Rudolf Steiner als kindOp de eerste algemene vergadering van de antroposofische vereniging, op 4 februari 1913 in Berlijn, sprak Rudolf Steiner over zijn jeugd. In principe zal een occulte leraar nooit zijn eigen persoon in het voetlicht stellen, maar voor een keer zag Steiner zich genoodzaakt van deze regel af te wijken. Hij werd er namelijk door Annie Besant (van de Theosophische Vereniging) van beschuldigd onder invloed te staan van de Jezuïeten. Anderen verspreidden het gerucht dat hij een voormalig priester was, ja zelfs een regelrechte Jezuïet. Daarom besloot Rudolf Steiner om de leden een beeld te schetsen van zijn levensloop (het boek "Mijn Levensweg" was nog niet geschreven toen). Hij sprak over zichzelf in de derde persoon. Enkele uittreksels:
Als iemand zich had willen voorbereiden voor een modern leven, voor een leven in contact met de nieuwste verworvenheden van de moderne tijd, en hij zou de omstandigheden moeten uitkiezen om geboren te worden, dan had hij dezelfde keuze moeten maken als Rudolf Steiner deed toen hij zich klaarmaakte voor zijn huidige incarnatie. Want hij was van in zijn vroegste jeugd omringd door de allermodernste voortbrengselen van van onze cultuur, vanaf het eerste uur van zijn bestaan was hij omgeven door telegraaf en spoorwegen. Zijn vader was een kleine ambtenaar bij de Oostenrijkse Spoorwegen. In de familie moest er constant gestreden worden tegen het erbarmelijke loon dat aan dergelijke lagere ambtenaren betaald werd. De ouders stonden altijd klaar om hun laatste duit te spenderen voor hun kinderen, maar er waren niet dikwijls van die laatste duiten. Wat de knaap voortdurend voor ogen had waren enerzijds de bergen, die nu eens schitterden met hun sneeuwlaag, dan weer straalden in het zomerzonnelicht, en van de andere kant het groene landschap dat misschien wel tot de mooiste plekken van Oostenrijk mag gerekend worden. Daarnaast was er steeds de spoorweg en de telegraaf, de moderne techniek. Deze indrukken moeten vermeld worden omdat ze werkelijk vormend gewerkt hebben op de zielekrachten van de knaap. In dat dorp was er ook een pastoor. Zowel bij de bewoners van het station als bij de mensen van de nabijgelegen spinfabriek stond hij bekend als een komische figuur. De jonge knaap hoorde niet bepaald met veel respect spreken over deze pastoor. Daarentegen was er in het naburig dorp een pastoor die vaak ons huis bezocht. Deze mens stond in een gespannen verhouding tot de eerste pastoor, en trouwens ook tot gans zijn hiërarchie. En deze pastoor zat er niet mee in om in het bijzijn van de knaap de negatiefste bewoordingen te gebruiken als hij sprak over jezuïeten, over de verhoudingen binnen de Kerk. Deze man voelde zich een liberaal en was in onze woning graag gezien voor zijn vrije geest. Hij speelde het zelf eens klaar om zich te verslapen toen de bisschop op bezoek kwam, een gebeurtenis die anders op het platteland met de nodige plechtigheid gepaard gaat. Deze man moest men dus komen wekken met de boodschap dat de bisschop al in de kerk stond. Zo'n man was hij dus. Men wist eigenlijk niet waarom hij pastoor was geworden, want hij sprak nooit van wat een pastoor normaal gezien zou intersseren, wel over andere zaken, welke knoedels (meelballen) hem vooral smaakten bvb. De knaap bezocht maar korte tijd de plaatselijke school. Zijn vader had een persoonlijk geschil met de leerkracht, en nam de jongen van school. Tussen twee treinen door bracht zijn vader hem dan een en ander bij. Toen de knaap acht of negen jaar oud was, werd zijn vader overgeplaatst naar een ander station, naar Neudörfl, een plaatsje tussen Oostenrijk en Hongarije, maar toch al in Hongarije gelegen (tegenwoordig: in Oostenrijk - fdw). Voor de verhuis deed zich een merkwaardig voorval voor. De knaap