De geldsluier
Het volgend artikel sluit goed aan bij het vorige. Het is van Dieter Brüll, de auteur van "De sociale impuls van de antroposofie". Het verscheen in 1978 in "Leven met afhankelijkheden, driegeleding als levenspraktijk". ( ... ) "Eens was het geld zichtbaar en weegbaar. De gouden munten waren hun gewicht in goud 'waard'. In die tijd was nog vrij doorzichtig wat met het geld gebeurde. Maar het trok zich uit de zintuiglijke wereld terug: eerst verdween de weegbaarheid; voor de onvolwaardig geworden munten en later voor het papiergeld lag de 'dekking' ergens onder de grond. Daarna verdween ook de zichtbaarheid; tot in de consumptieve sfeer neemt hand over hand het gebruik van giraal geld (betaalkaarten) toe, dat, van alle fysieke substantie ontdaan, alleen nog een rekengrootheid is. Naarmate echter het geld zich in de onzichtbaarheid terugtrok, nam de zichtbaarheid van de eronder liggende werkelijkheid niet toe maar af. Meer en meer onttrekt zich aan ons bewustzijn dat zich onder deze onzichtbare en toch nauwelijks doordringbare sluier niet alleen een economische, doch in de eerste plaats een sociale werkelijkheid verbergt. Wát zijn sluiers eigenlijk ? Wij maken er op vele wijzen gebruik van. Men kan ermee de waarheid versluieren zonder bepaald een leugen te zeggen - een vaardigheid waarin bvb. overheden, directies, en andere bestuurders, die met lastige vragen geconfronteerd worden, uitblinken. Men kan ook, zoals bvb. in de kunst, de sluier gebruiken om het niet-essentiële te verbergen, zodat het wezenlijke beter tot uitdrukking komt. Tenslotte kan men een deel van de werkelijkheid aan het oog onttrekken, omdat de beschouwer er nog niet tegen opgewassen is. Wij zullen een twaalfjarige, die net de eerste beginselen van de meetkunde leert, niet in verwarring brengen door hem te vertellen, dat twee evenwijdige lijnen elkaar in het oneindige snijden. Dan is de bedoeling niet om van de waarheid af te leiden, maar juist om de waarheid op den duur te doen begrijpen. Het mythologische beeld daarvoor is de versluierde Isis, welker sluier eerst gelicht zal mogen worden, als wij het bewustzijn van onze onsterfelijkheid hebben verworven. Het dagelijkse beeld van een dusdanige sluier is de mens zelf; onze lichamelijke gestalte versluiert onze persoonlijkheid. Eerst daardoor is sociaal verkeer mogelijk, want een directe herkenning van de ander, een openbaring van zijn werkelijk wezen, zouden wij nog niet aankunnen. Naarmate wij echter door de sluier heendringen, de ander ontdekken, ontwikkelen wij ook de kracht om hem te verdragen.
Verhongeren Geld uitgeven is geen privézaak De eerste geldsluier ligt over de economische werkelijkheid. Hier bevinden wij ons -deels- nog op bekend terrein: wij wéten dat onze koopgewoonten de productie van diensten en goederen beïnvloeden. En toch raken wij hier reeds een vraag die tegenwoordig -gelukkig- steeds vaker wordt gesteld, zij het meestal met een verkeerd accent: is de wijze waarop wij ons geld besteden werkelijk een privé-aangelegenheid, zoals het verbond tussen Romeinse rechtsopvattingen en liberale economie ons vertelt ? Of heeft zij sociale implicaties, waarvoor wij verantwoordelijk zijn ? Het komt mij voor dat wij hier een duidelijk onderscheid moeten aanbrengen. Wat ik met een consumptiemiddel wil doen, is mijn aangelegenheid waar niemand anders iets mee te maken heeft. Of ik een porno lees omdat ik ervan geniet, omdat ik het verschijnen van deze literatuur wenselijk vind, omdat het een onderdeel is van mijn studie of omdat ik als leraar op de hoogte wil blijven van de geestelijke kost van mijn leerlingen - het is een individueel motief, waaruit een individuele beslissing volgt, en als volwassen mens ben ik terecht verontwaardigd als iemand zijn morele wijsvinger laat zien. Als een dokter tegen de gevaren van het roken waarschuwt, is dat zijn volste recht en ik mag hem dankbaar zijn voor zijn informatie. Maar wie mij bestraffend toespreekt, omdat ik het roken toch niet gelaten heb, is niet alleen een ouderwetse zedenmeester, maar kwetst mij in de kern van mijn wezen, dáár namelijk waar ik verantwoordelijk ben voor mijzelf en mijn eigen wilsbesluiten.
