Inhoudstafel van Brug 129
( september 2025)
Joodse overgevoeligheid
Rudolf Steiner over Luther
Over de joden en hun leugens
Wij kiezen voor de Christus
Besnijdenis
De Talmoed
De verzoeking door Ahriman
* * * * * * * * * * * * * * *
.
Beste Lezer,
Vijf jaar geleden was het juni-nummer van De Brug zo goed als afgewerkt en het zou gaan over Luther en zijn boekje over de joden en hun leugens. Maar toen draaide de Corona-hysterie op volle toeren en het nummer 108 hebben we toen aan Covid gewijd.
Nu de misdaden van de zionisten volop in de belangstelling staan vonden we het een goede gelegenheid om Luthers werk onder de aandacht te brengen. Dat werk wordt als antisemitisch beschouwd en de Westerse mens is tegenwoordig zo geprogrammeerd om alles af te wijzen wat het etiket "antisemitisch" opgeplakt krijgt.
Maar wie op zoek is naar de waarheid, die moet kennis nemen van alle standpunten en zelf afwegen of iets aannemelijk is of niet.
Er zijn ondertussen ook al genoeg joden die zelf tot die conclusie gekomen zijn en over de jodenkwestie geschreven hebben. Omdat ze zelf joods zijn worden ze niet zo hard aangepakt als niet-joden, ze worden gewoon doodgezwegen. Iedereen kent wellicht Norman Finkelstein, maar hoevelen weten dat de zoon van de bekende violist Yehudi Menuhin een "antisemitisch" boek geschreven heeft : "Tell the Truth and Shame the Devil" ?
In deze Brug laten we een andere, Franse jood aan het woord, Roger Dommergue, ook een nobele doodgezwegen onbekende, auteur van o.m. “Verité et synthèse””.
In de vorige Brug zagen we een afbeelding van verschillende Amerikaanse politici met een keppeltje op het hoofd aan de klaagmuur in Jeruzalem staan. Niemand die daar graten in ziet. Maar een Amerikaan merkte op :
Iedere buitenlandse staatsman die de Verenigde Staten bezoekt zou moeten een Stetson opzetten en zijn hand leggen op een muur van de Alamo (De Alamo was een katholiek missiegebouw in San Antonio waar de Texanen in 1836 tot de laatste man vochten voor hun onafhankelijkheid).
Dat zoiets nooit gebeurt, roept dat niet de vraag op : waar zit de feitelijke macht in deze wereld ?
Als de waarheid je ongemakkelijk maakt, steek het niet op de waarheid, maar op de leugen die jou rustig liet verder sluimeren.
François De Wit
* * * * * * * * * * * * * * *
.
Gevaar : antisemitisme !
Het gebeurt niet vaak dat onze geboortestad Aalst in Oost-Vlaanderen de internationale pers haalt.
Maar nu is dat al twee jaar na mekaar gelukt, al is het dan tamelijk negatief, want twee keer ging het over antisemitisme. Onze stad is nogal bekend voor zijn carnavalgebeuren en in de stoet die gevormd wordt door bijna 200 verschillende carnavalsgroepen waren er in 2019 karikaturen van traditionele joden te zien. De verontwaardiging daarover ging zover dat er serieus gelobbyd werd om de erkenning van Aalst-Carnaval als Unesco-werelderfgoed te schrappen. Zover kwam het niet omdat de burgemeester zelf die waardeloze erkenning in de vuilbak gooide. Het was natuurlijk te verwachten dat de joden er het jaar daarop ook weer gingen van langs krijgen en zo was er dan een groep te zien, verkleed als joden die een kartonnen klaagmuur voortduwden. Omdat in ons dialect ‘muur’ uitgesproken wordt als ‘mier’, maakten die mannen gebruik van deze woordspeling door een soort mierenpoten aan hun kostuum te hangen.
Die woordspeling doorzien was teveel gevraagd voor de briljante internationale journalisten, en die zagen dan natuurlijk alleen dat de joden voorgesteld werden als ongedierte, kakkerlakken, en meteen rees daar het spookbeeld van een nieuwe populistische nationaal-socialistische beweging.
Zelfs onze Belgische democratie was in gevaar als we de toenmalige eerste minister Wilmés mogen geloven ( die zelf joods is, slechts 16.000 stemmen gehaald heeft, nauwelijks in staat om een Nederlandse zin te formuleren, maar toch lekker “premier”).
In een “vlammend persbericht : HET BRENGT HET SAMENLEVEN IN GEVAAR !”
Allemaal heel grappig in feite.
Een andere antisemitische misdaad werd ook in 2019 gepleegd, ook maar eens door een Aalstenaar, Dimitri Verhulst. Dat schijnt nogal een populaire schrijver te zijn, hij krijgt in de links-progressieve pers altijd veel plaats om zijn standpunten te ventileren. In De Morgen zegt hij dat joods zijn geen religie is, dat geen enkele God aan zijn schepsels zo’n lelijke neus zou geven.
In Joods Actueel pleitte ene Hans Knoop voor vervolging :
Deze man zegt van zichzelf dat hij niet licht geraakt is, dat is lef hebben, of chutzpah in het Jiddisch.
Het enige probleem is dat Dimitri Verhulst alleen maar weergeeft wat Serge Gainsbourg ooit zei, maar omdat die zelf jood was, en omdat het toen ook vrijere tijden waren, nam niemand er aanstoot aan.
Op de website van Christians for Truth doen ze er nog een schepje op :
“Het is kosher als een jood het zegt, maar als een goy het herhaalt, dan wordt dat wereldnieuws en komt er een “officiële” veroordeling van de Israëlische ambassade. Het toppunt van deze twee maten en gewichten is dat de joden heel goed weten dat velen van hen een lelijke neus hebben, en vele plastische chirurgen hebben al miljoenen verdiend met het corrigeren van die neuzen. Misschien is die typische joodse neus zelfs het teken van Kaïn, en als dat zo is, dan zal zelfs een plastische chirurgische correctie dat in de ogen van God niet doen verdwijnen ….
( https://christiansfortruth.com/belgian-writer-smeared-as-antisemitic-for-quoting-famous-jew-about-ugly-jewish-noses/ )
Op dezelfde website zien we dan de foto die Gainsbourg ter illustratie liet maken, met zijn hond erbij om te kunnen vergelijken.
En om deze twee verschrikkelijk antisemitische misdaden compleet te maken, gaan we, vermits alle goede dingen uit drie bestaan, in deze aflevering van De Brug ook ons zgz. antisemitisch steentje bijdragen en het eens hebben over een boekje van Maarten Luther “Over de joden en hun leugens” uit 1543. Waarom is Luther zo tegen de joden ? Hij windt zich vooral op omdat ze Jezus Christus niet als de Messias willen aanvaarden ondanks het feit dat in hun eigen geschriften meer dan genoeg voorspellingen en aanwijzingen gegeven werden waaruit men kan afleiden dat onze Messias de beloofde Heiland is.
Omdat in ons eertijds katholieke Vlaanderen Luther als protestant al geen goede naam had, horen we nooit veel over hem, maar op Wikipedia is een lang artikel over hem te vinden. Wij nemen daaruit alleen het volgende over :
Luther en het antisemitisme
Luther was volgens veel schrijvers in eerste instantie redelijk positief in zijn oordeel over de Joden. Hij begreep dat de joden zich nooit bekeerd hadden, omdat de Kerk van Rome zo corrupt was kon ze hen alleen maar afstoten van het christelijk geloof. Hij erkende Jezus als een Jood van geboorte en waardeerde het Hebreeuws van het Oude Testament, dat hij als bron voor zijn Bijbelvertaling in het Hoogduits gebruikte. Een afwijzing van de Joden vanwege zoiets als hun 'ras' was hem vreemd. Hierbij speelde zijn verwachting dat de Joden de Reformatie zouden gaan volgen en christen zouden willen worden. In 1523 schreef Luther een aanval op de Rooms-Katholieke Kerk om haar vervolgingen en verdrijvingen van de Joden. Luther stond in deze opvattingen niet alleen en aan aantal geloofshervormers en Bijbelvertalers in het zuiden van het Duitse Rijk zocht steun en medewerking van Joodse rabbijnen vanwege hun begrip van de Hebreeuwse teksten. Luther ging echter ontmoetingen met Joden uit de weg en zou later een strijdschrift publiceren tegen de Joden als leugenaars en bedriegers. Dat verscheen in 1543 als “Over de Joden en hun leugens” (Von den Juden und Ihren Lügen), een antisemitische verhandeling over de Joden.
De afkeer van Luther van de Joden is waarschijnlijk te verklaren uit zijn teleurstelling over het uitblijven van hun bekering. Hij meende dat hij met zijn terugkeer naar de Bijbel als enige bron de deur voor hen naar het Christendom had geopend. Hij uitte zich niet alleen heftig tegen de Joden maar was ook fel in zijn bestrijding van de wederdopers en de rooms-katholieken.
.
Na deze inleiding gaan we eens kijken wat Rudolf Steiner over Luther zei in 1917, toen men de 400ste verjaardag van de Reformatie herdacht in Duitsland :
“Bedenkt u eens dat men juist in deze tijd over Luther honderden, misschien duizenden keren geschreven heeft. Op een zeer intelligente manier natuurlijk; want intelligent zijn de mensen meestal die tegenwoordig schrijven, dat meen ik oprecht. Maar de Luther die door onze tijdgenoten beschreven wordt, die wordt zo beschreven als een figuur uit papier-maché, want bij de beschrijvingen ontbreekt nu juist datgenen wat de figuur gewicht geeft. We kunnen het vergelijken met een mens die op een podium gewichten heft. Als dat zoals bij de circusartiesten gewichten uit papier-maché zijn, dan ziet dat eruit alsof het echte gewichten zijn. En als men zou schilderen wat men daar ziet, dan zou men op het schilderij ook het verschil niet zien. Het schilderij zou waarheidsgetrouw kunnen zijn, hoewel de gewichten uit papier-maché zijn. En net zo kunnen historische figuren volledig waarheidstrouw geschetst worden, bvb. Luther, en het kan de tijdgenoten die zich zo laten voorstaan op hun realisme buitengewoon goed gelukt zijn om talrijke bijzonderheden, vele typische en belangrijke dingen te zeggen die een geestvol beeld weergeven, maar het beeld stemt daarom nog niet overeen met de werkelijkheid omdat het geestelijk gewicht ontbreekt.
