Inhoudstafel van Brug 39 ( maart 2003):

Het eerste bestuur van de Antroposofische Vereniging
Waarom staat het Goetheanum in Dornach ?
Vragen stellen
Denken we met het astraal of met het etherlichaam ?
De twee Jezuskinderen - vervolg
Thomas van Aquino
De dertiende eeuw
Euritmie: ich denke die Rede




Het eerste bestuur van de Antroposofische Vereniging

door François De Wit


Na de dood van Rudolf Steiner in 1925 heeft de Antroposofische Vereniging een zeer woelige periode doorgemaakt. Er bleek geen samenwerking mogelijk te zijn tussen de verschillende bestuursleden. Voor mensen van onze tijd lijkt dat onbegrijpelijk. We stellen ons de vraag hoe het mogelijk is dat antroposofen, en dan nog wel zo'n vooraanstaande, niet in staat zijn om hun persoonlijke kwesties bij te leggen. Waarom bleven ze allen vasthouden aan hun eigen inzichten, waarom was niemand bereid om, ter wille van de eenheid en de kracht van de Vereniging, ergens een toegeving te doen ?

Op deze vragen gaf Sergej Prokofjef een antwoord in zijn voordracht op 29 december 2002. Hij hield deze voordracht niet toevallig op de dag toen er over de statutenkwestie beslist moest worden door de leden van de (of van een - lees over die kwestie in de volgende Brug) Antroposofische Vereniging.

Toen men Rudolf Steiner op zijn ziekbed vroeg wat er na zijn dood met de Antroposofische Vereniging ging gebeuren, antwoordde hij: "Dann wird Karma walten." (Dan zal het karma zich uitwerken) Dat hebben we dan ook gezien. De verschillende bestuursleden hadden in voorgaande incarnaties totaal verschillende wegen bewandeld, ze kwamen uit verschillende mysteriestromen.

We weten dat ooit de Aarde samen met de Zon en de Maan één hemellichaam vormde. Toen de zon zich afscheidde, begon de Aarde-Maan te verharden, de menselijke zielen konden niet meer incarneren in de verhardende lichamen en waren genoodzaakt uit te wijken naar andere planeten. Toen later ook de Maan zich afgescheiden had, konden ze terugkeren. Voor hun verdere ontwikkeling zochten de zielen die mysteriestroming ( vooral tijdens het Atlantisch tijdvak) op die samenhing met de planeet waar ze verbleven hadden.

Het blijkt dat dit laatste gegeven zeer fundamenteel is, zodanig dat zelfs Ita Wegman en Marie Steiner de tegenstelling tijdens hun laatste leven niet konden overbruggen.

Het eerste bestuur van de Antroposofische Vereniging bestond uit vijf personen:
Marie Steiner - von Sivers (1897 - 1948)
Ita Wegman (1876 - 1943)
Albert Steffen (1884 - 1963)
Günther Wachsmuth (1893 - 1963)
Elisabeth Vreede (1897 - 1943)

Er bestaat een foto van Rudolf Steiner in Nederland, omringd door een schare aanhangers. We zien hem in het midden, aan zijn rechterkant zit Ita Wegman, aan zijn linkerkant Marie Steiner.. Deze opstelling geeft de tegenstelling tussen de twee persoonlijkheden goed weer.

Marie Steiner

Haar echte naam was von Sivers. Ze stamde uit een Baltisch-Duits officiersgeslacht dat generaties lang onder de Russische tsaar gediend had. Haar landgenoot Boegajew, beter bekend als Alexander Bjelyj, vond dat ze haar naam niet gestolen had: "Sivers" klinkt als het Russische "sivir", wat noorden betekent. Zo'n koude indruk maakte ze dus op de eerder zinnelijke Bjelyj. Ze werd streng opgevoed, met weinig bewegingsruimte. Al wat ze wou studeren werd haar verboden omdat het niet paste bij wat men toen geschikt achtte voor de cultuur van een rijke jongedame (oude talen, vergelijkende godsdienstwetenschap). Ze maakte zich los van haar familie en ging naar Parijs. Ze legde zich toe op het theater en zou een succesvolle actrice geworden zijn indien ze daarvoor niet enkele toegevingen op moreel gebied had moeten doen. Die wou ze niet doen en ze liet die carrière vallen. Ze kwam in contact met de Theosophische Vereniging en zo met Rudolf Steiner in 1900, en het was haar vraag op 17 november 1901 aan Rudolf Steiner die aan de basis lag van de latere Antroposofische Vereniging . Ze was intensief bezig met euritmie en spraakvorming. Daarbij was ze uiterst veeleisend. Meer dan eens liepen leerlingen (volwassen vrouwen) huilend weg uit de repetitie omdat het nooit goed genoeg was. Zo werd er ooit geoefend tot na middernacht voor een nieuw programma dat de volgende dag in première moest gaan. Iedereen was totaal uitgeput. Marie Steiner was niet tevreden en besloot dat ze de volgende dag het oude programma zouden tonen omdat ze de uitvoering van het nieuwe programma zo onvolmaakt vond dat ze het niet kon verantwoorden tegenover de geestelijke wereld !

Ita Wegman

Groeide in alle vrijheid op in Nederlands-Indië. In haar jeugd was ze veel alleen, kon dagdromen en fantaseren, uiterlijke dwang was er niet. In het spel met andere kinderen organiseerde zij de zaak, speelde een tijdje mee, en liet dan de kinderen alleen verder spelen. Pas wanneer ze ruzie begonnen te maken kwam zij terug tussenbeide om de harmonie te herstellen. Zo was het ook in haar volwassen leven. Ze was een organisatietalent als Marie Steiner, maar liet iedereen de vrijheid om de zaak naar eigen vermogen en inzicht in te vullen. Waar het nodig was gaf zij enkele richtlijnen en dan liet zij de mensen vrij om zelf verder te zoeken en eventueel te mislukken. In dat geval corrigeerde zij, niet meer dan nodig, en liet de mensen terug aan de slag gaan. Totaal niet dirigistisch.

Hoe begrijpen we de tegenstelling tussen deze twee zielen ?
Het gaat om een oude ziel, die reeds vele incarnaties achter de rug heeft en een jonge ziel die nog niet dikwijls op de aarde geweest is.
In het begin van de geschiedenis van de Antroposofische Vereniging voelden vooral oude zielen zich tot de Vereniging aangetrokken. Mensen, ook uiterlijk al in de pensioenleeftijd, die al iets bewezen hadden, vaak carrière hadden gemaakt, en nu met dezelfde ernst waarmee ze in het leven stonden tot de antroposofie kwamen. Rudolf Steiner stelde zeer hoge eisen aan hen. Als ze voor verdere scholing in aanmerking wilden komen moesten ze een dagboek bijhouden van welke meditaties ze deden en hoe vaak. Iedere maand moesten ze dit dagboek voorleggen.
Met de bouw van het eerste Goetheanum kwamen vele jonge zielen tot de antroposofie - en ook fysiek jonge mensen. Met hen ging Rudolf Steiner op een totaal andere manier om. Soms gaf hij een verantwoordelijke functie aan zo'n onervaren mens. Die faalde. De ouderen verwachtten dat de betreffende een uitbrander zou krijgen. Niets daarvan. Rudolf Steiner stelde rustig vast dat de zaak verkeerd gelopen was en dat de betreffende zijn taak moest overdoen. Terug liep het mis, terug dezelfde verwachting bij de ouderen, maar opnieuw kon de jonge snaak op hetzelfde begrip rekenen bij Rudolf Steiner.
De eerste groep benaderde de antroposofie met een heilig ontzag en respect, men zou het nooit gewaagd hebben om een vraag naar persoonlijke vorige levens te stellen. In de tweede groep ging men daar heel onbevangen mee om, en Rudolf Steiner vertelde aan een groep jonge dokters openlijk over hun vorige incarnatie als Katharen.
Hij schreef op het einde van zijn leven een brief zowel aan Marie Steiner als aan Ita Wegman met bijzonderheden over hun vorige levens. Kenmerkend alweer: Marie Steiner verbrandde de brief opdat de inhoud nooit bekend zou geraken. De brief van Ita Wegman bleef niet lang geheim !

Rudolf Steiner moest werken met twee groepen mensen, die we kunnen karakteriseren met de beelden van de "koningen" en de "herders" uit het kerstverhaal. Het zijn twee totaal verschillende mensentypen, maar ze zijn alle twee onontbeerlijk. Boeddha en Zarathoestra hebben beide bijgedragen tot de ontwikkeling van de mensheid, maar ze waren vertegenwoordigers van een andere mysteriestroming, wat we ook al in hun uiterlijke levensloop kunnen merken. Gautama Boeddha, opgegroeid in alle comfort en gemak, rond hem alleen harmonie. Zarathoestra: een leven vol weerstand en conflict. Waar hij komt splitsen de geesten zich: enerzijds vurige aanhangers, anderzijds verbeten tegenstrevers.

Rudolf Steiner stond boven deze tegenstelling, hij maakte het beste van de eenzijdigheden van elke groep. Hij verzuchtte eens: "Wanneer ik aan de oude antroposofen iets uitleg dan word ik onmiddellijk begrepen maar er gebeurt niets. Wanneer ik aan de jonge antroposofen iets uitleg, dan verstaan ze mij wel niet, maar ze nemen de zaak ter harte en handelen."

