De aarde- en mensheidsevolutiedoor Jan Vermeir
In verschillende van zijn werken beschrijft Rudolf Steiner, telkens vanuit een ander oogpunt, de evolutie van de aarde en de mensheid, vanaf het eerste ontstaan tot aan het einde van de aarde-evolutie. Men kan zich afvragen of er vóór het aardebegin dan iets was en of er na het einde iets zal zijn. " Wanneer men ergens op een weg sporen aantreft, kan men vragen: waardoor zijn die ontstaan ? Het antwoord kan luiden: door een wagen. Men kan verder vragen: vanwaar kwam die wagen, waar ging hij heen ? Weer is een gegrond antwoord mogelijk. Men kan nog verder vragen: wie zat er in die wagen, waarom maakte hij van die wagen gebruik, wat voor plannen had hij ... ? U ziet, wie verder blijft vragen, wijkt van de bedoeling van de oorspronkelijke vraagstelling af." Er zal hier nu in het kort (niet alles kan vermeld en toegelicht worden) een beschrijving volgen van de aarde- en mensheidsontwikkeling. De aarde maakt evenals de afzonderlijke mens verschillende incarnaties door; betreffende de aarde kan men in de plaats van incarnaties beter spreken over "planetaire ontwikkelingsstadia". Men telt zeven dergelijke stadia: aan onze huidige ontwikkelingsfase zijn drie stadia voorafgegaan: Saturnus, Zon en Maan, ons huidige stadium wordt Aarde genoemd, en in de toekomst zullen er nog drie volgen: Jupiter, Venus en Vulcanus*. Men moet zich goed voor ogen houden dat de verderaf liggende ontwikkelingstoestanden steeds minder overeenkomst vertonen met de tegenwoordige; zo kan de eerste, de Saturnusontwikkeling, en de laatste, de Vulcanusontwikkeling, op geen enkele manier nog vergeleken worden met de onze. Het Saturnustijdperk Op een gegeven moment (dit woord past eigenlijk niet aangezien de tijd nog niet bestond) in de eeuwigheid gebeurde er iets waardoor de evolutie een aanvang nam. De tijd ontstond doordat bepaalde hoge geestelijke wezens, de zgn. "Geesten van de Wil", zichzelf uitspraken in het heelal. In het Evangelie volgens Johannes wordt dit als volgt verwoord: "In het oerbegin was het Scheppende Woord en het Woord was bij God en het Woord was God; dit was in het oerbegin bij God." Nadat dit uitspreken door de Geesten van de Wil een tijdlang geduurd had, begonnen andere geestelijke wezens, de Geesten van de Wijsheid, op die uitgestroomde wil, die aanvankelijk chaotisch was, in te werken, zodat er een zekere orde en differentiatie in die wil begon op te treden. Op die manier ontstonden de afzonderlijke mensenkiemen. Nadien grepen nog andere geestelijke wezens (die hier niet nader zullen vermeld worden) in waardoor in die mensenkiemen de aanleg ontstond van wat later de zintuigen zoals ogen, oren, strottenhoofd zouden worden. Ook de mensenkiemen zelf werkten mee aan hun eigen ontwikkeling, maar zij waren zich hiervan in het geheel niet bewust: als een automaat en in een diep trancebewustzijn voerden zij bij zichzelf uit wat door de hogere wezens bepaald werd. Met onze ogen zouden wij niets van die Saturnusmassa kunnen merken, alleen de aanleg tot het fysieke was er. Saturnus was niet meer dan een massa van ongelijkmatige, gedifferentieerde warmte, afkomstig van de afzonderlijke mensenkiemen. Die warmtetoestand werd niet teweeggebracht door uitwendige omstandigheden, zij was louter psychisch, innerlijk. Nu heeft de vroegere Saturnuswarmte zich in het menselijk lichaam naar binnen gekeerd en kunnen wij ze waarnemen in de warmte van ons bloed. Op het einde van elke planetaire ontwikkeling, en dus ook na de Saturnusfase, treedt een rustpauze (pralaya) in totdat een andere ontwikkelingsfase uit het wereldduister tevoorschijn treedt. Dit betekent echter niet dat de wereldontwikkeling tijdens dergelijke rustpauzen zou stilstaan; integendeel, juist gedurende die rustpauzen stijgen de goddelijke wezens op naar een hogere vorm van ontwikkeling en oefenen daar -onder andere omstandigheden- de grootste activiteit uit om de volgende evolutieperiode voor te bereiden. Zonnetijdperk Op het Saturnustijdperk volgt het Zonnetijdperk. Gedurende dit stadium moet eerst de Saturnusontwikkeling -in een enigszins gewijzigde vorm- herhaald worden om het in aanleg gevormde mensenlichaam in staat te stellen zich aan te passen