Over de occulte scholing
Er kunnen drie soorten van occulte scholing onderscheiden worden: deze volgens de Oosterse weg, de tweede volgens de zuiver christelijke weg en de meest recente, die volgens de Rozenkruisers-christelijke weg. In De Brug 7 verscheen een artikel waarin de Oosterse methode werd beschreven.
In het eerste deel van onderstaand artikel beschrijft Jan Vermeir in 't kort de drie verschillende wegen, in het tweede deel toont hij aan dat men bij occulte scholing niet in de eerste plaats moet denken aan allerlei geheimzinnige hokuspokus, maar wel aan enkele eenvoudige leefregels, t.t.z. leefregels die heel eenvoudig klinken maar die een serieuze inspanning vragen als men ze in de praktijk wil omzetten.
1) Zoals we reeds in De Brug 7 konden lezen is voor onze westerse beschaving de Oosterse methode de meest ongeschikte: de westerse mens is totaal verschillend van de oosterling, het fantasieleven, de denkwijze, de wilsimpulsen werken gans anders. Voor de westerling is de Oosterse scholingsweg eigenlijk onbegaanbaar, en brengt eerder illusies en allerlei psychische stoornissen teweeg.
Ieder tijdvak heeft zijn eigen scholingsweg. De Oosterse occulte scholing werd beoefend in een oeroud verleden. Sedertdien heeft de mens, zowel in het Oosten als in het Westen, een grote evolutie doorgemaakt. Het volgende moge dit verduidelijken.
In die oeroude tijden had de mens nog niet een ontwikkeld zelfbewustzijn zoals nu. Hij nam onbewust het geestelijke waar in het natuurgebeuren, in het grote universum. Hij had een intuïtieve, maar geen bewuste kennis van de spirituele wereld, en in zijn doen en denken werd hij geleid door geestelijke wezens.
De Oosterse occulte scholingsweg is bedoeld om de bewustwording van de indivduele persoonlijkheid op te wekken door middel van yoga-oefeningen. De yoga-techniek berust op het regelen van de ademhaling volgens een bepaald ritme. De ingeademde lucht doordringt het ganse organisme, ook de hersenen. Door een yoga-techniek toe te passen op het ademhalingsritme, kon de yogi zich bewust worden van zijn eigen denken. De yogi moest zich afsluiten van de buitenwereld om zich volledig op zijn ademhaling te concentreren. Door het beleven van zijn ademhaling kon hij ook zichzelf beleven en zich bewust worden van zijn eigen logische, zelfstandige denken. De yogi beleefde zijn innerlijk wezen in het stromen van de in de adem levende gedachten. Door de combinatie van dit beleven met het intuïtieve geestelijke schouwen, eigen aan de toenmalige mensheid, bekwam de yogi een bewuste kennis van de geestelijke wereld.
In zekere zin moet nu de omgekeerde weg gegaan worden die de yogi volgde: om God te vinden ging de yogi vanuit de geestelijke wereld naar zijn Ik; nu moet men vanuit het Ik naar de geestelijke wereld gaan. Met ons ontwikkeld zelfbewustzijn moeten wij ons denken zo inrichten dat wij een inzicht krijgen in de ons omringende buitenwereld. Wij bekijken, bestuderen en analyseren de wereld door middel van onze zintuigen, van onze hersenen. Maar krijgen wij op die manier een waar inzicht in de wezens en de fenomenen die ons omringen ? Eerder dringen wij onze eigen visie op en bepalen wij zelf wat de aard van de dingen is, of zou moeten zijn.
Het evangelie volgens Johannes begint met de volgende woorden:
"In het oerbegin was het Woord
en het Woord was bij God, en goddelijk was het Woord.
Dit was in het oerbegin bij God.
Alles is daardoor geworden en op andere wijze dan door dit Woord is niets van wat is ontstaan geworden."
Deze woorden betekenen niets minder dan dat achter alles wat is ontstaan een goddelijke gedachte ten grondslag ligt, dat in alles wat bestaat een goddelijke gedachte kan worden gevonden. Willen wij de ware aard van de dingen begrijpen, dan moeten wij ervan uitgaan dat de gedachten over de te doorgronden dingen niet in ons hoofd zitten, maar in de dingen zelf.
