Het eerste bestuur van de Antroposofische Vereniging
Waarom staat het Goetheanum in Dornach ?
Vragen stellen
Denken we met het astraal of met het etherlichaam ?
De twee Jezuskinderen - vervolg
Thomas van Aquino
De dertiende eeuw
Euritmie: ich denke die Rede
Het eerste bestuur van de Antroposofische Verenigingdoor François De Wit
Op deze vragen gaf Sergej Prokofjef een antwoord in zijn voordracht op 29 december 2002. Hij hield deze voordracht niet toevallig op de dag toen er over de statutenkwestie beslist moest worden door de leden van de (of van een - lees over die kwestie in de volgende Brug) Antroposofische Vereniging. Toen men Rudolf Steiner op zijn ziekbed vroeg wat er na zijn dood met de Antroposofische Vereniging ging gebeuren, antwoordde hij: "Dann wird Karma walten." (Dan zal het karma zich uitwerken) Dat hebben we dan ook gezien. De verschillende bestuursleden hadden in voorgaande incarnaties totaal verschillende wegen bewandeld, ze kwamen uit verschillende mysteriestromen. We weten dat ooit de Aarde samen met de Zon en de Maan één hemellichaam vormde. Toen de zon zich afscheidde, begon de Aarde-Maan te verharden, de menselijke zielen konden niet meer incarneren in de verhardende lichamen en waren genoodzaakt uit te wijken naar andere planeten. Toen later ook de Maan zich afgescheiden had, konden ze terugkeren. Voor hun verdere ontwikkeling zochten de zielen die mysteriestroming ( vooral tijdens het Atlantisch tijdvak) op die samenhing met de planeet waar ze verbleven hadden. Het blijkt dat dit laatste gegeven zeer fundamenteel is, zodanig dat zelfs Ita Wegman en Marie Steiner de tegenstelling tijdens hun laatste leven niet konden overbruggen.
Het eerste bestuur van de Antroposofische Vereniging bestond uit vijf personen: Er bestaat een foto van Rudolf Steiner in Nederland, omringd door een schare aanhangers. We zien hem in het midden, aan zijn rechterkant zit Ita Wegman, aan zijn linkerkant Marie Steiner.. Deze opstelling geeft de tegenstelling tussen de twee persoonlijkheden goed weer. Marie SteinerHaar echte naam was von Sivers. Ze stamde uit een Baltisch-Duits officiersgeslacht dat generaties lang onder de Russische tsaar gediend had. Haar landgenoot Boegajew, beter bekend als Alexander Bjelyj, vond dat ze haar naam niet gestolen had: "Sivers" klinkt als het Russische "sivir", wat noorden betekent. Zo'n koude indruk maakte ze dus op de eerder zinnelijke Bjelyj. Ze werd streng opgevoed, met weinig bewegingsruimte. Al wat ze wou studeren werd haar verboden omdat het niet paste bij wat men toen geschikt achtte voor de cultuur van een rijke jongedame (oude talen, vergelijkende godsdienstwetenschap). Ze maakte zich los van haar familie en ging naar Parijs. Ze legde zich toe op het theater en zou een succesvolle actrice geworden zijn indien ze daarvoor niet enkele toegevingen op moreel gebied had moeten doen. Die wou ze niet doen en ze liet die carrière vallen. Ze kwam in contact met de Theosophische Vereniging en zo met Rudolf Steiner in 1900, en het was haar vraag op 17 november 1901 aan Rudolf Steiner die aan de basis lag van de latere Antroposofische Vereniging . Ze was intensief bezig met euritmie en spraakvorming. Daarbij was ze uiterst veeleisend. Meer dan eens liepen leerlingen (volwassen vrouwen) huilend weg uit de repetitie omdat het nooit goed genoeg was. Zo werd er ooit geoefend tot na middernacht voor een nieuw programma dat de volgende dag in première moest gaan. Iedereen was totaal uitgeput. Marie Steiner was niet tevreden en besloot dat ze de volgende dag het oude programma zouden tonen omdat ze de uitvoering van het nieuwe programma zo onvolmaakt vond dat ze het niet kon verantwoorden tegenover de geestelijke wereld ! Ita WegmanGroeide in alle vrijheid op in Nederlands-Indië. In haar jeugd was ze veel alleen, kon dagdromen en fantaseren, uiterlijke dwang was er niet. In het spel met andere kinderen organiseerde zij de zaak, speelde een tijdje mee, en liet dan de kinderen alleen verder spelen. Pas wanneer ze ruzie begonnen te maken kwam zij terug tussenbeide om de harmonie te herstellen. Zo was het ook in haar volwassen leven. Ze was een organisatietalent als Marie Steiner, maar liet iedereen de vrijheid om de zaak naar eigen vermogen en inzicht in te vullen. Waar het nodig was gaf zij enkele richtlijnen en dan liet zij de mensen vrij om zelf verder te zoeken en eventueel te mislukken. In dat geval corrigeerde zij, niet meer dan nodig, en liet de mensen terug aan de slag gaan. Totaal niet dirigistisch.
