De positieve en de negatieve mens
De voordrachten van Rudolf Steiner vertonen een logische opbouw, zonder daarbij schematisch te zijn. Het is moeilijk om zo'n voordracht verkort weer te geven, iedere alinea heeft zijn organische plaats in het geheel.
"Als we zo eens onze blik laten gaan van mens tot mens, dan stellen we vast dat er de grootste verscheidenheid heerst wat betreft het menselijke zieleleven. In de loop van deze voordrachtenreeks hebben we het gehad over typische verschillen tussen de mensen qua zieleleven en de oorzaken daarvan; we hebben gewezen op verschillen tussen mensenzielen wat betreft karakter, temperament, ook wat betreft andere aspecten van het zieleleven, bekwaamheden, krachten enzovoort. Een belangrijk onderscheid zien we bij mensenzielen -en daarmee bij alle menselijke individualiteiten- bij hetgeen in de voordracht van vandaag zal bekeken worden als de positieve en de negatieve mens. We zouden eerst kunnen proberen om een soort definitie, een soort begripsverklaring te geven van wat een positieve of een negatieve mens is. Als we zo'n begripsomschrijving zouden willen opstellen, zouden we ongeveer kunnen zeggen : in de zin van een waarachtige en diepgaande zieleleer en mensenleer kunnen we iemand een positieve mens noemen als hij t.o.v. de uiterlijke indrukken die op hem afkomen tot op een zekere hoogte de vastheid en zekerheid van zijn innerlijk kan handhaven; zodat hij in zijn innerlijk vastomlijnde begrippen en voorstellingen heeft, een bepaald aantal zaken waartoe hij neigt of waarvan hij een afkeer heeft, gevoelsimpulsen waarin hij niet kan misleid worden door indrukken van buitenaf. Evenzeer kan iemand als een positieve mens aanzien worden als hij voor zijn handelen bepaalde motieven en impulsen heeft die hij niet verandert ter wille van om 't even welke willekeurige, voorbijgaande indruk. En een negatieve mens zouden we iemand kunnen noemen die zich gemakkelijk aan de wisselende indrukken van het leven overgeeft, die sterk gegrepen wordt door een of andere voorstelling waarmee hij hetzij bij een andere mens, hetzij in een bijeenkomst kennis maakt, en waardoor hij vlug een neiging voelt om datgene wat hij tot dan toe gedacht en gevoeld had te veranderen en iets anders in de plaats in zijn ziel op te nemen. Wat betreft het handelen zouden we iemand een negatieve mens kunnen noemen als hij zich in zijn motieven en impulsen tot handelen gemakkelijk door alle mogelijke influisteringen van deze of gene mens laat afbrengen. Daarmee zouden we dan zo ongeveer een soort definitie verkregen hebben van wat een positieve of een negatieve mens is. Maar juist zulke eigenaardigheden van de menselijke natuur die diep ingrijpen in het leven bewijzen ons dat we met begripsverklaringen, met definities, in de grond zeer weinig vooruitkomen en dat het een tamelijk ijdel streven is om dat te willen bereiken. Want als we afstappen van een dergelijke abstracte begripsdefinitie en tot het werkelijke leven komen, dan kunnen we zeggen : een mens met sterke driften, met sterke passies die sinds zijn vroege jeugd een bepaalde vorm aangenomen hebben, die in het leven gewoontegetrouw dezelfde blijven, zo'n mens zal a.h.w. alle mogelijke goede en slechte voorbeelden aan zich hebben laten voorbijgaan, en hij zal zijn gewone driften en passies trouw blijven. Hij heeft zich misschien eigenzinnig enkele voorstellingen en begrippen over een en ander aangemeten, en men kan hem zwart op wit met feiten iets proberen te bewijzen: hij zal bij zijn eigen voorstellingen blijven; en men stoot op de ene hindernis na de andere als men hem van een feit wil overtuigen. Zo'n mens zou dan een zeer positieve mens zijn, maar zijn positiviteit zou hem geen ander nut opleveren dan stom en zonder indrukken door het leven te gaan, niets te zien en niets te horen dat zijn levensinhoud rijker en omvattender zou kunnen maken. Een andere, die