aan de nieuwe levensvormen. De warmtetoestand die op Saturnus heerste verdicht zich op de Zon tot een gasvormige of luchtachtige atmosfeer; de Zon begint ook op te lichten in het wereldruim. In de fysieke mensenkiem die tijdens het Saturnustijdperk ontstond, voegt zich met de hulp van geestelijke wezens nu het etherlichaam (of levenslichaam) in. Het etherlichaam legt de basis voor de latere klieren, de stofwisselings- en voortplantingsorganen. Ook de tegenwoordige planten hebben een etherlichaam, en daarom kan de bewustzijnstoestand van de mens op de toenmalige Zon enigszins vergeleken worden met die van een plant: een diep, droomloos bewustzijn zoals dat zich bij de huidige mens voordoet tijdens de droomloze slaap. Maantijdperk Na het Zonnetijdperk volgt weer een rusttoestand, waarna een nieuwe ontwikkelingsfase uit het wereldduister opduikt: die van de Maan. Opnieuw wordt eerst de Saturnus- en Zonnetoestand in aangepaste vorm herhaald om nieuwe levensontwikkelingen mogelijk te maken. Op de Maan evolueert de luchtatmosfeer van de Zon tot een waterachtige substantie. Naast het bestaande fysieke en etherlichaam wordt nu bij de mens -steeds onder leiding van hogere wezens- het astrale lichaam ingevoegd, en dit ligt aan de basis van het latere zenuwstelsel van de mens. Zelfbewustzijn bezit de mens nog niet, maar door het verwerven van een astraal lichaam kan hij nu gewaarwordingen van lust en onlust ondergaan. De bewustzijnstoestand van de mens tijdens de Maanfase wordt het beeldbewustzijn genoemd. Het kan vergeleken worden met de droombeelden die wij nu gedurende onze slaap meemaken. Terwijl onze droombeelden echter slechts vervormde reminiscenties zijn van uiterlijke en innerlijke belevenissen, was het beeldbewustzijn op de Maan veel reëler, het gaf de werkelijke levenstoestanden weer van het verkeer tussen de mensen en de geestelijke wezens. Het Aardetijdperk Na de Maanfase is er opnieuw een rusttoestand en daarna komt onze tegenwoordige planetaire ontwikkeling, de Aarde. In deze fase bekomt de mens zijn zelfstandigheid. Hij kan bewust denken, voelen en handelen zodat de huidige bewustzijnstoestand kan omschreven worden als het heldere waakbewustzijn. Vooraleer verder in te gaan op de Aarde-ontwikkeling zullen we eerst nog in het kort de reeds als aanleg in de mens aanwezige bewustzijnstoestanden van de drie toekomstige planetaire incarnaties aanduiden. Het Jupitertijdperk Het beeldbewustzijn van de Maan wordt gevoegd bij het helder waakbewustzijn dat de mens zich op Aarde verworven heeft, en uit die combinatie ontstaat het zelfbewust beeldbewustzijn: het zelfbewuste Ik verbindt zich met het eigen geestwezen (Geestzelf). Binnen in de ziel zal de mens in imaginaties, in beelden, bewust zijn eigen wezen en andere wezens waarnemen. Hij zal de aard en werking schouwen van de wezens die achter het zintuiglijk waarneembare staan. Van de dood in de tegenwoordige betekenis van het woord zal; dan geen sprake meer zijn, want de materie kan dan geen belemmering meer vormen om in de geestelijke wereld te zien. Dan ook zullen wij onze opeenvolgende incarnaties en die van anderen kunnen aanschouwen. Het Venus-tijdperk Op Venus wordt bij de bovengenoemde toestand nog het aanvankelijk droomloze levensbewustzijn van de Zon gevoegd, dat door deze combinatie echter gemetamorfoseerd wordt tot bewust leven; de Ik-geest doorziet zijn eigen levensbestaan (levensgeest). Als in een inspiratie neemt de mens niet alleen waar, maar doorziet hij ook het ganse innerlijke karakter van zijn eigen ziel en van die van andere wezens. Het Vulcanus-tijdperk Dit is de zevende en laatste planetaire toestand die nog tot de algemene aarde-ontwikkeling kan gerekend worden. Hierna zal de mensheid overgaan naar een andere, hogere vorm in het wereldbestaan. De bewustzijnstoestand die de mens op Vulcanus zal bereikt hebben wordt het spiritueel bewustzijn genoemd. Ofschoon hij volkomen individueel blijft, zal hij één zijn met alle schepsels en wezens, met het ganse heelal, de mens wordt dan zelf geest (geestmens). Hij zal dan zelf scheppend in het wereldgebeuren kunnen optreden, hij zal dan op hetzelfde niveau staan als de "Geesten van de Wil" tijdens het Saturnustijdperk.
