Euritmie en ... magie

door François De Wit


Op 12 juli 1924 gaf Rudolf Steiner de vijftiende en laatste voordracht van de zgn. woordeuritmiecursus. In GA 279 draagt deze voordracht als titel "Het ganse lichaam moet ziel worden in de euritmische uitvoering".
Op het einde van deze voordracht laat Rudolf Steiner de eurimisten volgende oefening uitvoeren:

" Nu zou ik graag willen dat een rij euritmisten zich opstelt en verschillende gebaren maakt, en wel zo: de eerste zet de voeten samen en strekt de armen zijwaarts uit zo dat ze een horizontale lijn vormen. De tweede zet de voeten wat uiteen en houdt de armen iets hoger, tot de hoogte van het strottenhoofd. Nu een derde: spreid de benen iets naar buiten, laat de armen zakken zodat de lijn die beide handen verbindt onder het hart passeert.
de vierde: spreid de benen verder, zeer wijd, en houd de armen ook uitgespreid zodanig dat er een vertikale lijn loopt van het hand naar de voet.
De vijfde: Zet u de voeten ongeveer zoals de derde en de armen zodanig dat de lijn tussen de twee handen juist over de schedel loopt.
Hier (bij de tweede) gaat de lijn boven het strottenhoofd, daar (bij de eerste) volledig horizontaal; daar gaat het hoog boven het hoofd (bij de vierde), en daar juist boven het hoofd (bij de vijfde).
Houdt allemaal deze beweging vast !
De zesde: u houdt de benen samen en de armen recht naar boven.

Nu onthoudt u bij deze gebaren het volgende:

Ich denke die Rede
Ich rede
Ich habe geredet
Ich suche mich im Geiste
of (Ich suche meinen geistigen Ursprung)
Ich fühle mich in mir
Ich bin auf dem geistigen Wege
of: Ich bin auf dem Weg zum Geiste (zu mir).

Zo ongeveer."

Dan liet Rudolf Steiner een andere euritmist deze gebaren van I tot VI na elkaar uitvoeren.

Hij gaat verder:

"Wanneer men euritmie leert aan volwassenen en men begint met hen deze oefening te laten uitvoeren, dan gaan ze zich daardoor zeer goed in het euritmische kunnen inleven. Daarenboven behoort deze oefening tot de heileuritmische gebaren, die de ziel harmoniseren. Wanneer mensen innerlijk zo in de knoop liggen in hun ziel dat zich dat ook lichamelijk manifesteert in allerlei stofwisselingziekten, dan is in ieder geval deze oefening als heileuritmische oefening zeer geschikt."

Iedere lezer die ooit al eens een euritmiecursus gevolgd heeft zal zeker deze oefening kennen. Het is een echte klassieker.
Werner Barfod, die jarenlang in Den Haag zowel de euritmieschool als het Nederlands Eurythmie Ensemble leidde, schreef er een klein boekje over. Daaruit leren we dat Rudolf Steiner deze oefening reeds in 1912 aan Lory Maier-Smits gaf. Het gaat om zes posities die beschreven zijn in een werk van Cornelius Agrippa von Nettesheim (1486 - 1535) :"De Philosophia Occulta"- drie boeken over de magie, 27ste hoofdstuk.
Daar zien de figuren er als volgt uit:


De oefening bevat duidelijk twee delen, namelijk van 1 tot 3 en van 4 tot 6.
In stand 1 tot 3 is er sprake van een relatie van het Ik met het spreken, in stand 4 tot 6 gaat het over het Ik in relatie tot de geest.
Rudolf Steiner heeft de oorspronkelijke volgorde gewijzigd, de eerste en tweede positie werden verwisseld. Dat geeft de oefening zijn eigentijds karakter. Want nu begint de oefening in een kruishouding vanaf de aarde en verheft zich door de eigen activiteit van de leerling. Bij Agrippa glijdt de beweging van boven als vanzelf naar beneden.
Bij Agrippa zijn de posities afwisselend door een cirkel en een vierkant omschreven. Door de omkering wordt die volgorde wel verstoord maar de samenhang blijft bestaan: de cirkel legt een verband met de gestalte, het vierkant met de ruimte errond. De eerste moeten van binnenuit beleefd worden, de tweede van buitenaf.