Wanneer verstaat men vandaag Luther werkelijk ? Men verstaat hem dan pas werkelijk als men weet hoe de innerlijke gesteldheid van Luther was, de innerlijke gesteldheid die volledig los staat van onze inzichten; als men weet dat Luther korte tijd na het begin van de 5de na-Atlantische cultuurperiode optrad en als men weet dat in zijn gemoed, in zijn ziel, alle impulsen leefden van een mens van de 4de na-Atlantische cultuurperiode. Hij was misplaatst in de 5de na-Atlantische cultuurperiode. Hij voelde, dacht, werd gewaar als een mens van de 4de na-Atlantische cultuurperiode. Maar hij had vóór zich de opdracht van de 5de na-Atlantische cultuurperiode, want hij stond juist aan het begin van de 5de na-Atlantische cultuurperiode.
Zo zien we dan aan het begin van de 5de na-Atlantische cultuurperiode een mens verschijnen die eigenlijk alle eigenschappen van de 4de na-Atlantische cultuurperiode als impulsen in zijn gemoed had. En onbewust, instinctief leefde in deze Luther-ziel het aspect, de vooruitblik op wat de 5de na-Atlantische cultuurperiode zou brengen.
En wat ging de 5de na-Atlantische cultuurperiode brengen ? Het totale materialisme, zoals alleen de na-Atlantische tijd dat brengen kan. Het materialisme moest geleidelijk op alle gebieden in de mensheid binnendringen.
Paradox uitgedrukt zou men kunnen zeggen : omdat Luther in zijn gemoeds- en gevoelsimpulsen compleet in de 4de na-Atlantische cultuurperiode wortelde verstond hij eigenlijk niet wat de materialistische mensen van de 5de na-Atlantische cultuurperiode in het binnenste van hun ziel droegen. Vóór zijn ziel stond, meer instinctief, min of meer onbewust, het soort conflicten waarvoor de mensen van de 5de na-Atlantische cultuurperiode zouden komen te staan in de uiterlijke wereld, hoe ze zouden handelen in de uiterlijke wereld, hoe ze zouden vergroeien met de werken van de uiterlijke wereld. Maar dat alles ging hem in feite niets aan als mens die voelde in de zin van de 4de na-Atlantische cultuurperiode. Vandaar zijn categoriek benadrukken : uit al het verkeer met de buitenwereld, uit alle werksamenhang met de uiterlijke wereld, kan niets goeds komen. Jullie moeten jullie losmaken van dit werkverband, losmaken van al wat de uiterlijke wereld geeft en moet alleen in jullie gemoed de samenhang met de geestelijke wereld vinden. Niet uit hetgeen ge kunt weten, maar uit hetgeen ge kunt geloven, zoals dat uit uw gemoed, uit uw ziel groeit, moet ge de brug slaan tussen de geestelijke wereld en de aardse. Vanuit dit niet-verbonden-zijn met de wereld sproot Luthers benadrukken van alleen maar innerlijke geloofssamenhangen met de geestelijke wereld.
Of neemt u iets anders : voor Luthers geestelijk oog was op een bepaalde manier de geestelijke wereld open. Men moet zijn ontmoetingen met de duivel niet proberen te verontschuldigen ( als zijnde iets dat in die tijd een courant bijgeloof was –fdw ), want die is hem echt verschenen. Hij wist wat voor een wezen deze Ahrimaanse figuur was, dat wist hij goed. Voor zijn geestelijk oog was de geestelijke wereld nog enigszins open zoals bij mensen van de 4de na-Atlantische cultuurperiode, en wel voor de verschijningen die natuurlijk de wezenlijkste van de 5de na-Atlantische cultuurperiode zijn. En de wezenlijkste geestelijke krachten van de 5de na-Atlantische cultuurperiode, dat zijn de Ahrimaanse.
Die zag hij dus. De mensen van de 5de na-Atlantische cultuurperiode daarentegen vertonen de bijzonderheid dat ze onder invloed van deze machten staan maar ze niet zien. Omdat Luther echter op een bepaalde manier uit de 4de na-Atlantische cultuurperiode stamde, zag hij die machten en benadrukte ze overeenkomstig.
En als men daar geen oog voor heeft, dit concrete samenhangen met de geestelijke wereld, dan verstaat men hem gewoon niet.”
( Uit GA 177 “De val van de geesten der duisternis”, zevende voordracht)
Zo sprak Rudolf Steiner dus over Luther. En wat zei Luther over Rudolf Steiner, onrechtstreeks dan ?
Over Aristoteles zei hij :
“Deze godvervloekte Aristoteles is een baarlijke duivel, een gruwelijk lasteraar, een verlopen verrader, een vorst der duisternis, een beest, een hatelijke bedrieger van de mensheid, zo goed als onkundig in iedere filosofie, een openlijke en officiële leugenaar, een geile bok.”
( uit : “Het verstand is des duivels aartshoer en bruid”)
Rudolf Steiner citeert dit in een voordracht (te vinden in GA 51 op blz. 51), hij zal wel even gemonkeld hebben.
Maar daarmee hebben we al een goede indruk van hoe Luther zich placht uit te drukken, en daarmee kunnen we ook zijn fulmineren tegen de joden wat relativeren.
Zoals we zagen hield Luther zich streng aan het letterlijk woord van de bijbel en dat is natuurlijk iets wat wij 500 jaar later nauwelijks nog kunnen begrijpen. Luthers oordeel over Copernicus is ook op die letterlijke interpretatie gebaseerd :
“Die zot wil de hele astronomie omkeren, maar de Heilige Schrift zegt ons dat Jozua de zon deed stilstaan en niet de aarde.”
( Tischreden –tafelgesprekken nr. 855, het gaat over Jozua 10:13)
.
Over de joden en hun leugens dan. Van dit werk is op het internet een Nederlandse vertaling te vinden die ongeveer een derde van de originele tekst weergeeft waarbij men vooral de passages geselecteerd heeft waar Luther het heftigst te keer gaat tegen die vermaledijde joden. Maarten ’t Hart mag er eerst zijn oordeel over uitspreken :
Misschien is dit boekje van de reformator Maarten Luther wel het meest giftige, met een in vitriool gedoopte pen neergeschreven, antisemitische geschrift dat ooit verschenen is en waarbij zelfs De Protocollen van de Wijzen van Sion verbleken tot een onschuldige verdachtmaking van de joden.
Vanaf de Reformatie tot de Holocaust heeft het een grote invloed uitgeoefend op de houding van de Duitsers tegenover de joden en werd de blauwdruk voor de Kristallnacht. Martin Sasse, bisschop van de Evangelisch-Lutherse kerk in Thüringen schreef naar aanleiding daarvan : “Op 10 november 1938, op Luthers geboortedag, branden in Duitsland de synagogen. Door het Duitse volk wordt….de macht van de joden op economisch gebied definitief gebroken en daarmee de door God gezegende strijd van de Führer voor de volledige bevrijding van ons volk bekroond. Op dit moment moet de stem gehoord worden van de man, die ooit als de Duitse profeet van de 16e eeuw als jodenvriend begon, die gedreven door zijn geweten, gedreven door de ervaringen en de werkelijkheid, de grootste antisemiet van zijn tijd geworden is en zijn volk waarschuwde voor de joden.”
Het jaar daarvoor was in Neurenberg een herdruk van het boek aangeboden aan Julius Streicher, uitgever van Der Stürmer, die het zelf tot zijn genoegen kwalificeerde als het meest antisemitische geschrift aller tijden.
Op 17 december 1941 lieten zeven Lutheraanse kerken een verklaring uitgaan waarin ze instemden met de maatregel om joden een gele ster te laten dragen, “omdat Luther, na zijn bittere ervaringen erop aangedrongen had maatregelen tegen de joden te treffen en ze Duitsland uit te zetten.” In 1942 verscheen deze Nederlandse vertaling op instigatie van de NSB-ideoloog Pieter Keuchenius, die in 1940 al zijn ‘magnus opus’ Bloed en Mythe als Levenswet had gepubliceerd.
Pas na 1980 heeft de Lutherse kerk schoorvoetend afstand genomen van Luthers antisemitisme !
Het blijft natuurlijk uitermate wrang dat joden en christenen, en alle andere gelovigen in welk systeem dan ook, zich nooit hebben laten leiden door hun geweten, maar door hun boek, dat ze nog steeds bestuderen omdat ze het niet begrijpen en letterlijk nemen wat figuurlijk bedoeld is en omgekeerd en in dit geval beide groepen zich uitverkoren achten en de waarheid in pacht beweren te hebben.
Onderstaande is ongeveer een derde van het hele boek, een compilatie van de grootste enormiteiten. Maar het moge duidelijk zijn dat wie zoiets uit zijn pen kan krijgen, verder ook niet serieus dient genomen te worden !
Persoonlijk nemen wij nog altijd Luther meer au sérieux dan Maarten ’t Hart.
Wijzelf gebruikten een tweetalige Duitse uitgave (Alibri Verlag, 2016.) waar op de linker bladzijde Luthers tekst in het Duits van de 16de eeuw staat en op de rechterzijde de vertaling in het moderne Duits. Ook hier willen de uitgevers vooral Luthers antisemitisme in de verf zetten.
Wij bekijken het boek niet als een politieke maar als een theologische tekst.
Het werk is een doorlopende tekst van ongeveer 160 bladzijden en bevat nogal wat herhalingen opdat het allemaal goed zou doordringen. Luther probeert aan te tonen dat de joden niet langer meer Gods volk zijn. Hij legt uit waarom ze absoluut geen reden hebben om zich te beroepen op
1) Hun afstamming van de aartsvaderen ( blz. 15 tot 29)
2) Hun besnijdenis als teken van hun verbond met God (blz. 29 tot 63)
3) Dat ze Mozes als leraar hebben (blz. 65 tot 77)
4) Dat ze het land Kanaan gekregen hebben (blz. 79 tot 85 )
5) Dat hun de Messias beloofd is ( blz. 85 e.v.); dit is het belangrijkste deel van het boek waarin Luther ter versterking van het christelijk geloof uitlegt waarom onze Messias de Messias is die in het Oude Testament beloofd en voorspeld was en waarom de joden het verkeerd voor hebben.