Hoe begrijpen we de tegenstelling tussen deze twee zielen ? Rudolf Steiner moest werken met twee groepen mensen, die we kunnen karakteriseren met de beelden van de "koningen" en de "herders" uit het kerstverhaal. Het zijn twee totaal verschillende mensentypen, maar ze zijn alle twee onontbeerlijk. Boeddha en Zarathoestra hebben beide bijgedragen tot de ontwikkeling van de mensheid, maar ze waren vertegenwoordigers van een andere mysteriestroming, wat we ook al in hun uiterlijke levensloop kunnen merken. Gautama Boeddha, opgegroeid in alle comfort en gemak, rond hem alleen harmonie. Zarathoestra: een leven vol weerstand en conflict. Waar hij komt splitsen de geesten zich: enerzijds vurige aanhangers, anderzijds verbeten tegenstrevers. Rudolf Steiner stond boven deze tegenstelling, hij maakte het beste van de eenzijdigheden van elke groep. Hij verzuchtte eens: "Wanneer ik aan de oude antroposofen iets uitleg dan word ik onmiddellijk begrepen maar er gebeurt niets. Wanneer ik aan de jonge antroposofen iets uitleg, dan verstaan ze mij wel niet, maar ze nemen de zaak ter harte en handelen." In het eerste bestuur van de Antroposofische Vereniging zat zowel een vertegenwoordiger van de koningsstroom (Marie Steiner) als van de herdersstroom (Ita Wegman). Daartussen moest iemand staan die kon bemiddelen, die noch tot de ene, noch tot de andere stroom behoorde, iemand die volledig autonoom kon oordelen. Die persoon was Albert Steffen
en zijn autonoom gebied was de kunst. In het bestuur was hij de enige kunstenaar want hoewel Marie Steiner de euritmie en spraakvorming mee ontwikkelde, was zij in de eerste plaats toch occultist, aldus Prokofjef. " De eigenaardige vreemdheid die vele leden tegenover hem voelden, kon ook haar oorzaak hebben in de twee, door Rudolf Steiner gekarakteriseerde, mensengroepen die wereldbeschouwelijk totaal van elkaar verschillen en op het einde van de eeuw voor het eerst met elkaar zouden samenwerken.Tot hiertoe was telkens de ene groep in de geestelijke wereld gebleven, terwijl de andere op aarde werkte. Hij beschrijft de ene als meer met Aristoteles verbonden, de andere daarentegen meer met het wezen van Plato. Nu neigen de eersten meer naar een denken in begrippen, de anderen eerder naar een aanschouwelijk waarnemen in beelden. Hoe moeilijk het de betrokkenen viel om een dergelijk verschil met elkaar uit te houden, mag het volgende duidelijk maken : Rudolf Steiner beschrijft eens hoe de aardse herinnering aan mensen daardoor tot stand komt, dat de etherlichamen van degenen die elkaar ontmoeten, wederzijds bepaalde bewegingen uitvoeren, die zich bij een volgende ontmoeting herhalen. Daaruit ontstaat dan het gevoel "die ken ik ". Men hoeft nu slechts opmerkzaam te worden in het eigen beleven bij ontmoetingen, waarbij zich nadien een onverklaarbare vertrouwdheid voordoet, hoewel men elkaar slechts voor de eerste keer ziet, om op het idee te komen, dat er ergens in etherische diepten van ons bewustzijn een lotsherinnering over incarnaties heen bestaat. Die kan zich op die manier kenbaar maken, of in tegendeel, in het geval van een vroeg verschenen Platoniker als Steffen, tot het meermaals vernoemde vreemdheidsgevoel leiden. Uit zijn dagboek blijkt , dat het niet zijn lotsbestemming was die hem tot een samenwerking met Steiner leidde, maar een vrije beslissing, waarvoor hij rond 1910 in München lang innerlijk geworsteld had. Het is hier niet de plaats om hier langer over uit te weiden. Net zo min bestond er een karmische band met Ita Wegman of Marie Steiner-von Sivers, waarvan Steffen zich wel bewust was. Men heeft veeleer de indruk dat hij in Dornach bovenop zijn lotsbestemming als dichter, en de verzorging van zijn beide beschermelingen, Elisabeth en Felicitas Stückgold, vrijwillig een verdere levenstaak op zich nam, die niet primair in zijn lot lag. " Aldus Angela Matile in De Brug 38. We laten terug Sergej Prokofjef aan het woord: "In Günther Wachsmuth en Elisabeth Vreede zien we een andere tegenstelling, dit keer een incarnatie-aspect. Günther Wachsmuth zat al op zijn 29ste in het bestuur. Hij was het prototype van een ziel die zich lang en degelijk voorbereid heeft op haar aardse taak en met volle overgave aan het werk op het fysieke plan begint. Hij was wetenschapper en manager. Hij kon uitstekend contacten leggen en verzorgen. Alle relaties van de Antroposofische Vereniging met de buitenwereld verzorgde hij op een excellente manier. Dat het Goetheanum gebouwd werd, is te danken aan zijn organisatietalent. Hij bewoog zich in het leven als een vis in het water, volledig vrij in zijn element.
En dan zien we Elisabeth Vreede, een ziel die helemaal niet voorbereid is op haar incarnatie, die eigenlijk nog in de geestelijke wereld moest zijn, maar die besloot om vroeger te incarneren om de antroposofie en Rudolf Steiner te kunnen dienen. Daardoor was zij niet echt een tijdgenoot van de anderen uit haar omgeving en op een bepaalde manier zelfs onzichtbaar. Prokofjef vertelde de anekdote hoe een groepje antroposofen de tram van Dornach naar Bazel neemt. Er zit heel weinig volk in de wagon, alleen het vijftal antroposofen. De controleur komt langs, vraagt het kaartje van de eerste, van de tweede, slaat Elisabeth Vreede over en gaat direct naar de vierde en vijfde ! Wat een tragisch lot: niet waargenomen te worden door de mensen waarmee men samenleeft.
