INHOUDSTAFEL VAN BRUG 35 Waarom bestaan er mannen en vrouwen ? Innerlijk warm worden en hogere ontwikkeling Innerlijk warm worden en hogere ontwikkeling - vervolg * * * * * * * * * * * * * * * * Waarom bestaan er mannen en vrouwen ? door François De Wit Deze vraag werd mij vorig jaar gesteld door een vijftienjarig meisje, en ik moest tot mijn verbazing vaststellen dat ik het antwoord niet wist. Ik herinnerde mij iets van de scheiding der geslachten in Lemurië, maar waarom dat precies nodig was geweest, nee, daar kon ik niet direct op antwoorden. Ik moest het dus gaan opzoeken en daardoor is ook dit artikel ontstaan. We beginnen met een episode uit "De wetenschap van de geheimen der ziel".(1) In een zeer ver verleden waren Aarde, Zon en Maan één zeer ijl hemellichaam. Het wezen dat later de mens zou worden leefde daar als een ziele-ei, waarvan de onderkant, net als een eikel in zijn napje, door een soort bekervorm, bestaande uit warmte, omsloten werd. Doordat die ziele-kern omsloten was door aardse warmte ontstond in die kern een eerste aanleg tot een gewaarwordingsziel. De warmtebeker was de eerste aanleg voor een later fysiek lichaam. Het hemellichaam verdicht verder: behalve warmte komt er nu ook "lucht" of "gas" bij. Daarna ook het water-element. Maar vooraleer dat gebeurt verlaten een aantal wezens het gemeenschappelijk hemellichaam: zij nemen alle ijle elementen mee die zij nodig hebben voor hun eigen ontwikkeling, en daaruit wordt de huidige Zon gevormd, de woonplaats voor die hogerstaande wezens. De menselijke ziel, steeds dieper ingebed in een aards omhulsel van warmte-lucht-water, onderging nu niet meer de werking van die zonnewezens vanuit de aarde. Daarom richtten die wezens het zo in dat de mens op bepaalde tijdstippen uit zijn omhulsel werd gehaald om zonne-invloeden te kunnen opnemen, zodat de mens nu eens als zuiver zielewezen leefde, en dan weer als aardewezen de invloed van de aarde onderging - dus een beetje zoals nu tijdens de slaap gebeurt. Gedurende de tijd dat de mensen als zielewezen leven ziet men op de aarde de mensenlichamen stilaan vervallen en terug opgenomen worden in de rest van de aardemassa. Alleen een kleine onooglijke kern, die ontstaan is uit het samengaan van warmte en ziel, en die al maar dichter is geworden, blijft bestaan. Wanneer de mensenzielen terugkeren naar de aarde, dan maken zij contact met deze kleine kern, en die begint te groeien en een gestalte aan te nemen. Het is a.h.w. een tedere bevruchting die daar plaatsvindt tussen mensenziel en lichaamskiem. Deze aldus belichaamde zielen beginnen opnieuw lucht en water aan te trekken. De lucht wordt binnengezogen en uitgestoten: een eerste aanzet tot de latere ademhaling. Water wordt opgenomen en afgescheiden: een eerste aanzet tot het voedingsproces. Telkens de ziel naar de aarde komt betrekt zij aldus een fysiek lichaam.De ziel neemt nog niets uiterlijks waar: alleen bij het beroeren van de lichaamskiem ontwaakt er iets als een schemerachtig Ik-gevoel : "Dat is mijn gestalte". Zo bouwt de mens zijn eigen gestalte, die voor de helderziende als een beweeglijke, fladderende bloem- of plantenvorm verschijnt. Voor de mens is het opbouwen van zijn lichaam een zalig gevoel. Het opnemen van het waterige wordt als een innerlijke versterking ervaren. Na het water-element wordt nu ook het aarde-element opgenomen. Dat betekent terug een verdichting. De zielen die uit hun zonnebestaan terugkeren hebben niet meer de kracht om ook nog vorm te geven aan dit zwaardere element. De hogere hiërarchieën die de ontwikkeling van de mens leiden grijpen in: de mensen moeten nu bij het verlaten van hun aards 'afgietsel' ook een deel van hun levenwekkende kracht daarin achterlaten. Want uit eigen kracht kunnen ze de aardse levenskiem niet meer opwekken, het is vanuit die aardse kiem zelf dat het groeien moet gebeuren. En het zijn de wezens die van op de Zon werken die het levenwekkend vermogen in de mensenlichamen in stand houden wanneer deze verlaten zijn door een ziel. Op aarde leefden dus nu zelfstandige afspiegelingen van de menselijke ziel-geestwezens. De lichamen waren zodanig verhard dat ze niet meer uiteenvielen als ze verlaten waren door een ziel (tijdens de 'nacht'-fase). Ze bezaten zowel een "vrouwelijke" kern als een "mannelijke" levenskiem. Deze werkten binnen hetzelfde lichaam samen onder invloed van een terugkerende ziel en lieten een nieuw lichaam ontstaan. Het aarde-element moet men zich overigens zeer ijl voorstellen, niet meer dan wat wij nu bvb. waarnemen met ons reukorgaan. Maar toch betekende dergelijke verdichting al een groot gevaar voor de ontwikkeling van de mens. Waar vroeger de lichamen uiteenvielen en terug door de aarde werden opgenomen wanneer ze verlaten waren door hun zielen, daar bleven nu deze lichamen verder bestaan en ze verhardden zich nog meer terwijl de zielen hun zonnetijd doormaakten. Wanneer de zielen terugkeerden waren de lichamen al te dicht geworden, ze konden zich er niet meer mee verbinden. Op de duur zou alle geschikte materie opgenomen zijn door verlaten, verharde lichamen en zouden de zielen geen geschikte fysieke dragers meer hebben kunnen vinden. Het was ook zo dat alleen de sterkste zielen zich nog konden verbinden met een aards lichaam, namelijk de zielen van de wezens die in de Bijbel Adam en Eva worden genoemd. De ongeschikte fysieke lichamen werden bevolkt door wat later de dieren zouden worden. Toen werd uit het hemellichaam alles uitgescheiden wat tot een blijvende verharding had kunnen bijdragen. Deze materie trad uit de aarde en vormde wat nu de Maan is. De hogere wezens van wie het vormgeven afhangt hadden besloten om niet meer vanuit de aarde te werken, maar om minder krachtig, van op afstand, van op de Maan te werken. Daardoor trad een verandering op in de menselijke lichamen, het begin van de scheiding tussen man en vrouw.Wat zagen we voorheen op aarde ? Een fysiek, aards lichaam met een levenskern en een levenwekkende kiem. Door het contact van die twee ontstaat een nakomeling. maar die was te dicht aan 't worden om nog een mensenziel te kunnen opnemen. Wat verandert er nu ? We zien dat er twee groepen ontstaan op aarde. In de ene groep ( de latere vrouwen) werkt sterker de kiemkracht van de levenskern, in de andere groep meer de kracht van de levenwekkende kiem (de latere mannen). Door het uittreden van een groot deel van de materie, werkte het geweld van de aarde veel minder krachtig. Levenskern en levenwekkende kiem werkten nu zachter op elkaar in en daardoor was ook de nakomeling fijner, zachter, week genoeg om een terugkerende ziel op te nemen. Die ziel wekte de kiem weliswaar niet meer van buitenaf tot leven, dat gebeurde volledig op aarde, maar ze bracht hem wel nog altijd tot volle wasdom. Maar nu was daar wel een grens aan gesteld. Hoe langer het lichaam op aarde groeide, hoe meer er toch nog verhardende werkingen op uitgeoefend werden, zodat op de duur de ziel zich weer moest terugtrekken, een fenomeen dat we nu de dood noemen. Nadat de Maan uitgetreden was brachten de achtergebleven sterke zielen (Adam en Eva) terug mensenlichamen voort die bewoond konden worden door mensenzielen. Kort samengevat: Een ziel die uit haar lichaamsvrije toestand wil terugkeren naar de aarde, kon eertijds haar intrek nemen in een lichaam dat rechtstreeks door een ander lichaam was voortgebracht. Onder invloed van de aarde ging dit rechtstreeks voortplantingsvermogen verloren. Een lichaamsvrije ziel moest nu zorgen dat twee lichamen elkaar op aarde vonden en samenwerkten om een nieuw lichaam te creëren. Dat is tot vandaag het geval. Wat was er gewonnen met die nieuwe situatie ? In "De Akasha-kroniek" legt Rudolf Steiner gans dit gebeuren uit.(2) Vroeger zorgde de mens met 100 % van zijn voortplantingsvermogen voor een nakomeling. Door de omstandigheden werd dit onmogelijk gemaakt. Twee mensen zorgden nu elk met 50 % van hun voortplantingsvermogen voor een nieuwe mens. Daardoor bleef de andere 50 % in iedere mens beschikbaar. De kracht die niet meer naar buiten kon werken, begon naar binnen te werken. "Voordien kon dat wat men geest noemt, het vermogen om te denken, niet in de mens plaats vinden. Want dit vermogen had nog geen orgaan om in te werken. De ziel spendeerde al haar kracht naar buiten om een lichaam op te bouwen. Nu echter kon de zielekracht die naar buiten toe niet meer gebruikt werd, in verbinding treden met de geestkracht. En door deze verbinding ontwikkelen zich organen in het lichaam die later de mens tot denkend wezen maken. Zo kon de mens een deel van de kracht die hij vroeger gebruikte om zijnsgelijke voort te brengen, nu gebruiken ter vervolmaking van zijn eigen wezen. De kracht waarmee de mensheid zich een denkend hersenapparaat vormt is dezelfde als diegene waarmee hij zich in oude tijden bevruchtte. Het denken werd gekocht met eengeslachtelijkheid." De ziel, die oorspronkelijk androgyn, mannelijk en vrouwelijk tegelijk was, wordt nu ook eenslachtig: wanneer ze haar mannelijk aspect uitgiet in een lichaam, dan wordt dat lichaam mannelijk, maar de ziel blijft vrouwelijk. En omgekeerd heeft een vrouwelijk lichaam een mannelijke ziel. Deze eenslachtigheid in de ziel wordt pas opgeheven door de bevruchting met de Geest. De dubbelslachtigheid die in het vroege Lemurië uiterlijk was, is nu innerlijk geworden. De geest werkt bij een mannelijke ziel vrouwelijk en bij een vrouwelijke ziel mannelijk. "Het is de vereniging met de geest die de gelijkheid terugbrengt. Maar dat er voor het tot stand komen van die gelijkheid een verschil is, dat is een geheim van de menselijke natuur waarover een sluier ligt die voorlopig niet mag gelicht worden ..." Op dit geheim gaan we straks verder in. We laten nu echter eerst Michaela Glöckler aan het woord (3): "Tot de zevende week van de embryonale ontwikkeling zijn het vrouwelijke en het mannelijke lichaam uiterlijk volkomen gelijk gevormd, beide zijn in aanleg biseksueel. In de zesde tot achtste week verschrompelt de tegenovergestelde geslachtelijke aanleg tot kleine rudimenten. Deze rudimenten, deze resten van de orgaanstructuur van het andere geslacht, herinneren er echter levenslang aan dat de mens in aanleg eigenlijk androgyn is." "Interessant is nu dat in dezelfde fase van de embryonale ontwikkeling (de zevende week) waarin het andere geslacht verschrompelt, ook de blaasjes ontkiemen die de basis vormen voor het latere denkorgaan. De ontwikkeling van de grote hersenen voltrekt zich dus parallel met de verschrompeling van het andere geslacht ! De hersenen zijn een orgaan dat zich al kort na de geboorte cellulair niet verder ontwikkelt. Er ontstaan geen nieuwe zenuwcellen, ze kunnen niet weer aangroeien en zijn ook nog heel gevoelig voor gebrek aan zuurstof. Ze kunnen gemakkelijk afsterven of degenereren. Diametraal daartegenover staan de voortplantingsorganen, die voortdurend nieuwe cellen vormen en doen rijpen. In tegenstelling tot de hersenen heerst daarin een intensieve cellulaire activiteit. De vraag is nu wat er gebeurt met de teruggedrongen voortplantingskrachten van het andere geslacht. Deze vraag werd door Rudolf Steiner beantwoord. Met deze reproductiekrachten die fysiek niet in actie gekomen zijn, die geestelijk gebleven zijn, leert de mens geestelijk productief en reproductief werken."