Van deze indeling geven wij hier verkort het vijfde puntje weer, maar we beginnen met de inleiding en enkele stukjes uit 1 en 2.
OVER DE JODEN EN HUN LEUGENS
Ik had mij voorgenomen niet meer over of tegen de joden te schrijven, maar omdat ik ondervonden heb dat die ellendige, heilloze lieden niet ophouden ook ons christenen tot zich te lokken, heb ik dit boekje laten uitgeven, opdat ik tot diegenen zal worden gerekend, die aan zulk een giftig voornemen der joden weerstand hebben geboden en de christenen gewaarschuwd hebben om voor de joden op hun hoede te zijn. Ik had niet gedacht dat een christen zich zo zou laten beetnemen dat hij hun ellende en kommer zou willen delen. Maar de duivel is de god der wereld en waar Gods Woord niet heerst, daar heeft hij gemakkelijk spel, niet alleen bij de zwakken, maar ook bij de sterken. God helpe ons. Amen!
Genade en Vrede in de Heere! Waarde Heer en beste vriend!
Ik heb een brief ontvangen, waarin bericht wordt van een christen die een gesprek heeft met een jood en deze zich verstout om de uitspraken van de Bijbel (zoals wij die in ons geloof aan Christus en Maria, zijn Moeder, belijden) te verdraaien en op een andere wijze uit te leggen; daarmee wil hij de grondslag van ons geloof omver te stoten.
Daarop geef ik u en hem dit antwoord:
Het is niet mijn bedoeling met de joden te twisten of van hen te leren hoe zij de Schrift uitleggen of opvatten. Ik weet dat alles ook zonder dat. Nog minder wil ik trachten om de joden te bekeren, want dit is onmogelijk en die twee voortreffelijke mannen, Lyra en Burgensis hebben ons honderd en tweehonderd jaar geleden onder meer duidelijk beschreven en overvloedig uitgelegd hoe stupide hun uitleggingen zijn. Nog altijd haalt dat niets bij hen uit, want zij zijn voortdurend slechter geworden. Ook omdat zij zo verhard en onverschillig zijn geworden voor de tegenslagen en niet wijzer willen worden van de verschrikkelijke straf dat ze nu meer dan veertien eeuwen in ellende verkeren en, ondanks al hun roepen en klagen tot God (zoals zij dat menen), het einde daarvan nog niet te overzien is. Helpen de slagen niet, dan kan men er op rekenen, dat ons preken en praten nog veel minder zullen helpen.
Nicolas van Lyra (1270 -1349), Franciscaanse theoloog, die Hebreeuws kende en voor wie de letterlijke tekst belangrijker was dan allerlei allegorische interpretaties.
Paulus van Burgos (1352 -1435), bisschop van Cartagena en Burgos, van joodse afkomst.
|
Daarom moet een christen tevreden zijn en niet met joden twisten. Maar zijt ge gedwongen met hen te redetwisten, zeg dan niet meer dan het volgende: “Luister, gij jood: weet gij, dat Jeruzalem en uw heerschappij samen met de tempel en uw priesterdom meer dan 1460 jaar geleden zijn vernietigd ?”
In het huidige jaar 1543, dat wij christenen sedert de geboorte van Christus tellen, zijn juist 1469 jaren verstreken, en het loopt dus reeds tegen de 15 eeuwen, dat Vespasianus en Titus Jeruzalem hebben verwoest en de joden daaruit verdreven.
Laten de joden dan deze harde noot maar kraken en redekavelen zolang ze willen; want zo’n gruwelijke toorn Gods toont genoegzaam aan, dat kan zelfs een kind begrijpen, dat ze zeker dwalen en op de verkeerde weg zijn. Zo wreed kan God niet wezen, dat Hij zijn eigen volk zo lang en zo wreed en zo onbarmhartig straffen zal en daarbij het stilzwijgen bewaren, zonder met woorden of daden te troosten en tijd noch einde daarvan te bepalen. Wie zou aan zo’n God geloven, Hem liefhebben of op Hem hopen? Daarom volgt uit deze vertoorndheid, dat de joden zeker door God verlaten zijn, niet meer zijn volk zijn en Hij ook niet meer hun God is. Het vergaat hun volgens Hosea 1:9: “Want gijlieden zijt mijn volk niet; zo zal Ik ook de uwe niet zijn.”
Ja, helaas gaat het met hen zo vreselijk erg. Zij zelf mogen dit opvatten zo ze willen, wij zien de gevolgen voor ons en die laten voor ons geen twijfel.
Indien ze maar een zweempje kennis of verstand hadden, zouden ze waarlijk bij zichzelf moeten denken: “Grote God, het gaat met ons slecht, onze ellende is te groot, te langdurig en te zwaar, God heeft ons vergeten enz.”
Ik zelf ben weliswaar geen jood, maar toch denk ik niet gaarne ernstig aan deze afschuwelijke toorn Gods over dit volk, omdat het mij de doodschrik op het lijf jaagt. Hoe ziet dan zijn eeuwige toorn in de hel eruit t.o.v. de valse christenen en ongelovigen ?
Samenvattend herhaal ik: redetwist niet te veel met de joden over de artikelen des geloofs. Zij zijn van hun jeugd af met gif en wrok tegen onze Heer opgevoed, dat er geen hoop voor ze is tot ze te eniger tijd door hun ellende murw zijn geworden en gedwongen om te bekennen, dat de Messias reeds gekomen is en onze Heer Jezus is. Overigens is het voorbarig, ja zelfs vergeefs met hen te disputeren over de Drievuldigheid, of God mens is geworden, over het moederschap van Maria. ( … )
Zo zullen wij thans, ter versterking van ons geloof, verschillende grove dwaasheden der joden in hun geloof en in hun uitleg der Schrift behandelen, omdat zij op zo giftige wijze ons geloof belasteren. Mocht dit een jood ten goede komen, des te beter, dat hij zich dan schame. Wij spreken dus niet tot de joden, maar over de joden en hun gedragingen, opdat ons Duitse volk ingelicht zij!
1) Waarop ze het meeste trots zijn is dat zij van de hoogste mensen op aarde afstammen, van Abraham, Sarah, Isaak, Rebekka, Jacob en van de twaalf Patriarchen en zo verder van het heilige volk Israël. ( … ) Wij gojim zijn tegenover hen en in hun ogen geen mensen, maar ternauwernood waard, dat wij als nietige aardwormen door hen gewaardeerd worden. Wij zijn immers niet van zo hoog edel bloed, stam, geboorte en afkomst. Dit is een argument - en naar mijn mening ook het belangrijkste en sterkste - voor hun eigenzinnigheid en verwaandheid. Om die reden moet God, in hun scholen, gebeden, gezangen, onderricht en hun hele leven, geduld met ze hebben. Zij staan en treden voor God en plagen Hem, om het menselijkerwijs uit te drukken. Zo moet Hij aanhoren, hoe zij zichzelf roemen en God loven, omdat Hij ze van de heidenen afgezonderd heeft en uit de heilige aartsvaderen heeft doen voortkomen en tot heilig volk heeft uitverkoren. Hun pochen met hun geboorte en afkomst kent maat noch grenzen en opdat hun razende en zinneloze zotheid volmaakt zij, loven en danken zij God in de eerste plaats daarvoor, dat zij mensen zijn en niet als dieren geschapen, vervolgens, dat zij joden en geen gojim zijn en ten slotte, dat zij als mannen en niet als vrouwen zijn ter wereld gebracht. ( …. )
Om zulk een hovaardige en zinnelijke vermetelheid, ontbloot van geest en geloof, werden zij door alle profeten bestraft, maar ook wel vermoord en vervolgd. Johannes de Doper berispte ze om dezelfde reden ten strengste en sprak tot hen (Mattheus 3:9): “En meent niet bij uzelven te zeggen: Wij hebben Abraham tot een vader; want ik zeg u, dat God zelfs uit deze stenen Abraham kan verwekken,” en noemde ze niet kinderen Israëls, maar addergebroed. Dit vond het edele bloed uit de stam Israël toch te erg en ze schimpten hem, dat hij van de duivel bezeten was.
Maar ook onze Heer noemt ze addergebroed en zegt volgens Joh. 8:39 e.v. tegen hen: “Indien gij Abraham’s kinderen waart, zo zoudt gij de werken van Abraham doen. Gij hebt tot vader de duivel.”
Zij konden niet uitstaan, dat ze geen nazaten van Abraham, maar duivelskinderen zouden zijn en ook nu verdragen ze dat nog niet, want als ze die roem en grondslag moeten opgeven, dan zou alles wat daarop gebouwd is, ineenstorten en veranderen. ( … )
Ach, hoe komen wij arme drekzakken, wij maden, stank en vuiligheid ertoe om te pralen voor Hem die God en schepper van hemel en aarde is ? Hij heeft ons uit drek en uit het niets geschapen en wij zijn door onze natuur, geboorte en wezen in Zijn ogen nog altijd drek en meer niet indien ons Zijn genade en rijke barmhartigheid niet tot iets meer wil laten zijn. ( … )
Abraham was zeker edeler dan de joden maar het heeft hem niet geholpen dat hij tot Gods volk gerekend werd, want hij viel af van God en zou verdoemd gebleven zijn als Gods woord hem niet geroepen had (Josua 24:1-3). En daarna, toen hij al geroepen en heilig geworden was door Gods woord en zijn geloof (Gen. 15:18), heeft hij noch met zijn afkomst, noch met zijn deugd gepraald toen hij met God sprak (Gen. 18:23-32). Zo ziet ge wat voor fijne kinderen van Abraham de joden zijn en hoe goed ze op hun vader lijken. Ja, zo een fijn Godsvolk zijn ze dat ze pronken met hun lichamelijke geboorte en het edel bloed van hun voorvaderen en tegelijk alle andere mensen verachten hoewel ze dezelfde stof en as zijn als alle andere heiden ook. Bovendien houden ze God voor een leugenaar : ze staan op hun recht en willen God met hun lasterlijke, vervloekte gebed zijn genade aftroggelen en Jeruzalem terugkrijgen.