In het eerste bestuur van de Antroposofische Vereniging zat zowel een vertegenwoordiger van de koningsstroom (Marie Steiner) als van de herdersstroom (Ita Wegman). Daartussen moest iemand staan die kon bemiddelen, die noch tot de ene, noch tot de andere stroom behoorde, iemand die volledig autonoom kon oordelen. Die persoon was

Albert Steffen

en zijn autonoom gebied was de kunst. In het bestuur was hij de enige kunstenaar want hoewel Marie Steiner de euritmie en spraakvorming mee ontwikkelde, was zij in de eerste plaats toch occultist, aldus Prokofjef.
Albert Steffen vertegenwoordigde een Zon-kwaliteit. Over de moeilijkheid om te bemiddelen tussen twee uitersten kon u in de vorige Brug lezen:

" De eigenaardige vreemdheid die vele leden tegenover hem voelden, kon ook haar oorzaak hebben in de twee, door Rudolf Steiner gekarakteriseerde, mensengroepen die wereldbeschouwelijk totaal van elkaar verschillen en op het einde van de eeuw voor het eerst met elkaar zouden samenwerken.Tot hiertoe was telkens de ene groep in de geestelijke wereld gebleven, terwijl de andere op aarde werkte. Hij beschrijft de ene als meer met Aristoteles verbonden, de andere daarentegen meer met het wezen van Plato. Nu neigen de eersten meer naar een denken in begrippen, de anderen eerder naar een aanschouwelijk waarnemen in beelden. Hoe moeilijk het de betrokkenen viel om een dergelijk verschil met elkaar uit te houden, mag het volgende duidelijk maken : Rudolf Steiner beschrijft eens hoe de aardse herinnering aan mensen daardoor tot stand komt, dat de etherlichamen van degenen die elkaar ontmoeten, wederzijds bepaalde bewegingen uitvoeren, die zich bij een volgende ontmoeting herhalen. Daaruit ontstaat dan het gevoel "die ken ik ". Men hoeft nu slechts opmerkzaam te worden in het eigen beleven bij ontmoetingen, waarbij zich nadien een onverklaarbare vertrouwdheid voordoet, hoewel men elkaar slechts voor de eerste keer ziet, om op het idee te komen, dat er ergens in etherische diepten van ons bewustzijn een lotsherinnering over incarnaties heen bestaat. Die kan zich op die manier kenbaar maken, of in tegendeel, in het geval van een vroeg verschenen Platoniker als Steffen, tot het meermaals vernoemde vreemdheidsgevoel leiden. Uit zijn dagboek blijkt , dat het niet zijn lotsbestemming was die hem tot een samenwerking met Steiner leidde, maar een vrije beslissing, waarvoor hij rond 1910 in München lang innerlijk geworsteld had. Het is hier niet de plaats om hier langer over uit te weiden. Net zo min bestond er een karmische band met Ita Wegman of Marie Steiner-von Sivers, waarvan Steffen zich wel bewust was. Men heeft veeleer de indruk dat hij in Dornach bovenop zijn lotsbestemming als dichter, en de verzorging van zijn beide beschermelingen, Elisabeth en Felicitas Stückgold, vrijwillig een verdere levenstaak op zich nam, die niet primair in zijn lot lag. "

Aldus Angela Matile in De Brug 38. We laten terug Sergej Prokofjef aan het woord:

"In Günther Wachsmuth en Elisabeth Vreede zien we een andere tegenstelling, dit keer een incarnatie-aspect.

Günther Wachsmuth zat al op zijn 29ste in het bestuur. Hij was het prototype van een ziel die zich lang en degelijk voorbereid heeft op haar aardse taak en met volle overgave aan het werk op het fysieke plan begint. Hij was wetenschapper en manager. Hij kon uitstekend contacten leggen en verzorgen. Alle relaties van de Antroposofische Vereniging met de buitenwereld verzorgde hij op een excellente manier. Dat het Goetheanum gebouwd werd, is te danken aan zijn organisatietalent. Hij bewoog zich in het leven als een vis in het water, volledig vrij in zijn element.

En dan zien we Elisabeth Vreede, een ziel die helemaal niet voorbereid is op haar incarnatie, die eigenlijk nog in de geestelijke wereld moest zijn, maar die besloot om vroeger te incarneren om de antroposofie en Rudolf Steiner te kunnen dienen. Daardoor was zij niet echt een tijdgenoot van de anderen uit haar omgeving en op een bepaalde manier zelfs onzichtbaar. Prokofjef vertelde de anekdote hoe een groepje antroposofen de tram van Dornach naar Bazel neemt. Er zit heel weinig volk in de wagon, alleen het vijftal antroposofen. De controleur komt langs, vraagt het kaartje van de eerste, van de tweede, slaat Elisabeth Vreede over en gaat direct naar de vierde en vijfde ! Wat een tragisch lot: niet waargenomen te worden door de mensen waarmee men samenleeft.

Deze vijf aspecten van het eerste bestuur van de Antroposofische Vereniging geven een beeld van een mensengroep, een mensengemeenschap. Over dit beeld kunnen we mediteren. Wanneer we zelf in groepen samenwerken, en het wordt moeilijk om de verstandhouding te vinden of te bewaren, dan kunnen we ons afvragen in welke stroom we zelf staan en in hoeverre dit meespeelt wanneer we de ander moeilijk begrijpen.
Waar we ook eens over kunnen mediteren is het volgende:
Toen Rudolf Steiner werkte aan het model voor het eerste Goetheanum, wilde hij dat er constant iemand aanwezig was in de ruimte waar hij werkte. Die persoon mocht lezen, schrijven, om 't even wat, ze moest er alleen maar zijn. Hij had die persoon alleen maar nodig om het juiste beeld voor het Goetheanum te kunnen vatten. Die persoon was Marie Steiner.
Toen het eerste Goetheanum afgebrand was werkte Rudolf Steiner aan het model voor het tweede Goetheanum. Opnieuw moest daar altijd een persoon aanwezig zijn. Die persoon was Ita Wegman !"

Ita Wegman vertelt in haar boek "An die Freunde" hoe het model voor het tweede Goetheanum ontstond:

" Koortsachtig werkte hij, zonder echte rustpauzen. Ik mocht aanwezig zijn, mocht met verbazing, met heilig ontzag meebeleven hoe het model tot stand kwam. Op drie dagen was het klaar en stond daar dan, eigenaardig in zijn strenge, machtige en toch zo schone vormen. Met dit model moesten wij nu het nieuwe Goetheanum oprichten op de Dornachse heuvel, een gebouw voor de antroposofie van het heden en de toekomst ! De antroposofie met haar vrienden en vijanden heeft een bouwwerk nodig dat tegemoet komt aan beide, een gebouw waarbinnen men zich aan de kunst kan wijden en het woord kan horen dat de antroposofie wil verkondigen, en dat naar buiten aan zijn vorm en zijn robuust bouwmateriaal laat zien dat het kan standhouden en kan beschermen. Michaëlsburg, nieuw Goetheanum. Gelukkig stond de meester naast zijn model. Toen dan dit model uit het atelier naar het Glashaus weggedragen werd om de plannen ervan uit te tekenen, zei hij tot mij: " Het veroorzaakte nogal wat sensatie toen het model uit het atelier naar het Glashaus werd gedragen." Ja, hoe kan het ook anders dan sensatie veroorzaken wanneer onder de ogen van de mensen wonderen geschieden !"

We wijzen er hier ook op dat de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschappen, de nieuwe mysteriën, er gekomen zijn op vraag van Ita Wegman.




Waarom staat het Goetheanum in Dornach ?

François De Wit

Op 20 september 1913 werd in Dornach de grondsteen gelegd voor het Goetheanum. Er bestond al enkele jaren een vereniging die zich alleen bezig hield met het plannen en bouwen van een gebouw voor de antroposofie, het zgn. Johannesbau-Verein. Er was zelfs al een stuk grond gekocht in München. En toch staat het Goetheanum in Zwitserland.
In Dornach bij Bazel ligt een heuvel die al eeuwenlang "bloedheuvel" genoemd werd omdat er ooit (in 1499) een -waarschijnlijk bloedige- veldslag plaatsgevonden heeft. In het begin van de 20ste eeuw was deze heuvel grotendeels onbebouwd. Nelly Grosheintz-Laval vertelt:

" Wij hadden daar twee hectaren land liggen en het eenzame huis Brodbeck -dat nu uitgebouwd werd als Rudolf Steiner-Halde- was ons zomerverblijf. Na afloop van de voordrachtenreeks over het Markus-Evangelie in de herfst van 1912 zou Fraülein von Sivers daar samen met haar zuster Olga en Fraülein Waller een beetje komen uitrusten terwijl Rudolf Steiner zelf in Baar (Elzas) Edouard Schuré wou bezoeken en daarna in Graubünden Christian Morgenstern. Daarna zouden ze allen verder reizen naar Italië
Over dit verblijf schreef Marie Steiner in het Mededelingenblad van 16 augustus 1925 het volgende:

" Groen en ongerept lag de heuvel daar, ongelijk en onaangeraakt behalve het huis Brodbeck aan de noordwestelijke flank ... In een stralende herfstglans lag het landschap aan onze voeten, de kersebomen vlamden rood op daar beneden in het dal, als vuur, als brandend bloed in het lichtspel van de zon ... En de bergen rondom straalden in alle nuances van geel. Voor ons stadsmensen een hartverwarmend schouwspel. Ik leunde begeesterd uit het venster. Maar de volgende morgen ontwaakte Rudolf Steiner als nooit tevoren. Ontstemd, als het ware verpletterd, zo duister als wat. En eigenlijk was er geen reden voor, zoiets zag men bij hem nooit, hij die ondanks alle jacht en haast in eeuwige harmonie leefde. Die stemming ging voorbij, maar toch had ik een gevoel dat in de loop der tijden dikwijls terugkeerde: hij heeft in die eerste nacht veel vooruitgezien dat hij echter niet wilde toelaten tot zijn gedachtenleven. "

Tot ieders verbazing bleef Dr. Steiner in Dornach, hij doorkruiste kriskras de ganse omgeving en daalde zelfs in de grotten van Arlesheim af. Dan bezocht hij ons in Bazel en het volgende gesprek ontspon zich:
Dr. Steiner: "Wat bent u eigenlijk van plan met dat land ?"
Dr. Grosheintz: "Toen ik het kocht zei ik tegen mijn vrouw: de toekomst zal uitwijzen waarom ik zoveel land moest kopen."
Ik: "Ik zou graag hebben dat wij daar een kinderheem zouden bouwen waar kinderen op de juiste manier kunnen opgroeien."
Daarop sprak Dr. Steiner de lotsbeslissende woorden:
" Aan een Bayreuth hebben wij al gedacht."
Wij wisten van de bouwmoeilijkheden in München en dus antwoordde mijn man:
" In Dornach zijn geen bouwreglementen ..."
" En Bazel heeft een gunstig theosofisch karma", voegde Dr. Steiner daaraan toe.
Hij vertelde toen over de onderhandelingen in München, waardoor er alleen maar tijd verloren ging, en hij zei toen reeds, wat hij later zo vaak zou herhalen: "Tijd hebben wij niet."
" Nu", zei mijn man, " als u het land nodig heeft, het ligt daar ... "

Pas op het einde van februari 1913 kwam de nieuwe afwijzing van het bouwproject door de Münchense Bouwcommissie, en kort daarop het besluit van het Johannesbau-Verein om het gebouw op te richten op onze heuvel. Daar wij alleen het voorste deel bezaten -waar het gebouw nu staat- zagen wij in dat we ook het achterste deel moesten zien te verwerven.
Onze vrienden uit Zürich en Bern: Prof. Gisi, Frau Hirter-Weber en Frau Schieb maakten het mogelijk dat het huidig terrein eigendom van een vereniging naar Zwitsers recht werd.