Het antwoord op de vraag waarom er mannen en vrouwen bestaan luidt dus dat twee verschillende geslachten noodzakelijk waren om het denken binnen het innerlijke van de mens te krijgen. Tegelijk met dat denken verwerft de mens een grotere mate van vrijheid. Zowel voor die vrijheid als voor de scheiding der geslachten zoals die zich op de aarde als mikrokosmos manifesteert, is er in de makrokosmos, in de astronomie een beeld te vinden. Jos Verhulst (4) schreef er een artikeltje over. " Wanneer de maan voor de dertiende maal op het jaar de fase herhaalt die ze op Nieuwjaar vertoonde, is het jaar niet ten einde. Een synodische maand (de tijd verlopend tussen twee volle manen) duurt immers slechts 29,53 dagen. Er zijn dus ongeveer 354,5 dagen verlopen. In dezelfde periode van 354,5 dagen zijn er tevens precies dertien Carrington-zonnemaanden voorbij. Er is na 354,5 dagen dus onmiskenbaar een cyclus gesloten: voor het eerst sinds Nieuwjaar vertoont de maan zich weer in dezelfde fase, op het ogenblik dat de zon weer dezelfde zijde naar ons toekeert. Toch is het jaar niet écht voorbij; er blijven nog ongeveer 10,5 dagen over of anders gezegd: tien nachten en elf dagen, de periode die de brug legt van midwinter tot het volgend nieuwjaarsfeest. Het is de scharnierperiode waarin de wonderen gebeuren : de heilige dagen en nachten ! Rudolf Steiner heeft erop gewezen dat deze tijdsintervallen, waar 'overschotten' optreden tussen de verschillende ritmes, reeds in de oudheid grote aandacht kregen. Het waren de punten waar het geestelijke zich in de stof openbaart. Indien alle ritmes met de precisie van tandraderen op elkaar zouden passen, dan zou het universum berekenbaar en voorspelbaar, maar tevens dood zijn. Doordat de ritmes niet op elkaar passen, wordt het fysieke universum onberekenbaar en tegelijk levend. Nu behoort tot het menselijk gedachtengoed van oudsher een merkwaardig verband dat gelegd werd tussen hart en zon enerzijds, en ribbenkast en maan anderzijds. Hierbij staan de 12 ribbenparen voor de twaalf maanmaanden, iedere rib komt overeen met een periode van wassende of afnemende maan, waarbij de maan zich als sikkel toont. Tevens bestaat er een van oudsher gekend, en door modern onderzoek bevestigd verband tussen de ritmes van het hart en ademhaling: met iedere ademhaling komen vier hartslagen overeen. In deze 1:4 verhouding tussen de twee grote ritmes van het menselijk lichaam: ademhaling (ribben) en polsslag (hart) zag men niets anders dan een hiëroglyfe voor de vierdeling van het jaar in seizoenen en van de maanden in weken. Wanneer men dit beeld helemaal dóórdenkt komt men tot de conclusie dat in het menselijk lichaam één rib 'ontbreekt'. Immers, een periode van 10,5 dagen komt ongeveer overeen met de duur van één wassende of afnemende maan (wanneer men voor de periodes van volle en nieuwe maan telkens ongeveer vier dagen telt). Deze ontbrekende rib is het nu waaruit volgens het scheppingsverhaal Eva werd geschapen. Iedere maand, enkele dagen na de nieuwe maan, zien we aan de avondhemel het beeld verschijnen van de jonge, fijne maansikkel, die uit de zijde van de zon lijkt te treden: voor de schrijver van het boek Genesis, het beeld van de scheiding der geslachten. Het is dan ook logisch dat heet feest van Adam en Eva op 24 december valt, midden in de periode die zich uitstrekt van midwinter tot Nieuwjaar: de periode der heilige nachten, het stuk dertiende maanmaand die het jaar vervolledigt." Waarom zijn man en vrouw zo verschillend ? Door wat hierboven geschetst is begrijpen we waarom er twee geslachten zijn, maar dat hadden even goed twee bijna identieke wezens kunnen zijn die alleen voor enkele organen verschilden, zoals we nu zien bij pasgeborenen en kleine kinderen: het duurt enige tijd voor we kunnen uitmaken of het nu een jongetje of een meisje is (als het kind aangekleed is natuurlijk). In de loop van de kindertijd vermindert die gelijkheid tussen de geslachten, mede onder invloed van opvoeding en cultuurmodellen. Bij de puberteit splitsen de geslachten pas goed: de jongens komen meer dan de meisjes onder de invloed van de zwaartekracht van de Aarde als het ware: hun stem zakt in toonhoogte. Naast de lichamelijke verschillen manifesteren ook psychische verschillen zich meer en meer. Bij volwassenen heeft men soms de indruk dat man en vrouw behoren tot een verschillende species. Vanwaar dit verschil ? Voor een antwoord op deze vraag vinden wij bij Rudolf Steiner aanwijzingen. We weten dat voor al wat hier op aarde als mikrokosmos aanwezig is, er een pendant bestaat in de makrokosmos. Rudolf Steiner legt uit (5) wat de makrokosmische tegenhanger is van mannelijk-vrouwelijk op Aarde : hij noemt het de tegenstelling tussen kometen en de maan (het kometarische en het lunarische). De kometen als een fenomeen in onze wereld dat nog kenmerken draagt uit een vroeger tijdvak (de oude Maan), en de huidige maan als een hemellichaam dat al een stap te ver ontwikkeld is: op fysiek gebied zit de maan al in de Jupiter-fase. . In GA 120 geeft Rudolf Steiner nog meer karakteristieken van man en vrouw (6): " Pas op het gebied van het geestelijk samenleven valt het verschil tussen man en vrouw weg. Maar hoe dieper we in het gebied van de ziel en het lichamelijke van de mens komen, des te groter wordt het verschil tussen man en vrouw wat hun leven betreft. We kunnen daarom zeggen dat de vrouw ook in bepaalde eigenschappen van de ziel verschilt van de man, dat ze meer neigt tot eigenschappen van de ziel die tot emotionele impulsen leiden, en ze blijk ook meer dan de man aanleg voor psychische ervaringen te hebben. In plaats daarvan zijn in het leven van de man intellectualisme en materialisme - dus precies wat van de man is uitgegaan - meer thuis, wat op het zieleleven een grote invloed heeft. Psychische en emotionele krachten bij de vrouw, intellectuele en materialistische capaciteiten bij de man - daartoe zijn ze in feite van nature voorbestemd. De vrouw heeft dus bepaalde nuances in haar zieleleven doordat ze vrouw is. Nu hebben we al beschreven dat wat wij van de eigenschappen van onze ziel ervaren in de tijd tussen dood en nieuwe geboorte, zich afdrukt in ons volgend organisme. Nu heeft alles wat meer psychisch is, wat sterker emotioneel is en wat in het leven tussen geboorte en dood meer naar de innerlijke kant van de ziel gaat, ook de neiging dieper in het organisme in te grijpen, het veel intenser te doordringen. En doordat de vrouw ontvankelijk is voor indrukken uit de psychische en emotionele sfeer, neemt ze de ervaringen van het leven ook dieper in haar ziel op. De man mag rijkere ervaringen opdoen, ook meer wetenschappelijke - die ervaringen gaan nooit zo diep het zieleleven in als dat bij de vrouw het geval is. Bij de vrouw grift haar hele ervaringswereld zich diep in de ziel. Daardoor hebben haar ervaringen de tendens dieper in het organisme door te werken, het toekomstige organisme sterker in de greep te nemen. En zo neemt een leven als vrouw de tendens op door haar ervaringen in de ene incarnatie, diep in het organisme van de volgende incarnatie in te grijpen, dat organisme zelf vorm te geven. Een diep inwerken, een diep doorwérken van het organisme betekent echter : een mannelijk organisme voortbrengen. Daarom zegt men in het occultisme: de man is het karma van de vrouw De vrouw houdt van het geestelijke meer achter in het onlichamelijke; zij laat zich niet zo diep met het materiële in, ze houdt haar lichamelijke natuur weker. Ze verwijdert zich niet zover van het geestelijke. Dat is het karakteristieke van de vrouwelijke natuur, dat zij meer vrije geestelijke krachten achterhoudt en zich daardoor minder diep in de materie ingraaft en vooral haar hersenen weker houdt. Daarom