Koopgeld
Leengeld Deposito's, rekeningen-courant bij banken zoeken het hoogste rendement; en dat vinden zij meestal niet bij de meest onschuldige producenten. Zelfs door het geld in de kous te stoppen beïnvloedt men, zoals de economische theorie ons kan vertellen, op soortgelijke wijze als bij het beleggen, het economische leven. Wie over vermogen beschikt kan zich daaraan nooit onttrekken.
Uitgaan van product
Schenkgeld Schenkgeld is de basis voor alle geestelijk leven. Priester en uitvinder moeten er gelijkerwijze van leven. Of men, zeg een uitvinder, zijn werk mogelijk wil maken, hangt in onze maatschappijstructuur vrijwel uitsluitend af van de beoordeling van de kans op het rendabel maken van de uitvinding. Maar de maatschappelijke consequenties van een uitvinding kunnen enorm zijn. Daarvoor is de schenker in sterke mate verantwoordelijk. Gezichtspunten bij het schenken zouden dan ook kunnen zijn, niet alleen of de richting waarin gewerkt wordt de instemming van de schenker heeft, maar de persoonlijke integriteit van de begiftigde. Wij weten dat tal van dubieuze vondsten 'bij toeval' zijn gedaan, toen men op zoek naar iets anders was. Wat dan met de vondst gebeurt, zal geheel afhangen van de moraliteit van de uitvinder. Dit betekent, dat wie bewust en verantwoordelijk over schenkgeld wil beschikken, in laatste instantie niet af mag gaan op het product, zoals bij het leengeld, doch op de persoon. Zouden wij zo'n uitvinder in de kost nemen, dan zou dit bijna vanzelf spreken. Door de schijnbaar neutrale geldsluier dreigen de sociaal-economische consequenties van onze schenkingen aan ons bewustzijn te ontsnappen. M.b.t. leengeld kan men het offer brengen van een lager rendement of geringere zekerheid. Men ziet hier langzamerhand een bewustwording ontstaan die zich uit in acties tegen banken die in Zuid-Afrika investeren of in pogingen om zelf 'schone' banken te stichten* . T.o.v. schenkgeld verkeert men in een veel moeilijker positie, omdat de financiering van het geestesleven, vooral van de research, uit overheidsgelden pleegt te geschieden. Dat men ook hiervoor zijn verantwoordelijkheid begint te beseffen, blijkt o.a. uit de Amerikaanse actie om het 'Vietnam-deel' in het belastingbedrag niet te betalen. Ten onzent kan gewezen worden op de weigering om de Kalkar-opcenten te voldoen. Samenvattend kunnen we zeggen dat de eerste geldsluier over de economische realiteit ligt. En dat deze sluier een oproep inhoudt om denkende door te dringen in wat er wezenlijk door ons omgaan met het geld wordt bewerkstelligd, om vervolgens, individueel-verantwoordelijk, te beslissen. Sociale zekerheid, een illusie ? 'Ik wil onafhankelijk zijn, ik wil mijn eigen geld verdienen'. Het is een begrijpelijke wens - maar in stricte zin een illusie. In onze tijd van arbeidsverdeling werkt niemand meer voor zichzelf. Men werkt voor anderen, anderen werken voor ons. In oude dorpsgemeenschappen was men zich van de onderlinge afhankelijkheid heel wel bewust en de 'nabuurhulp' is er een laatste overblijfsel van. Maar het geld wekt de illusie dat wij met ons bezit onafhankelijk zijn geworden, niet meer aangewezen op anderen. Wij hebben ermee, deftig uitgedrukt, aanspraak op een abstract deel van het maatschappelijk product. Daar kunnen wij dan te allen tijde beslag op leggen, van ons recht gebruik maken. Behalve als de anderen weigeren voor ons te werken, dan staan wij daar met onze zak vol centen, zoals menigeen in de oorlogsjaren is overkomen. Captain Boycott is er het historische voorbeeld van: voor al zijn geld vond hij niemand bereid om hem iets te verkopen of iets voor hem te doen. Wij hebben er de term boycotten aan overgehouden. Zolang het om koopgeld gaat, behoeven wij echter niet angstig naar onze portemonnaie te kijken. Heel buitenissige toestanden die even de geldsluier oplichten daargelaten, mogen wij echt wel vertrouwen, dat wij het vandaag verdiende geld vandaag in dagelijks brood kunnen omzetten. Maar hoe staat het met het leengeld ? Met veel trots zegt het echtpaar op middelbare leeftijd: "Wij leggen geld opzij, want wij willen straks niet van de kinderen afhankelijk zijn". Zeker, wij willen verzorgd zijn van de wieg tot het graf, wij willen vooral zekerheid - hele verkiezingscampagnes zijn met die slogan gewonnen - en het geld geeft ons die illusie: wij hebben immers een spaarpotje, een polis, zitten in 't pensioenfonds, hebben wat stukjes in de kluis, wij zijn veilig.