Waarom besteden wij zoveel aandacht aan deze zaak ? Als de afstamming voor God zou tellen, dan ben ik van dezelfde adel als iedere jood want ik kan mij erop beroepen af te stammen van Noah en zijn vrouw, wie ze ook was, want wij stammen allemaal van Noah af na de zondvloed. Van Kaïn kunnen we niet afstammen want diens geslacht werd tijdens de zondvloed vernietigd, net zoals de neven, schoonbroers en vrienden van Noah.
Dit wilde ik dus allemaal zeggen ter versterking van ons geloof, want de joden laten zich hun hovaardij en gepoch over hun adeldom en afstamming niet ontnemen, zoals reeds vermeld werd; zij zijn verstokt. Wij moeten echter voor hen op onze hoede zijn om niet door dat verharde, verdoemde volk, dat God logenstraft en de gehele wereld hoogmoedig veracht, misleid te worden. Want de joden zouden ons christenen gaarne tot hun opvattingen overhalen en doen het ook, waar ze dat kunnen. Zou God de joden genadig zijn, dan moeten ze allereerst hun lasterlijke gebeden en gezangen over hun roem en hovaardij omtrent hun afkomst, uit hun scholen en uit hun mond en hart bannen, want zulke gebeden vermeerderen voortdurend Gods toorn over hen. Zij doen dat echter niet, met uitzondering van enkelen, die God in het bijzonder tot zich trekt en van hun gruwelijk verderf verlost.
2) Een tweede reden voor hun roem en adel en waarom zij zich verheffen en alle mensen trots en hoogmoedig verachten, is dat zij de besnijdenis sedert Abraham hebben gekregen.
Het is godgeklaagd, wat wij heidenen allemaal te verduren hebben in hun scholen, gebeden, gezangen en leerstellingen. Hoe vreselijk stinken wij arme stumpers voor hun neuzen, omdat wij onbesneden zijn. Ja, God zelf moet Zich nog eens jammerlijk laten plagen, om het zo eens uit te drukken, want zij treden voor Hem met een onuitsprekelijke hoogmoed en bluf en aldus: Geloofd zijt Gij Koning der wereld, dat Gij ons van alle volkeren hebt afgezonderd en geheiligd door het verbond der besnijdenis en dergelijke woorden meer, die er uitsluitend op gericht zijn, dat God hen alleen zal aanzien, omdat zij naar Zijn bevel besneden zijn en, alle andere mensen zal verdoemen, zoals zij dat doen en willen. ( … )
Laat ons eens zien wat Mozes van die besnijdenis vindt. Hij zegt (Deut. 10:16) : “Besnijdt de voorhuid van uw hart en wees niet halsstarrig enz.” en in Leviticus 26:41 heet het “Tot zich hun onbesneden hart schaamt enz.”
Pas op Mozes, weet ge wel tegen wie ge spreekt ? Ge spreekt met een edel, uitverkoren, heilig, besneden Godsvolk. En gij waagt het te zeggen dat ze onbesneden harten hebben ? Dat is zeven maal erger dan wanneer ze lichamelijk onbesneden zouden zijn. Want een onbesneden hart kan geen God hebben, daar helpt een lichamelijke besnijdenis in ’t geheel niet. Maar een besneden hart kan zeer wel een Godsvolk voortbrengen ook als de lichamelijke besnijdenis niet voorhanden is.
Jeremia scheldt hen eveneens uit (4:4) :”Besnijdt u voor de Heer en verwijdert de voorhuid van uw harten, gij mannen van Juda en burgers van Jeruzalem opdat mijn toorn niet over u kome als een vuur dat niemand kan blussen.”
Verder zegt Jeremia (Jer 9:2) : "Zie, de tijd komt dat Ik alle besnedenen straf: Egypte, Juda, Edom, Ammon, Moab en alle mensen met kortgeknipt haar in de woestijn: Al die volken zijn onbesneden, maar Israël is onbesneden van hart."
Waar blijft nu de hoogmoedige trots op de besnijdenis waardoor de joden t.o.v. de heidenen een bijzonder volk en heilig willen zijn ? Met deze uitspraak gooit Gods woord ze samen met de heidenen en onbesnedenen op één hoop en zal hen evenveel straffen. Hij noemt daarbij uitdrukkelijk de edele stam Juda en dan ook nog het ganse huis Israël. En wat het allerergste is, Hij zegt : de heidenen zijn weliswaar lichamelijk onbesneden, maar Juda, Edom, Israël, die lichamelijk besneden zijn, zijn veel afstotelijker dan de heidenen omdat ze een onbesneden hart hebben en dat is veel erger dan het onbesneden vlees, zoals ik al zei.
Deze en gelijkaardige uitspraken bewijzen ontegensprekelijk dat de arrogantie der joden en hun pralen t.o.v. de heidenen met hun besnijding loos gepraat is en tegenover God niets dan toorn verdient als ze niets anders kunnen naar voor brengen. ( ... )
Deze blinde, ellendige mensen verstaan gewoon niet dat God met dergelijke uitspraken hun onbesneden hart eenduidig veroordeeld heeft en daarmee ook hun lichamelijke besnijdenis samen met hun pralen en hun gebed. En ze doen daarmee maar verder, deze narren en laten de voorhuid van hun harten altijd dikker worden door deze hoogmoedige pralerij bij God en hun verachting van alle andere volkeren. Door deze betekenisloze en hoogmoedige besnijdenis naar het vlees willen ze het exclusieve volk van God zijn, tot de voorhuid van hun hart dikker is geworden dan een ijzeren berg en ze hun eigen klare Schrift niet meer kunnen horen, zien of voelen, de Schrift die ze dag in dag uit lezen met blinde ogen waarover een vel gegroeid is, dikker dan een eikenschors.
Wil God ooit hun gebed en lof verhoren en aannemen, dan moeten ze echt eerst hun lasterlijke, schandelijke, valse leugenachtige pralerij en de hoogmoed uit hun synagogen, monden en harten opgeven. Anders bereiken ze daarmee niet meer dan dat ze hun zaak altijd meer schade toebrengen en Gods toorn altijd meer opwekken. Want wie tot God wil bidden, die mag niet met hoogmoed en leugens voor Hem treden en alleen maar zichzelf prijzen en alle anderen verachten. Die mag niet het exclusieve Godsvolk willen zijn en de anderen allemaal vervloeken, zoals zij het doen. David zegt (Ps 5:5-7) :
"Gij immers zijt niet een god bij wie laagheid ingang kan vinden, bij u kan het boze niet wonen, eigenwaan houdt geen stand voor uw blik, Gij haat elk die verraderlijk handelt; Gij vernietigt wie leugentaal spreekt, de Heer gruwt van wie moorden en bedriegen."
Want zo klinkt het volgende vers : "Zelf zal ik, door uw rijke genade, mogen binnengaan in uw huis, tot uw heiligdom mij mogen buigen in vreze voor wie Gij zijt."
Deze psalm betreft alle mensen, besneden of niet, vooral de joden, voor wie dit vers en ook de ganse overige rest van de Heilige Schrift gedacht en geschreven werd. Ze worden daarin ook meesterlijker geportretteerd dan de andere heidenen. Want zij zijn het die altoos goddeloos zijn geweest, afgodendienst en valse leringen hebben aangehangen en een onbesneden hart hebben gehad, zoals Mozes zelf en alle profeten over hen schrijven en klagen. Desalniettemin wilden ze met deze praktijken God welgevallig zijn en hebben daarom alle profeten vermoord. Ze zijn nu eenmaal het boosaardige, halsstarrige volk dat zich door geen enkele prediking, door schelden of belering door profeten heeft laten bekeren van slechte naar goede werken, waarvan de Heilige Schrift overal getuigt. Desondanks willen ze Gods dienaren zijn en voor Hem staan. Zij zijn de pretentieuze, hoogmoedige schurken die tot op de dag van vandaag niets anders kunnen dan te pralen met hun afstamming en hun bloed, zichzelf alleen te prijzen en heel de wereld in hun synagogen, gebeden en leringen te verachten en te vervloeken. En toch denken ze daarmee voor Gods ogen als zijn liefste kinderen te gelden.
Zij zijn de ware leugenaars en bloedhonden die niet alleen de hele Heilige Schrift met hun leugenachtige uitleggingen van in 't begin tot op heden eindeloos verdraaid en vervalst hebben. Hun hele hoop en streven is erop gericht om met ons heidenen ooit terug eens te kunnen doen zoals ze in de tijd van Esther in Perzië met de heidenen gedaan hebben. Oh, hoe houden ze van het boek Esther, dat hun bloeddorstige, wraakzuchtige, moordenaarslust en moordverlangen zo perfect weergeeft. De zon heeft nooit een meer wraakzuchtig en bloeddorstig volk beschenen dan diegenen die overtuigd zijn dat ze Gods volk zijn en daarom geloven dat ze de heidenen moeten vermoorden en vernietigen.
Dat is feitelijk ook het enige dat ze van hun messias verwachten, dat hij de ganse wereld door hun zwaard doodt en vermoordt. Zoals ze het in het begin met ons christenen voor heel de wereld bewezen hebben en het graag nog eens zouden doen als ze de kans hadden. Ze hebben het vaak geprobeerd en zich daardoor bloedige koppen verworven.
Wanneer ge nu vraagt : waarom is die besnijdenis goed ? Of : waarom hechtte God daar zo’n belang aan ? Antwoord : laat dat een zorg voor de joden zijn. Waarom zouden wij heidenen ons daarom bekommeren ? Zoals ge gehoord hebt is ze ons niet opgedragen en hebben wij ze niet nodig; Gods volk kunnen wij sowieso zijn, juist zoals die van Ninive, Babylon, Perzië en Egypte. En niemand kan bewijzen dat God ooit een profeet of jood bevolen heeft om de heidenen te besnijden. Daarom moeten ze ons met hun leugens en hun afgodendienst met rust laten. Als ze dan zo slim en verstandig willen zijn, dan moeten ze ons eerst maar eens uitleggen waarom die besnijdenis goed is en waarom God dat zo rigoureus eiste.