is het niet te verwonderen dat vrouwen voor nieuwe dingen, vooral op geestelijk gebied, een bijzondere aanleg hebben, omdat ze hun geestelijke krachten vrijer hebben gehouden en omdat er minder weerstand is. En wie man is, weet wat voor een lastig instrument de mannelijke hersenen vaak zijn. Ze werpen enorme hindernissen op als je ze voor soepeler gedachtengangen wil gebruiken. Dan willen ze niet mee. Ze moeten eerst op allerlei manieren getraind worden om ze uit hun stijfheid te bevrijden. Dat kan beslist een typerende ervaring van de man zijn. De mannelijke natuur is dus compacter, geconcentreerder; hij is meer samengeperst, stugger, harder gemaakt door wat de innerlijke mens in de man is; hij is materiëler gemaakt. Nu zijn stuggere hersenen vooral een instrument voor het intellectuele, minder voor het psychische. Want het intellectuele is iets wat veel meer op de fysieke wereld betrokken is. Wat het intellectualisme van de man kan worden genoemd, komt van zijn stuggere, harder gemaakte hersenen. Je zou van een zekere mate van 'bevrorenheid' kunnen spreken. Het mannelijke brein moet eerst ontdooien voordat het zich in subtielere gedachtengangen kan bewegen. Dat is de reden dat de man ertoe neigt zich meer met de uiterlijke realiteit bezig te houden en minder ontvankelijk is voor ervaringen die met de diepten van het zieleleven samenhangen. Wat hij opneemt, gaat dan ook niet diep.
de vrouw is het karma van de man. [ ... ]
Het lichamelijk verschil tussen man en vrouw is voor iedereen duidelijk. Het zieleverschil was vroeger ook voor iedereen duidelijk, maar onder invloed van feministische en gelijkekansen-ijveraars wordt dit verschil tegenwoordig ontkend: er zijn alleen maar mensen, het geslacht is totaal bijkomstig. Het is goed dat vrouwen dezelfde kansen krijgen als de mannen, maar in de praktijk zien we dat de vrouwen zich aanpassen aan typisch mannelijke normen en waarden. Een vrouw die psychisch niet mannelijk wordt, heeft evenmin als vroeger gelegenheid om carrière te maken op hoog niveau. Zelfs lichamelijk vermannelijkt een vrouw als ze hoge, leidinggevende functies bekleedt: haar stem wordt zwaarder, dat heeft onderzoek al uitgewezen. Daarom is het nuttig om even dieper in te gaan op de typische verschillen tussen de mannelijke en vrouwelijke psyche. Hiernaast een schema zoals we dat kunnen afleiden uit de beschrijving van Michaela Glöckler (3): Wat bij de man voor het LICHAAM geldt (in de voortplantingsorganen), geldt bij de vrouw voor de ZIEL Wat bij de vrouw voor het LICHAAM geldt, geldt bij de man voor de ZIEL Enkele voorbeelden: "Zij komt terug van het boodschappen doen en hij verbaast zich erover dat ze dingen meebrengt die ze niet hadden afgesproken. Ook maakt zij nooit boodschappenbriefjes omdat ze 'ongeveer' wel weet wat ze wil halen. Ze heeft er plezier in haar inkopen spontaan te doen, met een open oog voor de omgeving, gevoelig voor en te beïnvloeden door uiterlijke prikkels. Anderzijds verbaast zij zich erover dat hij in de regel haalt wat hij zich heeft voorgenomen of wat op het briefje staat dat hij telkens weer schrijft om maar niets te vergeten. Van vergelijkbaar gedrag is sprake bij het maken van vakantieplannen of bij problemen die moeten besproken worden. Zo kan het voorkomen dat partners een probleem in principe hebben uitgepraat en voor zichzelf opgelost. Hij is dankbaar dat de zaak nu eens en voor altijd besproken en duidelijk is. Plotseling komt zij, misschien door iets wat er gebeurt, met een heel nieuw idee, en ze zou een en ander nog eens van voren af aan willen bespreken. Hij kan dat niet begrijpen omdat voor hem de zaak afgedaan was, en zij denkt dat er nieuwe gezichtspunten bijgekomen zijn waaraan ze onlangs in hun gesprek nog niet heeft gedacht. Ook als hij daarop ingaat en werkelijk nogmaals van voren af aan begint, kan hij er nooit zeker van zijn voor hoe lang het gespreksresultaat geldig is. Of: hij komt thuis, heeft een inspannende dag achter de rug en verheugt zich op een rustige avond, terwijl zij juist blij is dat er weer wat leven in de brouwerij komt. Ook hier komen verschillende soort psyche met elkaar in botsing, en de vraag is niet wie zijn wensen weet door te drijven, maar of beiden het elementaire verschil in behoefte bij het andere geslacht kunnen begrijpen en daar in het eigen gedrag rekening mee houden. Mannen moeten leren dat datgene waarop ze op fysiek gebied vaak trots zijn -hun mannelijke potentie- precies is wat hen in het 'typisch vrouwelijke denken' en gedrag soms irriteert, soms ook plezier doet: spontaneïteit, openheid, het stimulerende en het in-de-ban-van-allerlei-kunnen-raken, een enorme psychische energie, die zich kan bundelen en hardnekkig aan bepaalde punten kan vasthouden waarop 'borend' steeds weer wordt teruggekomen. Of de zaak duldt geen uitstel : "Hier moeten we het meteen over hebben!" Juist dit niet-loslaten tot je het doel bereikt hebt, is een psychische kracht die de vrouw in aanleg gegeven is. Daarom heeft ze er vaak ook meer moeite mee om moeilijke dingen eerst maar eens te laten rusten of oordelen te laten rijpen. Juist de vaardigheden die ze lichamelijk bezit, ontbreken haar geestelijk en moeten door haar bewust worden aangeleerd. Mannen daarentegen hebben geestelijk de beschikking over wat hun lichamelijk ontbreekt. Ontvankelijkheid voor stimulansen, zich kunnen afsluiten, laten rijpen, wachten en bij de zaak kunnen blijven. Daarmee is bij hen in aanleg ook de tendens tot benepenheid en starheid in het denken voorhanden, die maakt dat ze niet zonder meer op iets onbekends en anderssoortigs willen ingaan. Zo is trouw in het denken voor de man makkelijker vol te houden, terwijl dat voor een vrouw lichamelijk makkelijker is." Ook op gevoelsgebied zijn er typische verschillen. Bij de vrouw is het voelen nauw verbonden met het denken. Daardoor zal ze bvb. een relatie die al tien jaar duurt beoordelen naar het gevoel van de dag. Is het een slechte dag, dan stellen die tien jaar niets voor tenzij tien jaar teleurstelling, frustratie en verdriet. Is ze in een goede stemmig, dan zijn die tien jaar de beste van haar leven geweest. Het gevoel is bij de man meer aan de wil of de activiteit van de zintuigen gebonden. Problemen zullen hem niet zo vlug ontstemmen omdat hij die met zijn denken kan benaderen, dat weinig met zijn gevoel samenhangt. Daarom kan hij bvb. gemakkelijker gevoelsmatig 'een oogje dichtknijpen' en isoleren van de rest van zijn zielewezen. Op gebied van de wil: "De man laat zich liever door het denken leiden. Hij verlaat zich niet graag op het gevoelsleven, dat hij meer lichamelijk-persoonlijk gewaar wordt. Hij moet, wil hij gemotiveerd zijn, over inzicht kunnen beschikken. De vrouw daarentegen hoeft niet alles in te zien wanneer of voordat ze iets doet. Ze ervaart haar gevoelsleven door de sterkere band met het gedachteleven uitgebreider en objectiever. Zo kan ze ook enthousiast worden voor dingen die haar gevoelsmatig duidelijk zijn, ook al zijn nog niet alle factoren die er betrekking op hebben bewust gedacht en begrepen. Ze vertrouwt op haar gevoel omdat ze de sterkere koppeling daarvan aan het gedachteleven gewaarwordt en daarmee ook de wijsheid van het gevoelsleven ervaart, die het rationeel doordachte vaak te boven gaat." De inzichten die Michaela Glöckler ontwikkelt aan de hand van het werk van Rudolf Steiner werpen een helder licht op een aspect van het menselijk samenleven waar zovele mensen de meest tegenstrijdige opvattingen over ontwikkeld hebben. De ene mens beschouwt een bepaalde trek als kenmerkend voor de vrouw, en de andere vindt dat juist een tegenovergestelde eigenschap het wezen van de vrouw uitmaakt. En beide hebben ze gedeeltelijk gelijk, het komt erop aan welk