Op die manier krijgen wij een werkelijk in-zicht in de wereld die ons omringt, en begint de geestelijke wereld zich voor ons bewustzijn te openbaren.
2) De christelijke weg: deze occulte scholingsweg is ontstaan vanaf de eerste eeuwen van onze jaartelling, en was de gebruikelijke weg tot in de middeleeuwen. De trappen die men voor deze scholing moet doormaken zullen hier niet beschreven worden.
Het principe van deze scholingsweg berust op een waar beleven van het leven en de leer van de Christus; de gnostici die dit principe toepasten, probeerden op de meest waarachtige manier de Christus na te volgen; in de eerste eeuwen werden zij dikwijls als ketters vervolgd omdat zij zich niet wilden onderwerpen aan de door de Kerkvaders uitgevaardigde dogma's en leerstellingen.
Absoluut noodzakelijk voor deze christelijke weg is het geloof aan het bestaan, de menswording en de opstanding van Christus. Men moet Christus in zichzelf gevonden hebben, zoniet is een zich verbonden voelen met de Christus onmogelijk.
3) De Rozenkruisers-christelijke weg. Voor ons tijdperk en voor de westerse mensennatuur is de Rozenkruisersweg de meest geschikte manier om de inwijding te bereiken. Inwijding betekent: het opwekken van de innerlijke aanleg die in ieder mens sluimert, waardoor men inzicht kan verwerven in de geestelijke werelden.
Deze weg moest geïntroduceerd worden omdat men in de kringen der ingewijden vooruitzag dat er een tijdperk voor de deur stond waarin de mensheid door de voortschrijdende kennis en wetenschap zou in de war gebracht worden in haar geloof aan de Christus.
De Rozenkruiserorde (Ordo Rosae Crucis) werd in de 15de eeuw in het leven geroepen door een persoonlijkheid die bekend geworden is onder de naam Christian Rosencreutz. De orde was een strict besloten broederschap die strenge regels kende die niet aan de buitenwereld mochten bekend gemaakt worden. Door de eeuwen heen zijn vele gissingen gemaakt over de persoon van Christian Rosencreutz en over de orde zelf, en tevergeefs heeft men geprobeerd de bronnen van de Rozenkruiserwijsheid op het spoor te komen. In de 18de eeuw had de orde de opdracht om iets spiritueels te laten binnenstromen in de cultuur van Europa. De toenmalige Europese cultuur werd verlicht door de wijsheid van de Rozenkruisers en op een grandioze manier is die wijsheid terug te vinden in de werken van Johann Wolfgang GOETHE (1749-1832).
Door verraad (een aantal geheimen werden in de openbaarheid gebracht) moest de orde op de achtergrond treden, en pas nu zal het opnieuw mogelijk zijn om de wijsheid van de Rozenkruisers in onze cultuur op te nemen.
De essentie van de Rozenkruisersscholing kan aangeduid worden met de woorden: ware zelfkennis. Door "zelfbespiegeling", zelfbeschouwing moet men het lagere zelf overwinnen, men moet zijn lagere zelf verloochenen om hierdoor het hogere zelf tot ontwikkeling te brengen. Men hoeft geen helderziend vermogen te bezitten om de spirituele wijsheid van de Rozenkruisers te begrijpen, zij kan ingezien worden met het gewone mensenverstand. Het is echter van belang dat die wijsheid niet alleen in het hoofd en in het hart opgenomen wordt, maar dat zij ook in de praktijk, in het dagelijkse leven wordt toegepast.
Evenmin als voor de christelijke weg zullen wij hier de trappen van de Rozenkruisersscholing aanduiden, wel enige praktische aanwijzingen die leiden naar die weg.