Deze vijf aspecten van het eerste bestuur van de Antroposofische Vereniging geven een beeld van een mensengroep, een mensengemeenschap. Over dit beeld kunnen we mediteren. Wanneer we zelf in groepen samenwerken, en het wordt moeilijk om de verstandhouding te vinden of te bewaren, dan kunnen we ons afvragen in welke stroom we zelf staan en in hoeverre dit meespeelt wanneer we de ander moeilijk begrijpen.
Ita Wegman vertelt in haar boek "An die Freunde" hoe het model voor het tweede Goetheanum ontstond: " Koortsachtig werkte hij, zonder echte rustpauzen. Ik mocht aanwezig zijn, mocht met verbazing, met heilig ontzag meebeleven hoe het model tot stand kwam. Op drie dagen was het klaar en stond daar dan, eigenaardig in zijn strenge, machtige en toch zo schone vormen. Met dit model moesten wij nu het nieuwe Goetheanum oprichten op de Dornachse heuvel, een gebouw voor de antroposofie van het heden en de toekomst ! De antroposofie met haar vrienden en vijanden heeft een bouwwerk nodig dat tegemoet komt aan beide, een gebouw waarbinnen men zich aan de kunst kan wijden en het woord kan horen dat de antroposofie wil verkondigen, en dat naar buiten aan zijn vorm en zijn robuust bouwmateriaal laat zien dat het kan standhouden en kan beschermen. Michaëlsburg, nieuw Goetheanum. Gelukkig stond de meester naast zijn model. Toen dan dit model uit het atelier naar het Glashaus weggedragen werd om de plannen ervan uit te tekenen, zei hij tot mij: " Het veroorzaakte nogal wat sensatie toen het model uit het atelier naar het Glashaus werd gedragen." Ja, hoe kan het ook anders dan sensatie veroorzaken wanneer onder de ogen van de mensen wonderen geschieden !" We wijzen er hier ook op dat de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschappen, de nieuwe mysteriën, er gekomen zijn op vraag van Ita Wegman.
Waarom staat het Goetheanum in Dornach ?François De Wit
Op 20 september 1913 werd in Dornach de grondsteen gelegd voor het Goetheanum.
Er bestond al enkele jaren een vereniging die zich alleen bezig hield met het plannen en bouwen van een gebouw voor de antroposofie, het zgn. Johannesbau-Verein. Er was zelfs al een stuk grond gekocht in München. En toch staat het Goetheanum in Zwitserland.
" Wij hadden daar twee hectaren land liggen en het eenzame huis Brodbeck -dat nu uitgebouwd werd als Rudolf Steiner-Halde- was ons zomerverblijf. Na afloop van de voordrachtenreeks over het Markus-Evangelie in de herfst van 1912 zou Fraülein von Sivers daar samen met haar zuster Olga en Fraülein Waller een beetje komen uitrusten terwijl Rudolf Steiner zelf in Baar (Elzas) Edouard Schuré wou bezoeken en daarna in Graubünden Christian Morgenstern. Daarna zouden ze allen verder reizen naar Italië " Groen en ongerept lag de heuvel daar, ongelijk en onaangeraakt behalve het huis Brodbeck aan de noordwestelijke flank ... In een stralende herfstglans lag het landschap aan onze voeten, de kersebomen vlamden rood op daar beneden in het dal, als vuur, als brandend bloed in het lichtspel van de zon ... En de bergen rondom straalden in alle nuances van geel. Voor ons stadsmensen een hartverwarmend schouwspel. Ik leunde begeesterd uit het venster. Maar de volgende morgen ontwaakte Rudolf Steiner als nooit tevoren. Ontstemd, als het ware verpletterd, zo duister als wat. En eigenlijk was er geen reden voor, zoiets zag men bij hem nooit, hij die ondanks alle jacht en haast in eeuwige harmonie leefde. Die stemming ging voorbij, maar toch had ik een gevoel dat in de loop der tijden dikwijls terugkeerde: hij heeft in die eerste nacht veel vooruitgezien dat hij echter niet wilde toelaten tot zijn gedachtenleven. "
Tot ieders verbazing bleef Dr. Steiner in Dornach, hij doorkruiste kriskras de ganse omgeving en daalde zelfs in de grotten van Arlesheim af. Dan bezocht hij ons in Bazel en het volgende gesprek ontspon zich:
Pas op het einde van februari 1913 kwam de nieuwe afwijzing van het bouwproject door de Münchense Bouwcommissie, en kort daarop het besluit van het Johannesbau-Verein om het gebouw op te richten op onze heuvel. Daar wij alleen het voorste deel bezaten -waar het gebouw nu staat- zagen wij in dat we ook het achterste deel moesten zien te verwerven.
Ik vind het belangrijk om te vermelden dat dit alles op Dr. Steiners aandringen gebeurde. Zelf het initiatief voor deze wissel te nemen, dat zouden wij als een verraad t.o.v. onze lieve, toegewijde leden in München beschouwd hebben. Wij voelden hoe pijnlijk het voor hen moest zijn om het gebouw te verliezen waarvoor ze de grond al aangekocht hadden.
Het eerste Goetheanum en het tweede Goetheanum.
Vragen stellenFrançois De Wit
Het eenvoudigste om iets te weten te komen over een kennisgebied is: een vraag stellen aan iemand van wie we vermoeden dat hij er meer van weet. Kinderen vergaren een groot deel van hun kennis door vragen te stellen aan volwassenen, meestal hun ouders. Die kunnen er soms gek van worden, want er zijn nu eenmaal kinderen die alles willen weten en maar blijven vragen stellen. Als ouder komt men dan wel eens in de verleiding om er korte metten mee te maken, want bij sommige kinderen krijgt men de indruk dat ze geen vragen stellen om wijzer te worden, maar om je aan de praat te houden of om welke reden dan ook.