aspect men belicht. Zowel man als vrouw kunnen we als passief / actief of gevend / nemend beschouwen. We illustreren dit met enkele korte passages uit het werk van twee filosofen, namelijk Arthur Schopenhauer en José Ortega y Gasset. Van de laatste een stukje uit "El Hombre y la Gente" (in 't Duits: der Mensch und die Leute), het boek waaraan hij werkte toen hij in 1955 plots door de dood verrast werd. " Van zodra wij een vrouw ontmoeten is het alsof er een wezen voor ons staat wiens innerlijk menszijn zich, in tegenstelling tot dat van ons, mannen, onderscheidt door het kenmerk van vaagheid, wolligheid (in 't Duits : Verschwommenheit). Men moet maar even niet letten op de negatieve bijklank die dit woord gewoonlijk meekrijgt. Vaagheid is bij de vrouw evenmin een gebrek als bvb. vleugelloosheid bij de man. Het zou zelfs nog eerder zinvol zijn om de man vleugels te wensen zoals een engel of een gier, dan te wensen dat de vrouw niet meer vaag zou zijn. Want dat zou betekenen dat men de grote verrukking zou willen teniet doen die de vouw voor de man betekent, juist vanwege dit vage. De man daarentegen bestaat uit klaarheid. Alles aan hem manifesteert zich in klaarheid, in subjectieve klaarheid welteverstaan, niet in objectieve, niet in klaarheid wat betreft zijn ideeën omtrent de wereld en zijn medemensen. Wat hij denkt is misschien je reinste inbeelding, maar zijn eigen innerlijk ziet hij klaar. Aldus heeft in het innerlijke van de man alles gewoonlijk zijn strenge en exacte lijn, waardoor hij dan ook een wezen vol hoeken en kanten wordt. De vrouw leeft voortdurend in het schemerlicht: ze weet niet echt of ze iets wil of niet wil, of ze het moet doen of laten, berouwen of niet berouwen. Bij de vrouw is er noch middag noch middernacht: ze is een wezen van de schemering, dat van nature geheimzinnig is. Niet omdat ze haar gevoelens en innerlijk gebeuren eenvoudigweg verzwijgt, maar omdat ze door de band niet in staat is te zeggen wat ze gewaarwordt en wat zich in haar afspeelt. Dat alles is namelijk ook voor haarzelf een geheim. En dat verleent de vrouw de zachtheid van zielsvorm die voor ons het typisch vrouwelijke uitmaakt. In tegenstelling tot de hoeken en kanten van de man schijnen er in de innerlijke wereld van de vrouw alleen maar delicate rondingen te zijn. Vaagheid heeft ronde vormen zoals de wolken zelf. Daarom neigt ook het vrouwelijk lichaam naar de fijnste ronde vormen, naar wat de Italianen morbidezza noemen. In Victor Hugo's "Hernani" doet Doña Sol de zo oneindig, zo betoverend vrouwelijke uitspraak : "Hernani, toi qui sais tout !" Doña Sol bedoelt met savoir zeker niet kennis, maar laat met deze woorden eenvoudigweg haar vrouwelijke vaagheid een toevlucht zoeken bij de mannelijke klaarheid als een superieure kracht.." " Men vergeet al te licht dat het vrouwelijke lichaam met een levendigere sensibiliteit begaafd is dan het mannelijke. Onze (mannelijke) gewaarwordingen van onze organen zijn onduidelijk, vaag, zelfs uitgesproken bot in vergelijking met die van de vrouw. De relatieve overgevoeligheid van hun organisme brengt mee dat voor de vrouw het lichaam veel meer voorhanden is dan voor de man. Wij mannen vergeten over 't algemeen onze broeder lichaam; wij worden niet gewaar dat wij het hebben tenzij in het ijzig uur van de hoogste pijn of in het gloeiend hete van de hoogste lust. Tussen ons zuiver psychisch Ik en de buitenwereld schijnt er niets tussen te komen. Bij de vrouw echter wordt de opmerkzaamheid voortdurend in beslag genomen door de zo levendige gewaarwordingen van haar lichaam: zij voelt te allen tijde dat tussen haar Ik en de wereld het lichaam bestaat, ze heeft het als een beschermend schild, tegelijk als iets hoogst kwetsbaar dat haar blootstelt aan chantage. Daaruit volgt als vanzelfsprekend dat bij de vrouw het ganse zieleleven nauwer met het lichaam verbonden is dan bij de man: haar ziel is lichamelijker, omgekeerd leeft het lichaam vaster en enger met de geest samen, haar lichaam is sterker doorzield. Bij de vrouw bereikt de wederzijdse doordringing van lichaam en ziel een hogere graad dan bij de man. Bij hem neigen beide ertoe om hun eigen weg te gaan: lichaam en ziel weten weinig van elkaar af, zijn niet eensgezind, integendeel ze handelen als onverzoenlijke vijanden. Bij de eerste blik op een vrouw nemen wij eigenlijk al de ziel waar. Daarop berust de indruk van een zwakker geslacht tegenover ons te hebben. Want in tegenstelling tot de compacte en dichte verschijning van het lichaam, is de ziel iets trillends, teder en zwak. De oorzaak van de erotische aantrekkingskracht die de vrouw op de man uitoefent is niet het vrouwelijk lichaam als lichaam - wat de asketen, die voor dergelijke zaken blind zijn er ook mogen van beweren-; nee, de vrouw is juist daarom het doel van onze verlangens omdar haar lichaam ziel is." Ondanks het feit dat filosofen zich meestal bewegen in de objectieve geestelijke wereld van de ideeën, toch worden hun bevindingen gekleurd door hun temperament en/of nationaliteit. Vergelijk even wat de galante Spaanse vrouwenliefhebber hierboven schreef met het onderstaande van een stuurse Duitse vrouwenhater. Nochtans is het waarheidsgehalte van hun bevindingen even hoog. Arthur Schopenhauer in "Parerga und Paralipomena II ": "In moeilijke gevallen te rade gaan bij vrouwen, naar oud Germaans gebruik, is geenszins verwerpelijk: want hun manier van opvatten is totaal verschillend van de onze en wel vooral omdat ze graag de kortste weg naar het doel, en meer algemeen het meest voor de hand liggende beschouwt. Waar wij mannen, juist omdat het vlak voor onze neus ligt, meestal overkijken; dan is het goed om terug gewezen te worden op het meest vanzelfsprekende en eenvoudige inzicht. Daarbij komt dat de vrouwen beslist veel nuchterder zijn dan wij, waardoor zij in de dingen niet méér zien dan er is; terwijl wij, als onze emoties geprikkeld zijn, dikwijls alles groter maken dan het is of er nog iets ingebeelds aan toevoegen. Vrouwen tonen meer medelijden en vandaar meer mensenliefde en ze voelen zich meer betrokken bij andermans ongeluk. Daarentegen stellen ze minder voor dan de mannen waar het gerechtigheid, redelijkheid en gewetensvolheid betreft. Want door hun kleiner verstand oefent het tegenwoordige, aanschouwelijke, onmiddellijk aanwezige een macht over hen uit. De abstracte gedachten, vaste principes, vaste besluiten, of algemener het rekening houden met verleden en toekomst, met het afwezige en verderafgelegene, kan daar weinig tegen inbrengen. Men vindt dan ook als basisfout in het vrouwelijk karakter de onrechtvaardigheid. Die ontstaat in de eerste plaats door het gebrek aan verstand en denkkracht, maar wordt nog versterkt door het feit dat zij, als zwakkeren, door de natuur niet met kracht, maar met list uitgerust zijn : vandaar hun instinctieve sluwheid en hun onuitroeibare neiging om te liegen. Want, zoals de leeuw met klauwen en tanden, de olifant met slagtanden, de stier met horens en de inktvis met inkt, zo heeft de natuur de vrouw met de kunst om te veinzen uitgerust, zodat ze zich kan teweer stellen. Alle kracht die de man als lichaamssterkte en verstand gekregen heeft, is bij de vrouw gebruikt voor die gave. Het veinzen is haar dus aangeboren, en wel bijna evenzeer bij de slimme als bij de domme vrouw te vinden. Daarvan bij iedere gelegenheid gebruik te maken is haar zo vanzelfsprekend zoals voor dieren die bij een aanval onmiddellijk hun wapens gebruiken. Zij beschouwt het als een recht waar ze gebruik van maakt. Daarom is een helemaal waarachtige, niet-veinzende vrouw misschien zelfs onmogelijk. Vandaar ook dat ze andermans veinzerij zo gemakkelijk doorziet, dat het niet raadzaam is om dat tegenover haar te proberen.