Hoe meer men zich verdiept in deze zes gebaren, hoe meer geheimen men erin ontdekt.
Dat was ook de reden waarom Agrippa von Nettesheim ze beschreef in zijn "De Philosophia Occulta". Hij wou ermee aantonen dat de mens een afbeelding is van de ganse kosmos:

"De mens, als het schoonste en meest volmaakte werk van God, als Zijn evenbeeld en als een wereld in het klein, heeft een lichaamsbouw die veel volmaakter en harmonischer is dan wat dan ook van de schepping, en hij bevat alle getallen, maten, gewichten, bewegingen, elementen, kortom alles wat tot de perfectie behoort, in zich en dat alles geraakt bij hem, als het meest verheven meesterwerk, tot een volkomenheid die overige samengestelde lichamen niet bezitten."

Dan gaat hij over tot de opsomming van alle verhoudingen tussen de verschillende lichaamsdelen, zoals men die van de afbeeldingen kan aflezen. Hij besluit zijn uiteenzetting met de woorden:

"Dit nu zijn de verschillende maten van de ledematen van het menselijk lichaam, volgens lengte, breedte, hoogte en omvang, waardoor ze zowel ten opzichte van elkaar als ten opzichte van de hemel overeenstemmen. [ ...]
Zo heeft dus de eeuwige Werkmeester van de wereld het lichaam ingericht tot een waardige woning voor de ziel, en doordat Hij de edelste geest ook een schoon lichaam verleent, vormt en siert de geest die zich van zijn goddelijkheid bewust is, ook het lichaam volgens zijn behoeften. Daarom kozen de Ethiopiërs, geleid door de wijsheid van de gymnosofisten, volgens Aristoteles niet de dappersten of de rijksten tot koning, maar wel de schoonsten om aan te zien, vanuit het geloof dat een schone ziel zich openbaart in het schoon uiterlijk van het lichaam. Vanuit dit oogpunt hebben vele zowel oudere als nieuwere filosofen, die de geheimen van de in de majesteit van de natuur verborgen oorzaken onderzochten, het gewaagd te beweren dat geen enkel gebrek aan het lichaam ontstaat, dat er geen wanverhouding in het lichaam kan optreden als daar niet een gebrek of een onregelmatigheid van de ziel aan de basis ligt, omdat het vast staat dat beide door wederzijdse beïnvloeding groeien, krachtig worden en hun werking uitoefenen."

Dit laatste, eeuwenoude inzicht leeft ook vandaag nog, zowel bij antroposofen ( bewust) als bij materialisten (onbewust), met dien verstande dat antroposofen het huidig lichamelijk gebrek zullen toeschrijven aan een zielsgebrek in een vorig leven. Zij zullen zich dus ook inspannen om hun zedelijk peil alsmaar te verbeteren.
De materialisten gaan onbewust ook uit van dit inzicht: verschillende studies bevestigen dat mooie mensen veel meer kansen krijgen bvb. om aangeworven te worden. Zoals het materialisten past, lossen zij dit probleem ook materialistisch op: zij corrigeren het uiterlijk van het fysieke lichaam met plastische chirurgie, waardoor zij, om in bijbelse termen te spreken, met recht witgekalkte graven genoemd mogen worden ...

Bronnen:
Rudolf Steiner, GA 279, Eurythmie als sichtbare Sprache, Rudolf Steiner Verlag, 1994.
Werner Barfod, "Ich denke die Rede ...", Verlag am Goetheanum, 1993.


Terug naar het thuisblad.