Ik vind het belangrijk om te vermelden dat dit alles op Dr. Steiners aandringen gebeurde. Zelf het initiatief voor deze wissel te nemen, dat zouden wij als een verraad t.o.v. onze lieve, toegewijde leden in München beschouwd hebben. Wij voelden hoe pijnlijk het voor hen moest zijn om het gebouw te verliezen waarvoor ze de grond al aangekocht hadden.
Ik was Frau Dr. Wegman dankbaar toen ze volgende woorden tot mij sprak:
" Als iemand u ooit zou zeggen dat het onrechtvaardig is dat er hier gebouwd werd (in plaats van in München - fdw), dan mag u het volgende vertellen: ik (Ita Wegman) was in 1905 op weg van Holland naar Zürich om daar geneeskunde te studeren. Eerst ging ik evenwel naar Berlijn om Dr. Steiner te kunnen horen en ik vroeg Fräulein von Sivers of ik niet beter in Berlijn zou studeren, dan zou ik alle voordrachten van Dr. Steiner kunnen bezoeken. Fräulein von Sivers antwoordde mij:
" Gaat u naar Zürich, want uiteindelijk zal gans onze beweging in Zwitserland belanden."
In 1905 ! Woorden van het lot !
Dankzij deze raad van Fräulein von Sivers was van alle leden Ita Wegman de enige met een Zwitsers diploma en daardoor kon zij in Zwitserland Dr. Steiner de mogelijkheid bieden om na de oorlog het gebied van de geneeskunde praktisch te bevruchten."

Het eerste Goetheanum en het tweede Goetheanum.



Vragen stellen

François De Wit

Het eenvoudigste om iets te weten te komen over een kennisgebied is: een vraag stellen aan iemand van wie we vermoeden dat hij er meer van weet. Kinderen vergaren een groot deel van hun kennis door vragen te stellen aan volwassenen, meestal hun ouders. Die kunnen er soms gek van worden, want er zijn nu eenmaal kinderen die alles willen weten en maar blijven vragen stellen. Als ouder komt men dan wel eens in de verleiding om er korte metten mee te maken, want bij sommige kinderen krijgt men de indruk dat ze geen vragen stellen om wijzer te worden, maar om je aan de praat te houden of om welke reden dan ook.

Vragen stellen werd en wordt niet altijd positief ervaren, daarvan getuigen de spreekwoorden. Enerzijds luidt het "Door vragen word je wijs", maar daartegenover staan:
" Een gek kan meer vragen dan tien wijzen kunnen beantwoorden" en
in 't Engels "Curiosity killed the cat".

Aangezien de antroposofie zo'n onmetelijk kennisgebied omvat is het niet meer dan normaal dat er vragen gesteld worden. Veel van dat vragen stellen echter spruit voort uit de neiging van de mens om ingewikkelde zaken proberen te vatten in een schemaatje. De ontstaansgeschiedenis van de Aarde is niet eenvoudig en wanneer Rudolf Steiner over de hiërarchieën spreekt en zegt dat de Engelen hun menszijn doorgemaakt hebben op de oude Maan, en de Aartsengelen op de Oude Zon, dan kunnen we tot volgend schema komen:

-VÓÓR SATURNUS ?SATURNUSZONMAANAARDEJUPITER
Fysiek L.?MensDierPlantMineraal-
Etherlich.?EngelMensDierPlant-
Astraal L.?AartsengelEngelMensDier-
Ik?ArchaiAartsengelEngelMens-

Uit dergelijk schema kunnen we vlug afleiden dat de mens zijn Ik op de Aarde gekregen heeft, en dat de Engelen als het ware hun mens-stadium al op de oude Maan hebben doorgemaakt, de Aartsengelen op de oude Zon.
En vandaar kunnen we beginnen vragen:
Dan moet er toch ook iets vóór Saturnus geweest zijn ? Hebben niet de Exousiai vóór Saturnus hun mens-stadium doorgemaakt ?

Rudolf Steiner over dit vragenstellen in GA 11 "Uit de Akasha-kroniek" :

" Aan de genoemde drie toestanden (nl. Saturnus, Zon en Maan) gingen nog andere vooraf. Maar alles wat vóór die tijd gebeurd is, is gehuld in een duisternis waarin het geesteswetenschappelijk onderzoek voorlopig niet kan doordringen. Want dit onderzoek berust niet op speculatie en het uitspinnen van begripsconstructies, maar op reële geestelijke ervaringen. En net zoals ons fysiek oog in de vrije natuur ook maar tot een bepaalde grens kan zien en niet achter de horizon kan kijken, zo kan ook het "geestesoog" maar tot een bepaald punt terugschouwen. Geesteswetenschap berust op ervaring en beperkt zich tot het gebied dat zij kan doorgronden.
Het is alleen maar haarkloverij die wil uitmaken "wat er nu eigenlijk helemaal in 't begin was" of "waarom God eigenlijk de wereld geschapen heeft". Voor de occulte vorser gaat het er veeleer om te begrijpen dat men dergelijke vragen op een bepaald niveau van inzicht niet meer stelt. Want binnen het veld van de geestelijke ervaring openbaart zich voor de mens alles wat hij nodig heeft voor zijn opdracht op onze planeet.
[ ... ]
Daarmee is niet gezegd dat de mens nooit een antwoord op bovengenoemde vragen over de oorsprong van de wereld en dergelijke kan krijgen. Dat kan. Maar om dat te kunnen moet de mens eerst de inzichten verwerven die binnen het veld van de geestelijke ervaring liggen. Dan zal hij inzien dat hij die vragen op een andere manier moet stellen dan dat hij dat tot hiertoe deed."

Zo schreef Rudolf Steiner in 1904. In 1910 sprak hij in Wenen over hetzelfde onderwerp tijdens een voordrachtenreeks "Makrokosmos en Mikrokosmos" (tweede voordracht in GA 119).

" Wanneer wij terugblikken in de tijden vóór ons huidig zonnestelsel dan komen we eerst in een soort verduistering. Uiterlijk ziet het er zo uit alsof het een soort gasnevel betreft, maar aan deze gasnevel werken voortdurend wezens uit de geestelijke rijken. Dáárvoor blikken wij op een nog vroeger systeem, waaruit ons huidig zonnesysteem ontstaan is. Wanneer wij nog verder teruggaan dan komen we eindelijk terecht bij een toestand die totaal verschilt van de huidige, die zo weinig overeenkomst vertoont met de huidige toestand dat hier het gewone vragenstellen moet ophouden. Wij moeten leren anders vragen wanneer wij tot deze gans andere toestanden komen.
Waarom vragen wij eigenlijk ?
Wij vragen omdat ons verstand op een bepaalde manier ingericht is. Maar we hebben gezien dat ons verstand zelf pas samen met onze hersenen gevormd werd. Ons verstandsvragen heeft dus geen zin meer wanneer wij in toestanden komen waar ons verstand nog niet gevormd was.
In werelden die de basis vormen voor onze latere verstandswereld heeft het vragen volgens de begrippen van het verstand geen zin. Daar moeten wij overstappen tot andere manieren van vorsen, van inzicht dan diegene die ons verstand ons geeft. Mensen die niet verder kijken dan hun neus lang is, die zullen inderdaad geloven dat men met de gewone manier van vragen de ganse wereld kan bevragen. Dat kan men niet. Het moet duidelijk zijn dat men ieder ding maar op zijn eigen niveau kan begrijpen. In de wereld die aan de onze voorafging komen we slechts terecht wanneer we in onszelf de krachten opwekken die in het hart-denken tot uitdrukking komen.

We zien dus dat de mens zelfs tot in zijn manier van vragen moet veranderen. En hoewel we niet zo onhoffelijk moeten zijn als de man die antwoordde, toen men hem vroeg wat de goede God wel deed vóór hij de wereld geschapen had:
"Hij sneed wilgetakken om domme-vragenstellers mee te bestraffen !" - toch is er met dergelijk antwoord een aanwijzing gegeven dat de mens zich ook met betrekking tot het vragen stellen moet veranderen wanneer hij tot kennis van de hogere werelden wil opstijgen. "

Het laatste verwijst naar een anekdote die over Maarten Luther verteld wordt. Zoals men weet was dat een korzelig mens. Een man had hem eens gevraagd wat God toch tijdens die lange, lange eeuwigheid vóór Hij de wereld schiep gedaan had. Dokter Martinus zei daarop: "Hij zat in een berkenbosje en sneed wisjes om daarmee die mensen te bestraffen die dergelijke nutteloze vragen stellen;"




Denken we met het astraal- of met het etherlichaam ?

door François De Wit

Een van de eerste zaken die men in de antroposofie leert, is dat de mens vier wezensdelen heeft. De gewone wetenschap erkent daarvan alleen het fysiek lichaam, dat bij de dood van de mens als lijk achterblijft. Antroposofen weten dat bij de dood de drie andere wezensdelen uit het fysiek lichaam vertrekken. Tijdens het leven is het etherlichaam nauw verbonden met het fysiek lichaam, het doet dit laatste groeien en houdt het in stand. Een etherlichaam hebben ook de planten, er zit geen bewustzijn in. Met de dieren hebben we een astraal lichaam gemeen, daarin zitten onze gewaarwordingen en gevoelens en een vorm van bewustzijn. Wat ons eigenlijk mens maakt is ons Ik, het wezensdeel dat maakt dat wij ons een individu voelen.

In feite is dit maar een grof schema, eerder een geheugensteun, want in werkelijkheid zijn de grenzen tussen de werking van de verschillende wezensdelen niet zo scherp te trekken. De wezensdelen werken op elkaar in en beïnvloeden elkaar zodanig dat, als we een mens ontmoeten, we zouden kunnen uitmaken welk wezensdeel het overwicht heeft in zijn persoonlijkheid * .

In GA 9, "Theosophie", legt Rudolf Steiner uit dat de mens bestaat uit lichaam, ziel en geest en hij probeert de drie gebieden af te bakenen. We hebben dus een fysiek lichaam, dan een etherlichaam:

" Men kan het ook zo stellen: een deel van het etherlichaam is fijner van structuur dan het overige en dit fijnere deel verenigt zich met de gewaarwordingsziel, terwijl het grovere deel met het fysieke lichaam een eenheid vormt ...