En ten slotte: terwijl een man in de regel ook met iemand die veel lager staat dan hijzelf, altijd met een bepaalde voorkomendheid en menselijkheid spreekt, is het onuitstaanbaar om aan te zien hoe trots en gemeen meestal een voorname dame zich gedraagt tegenover een vrouw die lager staat (en die niet haar meid is)." De psychische verschillen tussen man en vrouw waren en zijn voor vele mensen een reden om maatschappelijke situaties of misstanden goed te praten. Men heeft lang gedacht dat het onderwijs een aanslag op het eigenlijke wezen van de vrouw was (bepaalde culturen denken er nu nog zo over). We herinneren hier aan de sociologische basiswet: " Aan het begin van haar culturele status streeft de mensheid naar het ontstaan van sociale instellingen; het belang van de enkeling wordt voorshands aan het belang van de instellingen opgeofferd; de verdere ontwikkeling leidt er evenwel toe dat de enkeling zich uit de belangen van de instellingen bevrijdt en tot een vrije ontplooiing van zijn behoeften en van zijn capaciteiten komt. " Het is dus maar normaal dat de vrouw tegenwoordig evenveel mogelijkheden krijgt om zich te ontplooien als de man. Nochtans moet men ook durven inzien dat bepaalde beroepen specifieke eisen stellen waaraan niet iedereen kan voldoen. Iemand die kleurenblind is, vindt het misschien onrechtvaardig dat hij geen piloot kan worden, maar de toekomstige passagiers zullen daar wel anders over denken. En wie weet is ook het feit of men een mannelijke of vrouwelijke psyche heeftvan doorslaggevend belang in bepaalde beroepen. Als men op dit ogenblik vrouwen zou willen verbieden om les te geven aan jongens, dan gaat men dit ongetwijfeld een reactionaire maatregel vinden, maar wellicht zouden jongens er gelukkiger door worden. Rudolf Steiner voerde in de eerste Waldorfschool het gemengd onderwijs in. Dat was toen revolutionair. De gewoonte was dat jongens les kregen van mannen en meisjes van vrouwen. Toen het gemengd onderwijs algemeen werd, gaven zowel mannen als vrouwen les aan de gemengde klassen. Dat is nu zo goed als verdwenen:bijna alle leerkrachten zijn ondertussen vrouwelijk. En daar schijnen jongens zich niet goed bij te voelen. De Standaard van 7 september 2001 wijdde er een artikel aan onder de titel Zonen zijn een ramp
Jongens vandaag zijn op drift. De reden: ze zijn onzeker over hun identiteit. Langs alle kanten worden ze door meisjes voorbijgestreefd. Vooral op school tekent zich een nieuwe genderkloof af.
Het ondermaats presteren van jongens in het onderwijs valt in de hele westerse wereld op. Dertig jaar geleden presteerden meisjes op school nog bijna overal beduidend slechter dan jongens. Intussen hebben ze niet alleen hun achterstand opgehaald, maar sinds de jaren negentig tekent zich zelfs een nieuwe gender gap af. Terwijl de meisjes voortgestuwd worden door de tweede feministische golf, lijken de jongens in vrije val. Hun studieresultaten gaan gestaag achteruit. Dat is niet alleen zo in de Verenigde Staten, Canada, Engeland en Australië, maar ook in Nederland en Vlaanderen. KUL-professor Jan Van Damme pakte dit voorjaar uit met een ophefmakende studie over het middelbaar onderwijs. Maar 28 procent van de jongens haalt een ASO-diploma, tegen 42 procent van de meisjes. Meer dan de helft van de jongens studeert met minstens een jaar vertraging af, terwijl dat bij de meisjes een op de drie is. En bijna twintig procent van de jongens eindigt zonder diploma, bij de meisjes is dat maar tien procent. Dit is niet zomaar een gender gap, dit is een afgrond van verschil. Over het hoger en niet-universitair onderwijs hebben we geen officiële slaagcijfers, maar ook daar vormen vrouwen al enkele jaren de meerderheid: 55 procent. Nederlands onderzoek laat zien dat vrouwelijke studenten het beter doen dan hun mannelijke collega's in alle universitaire studierichtingen, behalve landbouw en techniek. Dus ook in wiskunde en wetenschap, traditioneel mannelijke bastions. Hoe komt de nieuwe gender gap tot stand? Jongens lijken het vaak al in de basisschool te laten afweten. Sterker nog, ze vertrekken met een achterstand. Meisjes leren sneller praten en lezen. Met drie jaar beschikken ze over een tweemaal zo grote woordenschat als jongens. Door hun taalvoorsprong presteren ze vanaf de start veel beter op school. Jongens zien dat ook, ze voelen zich dom en revancheren zich met apenstreken en verstorend gedrag. Na twee, drie jaar houden ze het vaak al voor bekeken: studeren is niets voor hen, een noodzakelijk kwaad. Vraag het na in een elk vierde leerjaar: ,,De meisjes zijn de slimsten'', zeggen de jongens. En omdat ze ook fysiek een voorsprong hebben, zijn ze net zo vaak op de speelplaats de baas. Het gemengde onderwijs vandaag is een vrouwenzaak. Jongens vinden er geen rolmodellen meer. In het basisonderwijs zijn onderwijzers nu al een uitstervende soort. In het hele middelbaar onderwijs tel je intussen al 56 procent vrouwelijke leerkrachten, in het ASO nog meer. Vrouwelijke leerkrachten prefereren meisjes in de klas: ze gedragen zich beter, ze zijn rustiger en volgzamer dan de rumoerige jongens. Vrouwelijke leerkrachten vestigen ook een vrouwelijke leercultuur, meer gericht op kennen dan op doen. Zelfs moeders klagen dat hun zonen op school op zo weinig begrip kunnen rekenen. Hoeft het dan te verbazen dat vele jongens gefrustreerd afhaken en dat ze studeren als ,,iets voor meisjes'' zien? Jongens die les krijgen van vrouwelijke leerkrachten, presteren beduidend slechter, onthulde een studie van de VUB vorig jaar. En ook de besluiten van het onderzoek van Van Damme over de gender gap in het middelbaar onderwijs wijzen in die richting. ,,Ons onderwijs steunt meer op zaken waarin meisjes goed zijn'', schrijft de Leuvense professor. ,,We moeten ons onderwijs zo bijsturen dat jongens er meer aan hun trekken komen.'' Generaties lang ging het gelijkekansendebat in het onderwijs over hogere studies voor de lagere klassen en over hoe vrouwen gestimuleerd konden worden om ingenieur of wetenschapper te worden. Het debat krijgt nu een heel andere richting: zijn ondermaats presterende jongens het slachtoffer van een vrouwelijk onderwijssysteem? Jongens mislukken niet alleen vaker, ze worden vaker van school gestuurd en krijgen vaker straf. En is het toeval dat tot tien keer meer jongens dan meisjes medicatie krijgen tegen hyperkinetisch gedrag op school? In de Verenigde Staten laaien, zoals altijd, de emoties hoog op. Volgens de conservatieve filosofe Christina Hoff Sommers maken de Amerikanen een feministische machtsgreep mee. Scholen zijn manvijandig en willen jongens vervrouwelijken, betoogt ze in haar boek "The war against boys". Een karikatuur, natuurlijk. Hoff Sommers kreeg overigens prompt weerwerk van haar feministische collega Amy Wax. Mannen hebben in de Amerikaanse maatschappij overal de bovenhand'', zei die. ,,Waarom moeten we er ons dan druk over maken dat ze het in high school ietsje slechter doen?'' Slechte schoolrapporten zijn geen halszaak, maar er lijkt meer aan de hand. Dr. William Pollack heeft het in zijn bestseller "Real boys" uit 1998 over een ,,natiewijde vertrouwenscrisis bij de (Amerikaanse) mannelijke jeugd''. De Harvard-psycholoog schetst een onthutsend parcours van falen op school, dat leidt naar werkloosheid, depressie en misdaad. Amerikaanse jonge mannen zijn vaker depressief dan vrouwelijke leeftijdsgenoten, zo blijkt. Ze zijn vaker verslaafd aan drugs of drank en ze plegen vijf keer meer zelfmoord. Ze zijn ook vaker dader én slachtoffer van geweld en lopen maar liefst tienmaal meer kans om in aanraking te komen met het gerecht. ,,Jonge mannen zijn stilaan een bedreigde groep in onze samenleving'', zegt Pollack. ,,Ze mislukken in hun studies, ze vinden geen werk en weten zich geen raad in de samenleving. Natuurlijk zitten niet alle jonge mannen in de problemen, maar het zijn er toch genoeg om ons ongerust te maken. De komende generaties zullen zich afvragen waarom wij niets tegen die ramp ondernomen hebben.'' Ook de bedreigde groep laat niets van zich horen. Jonge mannen verbergen hun twijfels en gebrek aan eigenwaarde veelal onder uiterlijke bravoure en machogedrag. De boy code noemt Pollack dat: over problemen praat je niet. ,,Nog altijd voeden we onze jongens op om stoer te zijn, geen gevoelens te tonen. En zo reageren ze ook op hun falen op school. In plaats van te protesteren tegen de gender-dwangbuis die hen wordt aangepast, proberen ze met ordeverstoring de aandacht te trekken. En zo komen ze in een negatieve spiraal van wangedrag en straf terecht. Tegen de tijd dat ze naar de middelbare school gaan, is de zaak vaak al verloren: hun gevoel van eigenwaarde is kapot. Het gevolg is