God had hen werkelijk hogelijk geëerd door de besnijdenis. Hij heeft vóór alle volkeren op aarde tot hen gesproken en hun zijn woord toevertrouwd. En om dit woord van Hem te bewaren gaf Hij hun een eigen land, deed grote wonderen door hen, gaf hun koningen en heerschappij, overstelpte hen met profeten die hun niet alleen voor hun eigen tijd de beste raad gaven maar die ook de toekomstige Messias beloofden, de Heiland der wereld voor wie Hij dit alles deed. Hij beval hen trouw en geduldig op deze te wachten. Want het was alleen ter wille van Deze dat God dit allemaal gedaan heeft, dat Hij Abraham geroepen heeft, de besnijdenis ingesteld heeft en het volk Israëls boven alle volkeren verheven heeft. Opdat de hele wereld zou weten uit welk volk, uit welk land, in welke tijd, ja uit welke stam, geslacht, welke stad, van welke ouders Hij zou komen opdat de duivel en mensen hem niet zouden kunnen beschimpen als zou hij uit een achterlijke uithoek of van onbekende voorouders komen. Integendeel : zijn voorvaderen zijn grote aartsvaders, beroemde koningen, degelijke profeten, die van Hem getuigen.
3) Ten derde pralen zij ermee dat God tot hen gesproken heeft en hun op de Sinaï de Wet van Mozes gegeven heeft ….
4) Ten vierde hebben ze de geweldige bluf en hovaardij, dat zij het land Kanaän, de stad Jeruzalem en de tempel Gods bezeten hebben …..
5) En nu komen wij tot het belangrijkste, hoe ze God om de Messias bidden. Hier tonen ze zich eindelijk als ware heiligen en vrome kinderen. Hier willen ze werkelijk noch leugenaar noch lasteraar, maar echte profeten zijn en menen dat de Messias nog niet gekomen is, maar nog zal komen. Wie zou ze daarvoor willen veroordelen dat ze hier dwalen en verkeerd zijn ? Als alle engelen en God zelf op de berg Sinaï of in Jeruzalem in de tempel openlijk zeggen dat de Messias al lang gekomen is en men op Hem niet meer moet wachten, dan zou voor hen God zelf de duivel zijn en alle engelen duivels. Zo zeker zijn deze heiligste, waarachtigste profeten dat de Messias nog niet gekomen is maar nog zal komen.
En naar ons gaan ze niet luisteren, ze hebben het tot hiertoe niet gedaan en zullen dat ook in de toekomst niet doen hoewel vele geleerden, zelfs uit hun eigen volk dat zo klaar en duidelijk weerlegd hebben dat zelfs steen en hout als die maar een beetje verstand hadden zouden moeten toegeven.
En toch gaan ze woedend te keer tegen deze algemeen aanvaarde waarheid. Maar hun verdomde rabbijnen die het zogezegd beter weten, vergiftigen moedwillig hun jeugdigen en de eenvoudige man en leiden ze af van de waarheid. Want ik durf wedden, als dit schrift hier gelezen zou worden door de jeugd en de eenvoudige man, dat ze al hun rabbijnen zouden stenigen en nog heviger haten dan ons christenen. Maar die bandieten verhinderen dat ze te weten komen hoe de vork in de steel zit.
En zou ik geen ervaring hebben met de pausaanhangers, dan zou ik niet geloofd hebben dat er op aarde dergelijke slechte mensen rondliepen die algemeen aanvaarde waarheden zelfs voor het aangezicht van God bestrijden. Ik had nooit gedacht zo’n verstoktheid in de harten van mensen te vinden, alleen bij de duivel. Maar nu verwondert mij de blindheid, halsstarrigheid en boosheid van de Turken en de joden niet meer omdat ik die ook bij de heilige vaderen van de Kerk, de paus, de kardinalen en bisschoppen terugvind.
Maar ook als onze inspanningen ter wille van de joden wellicht tevergeefs zijn, want ik heb al in ’t begin gezegd dat ik met hen niet wil discuteren, toch willen wij ons geloof versterken en de zwakke christenen waarschuwen voor de joden, maar in de eerste plaats God eren en hun verblinde dwaling onder ons bespreken en bewijzen dat wij rechtgelovig zijn en zij volledig fout zijn op dit punt wat de Messias betreft.
Wij christenen hebben ons Nieuw Testament dat betrouwbaar en voldoende getuigt over de Messias. Dat de joden dat niet geloven, bekommert ons niet. Wij geloven nog veel minder hun verdomde uitleggingen en laten hen verder op hun Messias wachten. Ons schaadt hun ongeloof niet. Wat het hun baat en tot hiertoe geholpen heeft, dat moeten ze maar aan hun voortdurende ellende vragen. Die zal hun het passende antwoord geven. Wie niet bij ons wil horen, die moet maar blijven waar hij is. Zij doen alsof ons veel aan hen gelegen is en verdraaien de spreuken van de Heilige Schrift alleen maar om ons te ergeren. Wij hebben hun bekering helemaal niet nodig, die geeft ons geen voordeel en helpt ons op geen enkele wijze. Alles wat wij voor hen doen, gebeurt maar voor hun bestwil. Als ze dat niet willen, dan laten ze het maar. Dan hebben wij gedaan wat we konden en kunnen voor onze zaligheid zeer goed zonder hen met al wat ze zijn, hebben en kunnen. Wij kennen zeker de Heilige Schrift beter dan zij, daarvan zijn wij goddank zeker. En geen duivel kan ons die zekerheid nemen, laat staan die ellendige joden.
Om te beginnen nemen we Genesis 49:10 (Jakob zegent zijn zonen)
“De schepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Shiloh komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn.”
Dit vers van de heilige patriarch Jakob wat hij op het einde van zijn leven uitsprak, de joden van nu zouden veel liever gehad hebben dat het nooit gezegd was. De oude, echte joden hebben het nog begrepen in de zin dat wij christenen het begrijpen, namelijk dat in de stam Juda de scepter of de regering zou blijven tot de Messias komt; en Hem zullen dan de volken volgen en bij Hem aansluiten. Dat betekent dat niet alleen tot dan de scepter bij Juda blijft maar ook, zoals de profeten het later uitgelegd hebben, dat die ten tijde van de Messias tot alle volken van de wereld geraakt.
Scepter en wetgever, in de Chaldeeuwse tekst is dat : sultan ( = de persoon die de scepter, de macht heeft) en saphra :
Ieder land moet een heer hebben, een hoofd, een regent. Dan moet het ook een recht hebben waaraan de regent zich te houden heeft. Dat is de sultan en saphra. Dat zien we bij Salomo : nadat hij de scepter, het koninkrijk had bekomen, vroeg hij niets anders dan wijsheid om het volk rechtvaardig te kunnen regeren (1 Kon. 3). Want waar alleen macht zonder recht heerst, daar doet en laat de sultan wat hij wil en doet niet wat hij behoort te doen. Dat is geen heerschappij maar tirannie en die blijft niet duren. En als recht zonder macht is, dan doet het wilde gepeupel ook wat het wil en dan houdt een regering ook geen stand. Daarom moeten de twee er zijn, recht en macht, sultan en saphra, opdat het ene het andere helpe.
“Juda is een jonge leeuw! gij zijt opgeklommen, mijn zoon, door roof! Hij kromt zich, hij legt zich neder als een leeuw, en als een leeuwin; wie zal tegen hem opstaan?”
Dat betekent : hij heeft zich gevestigd en een koninkrijk opgericht wat niemand kon verhinderen hoewel de volken rond hem het zeer vaak en fel geprobeerd hebben.
Maar : de heerschappij moet blijven tot de Messias komt. Dat wil zeggen dat velen zich zullen verzetten om het koninkrijk te doen vallen en te vernietigen dat het van de wereld verdwijnt. En zoals de verhalen van de koningen en profeten rijkelijk getuigen hebben alle heidenen het steeds weer heftig geprobeerd en God zelf zegt : Juda moet vijanden hebben.
Maar in dit geval spreekt de Heilige Geest : dit koninkrijk uit de stam Juda behoort mij toe en niemand zal het mij ontnemen, hoe kwaadaardig en machtig hij ook zij, al was het de deurwachter van de hel. Noch de schebat of sultan zal weggaan van het huis Juda, noch de saphra van zijn nakomelingen, tot de Shiloh of Messias komt.
En als die komt, dan zal het nog totaal anders en veel heerlijker worden. Want aangezien ge de stam Juda niet wilde verdragen in dat kleine uithoekje van de aarde, wil ik uit hem pas een echt grote leeuw maken die in heel de wereld sultan en saphra zal worden. Ik wil dus bereiken dat hij noch een zwaard moet trekken, noch een druppel bloed vergieten, de volken zullen hem graag en zonder dwang onderdanig en gehoorzaam zijn.
Aanvaard deze uitleg en deze gedachtegang en wendt u dan tot de Hebreeuwse en Chaldeeuwse tekst. Is het niet zo dat uw hart en de tekst u laten zeggen : lieve God, dat is de waarheid, dat is wat de patriarch bedoelde. Kijk dan naar de geschiedenis en ga na of het niet zo gebeurd is. Terug zult ge moeten zeggen : het is waarachtig zo ! Want het is onloochenbaar dat sultan en saphra bij de stam Juda gebleven zijn tot in de tijd van Herodes, hoewel vaak zwak en zeer bedreigd. Maar tijdens en na de tijd van Herodes zijn ze toch teloor gegaan, was alles uit en voorbij, zodat ook van Jeruzalem, waar de troon van Juda stond, en het land Kanaan niets meer gebleven is.
Vele rabbijnen hebben hun uiterste best gedaan om dit vers niet op deze manier te moeten interpreteren, diegenen die de uitleg wel aanvaarden, geven er dan weer een andere draai aan.
Zij leggen dit als volgt uit : “Gods belofte is inderdaad zeker. Maar onze zonden verhinderen dat kan geschieden wat beloofd is. Daarom oefenen wij geduld en wachten op de vervulling tot wij geboet hebben enz.”