Vragen stellen werd en wordt niet altijd positief ervaren, daarvan getuigen de spreekwoorden. Enerzijds luidt het "Door vragen word je wijs", maar daartegenover staan:
Aangezien de antroposofie zo'n onmetelijk kennisgebied omvat is het niet meer dan normaal dat er vragen gesteld worden. Veel van dat vragen stellen echter spruit voort uit de neiging van de mens om ingewikkelde zaken proberen te vatten in een schemaatje.
De ontstaansgeschiedenis van de Aarde is niet eenvoudig en wanneer Rudolf Steiner over de hiërarchieën spreekt en zegt dat de Engelen hun menszijn doorgemaakt hebben op de oude Maan, en de Aartsengelen op de Oude Zon, dan kunnen we tot volgend schema komen:
Uit dergelijk schema kunnen we vlug afleiden dat de mens zijn Ik op de Aarde gekregen heeft, en dat de Engelen als het ware hun mens-stadium al op de oude Maan hebben doorgemaakt, de Aartsengelen op de oude Zon.
Rudolf Steiner over dit vragenstellen in GA 11 "Uit de Akasha-kroniek" :
" Aan de genoemde drie toestanden (nl. Saturnus, Zon en Maan) gingen nog andere vooraf. Maar alles wat vóór die tijd gebeurd is, is gehuld in een duisternis waarin het geesteswetenschappelijk onderzoek voorlopig niet kan doordringen. Want dit onderzoek berust niet op speculatie en het uitspinnen van begripsconstructies, maar op reële geestelijke ervaringen. En net zoals ons fysiek oog in de vrije natuur ook maar tot een bepaalde grens kan zien en niet achter de horizon kan kijken, zo kan ook het "geestesoog" maar tot een bepaald punt terugschouwen. Geesteswetenschap berust op ervaring en beperkt zich tot het gebied dat zij kan doorgronden. Zo schreef Rudolf Steiner in 1904. In 1910 sprak hij in Wenen over hetzelfde onderwerp tijdens een voordrachtenreeks "Makrokosmos en Mikrokosmos" (tweede voordracht in GA 119).
" Wanneer wij terugblikken in de tijden vóór ons huidig zonnestelsel dan komen we eerst in een soort verduistering. Uiterlijk ziet het er zo uit alsof het een soort gasnevel betreft, maar aan deze gasnevel werken voortdurend wezens uit de geestelijke rijken. Dáárvoor blikken wij op een nog vroeger systeem, waaruit ons huidig zonnesysteem ontstaan is. Wanneer wij nog verder teruggaan dan komen we eindelijk terecht bij een toestand die totaal verschilt van de huidige, die zo weinig overeenkomst vertoont met de huidige toestand dat hier het gewone vragenstellen moet ophouden. Wij moeten leren anders vragen wanneer wij tot deze gans andere toestanden komen.
We zien dus dat de mens zelfs tot in zijn manier van vragen moet veranderen. En hoewel we niet zo onhoffelijk moeten zijn als de man die antwoordde, toen men hem vroeg wat de goede God wel deed vóór hij de wereld geschapen had: Het laatste verwijst naar een anekdote die over Maarten Luther verteld wordt. Zoals men weet was dat een korzelig mens. Een man had hem eens gevraagd wat God toch tijdens die lange, lange eeuwigheid vóór Hij de wereld schiep gedaan had. Dokter Martinus zei daarop: "Hij zat in een berkenbosje en sneed wisjes om daarmee die mensen te bestraffen die dergelijke nutteloze vragen stellen;"
Een van de eerste zaken die men in de antroposofie leert, is dat de mens vier wezensdelen heeft. De gewone wetenschap erkent daarvan alleen het fysiek lichaam, dat bij de dood van de mens als lijk achterblijft. Antroposofen weten dat bij de dood de drie andere wezensdelen uit het fysiek lichaam vertrekken. Tijdens het leven is het etherlichaam nauw verbonden met het fysiek lichaam, het doet dit laatste groeien en houdt het in stand. Een etherlichaam hebben ook de planten, er zit geen bewustzijn in. Met de dieren hebben we een astraal lichaam gemeen, daarin zitten onze gewaarwordingen en gevoelens en een vorm van bewustzijn. Wat ons eigenlijk mens maakt is ons Ik, het wezensdeel dat maakt dat wij ons een individu voelen.
In feite is dit maar een grof schema, eerder een geheugensteun, want in werkelijkheid zijn de grenzen tussen de werking van de verschillende wezensdelen niet zo scherp te trekken. De wezensdelen werken op elkaar in en beïnvloeden elkaar zodanig dat, als we een mens ontmoeten, we zouden kunnen uitmaken welk wezensdeel het overwicht heeft in zijn persoonlijkheid * .