Evenals met het lichaam staat de gewaarwordingsziel ook met het denken, met de geest in wisselwerking. Allereerst staat het denken haar ten dienste. De mens vormt zich gedachten naar aanleiding van zijn gewaarwordingen. Daardoor verkrijgt hij inzicht in de hem omringende wereld. Het kind dat zich heeft gebrand denkt na en komt tot de gedachte: "Het vuur kan iets verbranden". Ook volgt de mens niet blindelings zijn driften, instincten en hartstochten; door na te denken weet hij het zo te arrangeren dat hij ze kan bevredigen. Hetgeen men materiële cultuur noemt beweegt zich geheel in deze richting. Zij bestaat uit de diensten die het denken aan de gewaarwordingsziel bewijst. Onmetelijke hoeveelheden denkkracht worden voor dit doel gebruikt. Denkkracht is het waardoor schepen, spoorwegen, telegraaf en telefoon tot stand zijn gekomen, en dit alles dient voor een zeer groot deel de bevrediging van de behoeften van de gewaarwordingszielen. Op gelijkaardige wijze zoals de levensvormkracht het fysiek lichaam doordringt, zo doordringt de denkkracht de gewaarwordingsziel. ...

Door de gewaarwordingsziel is de mens verwant aan het dier. Ook bij het dier bemerken wij dat er gewaarwordingen, driften, instincten en begeerten zijn. Maar het dier volgt deze blindelings, ze worden bij het dier niet doorweven met zelfstandige gedachten. Ook bij de onontwikkelde mens is dat voor een deel nog zo. De zuivere gewaarwordingsziel is daarom te onderscheiden van een hoger ontwikkeld zielsgebied dat het denken in zijn dienst stelt. We duiden de ziel waarvan het denken zich bedient, aan als "verstandsziel". Men zou ze ook gemoedsziel of het gemoed kunnen noemen. De verstandsziel doordringt de gewaarwordingsziel."

Het lijkt er dus op dat het denken een activiteit van het astraal lichaam is (meer bepaald van het deel dat we verstandsziel noemen) omdat het met bewustzijn gepaard gaat en omdat de aanleiding meestal een waarneming uit de buitenwereld is. Maar zo eenvoudig is het niet. In de tweede voordracht van GA 167 (Berlijn, 7 maart 1916) legt Rudolf Steiner uit hoe de vork in de steel zit.

" Nu is de mens vanzelfsprekend blij wanneer hij over een of ander kennisgebied een mooi schema heeft, een mooie indeling die hij dan om zo te zeggen netjes in geestelijke vakjes kan klasseren en bewaren. Vandaar dat velen zo tevreden zijn eens ze de buitengewoon fenomenale kennis opgedaan hebben dat de mens bestaat uit een fysiek lichaam, een etherlichaam, een astraal lichaam en een Ik. Maar in de grond heeft men met deze vier uitdrukkingen niet veel meer dan woorden. En wanneer men tot een echt inzicht wil doordringen, dan moet men toch op een bepaalde manier altijd de grenzen doorbreken die door die uitdrukkingen gegeven zijn.
Natuurlijk, wanneer men zo algemeen spreekt, dan kan men zeggen: denken, voelen en willen, dat speelt zich af in het astraal lichaam. Maar dan heeft men maar op een zeer eenzijdige, zeer abstracte wijze het denken getypeerd. Zoals wij op het eerste zicht als mensen in de wereld staan, zo zouden we kunnen zeggen dat de impuls van ons denken inderdaad in het astraal lichaam ligt, zelfs in het IK. Maar het denken ontwikkelt zich als voorstelling, als gedachte, slechts doordat wij een beweeglijk etherlichaam hebben. Hier, als fysieke mensen, zou ons ganse denken onbewust blijven indien het astraal lichaam zijn impulsen, zijn denkimpulsen niet naar het etherlichaam zou sturen en indien het etherlichaam deze denkimpulsen die van het astraal lichaam komen niet zou opnemen. En weerom zou iedere gedachte eenvoudigweg voorbijgaan zonder dat er een herinnering bleef indien wij geen fysiek lichaam hadden. Men kan niet zeggen dat het fysiek lichaam de drager van het geheugen is, dat is het etherlichaam. Maar voor ons mensen in een fysiek lichaam zou datgene wat in het etherlichaam overblijft van ons denken gewoon verdampen -zoals de dromen vervluchtigen- wanneer het zich niet kon ingraven in de fysieke materie van het fysiek lichaam. Zodat onze gedachten hier in het fysieke leven zich kunnen vastzetten dankzij het feit dat wij een fysiek lichaam hebben.

U ziet wat voor een gecompliceerd proces dit denken eigenlijk is. Het heeft zijn impulsen in het astraal lichaam, eigenlijk al in het Ik. Deze impulsen planten zich voort als krachten tot in het etherlichaam, roepen daar de gedachten op, en de gedachten graven op hun beurt hun sporen in het fysiek lichaam in. En doordat ze ingegraven zijn, kunnen wij ze achteraf terug uit onze herinnering opdelven. "

Toch blijven de meeste mensen in onze tijd ervan overtuigd dat we denken met onze hersenen. De redenering gaat als volgt: als iemands hersenen beschadigd zijn, dan verliest hij -wanneer hij niet sterft- het bewustzijn of minstens het vermogen om te denken. Denken hangt dus af van goedwerkende hersenen. Uit het bovenstaande kunnen we afleiden dat de hersenen nodig zijn voor ons denken, maar dar de hersenactiviteit die we registreren met medische apparatuur niet het denken zelf is, maar de sporen die het denken nalaat in de hersenen.
Voor wat dienen de hersenen dan eigenlijk als we ze toch niet nodig hebben om te denken ? In het 9de hoofdstuk van de Filosofie der Vrijheid zegt Rudolf Steiner:

" Hoe de mens lichamelijk georganiseerd is heeft niets te maken met het wezenlijke van het denken, maar wel met het ontstaan van een Ik-bewustzijn vanuit het denken. Het eigenlijke Ik ligt binnen het eigen-wezen van het denken, maar niet het Ik-bewustzijn. Het Ik is binnen het denken te vinden; het Ik-bewustzijn treedt pas op doordat in het algemeen bewustzijn de sporen van de denkactiviteit zich ingraven."




De twee Jezus-kinderen - vervolg

door Francois De Wit.

In De Brug nr. 37 en 38 had Jan Vermeir het over de twee Jezuskinderen. Een aantal ogenschijnlijke tegenstrijdigheden tussen de verhalen van de verschillende Evangelies kunnen verklaard worden als men aanneemt dat er twee Jezuskinderen waren.
Het zijn vooral de gevestigde kerken die zich tegen deze inzichten verzetten. In plaats van blij te zijn dat men met deze verdiepte inzichten kan weerwerk bieden tegen de "wetenschappelijke" kritiek die de ganse Bijbel naar het rijk van de legenden verwijst.
Dit stemde Rudolf Steiner soms bitter (uit GA 167):

" Beste vrienden, wij moesten drie werelden oproepen om het verschijnen van de Christus-Jezus te begrijpen. Ten eerste hebben we de Jezus die drager is van de grote Zarathoestra-individualiteit. Die groeit op tot zijn twaalfde, verlaat dan het lichaam en gaat over in het lichaam van de andere Jezus-knaap die een ziel bezat die niet de ganse aarde-ontwikkeling meegemaakt had. ....

Ik heb u er op gewezen dat de geesteswetenschap aantoont dat deze tweede Jezus-knaap (de nathanische Jezus - fdw) onmiddellijk na zijn geboorte - wat de mens in de huidige tijd niet kan- gesproken heeft, gezegd heeft wie hij was. Deze Jezus-knaap groeit dan verder met de ziel van Zarathoestra, wordt dertig jaar en dan incarneert de Christus-individualiteit zich in dit lichaam en leeft er drie jaar in. Drie werelden moesten wij oproepen om deze grote gestalte, deze grootste gestalte en deze grootste gebeurtenis in de mensheidsontwikkeling te begrijpen:
- de hoogste geestelijke werelden van waaruit de Christus neerdaalde,
- de wereld die bestond voor dat er van de aarde sprake was, en
- de wereld waarin de mensen zich ontwikkelen, de wereld waartoe Zarathoestra, weliswaar als een uitmuntende incarnatie, maar anderzijds toch als een gewoonlijke menselijke incarnatie- behoort.

Wanneer men dan de mensen hoort die daarover willen oordelen, dan ziet men hoe bang ze zijn om zo iets te moeten begrijpen. En ze noemen die zaken "onchristelijk" en zetten in de plaats wat ze zelf geloven over de Christus.
Men zou verwachten dat ze zouden tevreden zijn wanneer men hen vertelt: "ja, wat jullie geloven, dat geloven wij ook, maar wij geloven nog iets meer ! " Maar ze zijn niet tevreden, nee, ze laten niet toe dat iemand nog iets meer weet dan wat zij denken te weten.
Dat bewijst dat het die mensen niet aankomt op waarheidszin, maar alleen op machtsuitoefening. Ze willen niet toestaan dat de Christus in de hoogste glorie voorgesteld wordt wanneer deze glorie maar kan bereikt worden door iets te aanvaarden wat zij niet willen leren.
En zo vinden bepaalde mensen die zich niet alleen christenen noemen, maar die zelfs officieel als priester of dominee het christendom vertegenwoordigen, de geesteswetenschap onchristelijk.
En anderzijds moeten we nog een feit onder ogen zien. Het feit dat er tegenwoordig mensen zijn die vinden dat ze kunnen optreden als christelijke dominee en gerust kunnen denken dat de Christus of, zoals zij zeggen: Jezus op dezelfde manier in de wereldontwikkeling staat als om 't even welk andere mens. Tegenwoordig zijn er dus christelijke priesters, dominees, die menen dat het niet nodig is op een bijzondere wijze over de geboorte van Jezus te denken. Ze beschouwen Hem als een hogere Socrates, of als een edel mens, misschien zelfs de edelste.
Er zijn zelfs mensen, beroemde theologen, en die spreken van de opstanding aldus: wat er ook ooit gebeurd is in de hof van Gethsemane, het geloof aan de opstanding is eruit voortgekomen en aan dat geloof willen wij vasthouden.
Jaren geleden vernoemde ik eens in een Giordano-Brunovereniging wat voor een barokke denkwijze het toch is wanneer iemand zegt: wat daar ook mag gebeurd zijn in de tuin van Gethsemane, daar bekommeren wij ons niet om, maar aan het geloof dat daar een opstanding gebeurd is, daaraan willen wij vasthouden. Ik heb op het barokke van deze denkwijze gewezen omdat dat precies de denkwijze is die in Adolf von Harnacks "Wesen des Christentums" opgevoerd wordt. Daarop repliceerde toen de voorzitter van de Giordano-Brunovereniging, een professor, als volgt: "Zo iets kan Harnack niet gezegd hebben ! Dat zou hetzelfde zijn als bij de katholieken, die zeggen eveneens: ja, wat voor een lap stof daar in Trier ook mag hangen, ze wordt beschouwd als het kleed van Christus, dus houden wij ons aan dit geloof ! " Het staat er natuurlijk wel in. De man had "Het wezen van het Christendom" gelezen, maar erover gelezen omdat hij gewoon geen klaar idee heeft over wat daar staat.