Is deze uitvlucht niet wormstekig en daarbij nog lasterlijk ook ? Alsof Gods belofte gebaseerd zou zijn op onze gerechtigheid of weg zou vallen door onze zonden, dus God moet een leugenaar zijn wegens onze zonden en dan terug waarachtig worden wegens onze gerechtigheid. Hoe kan men nog schandelijker over God spreken, als zou Hij een buigzaam riet zou zijn dat zich neigt naargelang wij vallen of opstaan ? Als God ons pas iets zou beloven of een belofte vervullen wanner wij zonder zonde zijn, dan zou Hij van in den beginne niets hebben kunnen beloven. Want zo spreekt David (Ps. 130:3) :
“Als Gij, Heer, zonden wil aanrekenen – Heer, wie kan bestaan ?
Of
(Ps. 143:2) “En ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand, die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn.”
Als God iets belooft onder voorwaarden of onder voorbehoud en zegt : als gij dit doet, dan zal Ik dat doen – dan berust deze belofte zeker op ons handelen. Maar de profetie over de Messias is niet van dien aard. Want Hij zegt niet : als ge dit of dat doet, dan gaat de Messias komen; indien niet dan komt Hij niet – maar Hij spreekt onvoorwaardelijk : de Messias zal komen als Juda geen macht meer heeft. Een dergelijke belofte berust uitsluitend op goddelijke waarheid en genade die geen rekening houdt met ons handelen. Daarom zijn deze uitvluchten van de joden slecht en bovendien lasterlijk.
We bekijken nu een tweede vers. Met zijn laatste woorden spreekt David (2 Sam. 23:2-3) :
“De Geest des Heeren heeft door mij gesproken, en Zijn rede is op mijn tong geweest.
De God Israëls heeft gezegd, de Rotssteen Israëls heeft tot mij gesproken: Er zal zijn een Heerser over de mensen, een Rechtvaardige, een Heerser in de vreze Gods.
En Hij zal zijn gelijk het licht des morgens, wanneer de zon opgaat, des morgens zonder wolken, wanneer van den glans na den regen de grasscheutjes uit de aarde voortkomen.
Hoewel mijn huis alzo niet is bij God, nochtans heeft Hij mij een eeuwig verbond gesteld, dat in alles wel geordineerd en bewaard is; voorzeker is daarin al mijn heil, en alle lust, hoewel Hij het nog niet doet uitspruiten.”
Nu dan, als God waarachtig en almachtig is en door David deze woorden gesproken heeft, wat geen jood waagt te loochenen, dan moet Davids huis of regering, wat hetzelfde is, sinds de tijd dat hij dit sprak, hebben bestaan en voor altijd en eeuwig bestaan of God zou een leugenaar zijn.
Samengevat : ofwel bestaat Davids huis of zijn erfgenaam die sinds de tijd van David tot vandaag en eeuwig regeert, ofwel is David op het einde als een ontzaglijke leugenaar gestorven als hij deze woorden met veel onnodig – zoals het schijnt – omhaal uitsprak : God heeft gesproken, heeft gezegd, Zijn rede.
Want het helpt niet als wij samen met de joden God zouden willen logenstraffen, als zou Hij deze dierbare woorden en belofte niet gehouden hebben. Wij moeten, zo zeg ik, sinds die tijd een erfgenaam van David hebben, waar dan ook, zodat zijn huis niet verweesd is. Want zijn huis moet bestaan hebben en nog altijd bestaan. Daarvoor staat Gods woord in. Het ging om een eeuwig, vast, speciaal verbond waar niets van weggenomen mag worden want het ging wel geordineerd zijn, zoals God al Zijn zaken ordent. (Ps. 61) “Al Zijn werken zijn fijn en heerlijk”.
Laat de joden nu maar eens zo’n erfgenaam van David tonen, want ze moeten hem kunnen tonen. Het staat daar dat Davids huis eeuwig duurt, dat niemand het vernietigen noch verhinderen mag, juist zoals de zon ’s morgens rijst en er geen enkele wolk is die dat kan verhinderen. Als ze nu zo’n erfgenaam van David of zijn huis niet kunnen voorleggen, dan hebben deze verzen hen in grond en bodem verdoemd, zodat ze zonder God, zonder David, zonder Messias en zonder alles met zekerheid verloren en voor altijd verdoemde mensen zijn.
God heeft zijn verbond de hele tijd van David tot Herodes gehouden, en daar Davids huis niet uitgewist kan worden, dan moet het ook nu nog verder bestaan. Want we kunnen God niet dusdanig beschimpen dat Hij half waar en half onwaar gesproken heeft wanneer Hij zijn verbond trouw in stand houdt van David tot Herodes, en dan vanaf Herodes ineens is beginnen liegen, trouweloos geworden is en Zijn eeuwig verbond opgezegd heeft en er een einde aan gemaakt heeft. Nee, het huis David, zoals het bestaan en geschenen heeft tot in Herodes’ tijd, heeft ook in die tijd en daarna bestaan en geschenen en het bestaat en lichtend schijnt het nu tot in alle eeuwigheid.
Zo zien we hoe naadloos deze verzen overeenstemmen met de verzen van de patriarch Jakob dat de scepter en wetgever niet van Juda zullen wijken tot de Messias komt. Door Hem gaat dan het huis David niet alleen over Juda en Israël maar ook over de heidenen en andere volken schijnen. Hieruit kunnen we met zekerheid concluderen dat de Messias gekomen is toen Juda zijn macht verloor, tenzij we God willen lasteren door te beweren dat hij Zijn belofte niet gehouden heeft.
Dan haalt Luther een andere passage aan waar een eeuwigdurend rijk beloofd werd, namelijk Jeremia 33:17 e.v.
“Nimmer zal het David ontbreken aan een man die op de troon van het huis Israëls gezeten is”
tenzij dag en nacht niet meer zouden bestaan …
We laten de joden hier rijmen en denken wat ze willen of kunnen. De tekst zegt zeker en gewis dat Davids huis eeuwig zal bestaan zolang dag en nacht, of zoals men ook zegt, zolang zon en maan bestaan. Als dat waar is, dan moet de Messias gekomen zijn als Davids troon en regering geëindigd zijn. En dus Davids troon door de Messias heerlijker geworden is, zoals in Jesaia 9:1 staat :
Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst;
Iedere muziekliefhebber kent deze passage uit Händels Messiah : “For unto us a child is born” -fdw
|
Der grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen einde zijn op den troon van David en in zijn koninkrijk, om dat te bevestigen, en dat te sterken met gericht en met gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid toe. De ijver des Heeren der heirscharen zal zulks doen.
Verder nemen we er nog een van de laatste profeten bij. We lezen in Haggai 2 :
“Want alzo zegt de Heere der heirscharen: Nog eens, een weinig tijds zal het zijn; en Ik zal de hemelen, en de aarde, en de zee, en het droge doen beven.
Ja, Ik zal al de heidenen doen beven, en zij zullen komen tot den Wens aller heidenen (Hemdath), en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de Heere der heirscharen.
Mijn is het zilver, en Mijn is het goud, spreekt de Heere der heirscharen.
De heerlijkheid van dit laatste huis zal groter worden, dan van het eerste, zegt de Heere der heirscharen; en in deze plaats zal Ik vrede geven, spreekt de Heere der heirscharen.”
Dat is ook zo een van de passages die de joden heftig pijn doen. Ze bestuderen, verdraaien, interpreteren en vlooien bijna ieder woord. Maar het zal hen niets helpen, hun geweten verbleekt erbij en ze hebben door dat hun uitleggingen nietig zijn. Lyra heeft het juiste gedaan als hij hen in nauwe schoentjes brengt met het woord ‘adhuc modicum’ (nog een kleine wijle) en zo is er geen ontkomen aan. Hij zegt : Een kleine wijle kan geen grote, lange tijd betekenen. Hier heeft Lyra zeker gelijk. Dat kan niemand ontkennen, ook geen joden, hoezeer ze het ook proberen. Nu gaat de troost der heidenen komen, zegt hij, over een kleine tijd nadat de tempel gebouwd is, dat wil zeggen dat Hij gaat komen terwijl de tempel nog staat. En de heerlijkheid van deze laatste tempel zal groter als die van de eerste. En dat binnenkort, dus over kleine tijd.
Het laat zich verstaan, dat, aangezien “der heidenen troost”, die de ouden de Messias noemden, niet is gekomen, toen de tempel er nog stond en die volgens de joden nog altijd komen moet, hij nimmermeer kan komen, want hij heeft de “weinig tijds” verzuimd en is in de “lange tijd” geraakt, waar natuurlijk niets meer uit zal voortkomen, omdat de profeet gewaagt van een “weinig tijds”. De joden zijn nu echter, 1468 jaren na de verwoesting van de tempel, nog altijd in de verwachting van de Messias; dit kan toch bezwaarlijk “weinig tijds” genoemd worden, te meer, daar zij het einde hiervan zelfs nog niet weten. Maar hier draaien zij zich op de volgende wijze uit. Aangezien zij de “weinig tijds” niet kunnen loochenen, nemen zij het woord “troost aller heidenen”, in het Hebreeuws “Hemdath”, onder handen en verknoeien het en beweren, dat het niet “Messias” betekent, maar dat daaronder verstaan moet worden het goud en zilver der heidenen! Het woord Hemdath beduidt volgens de spraakkunst feitelijk verlangen of lust, zoals wij heidenen begeren lust en liefde te hebben. De tekst moet daarom als volgt luiden: Nog een weinig tijds zal het zijn, dan zal komen de begeerte (verlangen, wens) aller heidenen. En wat is dat? Wat begeren die heidenen? Goud, zilver en kleinoden? Mocht men u vragen, waarom de joden zulke interpretaties hierover maken, dan wil ik u dat vertellen. Hun adem stinkt naar het goud en zilver der heidenen, want er bestaat geen volk onder de zon, dat vrekkiger geweest is dan zij waren, nog zijn en zullen blijven, zoals uit hun vervloekte woeker valt af te leiden. Zij troosten zich ook, dat als hun Messias komt, hij alle goud en zilver der aarde zal verzamelen en onder de joden verdelen. Waar het dan ook maar mogelijk is, betrekken zij met al hun misdadigheid de Schrift op hun onverzadigbare gelddorst. Ge zoudt op den duur denken dat God en Zijn profeten niets beters wisten te voorspellen, dan op welke wijze de grenzeloze gewinzucht van die vervloekte joden, met het goud en zilver der heidenen te verzadigen is !
