezelschap niet was. Maar nu - nooit. Die drukte staat tussen mij en mijn kind. Dat is de wolk die mij hindert om deel te hebben aan zijn zaligheid. Ach, wat een zelfbegoocheling, ik dacht de weg naar de hemel in te slaan en ben in de hellepoel geraakt.

Herbert: Ben je niet te streng voor de mensen ? In de grond zijn ze toch niet zo kwaad.

Mary: Toch niet zo kwaad, wanneer men verstoppertje speelt voor de geestelijke wereld ! Toch niet zo kwaad wanneer men zich vrolijk maakt over de engel in de mens ! Toch niet zo kwaad wanneer men zijn buik volvreet terwijl de armen op het tussendek honger lijden ! En dat ondanks het memento mori van de mummie.

Herbert: Het verwonderde mij dat je haar portret liet tonen.

Mary: Ik bekloeg het mij direct. Maar nu weet ik tenminste: mijn kunst kan deze mensen nooit beter maken. Weg van hen, of ik word zelf cynisch !

Herbert: De Kapitein is moedig.

Mary: Maar bekrompen.

Herbert: De Directeur is verstandig.

Mary: Maar gewetenloos. Niet bravoure en verstand verbindt die twee, maar bekrompenheid en gewetenloosheid. Het negatieve in hen, niet het positieve. Min in het kwadraat: daartegen is mijn kunst machteloos. Ik zou mijzelf moeten verloochenen om hen te overtuigen. Nee Herbert, ik ga niet tot het buffet der rijken, ik zet mij liever neer aan de tafel der armen.

Herbert: Maar ik heb al toegezegd !

Mary: Kom, laat ons naar het tussendek gaan. Ik heb bij de emigranten een jonge vrouw met een kind gezien. Die zou ik willen schilderen.

Herbert: Is het mogelijk ? Je wil weer schilderen. Voor de eerste keer sinds het portret van de mummie !

Mary: Ik kon niet meer schilderen na de dood van ons kind - tot vandaag, toen ik die moeder zag. Zij herinnerde mij aan Isis met de Horusknaap.

Herbert: In dat geval, dan offer ik mij graag op.

Mary: Is het een opoffering voor jou ?

Herbert: Nu niet meer.

Mary: Wat was er dan te offeren ?

Herbert: Succes ... als dichter.

Mary: Wegens de goede relaties ?

Herbert: Je weet toch dat de echtgenote van de directeur vandaag gaat voordragen. Zij heeft mij om een gedicht gevraagd voor deze avond.

Mary: En jij gaf het ?

Herbert: Net zoals jij het portret aan de Directeur.

Mary: Dan kan ik jou alleen mijn eigen fout verwijten.

Herbert: Ik heb er al evenveel spijt van als jij.

Mary: Welk gedicht is het ?

Herbert: Je kent het: " De strijd om de mensenvorm". Wat jij beeldend hebt kunnen vatten in het mummieportret wou ik dichtend vormgeven.

Mary: Mijn liefste gedicht, en je zei mij er niets van.

Herbert: Ik wou je verrassen.

Mary: En hebt mij bang gemaakt.

Herbert: Ben je boos ondanks dit offer ?

Mary: Herbert, jij bent vrijer dan ik. Als je wil dan ga ik jouw weg ... naar de wereldroem.

Herbert: Mijn weg is de jouwe: naar de arme moeder. Kom !

(Beiden gaan de richting tegengesteld aan die der gasten)

Professor Fisher (komt hen tegen): Daar zijn jullie eindelijk. Ik zit al lang aan tafel, eenzaam en afgezonderd, met mijn bord vol, tussen jullie lege zetels. Waarom komen jullie niet ? Zijn jullie om een of andere reden boos op mij?

Mary: Wij op u ? Nooit vader. U op ons !

Professor Fisher: Niet dat ik weet !

Mary: Omdat ik het portret van de mummie liet tonen zonder u te vragen.

Professor Fisher: Het had ook een goede kant. De persmagnaat, een grote uitgever, is geïnteresseerd.

Mary (tot Herbert): Misschien ziet die ook wel iets in jouw verzen. Wil je niet met vader gaan ?

Herbert: Nee, ik blijf jouw ideaal trouw. - Vader, zeg tegen de Directeur en zijn vrouw dat wij niet naar het banket komen, maar alstublieft, zonder dat het ons spijt.

Professor Fisher: Jullie weten niet hoe men verkeert in gezelschap.

Herbert: Wel in mekaars gezelschap.