Dat zijn de ervaringen die men tegenwoordig met de mensen kan opdoen. Met de manier hoe ze zich tot de geestelijke wereld verhouden. Altijd weer ontmoet men ook mensen die zeggen:
" Ach wat is dat toch voor een abstracte zaak ! Wij willen de eenvoudige, simpele Jezus van Nazareth, en jullie geven ons drie Jezussen!" - de "eenvoudige man uit Nazareth" is zelfs een lievelingsobject van de meest verlichte theologen geworden. We moeten ons de vraag stellen: kunnen wij mensen nog christenen noemen die zich zo eigenlijk verzetten om de Christus te begrijpen zoals Hij in deze tijd moet begrepen worden ? ...

Ik ga u nu een religieus document voorlezen dat over Jezus handelt en ik vraag u om zelf uit maken wat dit religieus document kan waard zijn.

" Dit is de vermelding van de barmhartigheid van uw Heer, betoond aan Zijn dienaar, Zacharia."

U kent de figuur van Zacharias uit de Bijbel !

" Toen hij zijn Heer in het verborgene aanriep, zeide hij: "Mijn Heer, het gebeente in mij is zwak geworden en mijn hoofd glanst met grijze haren, mijn aanroep tot U was nooit tevergeefs. Maar ik vrees voor mijn nakomelingschap; mijn vrouw is onvruchtbaar, geef mij een opvolger van U. Opdat hij mij en het Huis van Jacob tot erfgenaam moge zijn. En maak hem, mijn Heer, U welgevallig."
(God antwoordde) " O Zacharia, Wij brengen u blijde tijding omtrent een zoon wiens naam Johannes zal zijn. Wij hebben voordien niemand zo genoemd."
Hij zeide: "Mijn Heer, hoe kan mij een zoon geworden terwijl mijn vrouw onvruchtbaar is en ik de uiterste grens des ouderdoms heb bereikt ?"
Hij zeide: "Het zij zo, Uw Heer zegt: "Het is gemakkelijk voor Mij, Ik heb u voordien ook geschapen toen gij niets waart."
Hij zeide: "Mijn Heer, geef mij een teken." God zei: "Uw teken is dat gij -hoewel gezond- voor drie opeenvolgende dagen en nachten tot niemand zult spreken."

Het is als in de Bijbel !

" Aldus kwam hij uit de kamer tot zijn volk en beduidde hen God in de morgen en in de avond te verheerlijken. En wij spraken: " O Johannes, houd u krachtig aan het Boek." Wij schonken hem wijsheid terwijl hij nog een kind was, en zachtmoedigheid van Ons en reinheid. En hij was vroom., vriendelijk en goed voor zijn ouders. En hij was trots noch opstandig.
Vrede was met hem op de dag zijner geboorte, en op zijn sterfdag, en zal eveneens met hem zijn op de dag waarop hij weer tot leven zal worden gewekt."

Dat wordt dus gezegd over Johannes. Nu gaat het verder.

" En vermeld Maria in het boek. Toen zij zich van haar volk terugtrok in een op het Oosten uitziende plaats, en zich met een sluier aan hun blikken onttrok, zonden Wij Onze Geest tot haar en hij verscheen aan haar in de gestalte van een volmaakte man."

Net als in de Bijbel ! Een merkwaardig document nietwaar ?

" Zij zeide: "Ik neem mijn toevlucht tot de Barmhartige tegen u, laat mij met rust indien gij God vreest."
Hij antwoordde: "Ik ben slechts een boodschapper van uw Heer opdat ik u een reine zoon moge schenken."
Zij zeide: "Hoe kan ik een zoon ontvangen terwijl geen man mij heeft aangeraakt en ik evenmin een hoer ben ?" Hij zeide: "Het is zo naar uw Heer zegt: het is gemakkelijk voor Mij opdat Wij hem tot een teken voor de mensen maken, een genade Onzerzijds; het is een besloten zaak." En zij ontving hem en trok zich met hem terug in een ver afgelegen oord."

Daar hebt u de geestelijke ontvangenis van Jezus.

" En de smarten der bevalling dreven haar naar de voet van een palmboom. Zij zeide: "O, liever zou ik voor dit geschiedde gestorven en in de vergetelheid geraakt zijn."
Dan riep iemand haar beneden toe, zeggende : "Treur niet. Uw Heer heeft een beekje aan uw voet doen ontstaan; en schud de stam van de palmboom naar u toe, deze zal verse, rijpe dadels op u doen neervallen; eet en drink en koel uw oog (d.w.z. : ween niet - fdw). En indien gij iemand ziet, beduid hem dan: "Ik heb de Barmhartige gelofte gedaan te vasten; derhalve zal ik heden met niemand spreken."
Alsdan bracht zij het kind tot haar volk. Dit zeide: "O Maria, gij hebt iets vreemds gedaan. O Zuster van Aaron, uw vader was geen verdorven man, noch was uw moeder een hoer. "
Dan wees zij naar het kind. Zij zeiden: "Hoe kunnen wij tot een wiegekind spreken ?" Hij (Jezus) zeide: "Ik ben een dienaar van God. Hij heeft mij het boek gegeven en mij tot een profeet gemaakt; Hij heeft mij gezegend waar ik mij ook moge bevinden; en Hij heeft mij noch een onderdrukker noch een slecht mens gemaakt.
Vrede was met mij op de dag mijner geboorte en zal met mij zijn op de dag van mijn dood en evenzo op de dag dat ik ten leven zal worden opgewekt."
Aldus was Jezus, de zoon van Maria. En (dit is) het ware woord waaraan zij twijfelen. Het past niet bij God Zich een zoon te verwekken, Heilig is Hij. Wanneer Hij een beslissing neemt, zegt Hij daartoe slechts: "Wees" en het wordt.
Voorwaar, God is mijn Heer, en uw Heer. Aanbidt Hem derhalve, dit is de rechte weg. Doch (sommige) partijen verschillen (hierover) onderling van mening; maar wee de ongelovigen bij hun aanwezigheid op de grote Dag. Hoe helder zal hun horen en hun zien zijn op die Dag, wanneer zij tot Ons zullen komen. Waarlijk, de onrechtvaardigen zijn in duidelijke dwaling."

Zo spreekt deze oorkonde van Jezus.
Kunnen wij niet zeggen van deze oorkonde: wie dit gelooft, gelooft wezenlijk meer dan velen die zich in onze tijd niet alleen christen noemen, maar die zelfs ambtshalve het christendom onderwijzen ?
Gelooft niet diegene die vast aan dit document gelooft niet veel meer van het christendom dan menigeen die zich prediker van het christendom noemt ?
En denkt u maar niet dat ik u een document heb voorgelezen dat alleen maar door een paar mensen, door een kleine sekte beschouwd wordt als een wezenlijke getuigenis van hun geloof !
Ik heb u uit de Koran voorgelezen ! De 19de Soera uit de Koran heb ik u voorgelezen, en iedere echte Turk gelooft zoveel over Jezus als in deze 19de Soera van de Koran staat.
Daarmee is het bewijs geleverd dat talrijke mensen die zich christen noemen van dit christendom niet eens zoveel geloven om zich met recht zelfs maar moslim te mogen noemen.
In onze tijd moet men de waarheid onder ogen durven zien. Wie niet kan geloven dat het hier om een gebeurtenis gaat die alleen maar vanuit de geest te begrijpen is, die kan zich geen moslim, en nog veel minder een christen noemen, en als hij zich een christen noemt, dan spreekt hij de waarheid niet. Hij zou moeten weten dat een moslim meer van het christendom gelooft dan hij.

Ik bedoel hiermee, beste vrienden: dat zijn toch ernstige, werkelijk ernstige zaken, en het is de plicht van wie zich wijdt aan geesteswetenschap om deze dingen te beschouwen in de geest der waarheid. Want onwaar is niet alleen wat als een regelrechte onwaarheid in een bewering klinkt, maar onwaar is ook wanneer men zichzelf of een zaak een naam geeft die verwijst naar een historische ontwikkeling en waardoor men verkeerde voorstellingen oproept. Wij moeten niet alleen waar zijn wanneer wij dit of dat beweren, wij moeten waar zijn met onze ganse persoonlijkheid, met ons ganse wezen. "




Thomas van Aquino

François De Wit

" Toen Rudolf Steiner 27 jaar oud was moest hij in Wenen een voordracht geven over het thema "Goethe, de vader van een nieuwe eshetica". Deze voordracht moet voor hem een grote geestelijke betekenis gehad hebben. Want aansluitend bij de voordracht was er een gesprek met het publiek en daar deed de Cisterziënserpater Wilhelm Neumann de merkwaardige uispraak: "De kiemen van wat u ons hier vandaag verteld hebt zijn reeds te vinden bij Thomas van Aquino."
Dit voorval schildert Rudolf Steiner later karmisch nauwkeuriger:
" Daar was toen een priester van de Cisterziënzers, een zeer uitmuntend mens, en toen ik mijn voordracht beëindigd had, zei hij iets heel eigenaardigs, iets dat ik slechts wil aanduiden in deze vorm: uit zijn woorden kon men opmaken dat hij een herinnering had aan een samenzijn met mij in een vroeger aardeleven."
Rond zijn 28ste jaar begon Rudolf Steiner concrete inzichten in de reïncarnatie te krijgen, in die mate dat hij zijn eigen relatie tot Aristoteles en Thomas van Aquino leert kennen ... "

Dit lezen we bij Rudolf Grosse in "Die Weihnachtstagung als Zeitenwende". Wanneer we een korte biografie van Thomas van Aquino overlopen en we leggen het levensdoel van Thomas en dat van Rudolf Steiner naast elkaar, dan kunnen we vaststellen dat er een continuïteit in zit: alles voor Christus. We gaan ervan uit dat de lezer voldoende bekend is met de grote lijnen van Rudolf Steiners leven. Dan zal hij onderstaande levensbeschrijving van Thomas van Aquino met des te meer begrip kunnen volgen. We vertaalden een deel van de informatie die te vinden is op http://www.newadvent.org/cathen/14663b.htm dat is een tekst die oorspronkelijk te lezen was in een Engelse katholieke encyclopedie van 1912.