Samengevat : voor de heidenen is Hij welkom, als vreugde, lust, wens en begeerte van hun hart. Want Hij brengt hun voor altijd verlossing van zonden, dood, duivel, hel en andere kwaden. Dat is de begeerte, hartelust, vreugde en troost der heidenen.
Dat stemt overeen met de woorden van Jakob in Gen. 49:10 dat de volken de Shiloh of Messias zullen gehoorzamen, dat wil zeggen : ze zullen Hem met vreugde aannemen, naar Zijn woord luisteren en zonder zwaard – dus zonder dwang – Zijn volk worden. Als wilde hij zeggen : de onedele, onbesneden heidenen zullen dat doen, maar mijn edele vruchtjes, mijn besneden, verloren kinderen zullen het niet doen maar daar razend en onzinnig tegen in gaan.
Hierbij past ook Jesaja 2:2 en bijna identiek Micha 4:1
“Maar in het laatste der dagen zal het geschieden, dat de berg van het huis des Heeren zal vastgesteld zijn op den top der bergen; en hij zal verheven zijn boven de heuvelen, en de volken zullen tot hem toevloeien.
En vele heidenen zullen henengaan, en zeggen: Komt en laat ons opgaan tot den berg des Heeren, en ten huize van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen, en wij in Zijn paden wandelen; want uit Sion zal de wet uitgaan, en des Heeren woord uit Jeruzalem.
En Hij zal onder grote volken richten, en machtige heidenen straffen, tot verre toe; en zij zullen hun zwaarden slaan tot spaden, en hun spiesen tot sikkelen; het ene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen den krijg niet meer leren.
Maar zij zullen zitten, een ieder onder zijn wijnstok, en onder zijn vijgeboom, en er zal niemand zijn, die ze verschrikke ; want de mond des Heeren der heirscharen heeft het gesproken.”
Ja, dat is de reden, de oorzaak, daar wringt het schoentje, dat maakt de joden dol en dwaas. Zij willen namelijk niet, ze kunnen het niet verdragen dat wij heiden voor God gelijk aan hen zouden zijn en dat de Messias zowel voor ons als voor hen troost en vreugde zou zijn. Ik zeg : vooraleer ze aanvaarden dat wij heidenen, - die door hen zonder onderbreking bespot, vervloekt, gelasterd en onrecht aangedaan worden,- met hen deel hebben aan de Messias, mede-erfgenamen en broeders van hen zijn, dan kruisigden ze liever nog tien Messiassen en sloegen God zelf, als het mogelijk zou zijn, dood samen met alle engelen en schepsels, al zouden ze er 1000 hellen in plaats van één verdienen. Zo een onbegrijpelijke harde trots steekt in dat edel geslacht der vaderen en besneden heiligen. Zij willen de Messias alleen hebben en de heren van de wereld zijn, de vervloekte gojim moeten maar knechten zijn.
Van hun jeugd af aan hebben zij van hun ouders en de rabbijnen, zo’n venijnige haat tegen de gojim ingezogen en drinken die nog zonder ophouden, dat het hen, zoals Ps. 109 zegt, door bloed en vlees, door merg en been is gegaan en tot geheel hun wezen en hun leven is geworden. Evenmin als bloed en vlees, merg en been kunnen veranderen, evenmin kunnen zij zulk een trots en haat veranderen. Zij zijn gedoemd zo te blijven en te verderven, tenzij God een wonder aan hen verricht.
De Talmoed en de rabbijnen (en ik ben een uitstekend kenner van Talmoed en Schoelchan Aroech) verklaren, dat het doden geen zonde is, als een jood een heiden doodt, maar wel als hij een broeder in Israël doodt! Ook is het geen zonde, als hij tegenover een heiden zijn eed niet houdt! Voorts is het bestelen en beroven van gojim (zoals zij inderdaad door woeker doen) dienst aan God! Zij houden het er voor, dat zij niet te erg met ons kunnen handelen, noch tegenover ons kunnen zondigen, omdat zij het edele bloed en de besneden heiligen zijn, wij daarentegen de vervloekte gojim, omdat zij de heersers der wereld en wij hun knechten, ja hun vee zijn, daarover kunt ge bij Burgos nalezen en bij Zacharia kunt ge vinden wat de rabbijnen zoal leren en ge zult zeggen dat ik nog veel te mild over hen schrijf.
Mocht iemand menen, dat ik te veel zeg, dan antwoord ik, dat ik niet te veel, maar te weinig zeg: want ik zie het in hun geschriften, dat de joden ons gojim vloeken en ons in hun scholen en gebeden alle onheil toewensen. Zij roven ons geld en goed af door hun woeker en waar ze kunnen, bewijzen zij ons alle mogelijke gemene streken en het ergste is wel dat zij van oordeel zijn, daarbij in hun recht te zijn geweest en te hebben welgedaan, m.a.w. God gediend te hebben en ook leren om zo te handelen. Zo iets heeft nog geen heiden gedaan, doet ook niemand behalve dan de duivel zelf of degene, die er door bezeten is, zoals hij de joden bezeten heeft.
Burgensis, die een zeer geleerde rabbijn onder de joden geweest is en door Gods genade tot christen bekeerd werd (wat zeldzaam is), was er zeer door getroffen, dat zij in hun scholen ons christenen zo gruwelijk vloeken, zoals Lyra ook schrijft, en besluit daaruit, dat zij Gods volk niet kunnen zijn. Indien zij Gods volk waren, dan zouden zij handelen als de gevangen joden in Babylon deden, waarvan Jeremia 29:7 schrijft :
“Bidt voor de koning en voor de stad, daar gij gevangen zijt, want in hun vrede zult gij ook vrede hebben.”
Maar onze bastaarden en valse joden zijn van oordeel, dat zij ons moeten vloeken, haten en alle mogelijke nadeel berokkenen waar ze dat kunnen, ook al bestaat daartoe geen reden. Zij zijn daarom zeker Gods volk niet.
Ten slotte moeten we nog de grote profeet Daniël horen, tot wie een bijzondere engel, Gabriël genaamd, spreekt, over wie nergens anders sprake is in de Heilige Schrift en dat moet iets bijzonders zijn aangezien hij bij naam genoemd wordt. Hij spreekt tot Daniël ( 9:24) :
“Zeventig weken zijn bestemd over uw volk, en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht, en den profeet te verzegelen, en om de heiligheid der heiligheden te zalven.
Weet dan, en versta: van den uitgang des woords, om te doen wederkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten, en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden.
En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hem zelven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromenden vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn, en vastelijk besloten verwoestingen.
En hij zal velen het verbond versterken een week; en in de helft der week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over den verwoeste.”
Deze diepzinnige passage kunnen we hier en nu niet behandelen hoewel ze één van de allervoornaamste in de hele Heilige Schrift is. Iedereen heeft zich er al in verdiept omdat ze niet alleen de komst van de Christus bepaalt maar ook voorspelt wat Deze zal doen, namelijk de zonden van ons nemen en gerechtigheid brengen door Zijn dood. Dit maakt Christus tot priester die de zonden der wereld op Zich neemt.
Ten eerste is iedereen het erover eens dat deze 70 weken geen dagweken maar jaarweken zijn, d.w.z. dat een week 7 jaar telt, in totaal dus 490 jaar. Dat is één. Ook is iedereen het erover eens dat die 70 weken afgelopen waren toen Jeruzalem door de Romeinen verwoest werd. Deze feiten betwijfelt niemand. Dat is zo waar als het maar waar kan zijn dat er na de verwoesting van Jeruzalem geen enkele week van de 70 nog over was, daarom moet de Messias in de tijd vóór de verwoesting van Jeruzalem gekomen zijn, toen nog iets van de 70 weken over was, namelijk de laatste week, zoals de Heilige Schrift klaar en duidelijk zegt. Na de 7 en 62 weken, dus na 69 weken, in de 70ste week zal Christus gedood worden, maar zo dat Hij weer levend wordt. Want Hij zal in de laatste week met velen een verbond aangaan zegt de engel en dat gaat niet zolang Hij dood is. Hij moet levend zijn. “Het verbond aangaan” kan niet anders betekenen dan de profetie vervullen die God aan de aartsvaderen gegeven heeft, namelijk de zegen die gegeven was aan Abrahams nakomelingen aan alle heidenen te laten toekomen.
Toen Herodes met geweld door de Romeinen als koning van Judea en Israël geïnstalleerd werd, zagen de joden wel dat de scepter van Juda op deze wijze weggenomen werd. Ze kwamen in opstand en de 30 volgende jaren – want zo lang weerden ze zich – werden vele duizenden joden gedood en veel bloed vergoten, tot ze het moe werden en zich overgaven. Ondertussen keken de joden uit naar hun Messias en de mare deed de ronde dat de Messias geboren was, wat in waarheid ook zo was. Want in het 30ste regeringsjaar van Herodes is onze Heer Christus geboren. Maar Herodes onderdrukte het gerucht en liet alle kleine kinderen in en rond Bethlehem ombrengen. Hij wurgde ook zijn eigen zoon omdat die van een joodse moeder was uit schrik dat de scepter door hem weer aan Juda zou komen en hij aanhangers onder de joden zou vinden. Want het gerucht van de geboren Christus deed de ronde, zoals Philo schrijft.
Dertig jaar later kwam dan Johannes de Doper uit de woestijn en predikte over de Heer, dat Hij niet alleen geboren was, maar al onder hen leefde en klaar was om te regeren. Kort daarop verschijnt Hij zelf, predikt en volbrengt grote wonderen zodat de joden hopen dat nu, na het vallen van de scepter, de Shiloh gekomen is.
Maar de hogepriesters, regenten en hun aanhang namen aan Hem aanstoot omdat Hij niet als grote koning kwam maar als arme bedelaar. Want zij hadden verwacht dat de Messias de joden ging samenbrengen en niet alleen de vreemde koning Herodes maar ook de Romeinen zou verdrijven en de hele wereld met het zwaard zou bedwingen en henzelf tot machtige vorsten over alle heidenen zou maken. Toen deze hoop niet vervuld werd en Hij het edele bloed en de besneden heiligen versmaadde wien het Rijk beloofd was, verachtten ze Hem en erkenden ze Hem niet.