(Ze gaan hand in hand verder)

Professor Fisher: Dan is het goed

(Hij ziet Dokter Brugh, gaat op hem af en wekt hem uit zijn dromerij)

Professor Fisher: Wat, kijkt u nog altijd naar die zeeorganismen ?

Dokter Brugh: Ziet u die kwallen met hun tentakels ! Dat zijn de zgn. medusa's.

Professor Fisher: Ze hebben een magische weerschijn, zoals het kwaad.

Dokter Brugh: Als men ze vastneemt is het een slijmerige kluwen.

Professor Fisher: Een beeld voor het demonische.

Dokter Brugh: Met het verstand bekeken is het een fysiologische kwestie.

Professor Fisher: Laat ons gaan eten !

Dokter Brugh: Ik blijf hier ter wille van de wetenschap.

Professor Fisher: U versmaadt culinaire genoegens !

Dokter Brugh: Enkele van die organismen strelen misschien het verhemelte, maar ik ga ze liever bestuderen in plaats van te verteren. Afgezien van het feit dat mijn maag er niet tegen kan.

Professor Fisher: Ook ik ga niet graag naar het banket. Maar ik hoop enkele geldschieters voor mijn volgende expeditie te kunnen warm maken.

Dokter Brugh: Met de mummie als tussenpersoon !

Professor Fisher: Liever zou ik deze sterrennacht buiten doorbrengen. Die spreekt tot mij zoals tot de volkeren uit vroeger tijden. Ziet u Sirius daar ? Zo moet zij op het oude Egypte neergekeken hebben. Zij opende met haar geflonker de ziel zodat die in het oerverleden van de mensheid kon schouwen en daar de wetten voor de toekomst kon vinden. Het komt mij voor alsof er een nieuw zielsvermogen in mij ontwaakt. - Wij gaan een verandering van het bewustzijn tegemoet. Alle vermogens worden beweeglijker, elementairer, machtiger. Wat in de sterren rust, komt naar beneden, wat in de zee woelt, groeit omhoog. Wij staan voor een ontzaglijke strijd tussen hemel en aarde ... in het mensenhart - alles wankelt.

Dokter Brugh: U wordt zeeziek.

Professor Fisher: Daarvan heb ik nooit last. Nee, het gaat niet om een fysiek, maar om een psychisch onwelzijn. De zee zegt mij dat veel op aarde onhoudbaar is geworden. Haar vaste grond is voor het verstand niet meer voldoende als steunpunt.

Dokter Brugh: Dat zegt de astronomie al lang: alles is relatief geworden.

Professor Fisher: U spreekt dat zo rustig uit alsof de mensheid niet kon ondergaan.

Dokter Brugh: Integendeel, omdat ik met die ondergang reken.

Professor Fisher: Ook met uw eigen ondergang ?

Dokter Brugh: Zeker. Ik ben geen uitzondering. - Wie zou mij ervoor kunnen bewaren ?

(Ohm duikt op en luistert mee naar wat volgt zonder gezien te worden.)

Professor Fisher: De hogere mens !

Dokter Brugh: Waarvan uw dochter een portret geschilderd heeft ? De geest van de mummie ? Daar zijn we weer bij het Egyptisch bijgeloof.

Professor Fisher: Het is de rest van het toenmalig helderzien. Bij de Ouden gingen dergelijke zeereizen altijd gepaard met een inwijding. Dat is bvb. in het Dodenboek te lezen, dat de dochter van de farao met de nachtbark uitvoer over de wereldoceaan, naar Isis en Osiris, haar goddelijke familie, naar Sothis, haar hemelse oorsprong. Ieder aardekind heeft een andere sterrenthuis, een huis in het sterrenbeeld van de Leeuw of de Stier of de Tweelingen. De ganse dierenriem was een tafel voor de doden. En wij ? Wat is het hoogtepunt op onze reis ? Een banket - waaraan misschien, de onsterfelijke mens, die bij de mummie hoort, opnieuw levend aan deelneemt, terug geboren, zonder dat hij het weet ...

Dokter Brugh (ziet plotseling Ohm): Ohm ! U deed mij bijna schrikken. Als een electrische slag, zo'n schok was het ...

Ohm: Ik kom dan ook van de dynamomachines.

Professor Fisher: Hoe blij ik ben om u te zien ! Wij komen mekaar zo zelden tegen.

Ohm: Ik moet de ganse dag op post zijn en pas 's avonds ben ik vrij.