Thomas van Aquino, filosoof, theoloog en patroon van de katholieke universiteiten, werd geboren te Rocca Secca in het koninkrijk Napels in 1225 (volgens sommigen 1227) en stierf te Fossa Nuova op 7 maart 1274.
Zijn vader Landulph was graaf van Aquino, zijn moeder Theodora gravin van Teano. Zijn familie was verwant met de keizers Hendrik VI en Frederik II, en met de koningen van Aragon, Castilië en Frankrijk. Behalve Thomas waren er nog twee zonen en verschillende dochters. .
Een heilige heremiet voorspelde zijn carrière en zei tot de moeder vóór de geboorte: " Hij zal intreden in de orde van de bedelmonniken en zijn geleerdheid en heiligheid zal zo groot zijn dat niemand hem tijdens zijn leven zal evenaren." .
Toen hij vijf was werd hij voor zijn eerste onderricht naar de Benedictijnen van Monte Cassino gestuurd, waar de broer van zijn vader abt was. In die tijd werden kinderen uit voorname families dikwijls naar een klooster gestuurd voor hun opleiding. Thomas was een ijverig leerling en viel toen reeds op omdat hij meditatief aangelegd was en graag bad. Dikwijls vroeg hij aan zijn leraar "Wat is God ?"

Rond 1236 stuurde men hem naar de universiteit van Napels omdat de abt van Monte Cassino vond dat een jongen met zo'n talenten meer kansen moest krijgen. In Napels waren zijn leraars Pietro Martini en Petrus Hibernus. Spoedig overtrof hij Martini in de grammatica. Peter van Ierland leerde hem logica en natuurwetenschappen. De studie aan een universiteit in de Middeleeuwen omvatten het Trivium: grammatica, logica en retorica, en het Quadrivium: muziek, wiskunde, geometrie en astronomie. .
Thomas kon alle lessen herhalen met meer diepgang en helderheid dan zijn leermeesters erin gelegd hadden. .
Hoewel hij omringd werd door corruptie en zedelijk verval, toch bleef zijn hart rein en hij besloot om een religieus leven te leiden. .
Ergens tussen 1240 en 1243 nam hij het habijt aan van de orde van de H. Dominicus dankzij Johannes van St.-Julianus, een bekende prediker uit het klooster van Napels. In de stad stond men versteld dat zo'n jong edelman het kleed van een bedelmonnik ging dragen. Zijn moeder, heen en weer geslingerd tussen verdriet en vreugde, spoedde zich naar Napels om haar zoon te zien. Maar de Dominicanen vreesden dat ze haar zoon zou meenemen, stuurden hem naar Rome om vandaar verder te reizen naar Parijs en Keulen. De moeder liet haar andere zoons, die soldaten waren in het leger van keizer Frederik, de novice gevangen nemen in de buurt van het stadje Aquapendente en hem opsluiten in de vesting van San Giovanni in Rocca Secca. .
Bijna twee jaar zat hij daar vast. Ouders, broers en zusters probeerden met alle middelen om Thomas af te brengen van zijn voornemen en zijn roeping. Zijn broers stelden zijn deugd op de proef door een publieke vrouw in zijn kamer te smokkelen, maar Thomas joeg haar weg met een brandend houtblok uit de haard. Op het eind van zijn leven vertrouwde hij aan zijn trouwe vriend en gezel Reginald Piperno het geheim toe van een merkwaardige gunst die hij toen ontvangen had: toen hij de verleidster uit zijn kamer had gejaagd, had hij geknield en God innig gebeden om hem integriteit in ziel en lichaam toe te staan. Toen was hij in een zachte slaap gevallen, twee engelen waren hem verschenen en zeiden hem dat zijn bede verhoord was. Ze legden toen een witte gordel om zijn middel en zeiden:" We omgorden jou met de gordel van eeuwige maagdelijkheid". En van die dag af had hij nooit meer de geringste aanvechting van wellust gevoeld. De tijd in gevangenschap was geen verloren tijd. Na de eerste kwaadheid en teleurstelling bond zijn moeder wat in en liet toe dat de Dominicanen hem een nieuw habijt brachten, en dat zijn zuster hem lectuur bezorgde: de Bijbel, de Metafysica van Aristoteles, de Stellingen (Sententiae) van Petrus Lombardus, theoloog en bisschop van Parijs (1100 - 1160). .
Na 18 maand of twee jaar werd hij vrijgelaten. Ofwel had zijn moeder ingezien dat de voorspelling van de heremiet toch ging uitkomen, ofwel vreesden zijn broers de dreigementen van Innocentius IV en Frederik II. Hij werd neergelaten in een mand in de armen van de Dominicanen. Die waren verheugd toen ze vaststelden dat hij tijdens zijn gevangenschap evenveel vooruitgang had gemaakt als had hij in het studium generale geweest.

Thomas legde onmiddellijk de gelofte af en zijn oversten stuurden hem naar Rome. Paus Innocentius IV ondervroeg hem over zijn motieven om bedelmonnik te worden en liet hem gaan met zijn zegen; hij verbood iedereen om ook maar iets in de weg van deze roeping te leggen. .
Jan de Teutoon, vierde generaal-meester van de orde, nam de jonge student mee naar Parijs en Keulen. Daar kwam hij aan in 1244 of 1245 bij Albertus Magnus, de bekendste professor van de orde. In de scholen beschouwde men Thomas' zwijgzaamheid en nederigheid als tekenen van domheid, maar toen Albertus een briljante verdediging van een moeilijke these hoorde, riep hij uit: .
" Wij noemen deze jonge man een domme os, maar zijn onderlegdheid in de leer van de H. Kerk zal ooit over gans de wereld weergalmen."

In 1245 werd Albertus naar Parijs gestuurd en Thomas begeleidde hem als student. In 1248 keerden ze alletwee terug naar Keulen omdat Albertus aangesteld werd als regent van het nieuwe studium generale. Thomas ging er lesgeven. Tijdens dit verblijf in Keulen werd Thomas tot priester gewijd. .
In 1251 of 1252 werd Thomas terug naar Parijs gestuurd om sub-regent te worden in het Dominicaanse studium. Deze aanstelling mag gezien worden als het begin van zijn publieke carrière want zijn lessen trokken spoedig de aandacht zowel van professoren als van studenten. Zijn taak bestond er voornamelijk in om de Stellingen van Petrus Lombardus uit te leggen. Zijn commentaren op dit theologisch tekstboek vormden het materiaal waaruit later zijn hoofdwerk, de Summa Theologiae ontstaan is.

Thomas bereidde zich voor op het behalen van de doctorstitel en hij promoveerde samen met de H. Bonaventura in 1257. Hij was toen 30 of 32 jaar. .
Vanaf dit ogenblik bestond zijn leven uit: bidden, preken, lesgeven, schrijven, reizen. De mensen verdrongen zich om Albertus Magnus te horen, maar nog meer voor Thomas. Hij was immers nog preciezer in zijn uitdrukking, klaarder, korter, kon het beter uiteen zetten, had een nog universelere kennis. Iedereen wilde hem in de buurt hebben: Parijs, de pausen, de scholen van de kloosterorden. En zo vinden we hem achtereenvolgens terug in Anagni, Rome, Bologna, Orvieto, Viterbo, Perugia, terug in Parijs en ten slotte in Napels; altijd maar lerend en schrijvend. Hij leefde maar met één passie, een vurige ijver om het christelijk geloof uit te leggen en te verdedigen. Hij was dusdanig toegewijd aan deze heilige taak dat hij onder tranen smeekte om toch niet te moeten aartsbisschop te worden van Napels, een functie die Clemens IV hem toegewezen had in 1265. Had hij deze aanstelling aanvaard, dan zou de Summa hoogstwaarschijnlijk niet geschreven zijn.

Op 6 december 1273 legde hij zijn pen neer en hield hij op met schrijven. Op die dag was hij ongewoon lange tijd in extase tijdens de H. Mis. Wat hij toen zag kunnen we raden uit het antwoord dat hij gaf aan pater Reginald die hem aanporde om verder te schrijven. Thomas zei: "Ik kan niet meer. Er werden mij zo'n geheimen onthuld dat al wat ik tot nu toe geschreven heb mij van weinig waarde toeschijnt." .
Werd hem toen iets onthuld over reïncarnatie ? - zie het volgende artikel ....

In ieder geval, de Summa Theologica werd maar voleindigd tot de negende kwestie van het derde deel.

Thomas begon zich op de dood voor te bereiden. Gregorius X riep een concilie bijeen dat moest beginnen in Lyon op 1 mei 1274. Hij nodigde Thomas en Bonaventura uit om deel te nemen aan de besprekingen. Thomas moest zijn verhandeling "Contra errores Graecorum" meebrengen. Thomas trachtte te gehoorzamen en vertrok te voet in januari, maar zijn krachten lieten hem in de steek. In de buurt van Terracina zakte hij ineen, vandaar werd hij naar het kasteel van Maienza gebracht, waar zijn nicht de gravin Francesca Ceccano woonde. De Cisterziënzermonniken van Fossa Nuova boden hun gastvrijheid aan, en toen hij in het klooster binnengebracht werd, fluisterde hij tot zijn begeleider: " Dit is mijn rustplaats voor eeuwig en altijd: hier zal ik blijven want ik heb het gekozen (Psalm 131:14). Toen de eerwaarde Reginald aandrong opdat hij in het kasteel zou blijven antwoordde Thomas: "Als het de Heer behaagt om mij tot Zich te roepen, dan is het beter dat Hij mij vindt in een religieus huis dan in een lekenhuis." .
De Cisterziënsers waren zo liefdevol en voorkomend dat Thomas' nederigheid zich roerde: .
" Waarom toch deze eer ", riep hij uit, "dat dienaren van God hout halen voor mijn vuur !" .
Op dringend verzoek van de monniken dicteerde hij nog een korte commentaar op het Hooglied. Drie dagenvoor zijn dood liet hij zich het lichaam van de Heer brengen, knielde ervoor neer en bleef lang in aanbidding. Daarna zei hij: .
" Ik ontvang u, losprijs van mijn ziel, ik ontvang u, teerspijze van mijn pelgrimstocht. Terwille van u heb ik gestudeerd, gewaakt, gewerkt, gepreekt en geleerd. Nooit heb ik iets tegen u gezegd; mocht het echter onbewust gebeurd zijn, dan blijf ik niet hardnekkig bij mijn mening. Integendeel, ik laat, wat ik onjuist gezegd heb, geheel en al over aan de verbeterende hand van de Roomse Kerk."

Hij werkte alsof alles van zijn eigen inspanningen afhing, en hij bad alsof het allemaal van God afhing !