ertoe neigt om op ieder ogenblik vol overgave nieuwe indrukken op te nemen, die bereid is om overal waar hij geconfronteerd wordt met feiten die hem treffen zijn gewone voorstellingspatroon te corrigeren, zo'n mens zouden we een gans andere zien worden, misschien na een relatief korte tijd. We zouden kunnen zien hoe hij de ene levensperiode na de andere doormaakt, van de ene levensinhoud naar de andere snelt, en misschien verschijnt hij na enige tijd als totaal veranderd in vergelijking met een vroegere levensperiode. En als we hem vergelijken met iemand die stom en zonder indrukken door het leven gaat, dan zouden we kunnen zeggen: hij heeft zijn leven beter gebruikt dan de eerste. Maar toch zouden we hem volgens de aangeduide karaktereigenschappen een negatieve mens moeten noemen. We kunnen ons voorstellen dat iemand met een robuuste natuur die zich volgens zijn gewoontes door het leven sleept, zich door de mode van de tijd laat verleiden om een reis te maken naar een land waar grote kunstschatten te zien zijn; maar hij blijft zo positief bij alle gevoelens die nu eenmaal in zijn ziel zitten dat hij het ene kunstwerk na het andere voorbijloopt, hoogstens eens in de reisgids opzoekt welke nu de belangrijkste zijn, en dat tenslotte -zo "positief" is hij dan- wanneer hij naar huis terugkeert, zijn ziel helemaal niet rijker is geworden van dit slenteren van galerij naar galerij, van het ene mooie landschap naar het andere. Dat zou dus een zeer positieve mens zijn. En we kunnen ons dan ook een mens voorstellen die ongeveer hetzelfde meemaakt, maar die zo'n karakter heeft dat hij in totale overgave voor ieder beeld staat, zich enthousiast in ieder afzonderlijk beeld verliest, zodat hij onmiddellijk als hij ervoor staat, zichzelf compleet vergeet en volledig leeft in wat hij ziet; en evenzo bij het volgende beeld, bij het derde, enzoverder. Zo gaat hij de ganse rij af met een ziel die zich overgeeft aan ieder detail; maar omdat hij zo opgaat in ieder detail, wist iedere indruk de voorgaande uit, en als hij terugkomt heeft hij alleen maar een chaos in zijn ziel. Dat zou dus een mens zijn die in zekere zin het tegengestelde is van de eerste, de positieve; hij zou een zeer negatieve mens zijn. Wij kunnen ontelbare voorbeelden vinden voor positieve en negatieve mensen. We zouden iemand een negatieve mens kunnen noemen als hij zoveel geleerd heeft dat zijn oordeel onzeker is geworden t.o.v. ieder feit; dat hij niet weet wat waar en niet waar is en in leven en kennis een twijfelaar is geworden : een negatieve mens. Een andere dan weer ondergaat dezelfde indrukken, maar hij gaat zo door het leven dat hij deze indrukken verwerkt en ze kan plaatsen in het geheel van alle wijsheid die hij reeds verzameld heeft : hij is een positieve mens in de beste zin van het woord. Een kind kan t.o.v. een volwassene zo positief zijn dat het aan tirannie grenst door overal de natuur die in hem zit te willen uitleven en al het andere af te wijzen. Aldus is het, doordat het zich door niets laat beïnvloeden, zeer positief. En een mens die in het leven veel meegemaakt heeft, dwaalwegen heeft bewandeld, ontgoochelingen heeft ondergaan, die kan zich, hoewel hij veel ervaren heeft, aan iedere indruk overgeven, vlug op te monteren en vlug teneergeslagen zijn : ondanks zijn grote levenservaring is hij een negatieve mens in vergelijking met het kind. Kortom, pas als wij het leven in al zijn variatie en niet naar begrippen op ons laten inwerken, als wij begrippen opvatten als een soort ladder om dan de feiten en gebeurtenissen van het leven aan de sporten van die ladder op te hangen, als wij begrippen beschouwen als zaken die ons helpen om de verschijnselen en feiten des levens te ordenen en te regelen, pas dan kunnen wij tot een juiste voorstelling komen van wat positieve en negatieve mens zijn. [ ... ] Na deze inleiding, waar Rudolf Steiner eens te meer