We gaan nu verder in op het Aardetijdperk. In de mens werd -respectievelijk op Saturnus, Zon en Maan- reeds de basis gelegd voor de geestmens, de levensgeest en het geestzelf, maar dit was uitsluitend het werk van hoge geestelijke wezens. Op Aarde krijgt de mens zijn Ik, en zo kan hij zelfstandig een begin maken met de omvorming van het astraal lichaam tot geestzelf, van het etherlichaam tot levensgeest en van het fysieke licham tot geestmens; op Jupiter, Venus en Vulcanus zullen de drie hoogste wezensdelen van de mens dan tot hun hoogste ontplooiing gekomen zijn (zie hierover o.a. De Brug 10). Iedere bewustzijnstoestand is onderverdeeld in eenzelfde aantal onderverdelingen die elkaar in de tijd opvolgen, levensniveau's. Wat de Aarde betreft vallen deze levensniveau's samen met de zeven rijken: het eerste, tweede en derde elementaire rijk, het minerale rijk, het plantenrijk, het dierenrijk en het mensenrijk. De drie elementaire rijken zijn onder gewijzigde vorm herhalingen van het Saturnus-, Zonne- en Maantijdperk. Wij hebben gezien dat op Saturnus het warmte-element heerste, op de Zon het luchtachtige en op de Maan het waterachtige, en analoog hiermee is voor het eerste elementaire rijk "warmte" kenmerkend, voor het tweede "lucht" en voor het derde "water". De huidige wetenschap beschouwt water, lucht en vuur als fysische componenten van de materie; in de elementaire rijken is de "materie" echter zo ijl dat ze immaterieel is. Dan volgt het minerale rijk, en daarin leven wij. Wij zijn van mening dat de mens in het mensenrijk leeft, maar in occulte zin is dat niet juist. Weliswaar zijn wij wezens, begaafd met een Ik-bewustzijn, maar heden ten dage zijn wij nog niet in staat om het planten-, dieren-, of mensenrijk te doorzien. Nu kunnen wij slechts het minerale begrijpen, met behulp van de krachten uit dit rijk kunnen wij de materie analyseren en omvormen, en het is daarom dat wij vanuit occult oogpunt in het minerale rijk leven. Wanneer de mens ooit leert doorzien welke krachten de plant doen groeien, wanneer hij zal begrijpen wat een dier kan voelen en wanneer hij de ziel van de mens volledig zal doorschouwen, dan zal hij opklimmen tot het planten-, dieren- en mensenrijk. Ieder levensniveau moet op zijn beurt zeven vormfasen doorlopen, zo ook het minerale levensniveau waarin wij ons bevinden. In de vormfasen van het minerale rijk onderscheidt men achtereenvolgens: de geestelijke wereld, de astrale wereld, de etherwereld, de fysieke wereld (de onze), en daarna de naar hoger niveau geëvolueerde astrale, ether- en geestelijke wereld. De termen "fysiek" en "mineraal" moet men goed uit elkaar houden. Volgens de gangbare rede is iets wat mineraal is, bvb. een kristal of een steen, een onderdeel van de fysieke wereld. Vanuit occult standpunt is het fysieke eigenlijk een onderdeel van het minerale rijk, want het minerale rijk doorloopt alle vormfasen, vanaf het geestelijke naar het fysieke en dan terug naar het geestelijke. Het minerale rijk doorloopt de eerste vormfase in de geestelijke wereld en manifesteert zich daar in de vorm van de hoogste menselijke gedachten, zoals hoge morele idealen en mathematische ideeën. Dan daalt het af naar de astrale fase waar de wereld van de rede, van de gedachte heerst, en vervolgens naar de etherwereld waar zich droombeelden van het fysieke leven beginnen te vormen. Tenslotte vedicht het minerale rijk zich tot het fysieke, de toestand waarin wij heden ten dage leven. Wanneer het fysieke zich zal oplossen, zal het minerale rijk overgaan naar een hogere etherische vormfase. Nog is de onderverdeling niet afgelopen. Iedere vormfase moet namelijk doorheen zeven tijdvakken. De tijdvakken van de vormfase waarin wij leven, de fysieke, noemt men: het Polaire tijdvak, Hyperborea, Lemurië, Atlantis, ons tegenwoordig tijdvak (het Arische), het tijdvak van de Zegels, en tenslotte dat van