Thomas stierf op 7 maart 1274. Verschillende mirakels bewezen zijn heiligheid, en hij werd door Johannes XXII heilig verklaard in 1323. De monniken van Fossa Nuova hadden graag zijn stoffelijke resten bewaard, maar op bevel van Urbanus V werd het lichaam overgedragen aan zijn dominicaanse ordebroeders. Het werd plechtig overgebracht naar de dominicaanse kerk van Toulouse in 1369. Het praalgraf van 1628 werd vernietigd tijdens de Franse Revolutie en het stoffelijk overschot werd naar de kerk van St. Sernin gebracht waar het nu rust in een sarcofaag van goud en zilver.

Werken

Hoewel hij minder dan 50 jaar leefde, schreef hij meer dan 60 werken, sommige kort, andere zeer uitgebreid: De voornaamste zijn: .
- Commentaren op het werk van Aristoteles. De hoofdwerken van Aristoteles heeft Thomas zin voor zin becommentarieerd. Hij beperkte zich niet tot parafraseren, zoals zijn voorgangers, maar voegde originele uitleggingen toe. Daarbij kon hij gebruik maken van de nieuwe vertaling door Willem van Moerbeke (1215 - 1286), Vlaams dominicaan en later aartsbisschop van Korinthe. .
Werken die aan Aristoteles toegeschreven werden ontmaskerde hij. .
- "Quaestiones disputatae", verhandelingen over verschillende onderwerpen (over de ziel, over het kwaad, over de waarheid, enz. ) .
- "De unitate intellectus contra Averoistas", een klein werkje dat een zeer gevaarlijke en wijdverspreide misvatting weerlegde, namelijk dat er één ziel is voor alle mensen, een theorie van Averroës die komaf maakte met de individuele vrijheid en verantwoordelijkheid. .
- "Summa contra Gentiles", een filosofische uiteenzetting en verdediging van het christelijk geloof tegen de argumenten van Joden en Moren in Spanje. .
- "Summa Theologica", hét handboek van de christelijke leer, het bevat 38 verhandelingen, 612 Kwesties, verdeeld over 3120 artikels waarin op ongeveer 10.000 tegenwerpingen wordt geantwoord. De christelijke leer wordt hier in een wetenschappelijke vorm gegoten. Het is de menselijke rede die zich ten dienste stelt om de waarheden van de christelijke godsdienst te verdedigen en uit te leggen. Het is het antwoord van de rijpe geleerde op de vraag uit zijn jeugd: "Wat is God ?" De liefde tot de waarheid spreekt hier, vandaar een opmerkelijk begrip voor de tegenstanders en een kalmte bij het weerleggen van hun misvattingen. Sober en gezond oordeel met daarbij een zachte vroomheid ...

Thomas' methode is niet onder één noemer te vatten. Hij gebruikt alles wat hij nodig vindt, nu eens is hij Aristotelisch, dan weer Platonisch of Socratisch, even goed inductief als deductief, analytisch of synthetisch. Niemand evenaarde hem in nauwkeurigheid in zijn uitdrukking. Studenten zagen onmiddellijk de waarheid in van wat hij zei, en toch wilde hij niet dat zij hem als autoriteit beschouwden: In de filosofie, zei hij, zijn de woorden van een autoriteit van bijkomstig belang; filosofie is niet: weten wat mensen hebben gezegd, maar: het weten van de waarheid. .
Hij was natuurlijk uitzonderlijk begaafd, maar ook een onvermoeibaar werker en door zich voortdurend in te zetten, bereikte hij een niveau van perfectie in de kunst van het schrijven. .
Hij was begiftigd met een omvattend geheugen en grote concentratiekracht. Daniel d'Agusta vroeg hem eens wat hij beschouwde als de grootste genade die hij ooit had ontvangen. Thomas antwoordde: .
" Ik denk de genade om alles te verstaan wat ik heb gelezen." .
De H. Antoninus verklaarde dat Thomas alles onthield wat hij gelezen had, zodat zijn geest als een grote bibliotheek was. De lijst van citaten uit de H. Schrift die in de Summa Theologica gebruikt werden beslaat 80 kolommen in klein lettertype, en velen vinden het niet onaannemelijk dat hij de H. Schrift uit het hoofd leerde toen hij opgesloten zat in het kasteel van San Giovanni. .
In de Summa citeert hij verder 19 concilies, 41 pausen en 52 Kerkvaders van wie de H. Augustinus zijn favoriet was. Net als deze vond hij dat men gerust de geschriften van heidense schrijvers mocht gebruiken als er waarheid in zat, die voor-christelijke filosofen werden dan beschouwd als "onrechtmatig bezitter", en hun ideeën werden aan de ware godsdienst aangepast. In de Summa citeert hij uit het werk van 46 filosofen en dichters, zijn favorieten waren natuurlijk Aristoteles, maar ook Boëthius.

Een bovennatuurlijk aspect in het leven van Thomas van Aquino

Zelfs als we de uitspraak van paus Johannes XXII met een korreltje zout nemen als zou Thomas evenveel mirakels hebben gedaan als er artikelen zijn in de Summa, toch blijft er iets bovenzinnelijk rond de persoon van Thomas. .
Hij begon zijn studiewerk nooit zonder eerst in gebed de bijstand van God af te smeken, en wanneer hij worstelde met moeilijke passages uit de H. Schrift, dan voegde hij bij het gebed ook vasten. .
Tijdgenoten getuigen dat hij hulp uit de hemel kreeg. Hijzelf verklaarde aan zijn secretaris en begeleider Reginald dat hij meer door gebed en contemplatie had verworven dan door lectuur of gesprekken. Er wordt ook verhaald van mysterieuze bezoekers die hem kwamen aanmoedigen en inspireren. De H. Maagd verscheen hem om hem te verzekeren dat zijn leven en geschriften aanvaard werden door God en dat hij zou volharden in zijn heilige roeping. De H. Peter en Paulus hielpen hem om een duistere passage in Jesaia te interpreteren. Door zijn nederigheid beschouwde hij zichzelf het doctoraat onwaardig en een vereerde persoonlijkheid uit zijn orde (naar het schijnt de H. Dominicus zelf) verscheen om hem moed in te spreken en fluisterde hem ook de woorden voor zijn openingsrede in. .
Alle biografen spreken over zijn trancetoestanden, ook eens in tegenwoordigheid van Lodewijk IX van Frankrijk (de H. Lodewijk). We lezen we dat hij vaak geheel verdiept in gedachten was, in een soort extase. Tegen het eind van zijn leven werden deze extases frequenter. Bij zo'n gelegenheid, in Napels in 1273 -hij had juist een verhandeling over de eucharistie voltooid- zagen medebroeders hem in extase omhooggaan, ze hoorden een stem vanaf het kruisbeeld op het altaar die zei: .
"Gij hebt goed van mij geschreven, Thomas, wat voor beloning wilt gij ?" .
Thomas antwoordde: "Geen ander dan Uzelf, Heer." .
Gelijkaardige voorvallen deden zich voor in Orvieto en Parijs. .
In de akten van de procedure tot heiligverklaring lezen we dat Albertus Magnus de dood van zijn beroemde leerling bovenzinnelijk heeft waargenomen. Ook wordt verteld dat zijn lijk na 14 jaar nog niet vergaan was en er een heerlijke reuk van uitging.

Invloed

Er is niets meer inspirerend dan Thomas' verhandelingen over Christus. Wat hij zegt over de sacramenten, vooral de eucharistie doet zelfs de meest verstokte harten smelten. .
Zijn autoriteit was zeer groot al tijdens zijn leven. Pausen, universiteiten en hogescholen wilden allemaal gebruik maken van zijn kennis en onderlegdheid. Vele belangrijke werken werden door hem geschreven op vraag van anderen. Iedereen zocht raad bij hem en dikwijls vroeg men hem om scheidsrechter te spelen. .
We kunnen hem beschouwen als de christelijke Aristoteles ( dit valt dus zelfs niet-antroposofen op !). Hij bevocht geen denkbeeldige tegenstanders, het waren levendige vijanden. De werken van Aristoteles waren in Frankrijk in omloop: slechte vertalingen met misleidende commentaren van Joodse en Moorse filosofen. Dat zorgde voor een stroom misvattingen dat de autoriteiten de lectuur de Fysica en de Metafysica verboden in 1210. In de universiteit van Parijs sloop een geest van scepticisme en rationalisme, vooral vertegenwoordigd door Abelardus en Raymundus Lullus die vonden dat de rede alles kon kennen en bewijzen, zelfs de mysteries van het geloof. Onder de autoriteit van Averroës werden gevaarlijke doctrines verbreid, ten eerste dat filosofie en religie twee verschillende gebieden zijn en dat daarom in de religie kon waar zijn wat onwaar was in de filosofie; ten tweede dat er maar één ziel is voor alle mensen. .
Averroës werd dikwijls "de commentator" genoemd maar Thomas zei dat hij niet zozeer een Peripateticus was (zo werden leerlingen van Aristoteles in de Oudheid genoemd), dan wel een verderver van de peripatetische filosofie ...

Na zijn dood zorgden in de eerste plaats de Dominicanen ervoor dat de geschriften van Thomas richtinggevend werden. De Summa verving stilaan de Sententiae van Peter Lombardus als theologisch tekstboek. Geesten werden gevormd door de werken van Thomas, wereldwijd oefende hij invloed uit. Men schat dat er zo'n 6000 commentaren op zijn werk werden geschreven. .
Het concilie van Trent bepaalde dat de Summa op het altaar moest liggen naast de H. Schrift, als inspiratie, raadgever en troost voor de priester. De Catechismus van het Concilie van Trent werd samengesteld door leeerlingen van de Doctor Angelicus en is in feite een samenvatting van zijn theologie. .
De "Divina Comedia" van Dante werd ook wel de Summa in versvorm genoemd en kenners zien in de indeling van deugden en ondeugden sterke overeenkomsten met de Secunda Secundae. .
In de universiteit van Leuven moesten de professoren hun hoofd ontbloten en buigen telkens ze de naam van Thomas uitspraken.

Ook zijn vijanden moesten met hem rekening houden. Op theologisch vlak werd hij aangevallen door de aanhangers van het Augustinisme, zelfs door theologen uit zijn eigen orde. Op filosofisch vlak door de Averroïsten. Na zijn dood werden bepaalde uitspraken van hem zelfs officieel door de Kerk veroordeeld. Maar sinds 1278 werd zijn leer voor de orde der Dominicanen verplicht verklaard, en de generaal van de orde bleef voor hem opkomen bij de pauselijke gremiën. .
Luther ging wild te keer tegen Thomas: " Neem Thomas weg en ik zal de Kerk vernietigen " was een uitspraak van hem. Leo XIII bemerkt daarbij: " Het was een ijdele hoop, maar deze getuigenis zegt genoeg." .
Verschillende biografen verhalen dat Thomas, toen hij van Rome naar Napels reisde, twee befaamde rabbijnen bekeerde die hij op het landgoed van kardinaal Richard had ontmoet. .
Rabbi Paul van Burgos bekeerde zich na de lectuur van de werken van Thomas. Theobald Hammer, een leerling van Melanchton, zwoer zijn ketterij af nadat hij de Summa had gelezen met de bedoeling er een kritiek op te schrijven. De calvinist Duperron werd op dezelfde manier bekeerd en werd later aartsbisschop van Sens en kardinaal.