In GA 9, "Theosophie", legt Rudolf Steiner uit dat de mens bestaat uit lichaam, ziel en geest en hij probeert de drie gebieden af te bakenen. We hebben dus een fysiek lichaam, dan een etherlichaam:
Evenals met het lichaam staat de gewaarwordingsziel ook met het denken, met de geest in wisselwerking. Allereerst staat het denken haar ten dienste. De mens vormt zich gedachten naar aanleiding van zijn gewaarwordingen. Daardoor verkrijgt hij inzicht in de hem omringende wereld. Het kind dat zich heeft gebrand denkt na en komt tot de gedachte: "Het vuur kan iets verbranden". Ook volgt de mens niet blindelings zijn driften, instincten en hartstochten; door na te denken weet hij het zo te arrangeren dat hij ze kan bevredigen. Hetgeen men materiële cultuur noemt beweegt zich geheel in deze richting. Zij bestaat uit de diensten die het denken aan de gewaarwordingsziel bewijst. Onmetelijke hoeveelheden denkkracht worden voor dit doel gebruikt. Denkkracht is het waardoor schepen, spoorwegen, telegraaf en telefoon tot stand zijn gekomen, en dit alles dient voor een zeer groot deel de bevrediging van de behoeften van de gewaarwordingszielen. Op gelijkaardige wijze zoals de levensvormkracht het fysiek lichaam doordringt, zo doordringt de denkkracht de gewaarwordingsziel. ... Door de gewaarwordingsziel is de mens verwant aan het dier. Ook bij het dier bemerken wij dat er gewaarwordingen, driften, instincten en begeerten zijn. Maar het dier volgt deze blindelings, ze worden bij het dier niet doorweven met zelfstandige gedachten. Ook bij de onontwikkelde mens is dat voor een deel nog zo. De zuivere gewaarwordingsziel is daarom te onderscheiden van een hoger ontwikkeld zielsgebied dat het denken in zijn dienst stelt. We duiden de ziel waarvan het denken zich bedient, aan als "verstandsziel". Men zou ze ook gemoedsziel of het gemoed kunnen noemen. De verstandsziel doordringt de gewaarwordingsziel." Het lijkt er dus op dat het denken een activiteit van het astraal lichaam is (meer bepaald van het deel dat we verstandsziel noemen) omdat het met bewustzijn gepaard gaat en omdat de aanleiding meestal een waarneming uit de buitenwereld is. Maar zo eenvoudig is het niet. In de tweede voordracht van GA 167 (Berlijn, 7 maart 1916) legt Rudolf Steiner uit hoe de vork in de steel zit.
" Nu is de mens vanzelfsprekend blij wanneer hij over een of ander kennisgebied een mooi schema heeft, een mooie indeling die hij dan om zo te zeggen netjes in geestelijke vakjes kan klasseren en bewaren. Vandaar dat velen zo tevreden zijn eens ze de buitengewoon fenomenale kennis opgedaan hebben dat de mens bestaat uit een fysiek lichaam, een etherlichaam, een astraal lichaam en een Ik. Maar in de grond heeft men met deze vier uitdrukkingen niet veel meer dan woorden. En wanneer men tot een echt inzicht wil doordringen, dan moet men toch op een bepaalde manier altijd de grenzen doorbreken die door die uitdrukkingen gegeven zijn. U ziet wat voor een gecompliceerd proces dit denken eigenlijk is. Het heeft zijn impulsen in het astraal lichaam, eigenlijk al in het Ik. Deze impulsen planten zich voort als krachten tot in het etherlichaam, roepen daar de gedachten op, en de gedachten graven op hun beurt hun sporen in het fysiek lichaam in. En doordat ze ingegraven zijn, kunnen wij ze achteraf terug uit onze herinnering opdelven. "
Toch blijven de meeste mensen in onze tijd ervan overtuigd dat we denken met onze hersenen. De redenering gaat als volgt: als iemands hersenen beschadigd zijn, dan verliest hij -wanneer hij niet sterft- het bewustzijn of minstens het vermogen om te denken. Denken hangt dus af van goedwerkende hersenen.
Uit het bovenstaande kunnen we afleiden dat de hersenen nodig zijn voor ons denken, maar dar de hersenactiviteit die we registreren met medische apparatuur niet het denken zelf is, maar de sporen die het denken nalaat in de hersenen.
De twee Jezus-kinderen - vervolgdoor Francois De Wit.
In De Brug nr. 37 en 38 had Jan Vermeir het over de twee Jezuskinderen. Een aantal ogenschijnlijke tegenstrijdigheden tussen de verhalen van de verschillende Evangelies kunnen verklaard worden als men aanneemt dat er twee Jezuskinderen waren. " Beste vrienden, wij moesten drie werelden oproepen om het verschijnen van de Christus-Jezus te begrijpen. Ten eerste hebben we de Jezus die drager is van de grote Zarathoestra-individualiteit. Die groeit op tot zijn twaalfde, verlaat dan het lichaam en gaat over in het lichaam van de andere Jezus-knaap die een ziel bezat die niet de ganse aarde-ontwikkeling meegemaakt had. ....
Ik heb u er op gewezen dat de geesteswetenschap aantoont dat deze tweede Jezus-knaap (de nathanische Jezus - fdw) onmiddellijk na zijn geboorte - wat de mens in de huidige tijd niet kan- gesproken heeft, gezegd heeft wie hij was. Deze Jezus-knaap groeit dan verder met de ziel van Zarathoestra, wordt dertig jaar en dan incarneert de Christus-individualiteit zich in dit lichaam en leeft er drie jaar in.
Drie werelden moesten wij oproepen om deze grote gestalte, deze grootste gestalte en deze grootste gebeurtenis in de mensheidsontwikkeling te begrijpen:
Wanneer men dan de mensen hoort die daarover willen oordelen, dan ziet men hoe bang ze zijn om zo iets te moeten begrijpen. En ze noemen die zaken "onchristelijk" en zetten in de plaats wat ze zelf geloven over de Christus.
Dat zijn de ervaringen die men tegenwoordig met de mensen kan opdoen. Met de manier hoe ze zich tot de geestelijke wereld verhouden. Altijd weer ontmoet men ook mensen die zeggen:
Ik ga u nu een religieus document voorlezen dat over Jezus handelt en ik vraag u om zelf uit maken wat dit religieus document kan waard zijn.