zat op een dag alleen in de wachtzaal op een bank. In de ene hoek stond een kachel, in de muur daartegenover bevond zich een deur. In de hoek vanwaaruit men zowel de kachel als de deur kon zien, zat de knaap. Hij was toen nog zeer, zeer jong. En toen hij daar zo zat ging de deur open en trad er en vrouw binnen, die hij nog nooit gezien had, maar die wel goed geleek op een familielid. De vrouw schreed tot in het midden van de kamer, maakte gebaren en sprak ook woorden die ongeveer als volgt kunnen weergegeven worden: "Probeer nu en later zoveel als je kan voor mij te doen !" Dan was ze nog een ogenblik aanwezig en maakte gebaren die nooit meer uit de ziel verdwijnen als men ze eenmaal gezien heeft, ging naar de kachel en verdween in de kachel. Deze gebeurtenis maakte een zeer grote indruk op de knaap. Er was niemand in zijn familie met wie hij hierover kon spreken, want hij zou toen reeds de grofste woorden over zijn dom bijgeloof hebben moeten slikken. Na deze gebeurtenis ging het als volgt. De vader die anders zeer opgewekt was, werd heel bedroefd en de knaap kon zien dat hij iets niet wilde zeggen dat hij wist. Enkele dagen later kwam dan toch aan het licht dat op hetzelfde ogenblik dat de jongen die vrouw in de wachtzaal had gezien, een zeer eng familielid zelfmoord had gepleegd, en dat op een plaats die tamelijk ver verwijderd was van het bewuste station. De knaap had dit familielid nooit gezien en er ook nooit veel over gehoord, want, het moet gezegd zijn, wat er in zijn omgeving verteld werd, daarvoor was hij een beetje doof, het ging zijn ene oor in en het andere weer uit. Deze gebeurtenis maakte een grote indruk want er bestaat geen twijfel over dat het hier ging om het bezoek van de geest van de persoon die zelfmoord gepleegd had. Vanaf dat ogenblik begon voor knaap een leven in de ziel waardoor hem werelden geopenbaard werden waarin niet alleen fysieke bomen en bergen tot de ziel van de mens spreken, maar ook de werelden die daarachter steken. Van dan af leefde de knaap met de geesten van de natuur die in zo'n landschap bijzonder waar te nemen zijn. In de nieuwe woonplaats was de jongen gedurende korte tijd misdienaar, zoals alle andere schooljongens. Er werd daar gewoon gezegd: die en die moeten vandaag misdienaar zijn, klokken luiden en misdienaarskledij aantrekken. Dankzij de vader heeft dat niet lang geduurd: het was soms onvermijdelijk dat de jongen te laat kwam voor het klokken luiden en de vader wilde niet dat hij daarvoor rammel zou krijgen zoals de andere jongens. En zo was het dus vlug afgelopen met dit ambt. In dat dorp, op de grens dus van Oostenrijk en Hongarije, bestond er ook een vete tussen de plaatselijke pastoor en de vrijmetselaarsloge. De vrijmetselaars strooiden de meest ongelooflijke geruchten over de Kerk rond, voor een deel ook berechtigd, maar voor een jonge knaap was het niet van die aard om een bijzonder respect te gaan koesteren voor de clerus. De volgende gebeurtenis deed evenmin veel goeds aan dat respect:Een boerenzoon uit dat dorp was geestelijke geworden, daar zijn de boeren bijzonder trots op. Hij was cistercienzer geworden en in het dorp was dat aanleiding geweest voor een groot feest. Nu waren vijf, zes jaar gepasseerd, de bewuste geestelijke had ergens een parochie gekregen en kwam af en toe zijn geboortedorp eens bezoeken. Bij die gelegenheid kon men dan die pastoor zien die samen met een boerenvrouw een wagen voortduwde. Die wagen werd ieder jaar zwaarder om te duwen: het was namelijk een kinderwagen en ieder jaar zat er een nieuw kind in. Vanaf zijn eerste bezoek kon men een merkwaardige uitbreiding van de familie van de geestelijke gadeslaan, een toch wel vreemde toemaat bij het celibaat. Voor tekenen en geometrie had de knaap talent. Met taal had