de Bazuinen (zoals die twee laatste in het Boek der Openbaring genoemd worden). Uit een geestelijke toestand verdichtte de Aarde zich langzaam tot stoffelijkheid. Aanvankelijk was alles nog zeer ijl, er bestond slechts een soort lucht en chemische elementen, en in die substantie prentte de mens -zijn ziel was nog in het geestelijke- een afdruk van zijn wezen. Aarde, zon en maan (hier worden de hemellichamen van het tegenwoordig planetenstelsel bedoeld) waren toen nog als in een soort oernevel één geheel. Dit stelsel was echter niet bruikbaar voor een hogere ontwikkeling. Alles ging veel te snel voor de mens, en was dit stelsel gehandhaafd gebleven, dan zouden wij vandaag geboren worden en morgen grijsaards zijn. Anderzijds waren er wezens die dit snelle ontwikkelingstempo wél nodig hadden, en die maakten zich los van de Aarde en namen de lichtste materie mee. Zo is onze huidige zon ontstaan. Door het uittreden van de zonnematerie nam de warmte af en daardoor begonnen de stoffen een vaste vorm aan te nemen. Zo verdichtten de Aarde en de mens zich geleidelijk aan; de verdichting gebeurde echter zo sterk dat alles veel te grove vormen begon aan te nemen. Er moest daarom nog iets gebeuren opdat een normale ontwikkeling zou kunnen tot stand komen: de Aarde stootte haar grofste materie en de erbij horende wezens af, en dat werd wat wij nu de maan noemen. Het uittreden van de zon en de maan bracht grote veranderingen teweeg in het menselijk lichaams- en ziele-organisme. De mens werd gescheiden van de geestelijke wezens die voordien zijn bestaan regelden; die wezens huizen thans op de zon en op de maan. De mens was dus verplicht zich te richten naar de buitenwereld en langzaam aan begon hij zijn eigen wezen te onderscheiden van de dingen om hem heen. Zo ontstond het zelfbewustzijn of het Ik, en tegelijk hiermee ook het fysiek equivalent ervan: de mens ontwikkelde zijn eigen warmtebron, het bloed. De ziel kwam echter ook onder de invloed van de verleidingen van de stoffelijke wereld, en daarmee werd de menselijke wilekeur in het leven geroepen, of de eerste aanzet tot "goed" en "kwaad". Voorheen was de mensenziel tweeslachtig, want zij bezat zowel mannelijke als vrouwelijke eigenschappen. Maar toen de aarde zich tot stoffelijkheid verdicht had, moest de ziel zich voegen naar de wetten van de materie, en die wetten hebben ertoe geleid dat het mensenlichaam een eenzijdige gestalte heeft gekregen. Aldus kwam de scheiding der geslachten tot stand. Dit gebeuren getuigt evenwel van een diepe wijsheid in de wereld: vanaf dan was het de ziel niet meer mogelijk haar ganse innerlijke voortplantingskracht te verbruiken; een gedeelte daarvan (voor de man de vrouwelijke, en voor de vrouw de mannelijke vortplantingskracht) kon niet meer naar buiten treden en kwam aldus vrij voor het vormen van andere organen. Met die krachten werden de hersenen gevormd en zo deed het denken, de rede zijn intrede in de wereld. De vorming van de eerste fysische materie ligt al in een oerver verleden en de voorbije tijdvakken strekken zich dan ook uit over zeer lange tijdsperioden. De Atlantische periode bvb., het tijdvak waarin de basis gelegd werd voor ons logisch denken, duurde ongeveer een miljoen jaar. Wij bevinden ons nu in het vijfde tijdvak, dat ongeveer 10.000 jaar geleden begon, na de grote Atlantische overstroming (de zondvloed uit het Oude Testament), en wij zijn momenteel over de helft ervan. Nu kan men de vraag stellen of dat wel kan: het Atlantische tijdvak heeft een miljoen jaren geduurd, en het onze maximaal 20.000 jaar, aangezien dit pas 10.000 jaar geleden begon en wij al over de helft ervan zijn. Men moet echter niet de tijdsduren beschouwen, maar bedenken dat er sprongen in de evolutie kunnen gemaakt worden. Zoals de knop van een plant misschien een winter lang nodig heeft gehad om zich in de plant te ontwikkelen en op een