niet alleen mislukking op school. Dit pad leidt naar drugs, geweld, depressie en zelfmoord.'' Terwijl vrouwen op bijna alle terreinen maatschappelijk in opmars zijn, is het voor jonge mannen steeds meer tobben. Zeker in de lagere klassen woedt een identiteitscrisis. Dertig jaar geleden kon je ook nog zonder diploma door het leven, maar de traditionele mannenjobs in de industrie verdwijnen. In de plaats daarvan groeit een dienstensamenleving, waar het om communicatie, teamwork en kennis gaat. Een vrouwelijke samenleving die geen behoefte meer heeft aan testosteron. Wat moet een oerman daar nog? Jongens vinden niet alleen op school geen rolmodellen meer, ook thuis worden ze steeds vaker door vrouwen opgevoed. Dit is het tijdperk van de afwezige vaders. Ofwel zijn ze gescheiden en worden ze buitenstaanders met bezoekrecht, ofwel werken ze de klok rond. ,,En als je elke week 55 tot 60 uur aan de slag bent, reistijd inbegrepen, dan red je het niet als vader'', schrijft Steve Biddulph, woordvoerder van de Australische mannenbeweging, in zijn ook in het Nederlands verschenen bestseller "Raising boys". ,,Dan krijgt je zoon gegarandeerd problemen in zijn leven.'' ,,Vaders zijn de spoken van de familie geworden'', zegt Biddulph. In groten getale ontvluchten ze hun verantwoordelijkheid, en zo krijg je zonen die geen benul meer hebben wat hun verantwoordelijkheid als man is. ,,Of jongens de school afmaken, of ze niet met de politie in aanraking komen, of ze te maken krijgen met geweld of drugs, dat alles hangt in grote mate af van de betrokkenheid van de vader. Van hem leren ze wat een man is. Zonen dorsten naar de liefde en erkenning van hun vader. In alle gesprekken met ontspoorde jongeren proef je een grote vaderhonger.'' Stuurloze jonge mannen zijn niet alleen een probleem in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Ook bij ons rijst de jeugdcriminaliteit de pan uit. De gesloten instellingen zitten propvol, de overheid denkt na over speciale jeugdgevangenissen. Officiële cijfers over jeugdcriminaliteit ontbreken, maar in Nederland is er een heuse explosie: sinds 1980 viermaal meer mishandelingsmisdrijven en acht maal meer bedreigingen met geweld door minderjarigen. Het groeiend geweld in onze samenleving volgt uit een bedreigd gevoel van eigenwaarde, zegt de Amerikaanse psycholoog Roy Baumeister. ,,Het opgeklopte zelfbeeld botst om de haverklap met de werkelijkheid. Vooral onzekere mensen met een opgeblazen ego worden bij de minste aanleiding gewelddadig.'' De oude mannelijkheidswaan is niet afgebroken, maar hooguit verschoven: naar de amusementsindustrie, naar de uitgaanscultuur. Gangster-rappers vertolken vuilbekkend de getto-lifestyle van seks en geweld. Uitgerekend blanke kinderen uit de middenklasse spiegelen zich daaraan. Terwijl gangster-rap de lyriek van de impasse is. Nergens is de gender gap zo groot als bij de Afro-Amerikanen. Slechts een derde van de zwarte college-studenten is een man. Zwarte vrouwen halen negen maal vaker een masters degree op de universiteit. Bij onze allochtone minderheden doet zich hetzelfde fenomeen voor. Ondanks hun cultuurhandicap presteren islamitische meisjes onverwacht goed op school, de jongens mislukken dubbel zo vaak in het middelbaar en groeien zonder diploma op voor galg en rad. Ook in Turkse en Marokkaanse gezinnen voltrekt zich intussen de feministische revolutie, met een enorme cultuurschok als gevolg. In vroeger dagen had de vader alles te zeggen, en zonen werden voorgetrokken, alleen maar omdat ze mannen waren. Nu wordt alles op zijn kop gezet. De vader die blijven steken is in de cultuur van het land van herkomst, wordt zelfs door zijn zonen niet meer gerespecteerd. Dochters zijn vaak kostwinner en voeren dan ook het hoge woord. En als ze trouwen, verkiezen ze vaak een Belg, want die zijn geëmancipeerd. Nog een klap bij voor het zelfbeeld van de werkloze zonen, die zich zo al uitgestoten voelen. Wat blijft over? Hun gefrustreerde mannelijkheid afreageren op straat. ,,Girls rule!'' kopt de Atlantic Monthly Magazine. ,,En in tegenstelling tot wat de mythe wil, zitten de jongens diep in de puree.'' Het heeft zijn tijd geduurd, maar overal in het Westen daagt stilaan het besef dat jonge mannen het moeilijk hebben. In Groot-Brittannië maakt New Labour zelfs een regeringszaak van het ondermaats presteren van jongens op school. ,,We moeten komaf maken met de anti-schoolcultuur bij jongens'', zegt minister van Onderwijs Estelle Morris. ,,Geschoold zijn is geen zaak van meisjes.'' Een door de regering besteld rapport heeft het over een heel complex probleem: een combinatie van lage verwachtingen in de lagere klassen, onaangepaste lesstijlen en te weinig mannelijke leerkrachten als rolmodel. Zelfs de heilige koe van het gemengd onderwijs wordt hier en daar in vraag gesteld. Jongens worden er dommer door, meisjes juist slimmer, zo luidt de verdenking. Een vrijblijvende denkoefening uiteraard, want het invoeren van gescheiden onderwijs voor beide seksen is onbetaalbaar. In de plaats daarvan wordt volop geëxperimenteerd met single sex-klassen om leerachterstand bij te benen. Op de Shenfield High School in Essex, een pionier terzake, krijgen jongens apart Engels en meisjes aparte lessen wiskunde en wetenschap. De resultaten tot dusver zijn ophefmakend. De jongens scoorden voor Engels viermaal beter dan het nationaal gemiddelde, de meisjes deden het dubbel zo goed in wis- en natuurkunde. In Vlaanderen bestaat het systeem nog niet, maar homogene vakklassen worden stilaan een internationale trend. Is de aandacht voor de problemen van jongens alleen een modeverschijnsel of wat zelfmedelijdend gejeremieer van mannen in het postfeministische tijdperk? Of zitten onze wildebrassen van zonen echt met zichzelf in de knoei? ,,Verkijk je niet op hun machogedoe, jongens zijn bang'', waarschuwt de Canadese psycholoog Michael Gorian, auteur van het boek "The wonder of boys". Bang om vernederd of gekwetst te worden, emotioneel en psychisch. Bang om dom bevonden te worden of hun gezicht te verliezen. Jongens zijn bang van elkaar én van meisjes. ,,De laatste decennia is onze culturele microscoop gericht op de discriminatie van meisjes en vrouwen'', zegt Gorian. ,,Nu moeten we ook op de problemen van jongens focussen. Geen van de geslachten is superieur in lijden. Allebei verdienen ze onze hulp.'' * * * * * * * * * * * * * * * * Innerlijk warm worden en hogere ontwikkelingdoor François De Wit In de Akasha-kroniek spreekt Rudolf Steiner over het geheim dat verbonden is met de enkelslachtigheid van de mens. Misschien kunnen we een tipje van de sluier oplichten. Dat er een lichamelijk verband is tussen denken ( hersenen) en geslachtelijkheid, dat zagen wij bij de embryonale ontwikkeling. Waarschijnlijk is er ook een verband tussen geslachtelijkheid op zieleniveau ( astraliteit) en denken (hogere innerlijke ontwikkeling). In het bijbels paradijsverhaal zien we de verdringing uit een zalige, onbewuste toestand naar een pijnlijk bewust leven door het verkrijgen van de kennis. Tegelijk werd de mens zich bewust van zijn naaktheid (zijn gewaarwordingsziel) en verkrijgt hij nakomelingen die geen klonen zijn van hemzelf, maar nieuwe individuen (Kaïn en Abel). In het Gilgamesj-epos leeft Enkidoe, de natuurmens, samen met de dieren en wordt door hen als een gelijke aanvaard. Er wordt een vrouw uitgestuurd om hem te beschaven. Door de geslachtelijke omgang met haar verliest hij het vermogen om te communiceren met de dieren. Omgekeerd wordt van de heilige Franciscus, die volledig zijn lagere natuur in toom had, gezegd dat hij met de vogels kon praten (en ook eens met een wolf). Rudolf Steiner wijst erop, in verband met Novalis, dat men in de biografieën van heiligen regelmatig tegenkomt dat ze op jonge leeftijd een slang de kop verpletteren. Dat is het beeld van de lagere astraliteit die overwonnen wordt. In de geschiedenis van de mensheid zien we overal dat diegenen die streven naar een hoger bewustzijn, eerst of tegelijk de klip van de geslachtelijkheid moeten overwinnen. Ghandi bvb. werd al op jonge leeftijd in de echt verbonden met een zesjarig meisje. Hij heeft dat achteraf een zeer spijtige zaak gevonden en heeft, nadat hij enkele keren vader was geworden, en met toestemming van zijn vrouw, gestreefd naar de staat van brahmatsjari t.t.z. de volledige controle over het lichaam, geheelonthouding. In de Hindoe-cultuur gaat men meer realistisch om met dit streefdoel: het wordt pas aanbevolen wanneer men een familie heeft grootgebracht tot het punt dat het jongste kind op eigen benen kan staan. Daarom zijn de aberraties zoals de ascetische bewegingen binnen de katholieke kerk daar niet voorgekomen. Het lijkt