Professor Fisher: En beleeft u genoegen aan uw werk ?

Ohm: Ik leer veel bij.

Dokter Brugh: Wat ! U leert nog ? Dat moet u niet te luid zeggen. Tenminste niet als de luitjes van de White-Star-Linie meeluisteren.

Professor Fisher: U spreekt in louter alliteraties.

Dokter Brugh: Ik word zelf eventjes niet goed wanneer een electrotechnicus zegt dat hij nog moet leren.

Ohm: Als electrotechnicus heb ik natuurlijk alles al geleerd, maar niet als mens. Daar zoek ik altijd nog naar leraars, en als ik geen mensen vind die mij iets kunnen leren, dan wend ik mij tot de machine.

Dokter Brugh: De machine als opvoeder van de mensheid !

Ohm: De machine dwingt mij om exact te zijn. Ik moet mij aan de instrumenten houden, zeer precies de manometer aflezen, geen millimeter van het kompas afwijken. Dat vraagt tegenwoordigheid van geest. Maar dit geweten van de technicus kan niet standhouden wanneer niet het morele geweten daarachter staat en voortdurend geoefend wordt. En het morele geweten wortelt alleen in de geestelijke wereld. Het verdwijnt wanneer men geen rekening houdt met een geestelijke wereld. Wij moeten mensen met inzicht worden, als verstandelijke mensen komen we in de techniek niet meer terecht. Als ik zoals u, Dokter Brugh, zou geloven dat de mensheid onvermijdelijk zou ten ondergaan ...

Dokter Brugh: ... door de warmtedood, samen met de ganse wereld.

Ohm: ... Dan was er werkelijk geen enkele reden om ons niet allen -met een enkel manoeuver- de dieperik doen in te gaan; alleen al om de komende geslachten het leed te besparen, het leed dat zich van dag tot dag op vreselijke wijze vermeerdert.

Dokter Brugh: U hebt ons afgeluisterd ?

Ohm: Niet opzettelijk.

Dokter Brugh: Ik voelde uw nabijheid zonder u te zien. Zoals de ijzige lucht die uw gepolijste machines mij toeblazen.

Ohm: In de machineruimte is de lucht warm.

Dokter Brugh: Maar hun wezen maakt mij koud. Als een electrisch geladen vis, een sidderrog ... Ik hou mij liever aan mijn kwallen ...

( Hij gaat verder met het observeren van de zeeorganismen)

Oh, ze zijn verdwenen. Terwijl wij ons aan dialectiek overgeven, verdwijnen de wonderen van de zee. Gevolg van de dalende temperatuur. Ik ga mijn mantel halen. Er komt plots zo'n ijzige wind opzetten.

Professor Fisher: En ik herhaal mijn voorstel om aan tafel te gaan en iets warm te eten. De hors d'oeuvre met oesters en krab zal nu wel afgeruimd zijn. Nu hebt u geen uitvlucht meer, Dokter Brugh.

Dokter Brugh: Goed dan.

Professor Fisher: Beste Ohm, kom ook maar mee.

Ohm: Ik ben niet uitgenodigd.

Professor Fisher: Dan nodig ik u uit. Dat zal men mij niet kwalijk nemen.

Dokter Brugh: Alleen al wegens de mummie niet. Iedereen weet er al van.

( Ohm aarzelt)

Als de machine hem geen instructies geeft, kan hij blijkbaar niets beslissen.

Ohm: Ik ben niet in avondkledij.

Dokter Brugh: Weest u toch niet zo comme il faut.

Professor Fisher: Wij zitten toch niet aan de tafel van de Kapitein, maar aan de zijkant, met ons drie aan een eigen tafeltje. Mary en Herbert hebben zich verontschuldigd. Hun plaatsen zijn vrij. Dus, komt u maar. Het wordt zo koud als aan de Noordpool.

Dokter Brugh: Mijn knoken zijn al bevroren tot op het bot.

Ze warmen zich op door verscheidene bewegingen. Ohm laat zich op sleeptouw nemen. Af.

Dansmuziek begint. Enkele genodigden, laatkomers, spoeden zich over het dek, reeds meedansend met de muziek. Het podium blijft een poosje leeg.

Op de achtergrond, op de zee, verschijnt, beschenen door de maan, een drijvende ijsberg, in de vorm van een piramide, die stilaan reusachtig wordt ...





Naar het tweede deel.

Rudolf Steiner over het oude Egypte.

Naar het thuisblad.






*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*



Terug naar het thuisblad

*

*

*

*

*