" Dit is de vermelding van de barmhartigheid van uw Heer, betoond aan Zijn dienaar, Zacharia." U kent de figuur van Zacharias uit de Bijbel !
" Toen hij zijn Heer in het verborgene aanriep, zeide hij: "Mijn Heer, het gebeente in mij is zwak geworden en mijn hoofd glanst met grijze haren,
mijn aanroep tot U was nooit tevergeefs.
Maar ik vrees voor mijn nakomelingschap; mijn vrouw is onvruchtbaar, geef mij een opvolger van U. Opdat hij mij en het Huis van Jacob tot erfgenaam moge zijn. En maak hem, mijn Heer, U welgevallig." Het is als in de Bijbel !
" Aldus kwam hij uit de kamer tot zijn volk en beduidde hen God in de morgen en in de avond te verheerlijken.
En wij spraken:
" O Johannes, houd u krachtig aan het Boek." Wij schonken hem wijsheid terwijl hij nog een kind was, en zachtmoedigheid van Ons en reinheid. En hij was vroom., vriendelijk en goed voor zijn ouders. En hij was trots noch opstandig. Dat wordt dus gezegd over Johannes. Nu gaat het verder. " En vermeld Maria in het boek. Toen zij zich van haar volk terugtrok in een op het Oosten uitziende plaats, en zich met een sluier aan hun blikken onttrok, zonden Wij Onze Geest tot haar en hij verscheen aan haar in de gestalte van een volmaakte man." Net als in de Bijbel ! Een merkwaardig document nietwaar ?
" Zij zeide: "Ik neem mijn toevlucht tot de Barmhartige tegen u, laat mij met rust indien gij God vreest." Daar hebt u de geestelijke ontvangenis van Jezus.
" En de smarten der bevalling dreven haar naar de voet van een palmboom. Zij zeide: "O, liever zou ik voor dit geschiedde gestorven en in de vergetelheid geraakt zijn."
Zo spreekt deze oorkonde van Jezus. Ik bedoel hiermee, beste vrienden: dat zijn toch ernstige, werkelijk ernstige zaken, en het is de plicht van wie zich wijdt aan geesteswetenschap om deze dingen te beschouwen in de geest der waarheid. Want onwaar is niet alleen wat als een regelrechte onwaarheid in een bewering klinkt, maar onwaar is ook wanneer men zichzelf of een zaak een naam geeft die verwijst naar een historische ontwikkeling en waardoor men verkeerde voorstellingen oproept. Wij moeten niet alleen waar zijn wanneer wij dit of dat beweren, wij moeten waar zijn met onze ganse persoonlijkheid, met ons ganse wezen. "
Thomas van AquinoFrançois De Wit
" Toen Rudolf Steiner 27 jaar oud was moest hij in Wenen een voordracht geven over het thema "Goethe, de vader van een nieuwe eshetica". Deze voordracht moet voor hem een grote geestelijke betekenis gehad hebben. Want aansluitend bij de voordracht was er een gesprek met het publiek en daar deed de Cisterziënserpater Wilhelm Neumann de merkwaardige uispraak: "De kiemen van wat u ons hier vandaag verteld hebt zijn reeds te vinden bij Thomas van Aquino." Dit lezen we bij Rudolf Grosse in "Die Weihnachtstagung als Zeitenwende". Wanneer we een korte biografie van Thomas van Aquino overlopen en we leggen het levensdoel van Thomas en dat van Rudolf Steiner naast elkaar, dan kunnen we vaststellen dat er een continuïteit in zit: alles voor Christus. We gaan ervan uit dat de lezer voldoende bekend is met de grote lijnen van Rudolf Steiners leven. Dan zal hij onderstaande levensbeschrijving van Thomas van Aquino met des te meer begrip kunnen volgen. We vertaalden een deel van de informatie die te vinden is op http://www.newadvent.org/cathen/14663b.htm dat is een tekst die oorspronkelijk te lezen was in een Engelse katholieke encyclopedie van 1912.
Thomas van Aquino, filosoof, theoloog en patroon van de katholieke universiteiten, werd geboren te Rocca Secca in het koninkrijk Napels in 1225 (volgens sommigen 1227) en stierf te Fossa Nuova op 7 maart 1274.
Rond 1236 stuurde men hem naar de universiteit van Napels omdat de abt van Monte Cassino vond dat een jongen met zo'n talenten meer kansen moest krijgen. In Napels waren zijn leraars Pietro Martini en Petrus Hibernus. Spoedig overtrof hij Martini in de grammatica. Peter van Ierland leerde hem logica en natuurwetenschappen. De studie aan een universiteit in de Middeleeuwen omvatten het Trivium: grammatica, logica en retorica, en het Quadrivium: muziek, wiskunde, geometrie en astronomie. .
Thomas legde onmiddellijk de gelofte af en zijn oversten stuurden hem naar Rome. Paus Innocentius IV ondervroeg hem over zijn motieven om bedelmonnik te worden en liet hem gaan met zijn zegen; hij verbood iedereen om ook maar iets in de weg van deze roeping te leggen. .
In 1245 werd Albertus naar Parijs gestuurd en Thomas begeleidde hem als student. In 1248 keerden ze alletwee terug naar Keulen omdat Albertus aangesteld werd als regent van het nieuwe studium generale. Thomas ging er lesgeven. Tijdens dit verblijf in Keulen werd Thomas tot priester gewijd. .
Thomas bereidde zich voor op het behalen van de doctorstitel en hij promoveerde samen met de H. Bonaventura in 1257. Hij was toen 30 of 32 jaar. .