nu wel zo te zijn dat de mens een sterk zelfbewustzijn van zijn persoonlijkheid aan dit geslachtelijke ontleent. Wil hij opstijgen tot een boven-persoonlijk niveau dan schijnt het egoïstisch-persoonlijke zich daar tegen te verzetten door het geslachtelijke aan te wakkeren. We zien bvb. dikwijls een bovenmatige sexualiteit bij verschillende sekteleiders: ondanks hun geestelijke kwaliteiten, of misschien ten gevolge daarvan worden ze zinnelijker. Ook zien we dikwijls bij hogerontwikkelde naturen het gevoel van tweeslachtig te zijn opduiken, in die mate zelfs dat ze het lichamelijk willen uitleven. Misschien een verklaring voor homosexualiteit ? In ieder geval heeft deze samenhang van sexualiteit en hogere ontwikkeling vaak geleid tot vrouwvijandigheid: het eigen woekerende sexuele element werd geprojecteerd op de vrouw, die dan als oorzaak van de zondeval wordt beschouwd. Dit idee leeft al langer dan het Oude Testament. Voor er sprake was van Eva en de appel, werd er in de Hindoe-mythologie (meer bepaald in de Purana's) al het verhaal van Kandoe verteld, een grote ziener (7). Merkwaardig voor ons in dit verhaal is dat de goden bang zijn van een mens die door wilskracht een zeer hoog geestelijk niveau bereikt, omdat hij dan in hun eigen sfeer kan ingrijpen. Zo'n man willen ze maar al te graag laten struikelen ... Belangrijk voor wie regelmatig zijn vakantie in Spanje doorbrengt: het onvertaalde woord 'tapas' betekent in onderstaand verhaal : versterving, maar ook de geestelijke kracht die men daardoor verworven heeft. Kandoe
Op de lieflijke, verlaten en gewijde oever van de rivier Gomati, waar wortels, knollen, fruit, klein hout, bloemen en kusagras groeide, een plaats bedekt met allerlei soorten bomen, klimplanten, getooid met menige bloesems, waar de zang van vele vogels weergalmde, opgesmukt door grazende kudden herten, daar stond de hermitage van Kandoe, gij beste onder alle zieners. In alle seizoenen was er overvloed aan fruit en bloemen en rondom stond een aanplant van pisangbomen. Daar deed de ziener grote en wonderlijke verstervingen, de tapas, met geloftes, vasten, zelfbeperkingen en het in acht nemen van rituele baden en stilte: in de zomer zat hij tussen vijf vuren, in het regenseizoen bleef hij buiten, in de winter bleef hij tot aan de kin ondergedompeld in de rivier. Aldus deed hij versterving. De goden, Gandharvas, Siddhas en Vidyadharas waren zeer verbaasd over dit spektakel van de vaardigheid van de tapas van de heremiet. Met de kracht van zijn tapas kon Kandoe de drie werelden opwarmen, de aarde, de atmosfeer en de hemel. "Aho, wat een kracht ! Aho, wat voor uiterste tapas !" riepen de goden uit . Ze waren ondersteboven van schrik voor Kandoe en gingen naarstig om advies bij Sjakra, om de tapas te verhinderen. Sjakra, de Slachter van Vala, hoorde hen aan en sprak tot de mooikontige apsara (nimf) Pramloca, die trots was op haar jeugd en haar schoonheid. Ze had een smalle middel, prachtige tanden, volle heupen en gevulde borsten, en was uitgerust met alle tekenen van schoonheid. "Pramloca, ga vlug naar die heremiet die daar tapas doet en verleid hem, mijn schatje, om de kracht van zijn tapas teniet te doen." Pramloca antwoordde: "Ik gehoorzaam altijd uw woorden, mijn heer, meester der goden, maar in dit geval ben ik bang dat ik mijn leven riskeer. Ik ben bang van deze grote kluizenaar die de gelofte van kuisheid in acht neemt. Hij is vreselijk met het vuur van zijn tapas en zijn gloed is als vuur en zon. Als hij weet dat ik kom om hem te hinderen, dan zal hij boos worden en die uiterst machtige man zal een ondraaglijke vervloeking op mij leggen. Er zijn vele andere apsaras die trots zijn op hun schoonheid en jeugd, die smalle tailles hebben en aardige gezichten en grote opgerichte boezems, en die bekwaam zijn in het verleiden - zet liever die aan deze taak !" Op deze woorden repliceerde Sjatsji's gemaal: "Laat de anderen voor wat ze zijn, jij bent de vaardigste, mijn liefje ! Ik zal je Liefde, Lente en de Wind meegeven om je te helpen. Ga met hen, jij mooi-geheupt meisje, naar die grote heremiet." Toen ze dit bevel hoorde, begaf de lieflijk-ogende nimf zich met de anderen op weg door de lucht. Toen ze arriveerde zag ze het betoverende woud en de vurig oefenende en onbesproken heremiet in zijn hermitage. Langzaam wandelde ze met de anderen door het woud, ze bezag de pracht en de wonderen, en de mooie vrouw sperde haar ogen open in verbazing. Pramloca sprak tot Wind, Lente en Liefde : "Sta klaar om mij te helpen, elk van jullie !", en, betrouwend op haar verleidingskracht, voegde ze eraan toe: "Ik zal mij nu begeven waar die kluizenaar zich ophoudt. Vandaag zal ik die menner van zijn lichaam die de paarden van zijn zintuigen zo onder het juk houdt veranderen in een arme voerman wiens teugels hem ontglippen op bevel van de passie ! Al ware hij Brahma, Vizjnoe of Sjiva, vandaag zal ik hem openen voor de wonden die de pijlen der liefde veroorzaken !" Bij deze woorden stapte ze in de richting van de kluizenaars kluis, waar de wilde beesten getemd rondliepen, door de kracht van tapas van de man. Ze zette zich neer aan de oever van de rivier en op korte afstand van hem begon de mooie nimf te zingen, zo zacht als de koekoek. Daarop begon Lente vlug zijn kracht te ontplooien en, volledig buiten het seizoen, begonnen alle koekoeken verlokkelijk te roepen. Wind blies de reuk van de sandelbossen op de Malayaberg hierheen en liet allerlei soorten edele bloemen uit de lucht neerdwarrelen. Liefde kwam nader met zijn bloesempijlen en verstoorde de gedachten van de ziener. Toen hij de klank van haar lied hoorde, kwam de kluizenaar verbaasd naar buiten, voortgestuwd door de pijlen der Liefde, tot de plaats waar de nimf met de fijne wenkbrauwen stond. Toen hij haar zag, sprak hij vol geluk, zijn ogen wijd open van verbazing, zijn kleed hangend, duizelend, met kippevel over gans zijn lichaam: "Wie ben jij en wie behoor je toe, jij fijn-geheupt, lieftallig, zoet-glimlachend meisje ? Je steelt mijn hart, met je donkere wenkbrauwen ! Vlug, zeg het mij, meisje met je smalle taille." Pramloca zei: "Ik ben uw dienstmeisje; ik ben om bloemen gekomen. Beveel me nu maar, wat wil je dat ik doe ?" Nauwelijks had de heremiet die woorden gehoord of hij geraakte buiten zichzelf. Onthutst nam hij de vrouw bij de hand en ging de hermitage binnen. Liefde, Wind en Lente gingen terug naar de hemel, tevreden dat ze hun plicht vervuld hadden. Ze gingen naar Sjakra en vertelden hem wat er met de twee gaande was. Toen hij dit hoorde was Sjakra tevreden en opgelucht, en de goden met hem. Ondertussen was Kandoe zijn kluis binnengegaan met Pramloca, en door de kracht van zijn tapas gaf hij zichzelf onmiddellijk het knappe, mooie lichaam van een zestienjarige, vol schoonheid en jeugd, zeer verleidelijk, versierd met goddelijke ornamenten, met een hemels kleed, begerenswaardig, opgemaakt met goddelijke slingers en reukwaren, klaar voor alle geneugten. Toen ze zijn prachtige mannelijkheid zag, stond ze verbaasd en verheugd, ze riep uit: "Aho, de kracht van tapas !" Hij gaf alles op: het baden, aanbidden van de dageraad, bidden, offerandes brengen, studie, de goden in ere houden, geloftes nakomen, vasten, voorschriften, meditaties, en beminde haar vol geluk dag en nacht. Zijn hart was door liefde zo in beslag genomen dat hij zich niet realiseerde dat hij tapas verloor. Zo verslaafd geraakte hij dat hij dageraad vergat, nacht, dag, morgen, maand, seizoen, halfjaar en jaar, in feite ieder besef van tijd, terwijl de fijn-geheupte nimf, bedreven zowel in de technieken van de liefde als in de conversatie, de liefde bedreef met hem. Kluizenaar Kandoe bleef meer dan honderd jaar bij haar in Mandaradroni, terwijl hij zijn lusten botvierde. Toen sprak zij tot de grote man: "Brahmin, ik wil terug nar de hemel gaan." De heremiet, die nog altijd verliefd was op haar, antwoordde: "Blijf nog een paar dagen !" Bij deze woorden bleef de slanke vrouw nog eens een ganse eeuw, genietend van het plezier met de grootzielse man. "Eerwaarde, laat mij gaan, ik ga naar de hemel", smeekte zij. "Nee, blijf !" repliceerde hij, en dus bleef de nimf met het lieftallige gelaat nog eens een eeuw. "Brahmin, ik ga naar de hemel !" verklaarde ze met een leuke, aanhankelijke glimlach, maar hij sprak tot de mooi-ogige vrouw: "Jij blijft hier bij mij, meisje met de fijne wenkbrauw. Het zal nog lang duren voordat je gaat." Bang voor zijn vloek bleef de nimf met de wonderlijke billen voor iets minder dan tweehonderd jaar. Van tijd tot tijd smeekte de slanke vrouw om te mogen terugkeren naar Indra's hemel, maar iedere keer zei de meesterlijke man : "Blijf !" Uit schrik voor zijn vloek, maar