De taart kan slechts eenmaal opgegeten worden
Inflatie-proof Zo gezien is alle streven naar zekerheid een illusie - en daarmee komt de oude betekenis van crediet weer naar voren: afstand doen van consumptie in het vertrouwen, dat men straks ook terwille van mij afstand van consumptie zal willen doen. Als wij door de geldsluier heenprikken, dan kan een nieuw soort zekerheid ontstaan: het vertrouwen, dat bij een volgende generatie zo veel rechtsgevoel aanwezig zal zijn, dat zij ons op onze oude dag, in onze invaliditeit een bestaan zal gunnen. Want geld en op geld gebaseerde rechten substitueren slechts uit angst geboren schijnzekerheden voor wat aan rechtsgevoelens ontwikkeld zou moeten worden. Arm en rijk Wij zullen thans nog een derde sluier moeten lichten, waarmee het geld een zorgvuldig gekoesterde onwetendheid bedekt: de sluier over onszelf, over onze eigen moraliteit. Het totaal van de consumptiegoederen dat de mensheid voortbrengt, wordt wel eens de maatschappelijke koek genoemd. Daar sloten wij bij aan met de opmerking dat je de maatschappelijke taart slechts één keer op kunt eten; dan zal weer een nieuwe gebakken moeten worden. Even duidelijk is echter dat de punt die ik mij uit de koek snijd, niet meer door een ander gegeten kan worden. Concreet gezegd betekent dit, dat deze Aziaat, deze Afrikaan niet zou behoeven te hongeren, indien ik hier niet een koelkast, een auto, een televisietoestel zou kopen. Het is zo'n eenvoudige waarheid, dat legioenen economen en politici werkzaam moeten zijn om ons van het tegendeel te overtuigen, om ons aan te praten dat consumeren juist een sociale daad is, om onze bezwaren weg te wuiven door ons te vertellen dat nu eenmaal in de ontwikkelingslanden de koopkrachtige vraag ontbreekt (waarmee wij weer bij het geld terug zijn), dat wij weer zouden verpauperen, als wij geen markt voor onze ondernemers zouden vormen, waarop wat te verdienen valt - waarmee wij langs een omweg terug zijn bij het uitgangspunt, dat de verdeling niet bepaald wordt op basis van behoefte, maar op basis van geld. En naarmate een opgroeiende generatie doorziet dat deze argumenten niets met economie te maken hebben, treden de politici in het krijt, die de angst iets van het verworvene te moeten missen handig exploiteren, waarbij dan de 'luie nikker' (alsof natuurvolken niet heel wat zwaarder werken dan wij) en het met zweet en inspanning verworven bezit (wiens zweet wijselijk in 't midden latend) de rechtsmantel over de naakte begeerte moet vormen.
Samenhang Hebben wij één keer door de geldsluier heengekeken, dan is ons voorgoed duidelijk geworden, dat wat men ons als een economische kwestie pleegt te presenteren -de noden van de onderontwikkelde gebieden en de achtergebleven groepen- in werkelijkheid helemaal geen economisch vraagstuk is. Het is niet eens in de eerste plaats een rechtsvraagstuk, al kan het als zodanig gesteld worden. Het is primair een wereldbeschouwelijke kwestie. Gaan wij ervan uit dat de mens de laatste loot aan de dierenstamboom is, dan is alles in orde. Want waarom zou de naakte aap niet gelijk andere diersoorten de zwakkere exemplaren laten omkomen of afmaken, de wet van de jungle toepassen, teneinde survival of the fittest te bereiken ? Gaat men daarentegen ervan uit dat de mens zijns broeders hoeder is, dat hij medeverantwoordelijk is voor de gehele mensheid, dan leidt het wegtrekken van de geldsluier tot een schrikbarende confrontatie.
Ordenen van begeerte
Welvarende gemeenschap Een zeer consequente oefening om door de geldsluier heen te zien vindt men in de Camphillbeweging: intern is er een (vrijwel) geldloze samenleving, waardoor elke behoefte opnieuw de, slechts door het individu zelf te beantwoorden, vraag oproept: zal ik in mijn verhouding tot mijn medewerkers en tot de kinderen die ons zijn toevertrouwd, deze behoefte of begeerte bevredigen ? Op deze wijze openbaart zich eenvoudig als fenomeen hetgeen Rudolf Steiner (GA 34) als de Sociale Hoofdwet omschreef: een gemeenschap zal des te welvarender zijn, hoe minder de enkeling het resultaat van zijn werk voor zich opeist en hoe meer zijn behoeften uit de prestaties van anderen worden bevredigd.
Wij hebben thans drie geldsluiers leren kennen:
|