Op 6 december 1273 legde hij zijn pen neer en hield hij op met schrijven. Op die dag was hij ongewoon lange tijd in extase tijdens de H. Mis. Wat hij toen zag kunnen we raden uit het antwoord dat hij gaf aan pater Reginald die hem aanporde om verder te schrijven. Thomas zei: "Ik kan niet meer. Er werden mij zo'n geheimen onthuld dat al wat ik tot nu toe geschreven heb mij van weinig waarde toeschijnt." . In ieder geval, de Summa Theologica werd maar voleindigd tot de negende kwestie van het derde deel.
Thomas begon zich op de dood voor te bereiden. Gregorius X riep een concilie bijeen dat moest beginnen in Lyon op 1 mei 1274. Hij nodigde Thomas en Bonaventura uit om deel te nemen aan de besprekingen. Thomas moest zijn verhandeling "Contra errores Graecorum" meebrengen. Thomas trachtte te gehoorzamen en vertrok te voet in januari, maar zijn krachten lieten hem in de steek. In de buurt van Terracina zakte hij ineen, vandaar werd hij naar het kasteel van Maienza gebracht, waar zijn nicht de gravin Francesca Ceccano woonde. De Cisterziënzermonniken van Fossa Nuova boden hun gastvrijheid aan, en toen hij in het klooster binnengebracht werd, fluisterde hij tot zijn begeleider: " Dit is mijn rustplaats voor eeuwig en altijd: hier zal ik blijven want ik heb het gekozen (Psalm 131:14). Toen de eerwaarde Reginald aandrong opdat hij in het kasteel zou blijven antwoordde Thomas: "Als het de Heer behaagt om mij tot Zich te roepen, dan is het beter dat Hij mij vindt in een religieus huis dan in een lekenhuis." . Hij werkte alsof alles van zijn eigen inspanningen afhing, en hij bad alsof het allemaal van God afhing ! Thomas stierf op 7 maart 1274. Verschillende mirakels bewezen zijn heiligheid, en hij werd door Johannes XXII heilig verklaard in 1323. De monniken van Fossa Nuova hadden graag zijn stoffelijke resten bewaard, maar op bevel van Urbanus V werd het lichaam overgedragen aan zijn dominicaanse ordebroeders. Het werd plechtig overgebracht naar de dominicaanse kerk van Toulouse in 1369. Het praalgraf van 1628 werd vernietigd tijdens de Franse Revolutie en het stoffelijk overschot werd naar de kerk van St. Sernin gebracht waar het nu rust in een sarcofaag van goud en zilver. Werken
Hoewel hij minder dan 50 jaar leefde, schreef hij meer dan 60 werken, sommige kort, andere zeer uitgebreid: De voornaamste zijn: .
Thomas' methode is niet onder één noemer te vatten. Hij gebruikt alles wat hij nodig vindt, nu eens is hij Aristotelisch, dan weer Platonisch of Socratisch, even goed inductief als deductief, analytisch of synthetisch. Niemand evenaarde hem in nauwkeurigheid in zijn uitdrukking. Studenten zagen onmiddellijk de waarheid in van wat hij zei, en toch wilde hij niet dat zij hem als autoriteit beschouwden: In de filosofie, zei hij, zijn de woorden van een autoriteit van bijkomstig belang; filosofie is niet: weten wat mensen hebben gezegd, maar: het weten van de waarheid. . Een bovennatuurlijk aspect in het leven van Thomas van Aquino
Zelfs als we de uitspraak van paus Johannes XXII met een korreltje zout nemen als zou Thomas evenveel mirakels hebben gedaan als er artikelen zijn in de Summa, toch blijft er iets bovenzinnelijk rond de persoon van Thomas. . Invloed
Er is niets meer inspirerend dan Thomas' verhandelingen over Christus. Wat hij zegt over de sacramenten, vooral de eucharistie doet zelfs de meest verstokte harten smelten. .
Na zijn dood zorgden in de eerste plaats de Dominicanen ervoor dat de geschriften van Thomas richtinggevend werden. De Summa verving stilaan de Sententiae van Peter Lombardus als theologisch tekstboek. Geesten werden gevormd door de werken van Thomas, wereldwijd oefende hij invloed uit. Men schat dat er zo'n 6000 commentaren op zijn werk werden geschreven. .
Ook zijn vijanden moesten met hem rekening houden. Op theologisch vlak werd hij aangevallen door de aanhangers van het Augustinisme, zelfs door theologen uit zijn eigen orde. Op filosofisch vlak door de Averroïsten. Na zijn dood werden bepaalde uitspraken van hem zelfs officieel door de Kerk veroordeeld. Maar sinds 1278 werd zijn leer voor de orde der Dominicanen verplicht verklaard, en de generaal van de orde bleef voor hem opkomen bij de pauselijke gremiën. .
Met de encycliek "Aeterni Patris" sprak paus Leo XIII zich in 1879 uit voor het Thomisme, als de leer die voor katholieken van de moderne tijd uiterst geschikt was ( ook de Eerste Communie werd toen ingevoerd, alweer een idee van Thomas). .
Tot daar het overzicht. Welke lessen kunnen we uit het bovenstaande leren ?
1) Gewone stervelingen plannen hun werkzaamheden en gaan bvb. de volgende morgen verder met wat ze de avond voordien lieten liggen. Ingewijden met een grote opdracht voor de mensheid plannen hun werkzaamheden blijkbaar over meerdere levens. De individualiteit die als Thomas geboren werd op het hoogtepunt van de katholieke cultuur, nam zijn werk terug op dat hij op het hoogtepunt van de Griekse cultuur had achtergelaten. Hij smeedde de gedachten om zodat ze terug bruikbaar waren voor de 13de en de volgende eeuwen. In de 19de eeuw deed hij hetzelfde voor de 20ste en latere eeuwen. .