ook omdat ze wijs was en bewust van het verdriet dat een verlies van affectie meebrengt, liet ze de heremiet niet alleen. En wanneer de grote ziener dag en nacht de liefde met haar bedreef, was de liefde altijd weer fris voor de lustzinnige heremiet. Toen, op een dag, spoedde de heremiet zich naar buiten uit zijn hut. De lieftallige nimf vroeg "Waar ga je naartoe ?" - Hij antwoordde: "De dag loopt op zijn einde en ik moet de schemering aanbidden, anders schiet ik tekort in mijn rituele plicht." Zij begon uitgelaten te lachen en sprak tot de grote heremiet: "Hoe kan het dat de dag pas nu eindigt voor jou, o wijze in het Dharma ? Hij is al lang voorbij ! Wie zou niet verwonderd zijn bij wat je nu zegt ?" Sprak de heremiet: "Deze morgen kwam je naar deze lieflijke rivieroever, mijn beste. Ik zag je en jij kwam mijn kluis binnen. Nu is de schemering ingevallen en de dag is tot een eind gekomen. Waarom maak je grapjes ? Zeg me wat je bedoelt !" Pramloca zei : "Het is waar dat ik 's morgens naar hier kwam, maar sindsdien zijn er wel eeuwen voorbijgegaan !" Verstoord vroeg de kluizenaar aan de mooi-ogige vrouw :"Zeg me, jij verlegen ding, hoeveel tijd heb ik doorgebracht, stoeiende met jou ?" Pramloca zei : "Zestienhonderd jaar, zes maand en drie dagen zijn voorbijgegaan." - De ziener sprak: "Is dat nu de waarheid, of maak je een grapje, mijn beste ? Ik dacht dat ik echt niet meer dan een dag met jou doorgebracht had !" Pramloca antwoordde : "Waarom zou ik tegen jou liegen, vooral nu je zelf wil ophouden." Toen de heremiet haar woorden hoorde, riep hij uit : " Foei ! Wat een schande !" en hij vervloekte zichzelf voor zijn misstap. "Al mijn tapas zijn verloren ! De rijkdom van de kenners van Brahman is uitgestrooid; mijn verstand is beroofd ! Iemand heeft de vrouw geschapen om mij te benevelen ! Door mijzelf te overwinnen had ik de kennis bereikt van de hoogste Brahman ! Vervloekt zij de haai die wellust heet en die mij tot deze staat gebracht heeft ! Geloftes, alle Veda's en alle andere manieren van verlossing werden vernietigd door begeerte, die de weg naar de hel is." Aldus zich zelf de schuld gevend, sprak de heremiet, wijs in Dharma tot de zittende apsaras : "Ga waar je wil, jij slet ! Je hebt gedaan wat je moest doen voor Indra, mij dooreengeschud met de ijdelheden der liefde. Ik zal je niet tot as herleiden met het vuur van mijn toorn. Ik heb met jou geleefd in de vriendschap van de zeven trappen die de oppassende in acht neemt. Maar heb jij er schuld aan ? Wat heb ik voor jou gedaan? Het is volledig mijn fout dat ik de heerschappij over mijn zintuigen verloor. Maar toch foei voor jou, walgelijke verleidster, om mijn tapas te vernietigen als een gunst voor Sjakra !" Terwijl de brahmin-ziener aldus sprak op deze toon tot de nimf met de fijne taille, brak het angstzweet haar uit en beefde zij over al haar leden. En tot deze zwetende en rillende vrouw sprak deze beste van alle zieners vertoornd: "Ga nu ! Ga ! " Onder deze striemende woorden spoedde ze zich uit de hermitage en vloog de lucht in, terwijl ze het zweet wegwiste met drie bloesems. * * * * * * * * * * * * * * * *
Wie een hogere ontwikkeling nastreeft moet innerlijk warm kunnen worden, maar deze warmte mag hij niet gebruiken om eigen begeerten mee aan te wakkeren. In 'Okkulte Physiologie' legt Rudolf Steiner uit dat de vrouwelijke kiem niet alleen kan ontwikkelen omdat ze het vormprincipe niet heeft: daarom kan daaruit geen lichaam groeien met een geraamte of een zenuw-zintuigstelsel. Het zou een organisme worden dat zich niet voor de buitenwereld kan openen, te weinig aards is. Omgekeerd kan een mannelijke kiem niet alleen ontwikkelen omdat die te veel zou opgaan in de buitenwereld, te veel aards zou worden. Daarom is een versmelting van de twee principes nodig. Dan besluit Rudolf Steiner de voordracht (8): " We zagen dat de aarde in zijn grootste verdichtingsproces in ons het knokensysteem voortbracht en als resultaat van het zwakste verdichtingsproces, als het beweeglijkste: het bloedsysteem. We zagen dat in de warmte van het bloed het Ik zich uitdrukt. Het verwarmingsproces is dus het hoogste. Daarom ook voelen wij een verandering in de werkzaamheid van de ziel, van het Ik, in een innerlijk warm worden, dat zelfs tot een fysiek warm worden in het bloedproces kan gaan. We zien dus hoe het ziele-geestelijke van boven naar onder door het verwarmingsproces ingrijpt in het organische, het fysiologische. In de voedselvertering hebben we ook te maken met verwarmingsprocessen. Door de activiteit van de meest gecompliceerde systemen van de voedselvertering vinden er veelvoudige veranderingen plaats, waardoor het in het fysieke organisme tot verwarmingsprocessen komt. Die reiken van onder naar boven. Het fysieke organisme van de mens reikt dus tot in het ziele-geestelijke. Houden de veranderingen daarmee op ? Of gaan ze verder ? Wat dan volgt kan alleen maar aangeduid worden; het moet overgelaten worden aan het verder nadenken van iedere toehoorder, of liever: aan het na-voelen. Wanneer we deze veranderingen benaderen met gevoelens van diepe eerbied voor het menselijk organisme, dan leren we inzien dat fysiologie niet een droge wetenschap moet zijn, maar een bron van hoogste menselijke inzichten. De innerlijke warmte van het organisme dringt door tot het ziele-geestelijke en kan zich veranderen in iets zielgeestelijks. Dat is het hoogste, het schoonste, dat door de kracht van het mensenlichaam het fysieke kan omgezet worden in iets zielgeestelijks. Wanneer alles dat in het menselijk organisme aangelegd is, warmte is geworden en die warmte door de mens op de juiste manier omgezet wordt, dan ontstaat uit die innerlijke warmte medegevoel en interesse voor andere wezens. Wanneer wij door alle processen van het menselijk organisme opstijgen tot het hoogste niveau, de verwarmingsprocessen, dan schrijden wij als het ware door de poort van het menselijk organisme die door de warmteprocessen gevormd wordt, tot daar waar de warmte van het bloed gebruikt wordt door wat de ziel eruit maakt. Door levendige interesse voor alle wezens, door medegevoel voor alles wat ons omringt, strekken wij ons zielgeestelijke uit tot het volledige aardse bestaan, en maken wij ons één met het totale bestaan. Het is een wonderbaarlijk feit dat het wereldwezen de omweg gemaakt heeft langs ons fysiek organisme om ons ten slotte de innerlijke warmte te geven die wij mensen tijdens onze aardemissie door ons Ik moeten omzetten tot een levendig meevoelen met alle wezens. Warmte wordt omgezet in medegevoel tijdens de aardemissie ! De activiteit van het menselijk organisme gebruiken wij zo te zeggen als brandstof voor de geest. Dat is de zin van de aardemissie, dat de mens als fysiek organisme zodanig ingebed is in het aardeorganisme dat alle fysieke processen uiteindelijk hun voleinding, hun bekroning vinden in de warmte van het bloed, en dat de mens als mikrokosmos zijn bestemming vervult door deze innerlijke warmte om te zetten en te laten uistromen als levendig medegevoel en liefde voor alles wat ons omringt. Door alles wat wij uit levendige interesse in onze ziel opnemen wordt ons zieleleven groter. En wanneer wij dan door vele incarnaties gegaan zijn waarin wij alle warmte die ons werd gegeven gebruikt hebben, dan zal de aarde haar doel bereikt hebben, dat wat binnen de aardemissie te vervullen was. Dan zal de aarde als lijk verzinken en vervallen. En de totaliteit der mensenzielen die de fysieke warmte omgezet hebben in hartewarmte zal dan opstijgen. Zoals de afzonderlijke ziel, wanneer de mens door de poort van de dood is gegaan, opstijgt naar een geestelijke wereld, nadat het fysieke lijk toevertrouwd werd aan de aarde, zo zal ooit het overblijfsel van de aarde overgelaten worden aan de wereldkrachten, en de individuele zielen zullen verder schrijden naar nieuwe vormen van bestaan. Niets in de wereld gaat verloren. Wat de mensenzielen als vrucht van aardelevens geoogst hebben, dat wordt naar de eeuwigheid verder gedragen." Bronnen: Het vrouwelijke en het mannelijke, vier voordrachten van Rudolf Steiner, met een goed overzicht van alle GA's waar Rudolf Steiner over dit onderwerp spreekt, Uitgeverij Pentagon, 1987. (1) Rudolf Steiner, De wetenschap van de geheimen der ziel, GA 13 (2) Rudolf Steiner, Aus der Akasha-Chronik, GA 11 (3) Michaela Glöckler, Macht / onmacht in huwelijk, opvoeding ... , Indigo Uitgevers, 1999 (4) Jos Verhulst, in Queeste-Cahier nr. 3, herfst 1994. (5) Rudolf Steiner, GA 118. (6) Rudolf Steiner, werkingen van het karma, GA 120. (7) Dimmit & van Buitenen, Classical Hindu Mythology, Calcutta, 1983. (8) Rudolf Steiner, Okkulte Physiologie, GA 128. Terug naar de inhoudstafel.
|