hij het moeilijker, ook voor Duits. Tot zijn veertiende, vijftiende jaar maakte hij de allerstomste fouten bij zijn huiswerk. Alleen de inhoud maakte goed wat hij verkeerd deed in spraakkunst en spelling. Een anekdote: in de dorpsschool moesten de kinderen hun nieuwjaarswensen op mooi gekleurd papier schrijven. Dat werd dan opgerold en in een kokertje gestoken dat men dan aan de bestemmeling overhandigde nadat men zijn wensen uit het hoofd had opgezegd. Bij de pastoor waarover sprake was woonde een schooljongen, en die ondertekende zijn nieuwjaarswens met: "Uw hartelijk toegenegen neef". Rudolf Steiner wist toen nog niet wat het woord 'neef' betekende, hij had weinig gevoel van welk woord met welke zaak moest verbonden worden, als dat een woord was dat niet courant gebruikt werd. Maar hij had wel gevoel voor de klank van de woorden. En het woord 'neef' klonk zo hartelijk, vond hij, dat hij de brieven aan zijn vader en moeder eveneens ondertekende met "Uw hartelijk toegenegen neef". Hij was toen tien jaar oud. Daarna bezocht de knaap de middelbare school in Wiener Neustadt. Deze school was niet zo gemakkelijk te bereiken. De financiële situatie van de ouders liet niet toe om de jongen in de stad te laten wonen. En zo moest hij iedere dag een uur stappen om de school te bereiken. 's Winters kon hij alleen de trein nemen als de sporen niét ondergesneeuwd waren. Maar meestal waren ze wel ondergesneeuwd, en dan moest hij te voet gaan, terwijl dan juist de wegen ook niet zo goed begaanbaar waren. 's Morgens tussen half zeven en acht uur kon men hem dan door de kniehoge sneeuw zien ploeteren. En 's avonds natuurlijk nog eens. Als ik nu terugdenk aan die tijd, aan de grote inspanningen die de knaap moest leveren om naar school te geraken, dan kom ik tot de overtuiging dat de gezondheid waarvan ik nu geniet in hoge mate toe te schrijven is aan de inspanningen van toen. (Rudolf Steiners zus Leopoldine, die twee jaar jonger was, ging hem dikwijls tegemoet als hij van school terugkeerde, zoals ze zelf zei, om hem te helpen zijn zware boekentas te dragen en in 't begin ook om hem bij te staan want hij was bang van zigeuners.) Een persoonlijkheid uit die jaren mag ook niet onvermeld blijven: een arts, een zeer vrijzinnige arts, die daarnaast ook nogal nonconformistisch was. Hij had zo zijn eigenaardigheden, maar op een bepaalde manier was hij toch een goede arts. Zo bvb. kon het volgende gebeuren: De knaap kende de arts al van in het station waar de occulte verschijning plaats vond. Daar was het dat een wisselwachter erge tandpijn had. De betreffende arts was ook spoorwegdokter en moest het personeel behandelen, hoewel hij daar niet woonde. Hij wou die zaak vlug afhandelen en stuurde een telegram: hij zou daar met de trein passeren, en de wisselwachter moest op het perron klaarstaan. Gedurende de enkele minuten dat de trein stilhield zou de arts dan de slechte tand trekken. Zo gezegd, zo gedaan. Nadat de arts terug met dezelfde trein verder gereisd was, zei de wisselwachter: "Hij heeft wel een goede tand getrokken, maar kom, de slechte doet toch ook geen pijn meer !" Een andere keer had dezelfde wisselwachter maagpijn. De dokter passeerde terug in het station maar deze keer was het een trein die daar niet stopte. Hij stuurde een telegram dat de patient op het perron moest klaarstaan en zijn tong moest uitsteken wanneer de trein voorbijreed. In 't voorbijrijden bekeek de dokter de tong en vanuit het volgende station stuurde hij een recept voor de apotheker per telegram door. Dat waren zo enkele aspecten van de "brede visie" van die arts. Maar het was een fijnzinnige en uiterst mensenvriendelijke persoonlijkheid. Terug naar de anecdotes. Terug naar de levensloop van Rudolf Steiner.
|
Terug naar het thuisblad
*
*
*
*
*