2) Vele van onze tijdgenoten voelen dat wij meer moeten doen voor de minderbedeelden van gans de wereld. Dat is een christelijke impuls maar dat wil de moderne mens niet weten, ze noemen zich atheïst en humanist. Ze denken dat tolerantie en liefde voor de ander nu al universele waarden zijn. Vanuit deze misvatting gaat men zover dat men de eigen cultuur terugdringt om plaats te maken voor de ander, die helemaal niet dezelfde liefde en tolerantie t.o.v. vrouwen, andersdenkenden wil opbrengen. Is dat nog tolerantie ? Of is het niet veelmeer: lafheid ? .
De eeuw van Thomas van Aquinodoor François De WitIn het vorige artikel vroegen we ons af of Thomas van Aquino op het einde van zijn leven niet iets over reïncarnatie zou te weten gekomen zijn. Onze redacteur Jan Vermeir meent van niet en hij beroept zich daarvoor op een voordracht van Rudolf Steiner in Neuchâtel in 1911 (opgenomen in GA 130 - in 't Nederlands in "Het esoterische christendom"). " Als we het kenmerkende van het menselijk bewustzijn in de dertiende eeuw in het oog vatten, dan zien we dat de primitieve helderziendheid inmiddels verdwenen was. We weten dat alle mensen vroeger een elementaire helderziendheid bezaten. Het midden van de dertiende eeuw was wat dit betreft een dieptepunt. In het midden van de dertiende eeuw was er plotseling geen helderziendheid meer. Voor alle mensen trad een geestelijke duisternis in. Zelfs de meest verlichte geesten, de hoogstontwikkelde personen, ook de ingewijden, hadden geen toegang meer tot de geestelijke werelden en moesten zich beperken tot wat ze zich nog herinnerden, als ze iets over de geestelijke werelden wilden verklaren. Men wist alleen nog iets van de geestelijke werelden door overlevering of door tussenkomst van ingewijden, die wat ze vroeger hadden ervaren in hun herinnering konden oproepen. Maar ook deze individuen konden gedurende korte tijd niet zelf rechtstreeks een blik in de geestelijke wereld werpen. Deze korte verduistering moest er toen zijn om het karakteristieke van ons tegenwoordig tijdperk voor te bereiden: onze huidige intellectuele, verstandelijke cultuur. Het is belangrijk dat dit nu in de vijfde na-Atlantisch cultuurperiode zo is. De verstandscultuur van tegenwoordig was er in de Grieks-Latijnse cultuurperiode nog niet. In plaats van het verstandelijk denken domineerde het directe waarnemen. De mens was als het ware één met wat hij zag en hoorde; ja zelfs met wat hij dacht was de mens van toen één. Er werd toen nog niet zo veel gepiekerd zoals dat nu wordt gedaan en ook gedaan moet worden, want dat is de opdracht van deze vijfde na-Atlantische cultuurperiode. Na deze tijd beginnen de mensen langzaam weer helderziend te worden en dan kan de toekomstige vorm van helderziendheid zich ontwikkelen.
De oorsprong van de rozenkruiserstroming ligt in de dertiende eeuw. Toen, in die dertiende eeuw, moesten er speciaal geschikte personen voor de inwijding worden uitgekozen. De inwijding zelf kon pas plaatsvinden na het einde van die korte periode van verduistering. . En het mensheidskarma had het zo beschikt dat in zeven van deze twaalf mensen geïncorporeerd was wat de mensheid was overgebleven als resten van de oude Atlantische tijd. In mijn boek "De wetenschap van de geheimen de ziel" is immers al gezegd dat wat nog van de Atlantische tijd bewaard was gebleven, was overgeplant in de zeven heilige Rishi's, de leraren van de oud-Indische cultuurperiode. De zeven mannen die in de dertiende eeuw weer geïncarneerd waren en deel uitmaakten van het college van twaalf, waren diegenen die konden terugzien op de zeven stromingen van de oude Atlantische ontwikkelingsperiode van de mensheid en op wat van deze zeven stromingen nog voortleefde. Ieder van deze zeven individualiteiten kon slechts één stroming vruchtbaar maken voor toen en voor nu.
Bij deze zeven voegden zich vier anderen die niet, zoals de eerstgenoemde zeven wijzen, konden terugblikken op lang vervlogen tijden, maar op wat de mensheid zich aan occulte wijsheid eigen had gemaakt in de vier na-Atlantische cultuurperioden. .
Rudolf Steiner gaat dan verder en legt uit dat deze twaalf een dertiende opgevoed en onderwezen hebben: Christian Rosenkreutz. . Thomas verdiepte zich in het katholieke deel van het christendom maar hij werd niet echt beschouwd als een vijand van het christendom hoewel, zoals we zagen, sommigen van zijn uitspraken kerkelijk veroordeeld werden ... " Het was hun streven om de verschillende religies in een groot geheel samen te brengen. Zij waren ervan overtuigd dat in hun twaalf stromingen al het geestelijk leven verenigd was, en elk van hen werkte naar vermogen in op de leerling. Hun doel was tot een synthese van alle godsdiensten te komen, maar zij beseften dat dit doel niet door een of andere theorie bereikt kon worden maar alleen door de werking van het geestelijk leven. En tot dat doel diende de opvoeding van de dertiende."
|
Terug naar het thuisblad.