het belang van een concreet, werkelijkheidsgetrouw denken onderstreept, weidt hij even uit over de wezensdelen binnen onze ziel. In vroegere voordrachten hebben we aangetoond dat het zieleleven van de mens niet zomaar een chaotisch toe- en wegstromen van gevoelens, gewaarwordingen en begrippen is, zoals dat op het eerste zicht schijnt, maar dat we in die zielswezenheid drie onderdelen moeten onderscheiden. Ten eerste, wat we genoemd hebben de gewaarwordingsziel. Die moeten we beschouwen als het laagste deel. We vinden deze gewaarwordingsziel in haar oereigenste gedaante als we mensen bekijken op een relatief lage ontwikkelingstrap. Mensen die zich nog totaal overgeven aan wat in hen woelt aan passies, driften, begeerten, levenswensen, en die daardoor iedere wens, iedere begeerte die in hen opkomt eenvoudigweg volgen. Wat we het Ik noemen, de eigenlijke zelfbewuste kern van de mensenziel, die rust bij zulke mensen die voornamelijk in de gewaarwordingsziel leven, als in een golvende zee van passies, driften, begeerten, van sympathieën en antipathieën, en gedraagt zich als een slaaf in iedere storm van de menselijke ziel. Zo'n mens volgt zijn neigingen, hij beheerst ze niet, hij laat zich erdoor beheersen. Hij geeft toe aan zijn onbestemde innerlijke verlangens. Het Ik komt weinig uit boven die golven van driften, begeerten en neigingen.
Als de ziel zich verder ontwikkelt dan wordt meer en meer duidelijk hoe het Ik vanuit een sterk middelpuntsgevoel begint te werken. Tenslotte hebben we gewezen op het hoogste lid van de menselijke ziel, de bewustzijnsziel, waar het Ik met alle kracht tevoorschijn treedt. Daar keert het menselijke innerlijke leven zich weer naar buiten, en de voorstelllingen en begrippen zijn er nu niet alleen meer om de begeerten te overwinnen, maar op deze trap wordt het ganse innerlijke zieleleven vanuit het Ik gedirigeerd, zodat het een wetende spiegel van de buitenwereld wordt. Als de mens zich verheft tot het kennen van de buitenwereld dan verkrijgt de bewustzijnsziel de bovenhand in zijn zieleleven. Deze drie zielsdelen vinden we bij iedere mens; het is altijd een van de drie die overheerst. Nu hebben we in de laatste voordrachten getoond dat de ziel in haar ontwikkeling nog verder kan gaan. Reeds in het gewone leven moet de ziel verder gaan als de mens in de ware zin van het woord een mens wil worden. Een mens die als motief om te handelen alleen maar neemt wat de uiterlijke eisen van het leven hem stellen, die als impuls alleen maar neemt datgene waartoe hij door zijn sympathie en antipathie gedreven wordt, die kan nooit een streven hebben om de reine mensennatuur in zich te verwerkelijken. Pas wie zich verheft boven de alledaagse noden die sympathie en antipathie hem aanpraten, tot zedelijke idealen en ideeën, die wil pas de reine mensennatuur verwerkelijken. Zedelijke ideeën, ethische idealen moeten opstijgen in de mensennatuur uit dat wat we de geestelijke wereld noemen. Want door ons zedelijk streven en ethische begrippen verrijken we het zieleleven met nieuwe elementen. [ ... ]
Als we de mens bekijken tussen geboorte en dood, dan stellen we vast: De mensen rondom ons staan op de meest verschillende trappen in hun ontwikkeling. De ene vertoont als hij in het leven treedt een aanleg voor een of andere trap, en wij zien dat hem een bepaalde maat toegewezen is, waarbinnen hij zijn ziel tot een zekere graad kan leiden, om dat wat hij dan bereikt heeft mee te nemen door de poort van de dood en in een volgend leven verder te zetten. Zo vinden we de mensen naar karakter op de meest verscheiden trappen. Wanneer we dan deze mensen bekijken hoe ze trap na trap opstijgen, dan kunnen we de beide voorstellingen van positieve en negatieve mens niet zo hanteren dat we zeggen: de ene is positief, de andere is negatief; maar we vinden beide bij de afzonderlijke mens in opeenvolgende ontwikkelingstrappen.