Vooral nu is het occulte zeer in trek: het jaar 2000 nadert, het Waterman-tijdperk is in zicht, er zijn een aantal occulte zaken in de openbaarheid gebracht; de goeroes duiken op, allerhande charlatans -immorele en amorele types die zich bedienen van occulte wetenschap, en er hun eigen brouwsel van maken-, trekken uit persoonlijke doeleinden nieuwsgierige en argeloze mensen aan om hen in te wijden in hun "occulte scholing".
Men kan deze valse leraren echter gemakkelijk herkennen: een echte leraar treedt niet in de openbaarheid, loopt niet te koop met zijn speciale gaven, wendt nooit zijn kennis aan voor zijn persoonlijk belang.
Zich inlaten met occulte scholing, om het even of het nu een ware is of één die op bedrog berust, is niet zonder gevaar: geestelijke organen (de zgn. chakra's of lotusbloemen) die bij iedereen aanwezig zijn maar normaal gezien in rust zijn, worden in beweging gebracht, en dat in beweging brengen vergt innerlijke krachten. Die krachten worden geput uit de vermogens die gedurende de slaap het lichaam en de geest van nieuwe energie voorzien. Occulte bezigheden putten de mens uit, zowel psychisch als fysisch, en wil hij geen schade toebrengen aan zijn lichaam of aan zijn geest dan moet hij die krachten vervangen door iets anders, en dat is RITME.
Ritme vervangt kracht, een belangrijke occulte grondregel !
Meer nog dan meditatie, de eigenlijke studie, en het verrichten van oefeningen, wordt in de geheimwetenschap belang gehecht aan het ritme, aan het harmoniseren van het leven. Het harmoniseren van het leven is reeds een occulte scholing op zich, en wie de natuurlijke gave heeft om dit in zijn leven toe te passen, is dikwijls zonder het zelf te beseffen reeds een heel eind doorgedrongen in het geheim van de wereld.
Rudolf Steiner geeft voor zijn scholingsweg -die in de grond een Rozenkruisers/christelijke is- onder meer zes levensregels aan die de harmonisering van het leven tot stand brengen.
1) Gedachtencontrole.
Veel meer dan wij denken worden onze gedachten beïnvloed door impulsen die uit de duistere gronden van ons onderbewuste komen. Onbestemde gevoelens en wilsimpulsen dringen ons een bepaalde mening op, en dikwijls zijn onze gedachten, zoals wij die logisch menen op te bouwen, slechts het resultaat van de verdoken innerlijke neigingen en aandriften.
Het streven van de leerling moet erop gericht zijn onjuiste voorstellingen uit de ziel te bannen; hij mag niet willekeurig zijn voorstellingen opbouwen naar hetgeen hij hoort en ziet, maar moet proberen zijn denkwijze zo op te bouwen dat die een getrouwe afbeelding van de werkelijkheid wordt.
Gedachten die niet zinvol maar slechts toevallig met elkaar verbonden worden, moeten vermeden worden. Hoe meer de ene gedachte zinvol uit de andere volgt, des te logischer wordt de gedachtengang opgebouwd.
2) Initiatief tot handelen.
De meeste van onze handelingen vloeien voort uit onze dagelijkse plichten: beroep, familie ... Bedenken wij eens hoe weinig onze handelingen uit eigen initiatief voortspruiten. Daarom moet de leerling zichzelf verplichten om op regelmatige tijdstippen bepaalde handelingen, ook al zijn ze onbeduidend, uit eigen initiatief te verrichten.
De leerling moet ook volharding aan de dag leggen in het handelen: hij laat zich niet door één of andere invloed afbrengen van het doel dat hij zich heeft gesteld, zolang hij dit doel als juist kan beschouwen; hindernissen zijn een uitdaging om ze te overwinnen, geen reden tot opgeven.
3) Gelijkmoedigheid.
De leerling moet zich gewennen aan een zekere gelijkmoedigheid in zijn gemoedsleven. Hij streeft ernaar een gelijkmatige stemming te bewaren, of hem nu leed of vreugde overkomt; het heen en weer slingeren tussen "hemelhoog juichend, en tot stervens toe bedroefd", moet hij afleren. Gelijkmoedigheid betekent meester te zijn over de grootste vreugde en de diepste smart. Men moet niet denken dat men daardoor gevoelloos zou worden, integendeel, het gaat erom vreugd en smart in hun juiste draagwijdte te beleven.