morgen als het ware uit het niets ontspruit, zo moet men zich ook voorstellen hoe het zelfbewustzijn dat al zeer lang voorbereid werd, in onze tijd ineens tot zijn volle ontplooiing komt. Tenslotte is elk tijdvak nog eens onderverdeeld in zeven cultuurperioden. In ons tijdvak zijn vier ervan reeds voorbij: de oud-Indische, de oud-Perzische, de Egyptisch-Babylonische, en de Grieks-Romeinse cultuurperiode; wijzelf leven in de vijfde cultuurperiode, en na de onze komt nog de Russische en de Amerikaanse cultuurperiode. Ons tijdvak moet de denkkracht tot volledige ontplooiing brengen, ten dienste van het zelfbewustzijn, want alleen een wezen dat kan denken is zich van zichzelf bewust en ook van andere wezens. In het Boek der Openbaring worden de cultuurperiodes uitgebeeld door de "zeven gemeenten". De volgende cultuurperiode, de zesde, wordt er de gemeente van Philadelphia genoemd, de gemeente van de broederliefde. Door het denken moeten wij zo ver komen dat wij bewust worden van onze medebroeders, en in de zesde cultuurperiode zullen een aantal mensen dit principe in hoge mate toepassen; die mensen zullen de kiem vormen voor de verdere evolutie. Hiertoe is het echter noodzakelijk dat het denken levend wordt; men moet leren om met het ganse wezen te denken, en niet met de hersenen alleen. Het droge, abstracte denken dat slechts onvruchtbare theorieën voortbrengt -en waarover wij nochtans ontzettend fier zijn- is gedoemd om te verdwijnen. Een groot aantal mensen zal nochtans dit hersen-denken halsstarrig blijven aankleven. Dit soort denken zal karakteristiek zijn voor de laatste cultuurperiode. Deze zal mensen voortbrengen die "lauw" zijn, noch heet,. noch koud (Openb. 3:15). Die periode zal slechts een overgangstijd zijn, onvruchtbaar voor de toekomstige wereldevolutie en tenslotte uitmonden in de "grote oorlog van allen tegen allen", die in de grootste zelfzucht zijn oorsprong vindt. Diegenen echter die het beginsel van de broederliefde zullen toepassen, zullen de weg banen naar het volgende tijdvak.
Schema -door fdw Voor een beter begrip van het vorig artikel is het niet slecht om de evolutie van de Aarde als planeet eens schematisch te bekijken. Doordat we ons in het vijfde tijdvak en tegelijk in de vijfde cultuurperiode bevinden, geraken we gemakkelijk in verwarring als er ergens over de toekomst, over een zesde periode gesproken wordt. Temeer daar Rudolf Steiner zelf niet altijd dezelfde benamingen gebruikt voor bepaalde tijdsgedeelten.De Aarde ontwikkelt zich in grote fasen (ook bewustzijnstoestanden genoemd) die de naam van een hemellichaam dragen. De eerste fase noemen we Saturnus. Binnen die fase kunnen we zeven levensniveau's onderscheiden. Saturnus: 7 levensniveau's, elk levensniveau 7 vormfasen. Zon: 7 levensniveau's, elk levensniveau 7 vormfasen. Maan: 7 levensniveau's, elk levensniveau 7 vormfasen. Aarde: 7 levensniveau's, elk levensniveau 7 vormfasen. Jupiter: 7 levensniveau's, elk levensniveau 7 vormfasen. Venus: 7 levensniveau's, elk levensniveau 7 vormfasen. Vulcanus: 7 levensniveau's, elk levensniveau 7 vormfasen.
Wat we nu onze Aarde noemen is in feite een soort incarnatie van een "wezen" dat al onder verschillende gedaantes vroeger bestond.
Op de bladzijde hiernaast bekijken we eens hoe de 7 levensniveau's en de 7 vormfasen van onze Aarde verder opgedeeld worden. Al deze onderverdelingen hebben een naam gekregen, voor het merendeel al in de oud-Indische tijd, laat u dus daardoor niet afschrikken.
AARDE
Eerste elementaire rijk - 7 vormfasen
Tweede elementaire rijk - 7 vormfasen
Derde elementaire rijk - 7 vormfasen
Vierde levensniveau: minerale rijk
1ste tijdvak: Polaris
1) Oud-Indische cultuurperiode
6de tijdvak: "Siegel Zeitalter"
--------Hier eindigt de periode van de Apokalyps-----------------
Klein Pralaya Een overzichtelijker schema is te vinden in Brug 52
Terug naar de inhoudstafel .
|