Enerzijds moet de mens dus positief zijn, -we kunnen dit voorstellen door een cirkel: een op zichzelf staand innerlijk leven-, maar hij moet zich durven openstellen voor nieuwe, verrijkende indrukken -en dus tijdelijk negatief worden, de amoebe-achtige figuur. Daarna komt hij op een hoger niveau van positiviteit te staan.
Zich openstellen voor nieuwe indrukken bergt ook een gevaar: die nieuwe indrukken kunnen immers even goed slechte voorbeelden zijn. Mensen met een negatieve trek in hun ziel zijn dan ook vlug gegrepen door massahysterie, en dikwijls gewillige slachtoffers van sekte-praktijken. Rudolf Steiner wordt bijna bitter als hij het heeft over de gevolgen van het slordig denken.
Er is iets dat de ziel op een bepaalde manier altijd positiever maakt. Dat is voor de moderne mens in zijn huidige normale ontwikkeling -om 't even welk levensniveau hij bereikt heeft- het oordeel, het verstandig afwegen, het inzicht verkrijgen in een situatie, in een levensverhouding. Dat maakt altijd op een zekere manier positief. Daarentegen is het verlies van het gezonde zelfbewuste oordeel altijd iets dat de ziel negatief maakt, dat indrukken in de ziel zendt zonder dat die zich daar door positieve eigenschappen kan tegen verzetten. We verwijzen hier naar het artikel over occult onderzoek, en ook naar het artikel over sekten in De Brug 6. Eigenlijk is het niet moeilijk om oplichters en charlatans te ontmaskeren, maar sommige mensen worden nu eenmaal liever bedrogen dan innerlijk actief te worden en het gezond verstand te gebruiken. Tot slot wijst Rudolf Steiner nog op een merkwaardig verschijnsel dat we waarschijnlijk in onze onmiddellijke omgeving ook al eens waargenomen hebben.
"Wanneer echter wat uit de geestelijke wereld komt, onderduikt in een gebied waar de bewustheid uitgesloten is, uitgesloten wordt, dan bestaat er altijd het gevaar dat het op de negatieve ziele-eigenschappen werkt. Want waar iets uit donkere, onbewuste grond de mens benadert, daar worden de negatieve eigenschappen actief. Als we het leven scherper bekijken, dan kunnen we telkens weer vaststellen dat de dommere door zijn positieve eigenschappen een sterkere werking uitoefent, zelfs op hem die wijzer is; dat deze laatste zeer gemakkelijk onder invloed komt van wat uit een niet zo gezond verstand -zoals hij dat wél heeft-, uit ergens een donkere diepte, naar de oppervlakte komt. Vandaar dat we begrijpen dat in het leven de fijnere naturen met een fijn uitgewerkt verstand overgeleverd zijn aan mensen met een robuust voorstellingsvermogen, die alles vanuit hun driften en neigingen beweren. Terug naar de inhoudstafel V - Z.
|