Iedere neiging tot het fantastische, tot opwinding, exaltatie, fanatisme, moet de leerling trachten te vermijden.
Hij moet ook bijzondere aandacht besteden aan de ontwikkeling van het GEDULD. Hij moet kunnen wachten en tevreden zijn met het minste dat hij bereikt; hij mag niet vol ongeduld naar de verlichting verlangen, want dan komt die beslist niet: "Geduld trekt de schatten van het hogere weten aan, ongeduld stoot ze af".
4) Onbevangenheid.
Onbevangenheid is de eigenschap die in alles het goede ziet, die alles vanuit het positieve benadert. Er bestaat een legende die vertelt hoe de Christus Jezus met zijn leerlingen eens op zijn weg op het kadaver van een hond stootte. Bij de aanblik hiervan wendden zijn discipelen zich vol afkeer af, maar Jezus zei: "Welk een wonderschone tanden heeft die hond."
Onze maatschappij neigt al te zeer naar (ver)oordelen, naar kritiek. Zelfs onze kinderen worden in die zin opgevoed. In de plaats van kritiek zou meer aandacht moeten besteed worden aan eerbied, devotie. Er zijn kinderen die met een heilige schroom opkijken naar door hen vereerde personen; het is een weldaad voor kinderen die zulke gevoelens hebben, want die gevoelens leiden later tot eerbied voor waarheid en inzicht.
De leerling moet verdraagzaamheid tegenover alle wezens betonen en alle overbodige kritiek proberen te vermijden. Aan de mening, aan de gevoelens, zelfs aan de vooroordelen van de andere moet hij meer aandacht schenken dan dan aan de eigen mening, en uit hoofde hiervan moet hij de andere tegemoet treden met de gedachte: "Waar het om gaat is niet dat mijn mening de juiste is, maar dat de ander in zichzelf het juiste vindt wanneer ik daartoe iets kan bijdragen". Een dergelijke denkwijze verjaagt de hardheid en maakt plaats voor mildheid. Mildheid is één van de belangrijkste voorwaarden om voorwaarts te komen op het pad der innerlijke scholing.
Waarop de leerling eveneens acht moet slaan, is het aankweken van een gevoel van DANKBAARHEID. Hoeveel hebben wij niet aan alles te danken om ons leven in stand te kunnen houden ? Wie niet tot een gevoel van dankbaarheid in staat is, kan ook niet de alzijdige liefde opbrengen die noodzakelijk is voor het verwerven van hogere kennis.
5) Geloof.
In occulte zin betekent geloof iets anders dan hetgeen men daar gewoonlijk onder verstaat, nl. het onbevangen, vol vertrouwen openstaan voor alle nieuwe en ongekende dingen die men op zijn levensweg treft. De leerling blijft steeds ontvankelijk voor alles wat op hem afkomt, zoniet verspert hij zichzelf de weg naar nieuwe ervaringen.
De leerling mag nooit zeggen "dat geloof ik niet", wanneer iets in tegenspraak is met wat hij tot op dat ogenblik dacht. Veeleer moet hij bereid zijn om op ieder moment zijn eigen opinie in het licht van een nieuwe mening te onderzoeken en te herzien.
6) Innerlijk evenwicht.
Worden de hierboven beschreven eisen nageleefd, dan komt er langzamerhand als vanzelf een innerlijk evenwicht tot stand. De leerling wordt meester van zichzelf, en met vaste hand leidt hij zijn leven door de verschillende omstandigheden. Er is geen sprake van dat hij door een dergelijke scholing zou vervreemden van het leven of van zijn dagelijkse plichten; integendeel, met grotere kracht en een groter vertrouwen wijdt hij zich aan het dagelijkse leven.. Voorheen wist de leerling misschien niet wat het doel van zijn leven was, nu weet hij dat hij een volwaardig lid van de mensheid is, en dat hij medeverantwoordelijk is voor al wat gebeurt.
Terug naar de inhoudstafel .
|