Met de encycliek "Aeterni Patris" sprak paus Leo XIII zich in 1879 uit voor het Thomisme, als de leer die voor katholieken van de moderne tijd uiterst geschikt was ( ook de Eerste Communie werd toen ingevoerd, alweer een idee van Thomas). .
Rudolf Steiner sprak over "De Filosofie van Thomas van Aquino" met Pinksteren 1920 (GA 74). In de laatste van de drie voordrachten beschrijft hij het Thomisme als de wortel van dezelfde plant waarvan de geesteswetenschap de bloesem is. En als de katholieke kerk in de 20ste eeuw wil teruggrijpen naar de leer van Thomas van Aquino uit de 13de eeuw, hoogstens met wat kritische randbemerkingen, dan bewijst ze daarmee dat ze niet begrepen heeft wat voor veranderingen in de laatste 700 jaar hebben plaatsgevonden.

Tot daar het overzicht. Welke lessen kunnen we uit het bovenstaande leren ?

1) Gewone stervelingen plannen hun werkzaamheden en gaan bvb. de volgende morgen verder met wat ze de avond voordien lieten liggen. Ingewijden met een grote opdracht voor de mensheid plannen hun werkzaamheden blijkbaar over meerdere levens. De individualiteit die als Thomas geboren werd op het hoogtepunt van de katholieke cultuur, nam zijn werk terug op dat hij op het hoogtepunt van de Griekse cultuur had achtergelaten. Hij smeedde de gedachten om zodat ze terug bruikbaar waren voor de 13de en de volgende eeuwen. In de 19de eeuw deed hij hetzelfde voor de 20ste en latere eeuwen. .
Drie keer een leven gewijd aan het denken en aan de vraag hoe men tot kennis komt. Sinds het Mysterie van Golgotha telkens opkomen om het christendom te vrijwaren tegen de misvattingen van de tijd die door de tegenmachten geïmpulseerd worden.

2) Vele van onze tijdgenoten voelen dat wij meer moeten doen voor de minderbedeelden van gans de wereld. Dat is een christelijke impuls maar dat wil de moderne mens niet weten, ze noemen zich atheïst en humanist. Ze denken dat tolerantie en liefde voor de ander nu al universele waarden zijn. Vanuit deze misvatting gaat men zover dat men de eigen cultuur terugdringt om plaats te maken voor de ander, die helemaal niet dezelfde liefde en tolerantie t.o.v. vrouwen, andersdenkenden wil opbrengen. Is dat nog tolerantie ? Of is het niet veelmeer: lafheid ? .
Op een bepaald ogenblik moeten wij durven opkomen voor de waarden van onze christelijke cultuur en ten stelligste het cultuurrelativisme afwijzen wanneer dat stelt dat alle religies gelijkwaardig zijn. .
Henri Lacordaire, een Frans dominicaan (1802-1861) zag het goed:

" Wie is er onder de grote mannen bemind geworden ? Alexander, Caesar ? Karel de Grote ?
Wie onder de wijzen ? Aristoteles ? of Plato ? Wie kent er ook maar één enkele ? .
Mohammed wordt door de muzelmannen vereerd; maar hij wordt niet bemind. Nooit wordt zelfs maar zachtjes het hart van de muzelman door liefde geraakt, als hij zijn gebed herhaalt: "Allah is groot, en Mohammed is zijn Profeet !" .
Eén enkele mens heeft alle eeuwen met een nooit uitdovende liefde aan zich schatplichtig gemaakt: Jezus Christus. Hij is de Koning van alle harten en van ieder verstand. "

( uit: Praedica Verbum, A. Koch S.J. 1956 )




De eeuw van Thomas van Aquino

door François De Wit

In het vorige artikel vroegen we ons af of Thomas van Aquino op het einde van zijn leven niet iets over reïncarnatie zou te weten gekomen zijn. Onze redacteur Jan Vermeir meent van niet en hij beroept zich daarvoor op een voordracht van Rudolf Steiner in Neuchâtel in 1911 (opgenomen in GA 130 - in 't Nederlands in "Het esoterische christendom").

" Als we het kenmerkende van het menselijk bewustzijn in de dertiende eeuw in het oog vatten, dan zien we dat de primitieve helderziendheid inmiddels verdwenen was. We weten dat alle mensen vroeger een elementaire helderziendheid bezaten. Het midden van de dertiende eeuw was wat dit betreft een dieptepunt. In het midden van de dertiende eeuw was er plotseling geen helderziendheid meer. Voor alle mensen trad een geestelijke duisternis in. Zelfs de meest verlichte geesten, de hoogstontwikkelde personen, ook de ingewijden, hadden geen toegang meer tot de geestelijke werelden en moesten zich beperken tot wat ze zich nog herinnerden, als ze iets over de geestelijke werelden wilden verklaren. Men wist alleen nog iets van de geestelijke werelden door overlevering of door tussenkomst van ingewijden, die wat ze vroeger hadden ervaren in hun herinnering konden oproepen. Maar ook deze individuen konden gedurende korte tijd niet zelf rechtstreeks een blik in de geestelijke wereld werpen.

Deze korte verduistering moest er toen zijn om het karakteristieke van ons tegenwoordig tijdperk voor te bereiden: onze huidige intellectuele, verstandelijke cultuur. Het is belangrijk dat dit nu in de vijfde na-Atlantisch cultuurperiode zo is. De verstandscultuur van tegenwoordig was er in de Grieks-Latijnse cultuurperiode nog niet. In plaats van het verstandelijk denken domineerde het directe waarnemen. De mens was als het ware één met wat hij zag en hoorde; ja zelfs met wat hij dacht was de mens van toen één. Er werd toen nog niet zo veel gepiekerd zoals dat nu wordt gedaan en ook gedaan moet worden, want dat is de opdracht van deze vijfde na-Atlantische cultuurperiode. Na deze tijd beginnen de mensen langzaam weer helderziend te worden en dan kan de toekomstige vorm van helderziendheid zich ontwikkelen.

De oorsprong van de rozenkruiserstroming ligt in de dertiende eeuw. Toen, in die dertiende eeuw, moesten er speciaal geschikte personen voor de inwijding worden uitgekozen. De inwijding zelf kon pas plaatsvinden na het einde van die korte periode van verduistering. .
Op een plek in Europa die nog niet genoemd kan worden - maar binnen een niet al te lange tijd zal ook dat mogelijk zijn * - vormde zich een verheven spitrituele loge, een college van twaalf mannen die de totale geestelijke wijsheid van oude tijden en van hun eigen tijd in zich hadden opgenomen. In die verduisterde tijd leefden dus twaalf mensen, twaalf uitzonderlijke geesten, die zich aaneensloten om de vooruitgang van de mensheid te bevorderen. Geen van hen kon rechtstreeks in de geestelijke wereld zien, maar zij konden in zichzelf de herinnering wekken aan wat ze als gevolg van vroegere inwijdingen hadden ervaren.

En het mensheidskarma had het zo beschikt dat in zeven van deze twaalf mensen geïncorporeerd was wat de mensheid was overgebleven als resten van de oude Atlantische tijd. In mijn boek "De wetenschap van de geheimen de ziel" is immers al gezegd dat wat nog van de Atlantische tijd bewaard was gebleven, was overgeplant in de zeven heilige Rishi's, de leraren van de oud-Indische cultuurperiode. De zeven mannen die in de dertiende eeuw weer geïncarneerd waren en deel uitmaakten van het college van twaalf, waren diegenen die konden terugzien op de zeven stromingen van de oude Atlantische ontwikkelingsperiode van de mensheid en op wat van deze zeven stromingen nog voortleefde. Ieder van deze zeven individualiteiten kon slechts één stroming vruchtbaar maken voor toen en voor nu.

Bij deze zeven voegden zich vier anderen die niet, zoals de eerstgenoemde zeven wijzen, konden terugblikken op lang vervlogen tijden, maar op wat de mensheid zich aan occulte wijsheid eigen had gemaakt in de vier na-Atlantische cultuurperioden. .
De eerste van deze vier kon terugblikken op de oud-Indische tijd, de tweede op de oud-Perzische cultuurperiode, de derde op de Egyptisch-Chaldeeuws-Assyrisch-Babylonische cultuurperiode, de vierde op de Grieks-Latijnse periode. .
In de dertiende eeuw kwamen deze vier met de andere zeven samen in het college van wijze mannen. Ten slotte was er een twaalfde, die in zekere zin de minste herinneringen had, maar hij was de meest intellectuele van hen, hij moest vooral de op de fysieke wereld gerichte wetenschappen verzorgen. Deze twaalf individualiteiten leefden dus niet alleen met de ervaringen van het westers occultisme, deze twaalf verschillende wijsheidsstromingen vormden samen een universeel beeld."

Rudolf Steiner gaat dan verder en legt uit dat deze twaalf een dertiende opgevoed en onderwezen hebben: Christian Rosenkreutz. .
Zou misschien Thomas van Aquino een van die twaalf geweest zijn ? Misschien zelfs de twaalfde ? We lezen iets verder:

" Deze twaalf, van wie ieder zo doordrongen en vervuld was van zijn geestelijke opdracht, waren diep doordrongen van het christendom, maar ze waren zich ook bewust dat het uiterlijke christendom van de Kerk slechts een karikatuur was van het ware christendom. Zij waren vervuld van de grootsheid van het christendom, naar buiten toe gingen ze voor vijanden van het christendom door. Ieder van hen verdiepte zich slechts in een deel van het christendom. "

Thomas verdiepte zich in het katholieke deel van het christendom maar hij werd niet echt beschouwd als een vijand van het christendom hoewel, zoals we zagen, sommigen van zijn uitspraken kerkelijk veroordeeld werden ...

" Het was hun streven om de verschillende religies in een groot geheel samen te brengen. Zij waren ervan overtuigd dat in hun twaalf stromingen al het geestelijk leven verenigd was, en elk van hen werkte naar vermogen in op de leerling. Hun doel was tot een synthese van alle godsdiensten te komen, maar zij beseften dat dit doel niet door een of andere theorie bereikt kon worden maar alleen door de werking van het geestelijk leven. En tot dat doel diende de opvoeding van de dertiende."




**************



Terug naar het thuisblad.