Nadat ze echter zowel de prediking van Johannes als die van Jezus verachtten en hoonden als het werk van demonen, joeg Hij hen pas goed op stang, veroordeelde hen en maakte hen uit voor hebzuchtige, kwade, onaardige kinderen, valse leraren, misleiders van het volk, kortom als addergebroed en duivelskinderen. Daarentegen was hij vriendelijk tegen zondaars, tollenaars, heidenen en Romeinen, zodat men kon aannemen dat Hij een vijand van het volk van Israël was en een vriend van heidenen en misdadigers. Toen sloeg de vlam in de pan, ze werden toornig, bitter, kwaadaardig en woedend en besloten uiteindelijk om Hem te doden. En dat hebben ze dan ook gedaan, ze kruisigden Hem zo smadelijk als ze maar konden en wreekten zich op die manier. Dat heeft zelfs Pilatus opgemerkt en getuigd dat ze Hem uit haat en nijd, zonder reden, verdoemden.
Als ze dan deze, zoals ze dachten, valse Messias terechtgesteld hadden, gaven ze toch hun waanidee niet op dat hun Messias al moest gekomen zijn of toch nabij was en kwamen daarom altijd weer in opstand tegen de Romeinen om de scepter terug te krijgen. Ook werd nu pas echt openlijk voor de Messias gepredikt en het volk van Jeruzalem, maar ook de heidenen in Antiochië en overal te lande bekenden zich tot Hem.
Nu hadden ze de handen vol om zich tegen deze dode Messias en zijn volk te weren : ze beweerden dat Hij niet verrezen was want de Messias op wie zij hun hoop stelden, zou de Romeinen weerstaan en zich niet van de macht laten weghouden. Ze begonnen de vervolging van de christenen en tegelijk opstand tegen de Romeinen. Dat duurde bijna 40 jaar tot de Romeinen zich gedwongen zagen om land en stad te verwoesten. En ze verloren door hun waanvoorstelling over hun valse Christus en wegens de vervolging van de ware Christus 1.100.000. man, zoals Josephus schrijft, en daarbij ook land, stad, heerschappij, tempel, priesterschap en alles wat ze bezaten.
Deze vreselijke nederlaag, die al gruwelijk is om te lezen en erover te horen, zou hen toch murw en deemoedig moeten gemaakt hebben. Maar nee, ze werden nog zeven keer harder, erger en trotser dan daarvoor. Daarbij kwam dat ze moesten toezien hoe het aantal christenen dagelijks groter werd en het vers van Deut. 32:21
“Zij hebben Mij vertoornd omdat ze geen God meer wilden, Ik dan zal hen vertoornen door hen niet als volk te willen”.
Zo ook Hosea 2:23 “Ik wil die niet Mijn volk zijn, Mijn volk noemen, jullie echter zult niet Mijn volk zijn en Ik wil jullie God niet zijn.”
Maar ze bleven harde koppen en wilden hun eigen Messias hebben die geen Messias voor de heidenen zou zijn. En ze bleven geloven dat de tijd van die Messias gekomen was omdat de 70 weken van Daniël voorbij waren en de tempel van Haggaï verwoest was. Jezus van Nazareth wilden ze niet aanvaarden, maar ze brachten hun eigen Messias naar voor. Dat ging zo :
Er was een rabbi of Talmoedleraar, Akiba genaamd, hoog geleerd, meer geacht dan alle andere rabbijnen. Een oude, grijze, eerlijke man die overtuigd was van de waarheid van de woorden van Daniël en Haggaï. Die duidde een zekere Kochba aan, die moest de Messias zijn en die wilde het ook zeer graag zijn. Alle rabbijnen en het volk gingen erin mee. Ze spanden samen, bewapenden zich en wilden zowel christenen als Romeinen uit de wereld helpen. Want nu hadden ze de Messias die ze wilden. De opstand begon ongeveer 30 jaar na de verwoesting van de tempel door keizer Trajanus. En rabbi Akiba was Kochba’s profeet en geestelijk raadsman, en spoorde hem aan en hitste hem op, en interpreteerde alle voorspellingen uit de Heilige Schrift op diens persoon. Hij steunde vooral op de uitspraak van Bileam uit Num. 24:17 wegens Kochba’s naam die ster betekent :
“Er zal een ster voortkomen uit Jakob, en er zal een scepter uit Israel opkomen; die zal de palen der Moabieten verslaan, en zal al de kinderen van Seth verstoren.
En Edom zal een erfelijke bezitting zijn; en Seir zal zijn vijanden een erfelijke bezitting zijn; doch Israel zal kracht doen.
En er zal een uit Jakob heersen, en hij zal de overigen uit de steden ombrengen.”
Dat waren nu eens woorden om het dolle, woedende, onrustige gepeupel grondig in het verderf te laten lopen, wat dan ook gebeurde.
De eerwaardige rabbi Akiba, de oude nar en simpele ziel, maakte zich tot wapendrager en schildknaap van Kochba. En deze koning van Juda en Messias is nu zeker van zijn zaak en ongeveer 30 jaar laat Kochba zich koning Messias noemen. Hij slachtte vele christenen die onze Messias Jezus Christus niet wilden verloochenen. Ook overvielen ze de Romeinen waar ze maar konden. Zo doodden ze in Egypte eens de Romeinse legeraanvoerder van keizer Trajanus. Ja, nu zwol hun hart, verstand en buik en waren ze overtuigd dat God aan hun zijde stond, ze namen een stad bij Jeruzalem in, Bethoron, zoals ze in de Heilige Schrift genoemd wordt. Nu was het hek pas goed van de dam, nu was het onomstotelijk dat hun Messias koning Kochba de heer van de wereld en heerser over christenen en Romeinen was en iedereen zou overwinnen. Maar keizer Hadrianus stuurde zijn leger, belegerde Bethoron, veroverde het en doodde Messias en profeet, ster en duisternis, aanvoerders en voetvolk. Zij zelf beklagen in hun boeken dat 2x 80.000 mannen trompetters zijn geweest en over grote legers het commando hadden en dat 40 x 100.000 gesneuveld zijn, zonder die 12 x 100.000 die al bij Alexandrië gevallen waren. Mij denkt dat ze hier overdrijven. Ik denk dat die 2 x 80.000 trompetters dappere strijders waren, in staat om eventueel legers te bevelen, en al de rest lijkt mij een duivelse leugen.
Sinds deze verdiende pandoering noemen ze zelf Kochba, hun verloren Messias, Kozab. Hun Talmoedleraars schrijven : lees niet Kochba maar Kozab hetgeen vals betekent want hij heeft gefaald en was een valse en geen echte Messias.
Dergelijke verhalen bewijzen genoegzaam dat het hele jodendom toentertijd inderdaad geloofde dat de tijd van de Messias gekomen was omdat de 70 jaarweken van Daniël voorbij waren, de tempel van Haggaï verwoest en de heerschappij van Juda aan zijn einde gekomen was.
En daarom zijn wij christenen zeker van ons geloof dat de echte Messias, Jezus Christus, daadwerkelijk gekomen is. En dat bewijzen niet alleen zijn wonderdaden die de joden zelf niet kunnen loochenen, maar ook het gruwelijk lot en ongeluk van Zijn tegenstanders die Hem samen met Zijn aanhangers wilden vernietigen.
Daarmee zijn we aan blz. 193 van 317 gekomen.
Nu weerlegt Luther nog een tiental pogingen van de joden om de voorspelling van Daniël over de 70 jaarweken anders te interpreteren. Daarbij windt hij zich behoorlijk op wegens hun koppig vasthouden aan een verkeerd inzicht. En hij besluit zijn boekje aldus :
“Want waarom vervloeken ze ons ? Alleen daarom dat wij deze Jezus als de echte Messias en onze troost, onze vreugde en onze toeverlaat erkennen, roemen en loven, van wie wij ons niet scheiden of laten scheiden, noch in het goede, noch in het kwade, maar wij leven en sterven in Hem en met Hem, getroost en bereidwillig.
En hoe meer de joden en de Turken en alle andere vijanden Hem belasteren en beschimpen, des te meer houden wij aan Hem vast, des te meer bemint Hij ons als Hij zegt : “Zalig zijn zij die om mijnentwille vervolgd en gesmaad worden; weest vrolijk, uw loon in de hemel zal groot zijn. Wan lof en dank, eer en geprezen zij de Vader en de Heilige Geest, de enige, ware en rechte God.”
.
De laatste zin illustreren we met een anekdote. In 1846 werkten twee Franse katholieke missionarissen in de hoofdstad van Tibet en één schreef een verslag van hun activiteiten aldaar (en op andere plaatsen) : "Voyage en Tartarie et en Tibet" (door de E.H. Huc ). Een uittreksel :
"Een dokter, afkomstig uit de provincie Yun-nan toonde meer vrijgevigheid.
Deze jonge man leidde sinds zijn aankomst in Lhasa zo'n merkwaardig leven dat iedereen hem de Chinese heremiet noemde. Hij kwam alleen buiten om zijn patiënten te bezoeken en dat waren eigenlijk alleen maar de armen. De rijken mochten hem vragen om te komen maar hij antwoordde gewoon niet op hun verzoeken, tenzij hij volledig zonder geld zat; want van de armen nam hij nooit iets aan en hij had zich tot taak gesteld om alleen de armen te helpen. De tijd die hij niet doorbracht met ziekenbezoek wijdde hij aan studie. Hij bracht zelfs het grootste gedeelte van de nacht door boven zijn boeken. Hij sliep weinig en nam slechts één maaltijd per dag, een pap van roggemeel, en hij at nooit vlees. Men kon van ver zien dat hij een hard en penibel leven leidde, zijn gezicht was bleek en ingevallen; en hoewel hij nauwelijks 30 jaar oud was, was zijn haar helemaal wit.
Op een dag kwam hij ons bezoeken terwijl wij luidop ons brevier aan 't lezen waren in onze kleine kapel. Hij bleef op enkele passen van de deur staan en wachtte ernstig en zwijgend. Ongetwijfeld had iets zijn aandacht getrokken : een grote kleurplaat waarop te kruisiging afgebeeld was; want op het ogenblik dat onze gebeden gedaan waren, vroeg hij bruusk en zonder de gebruikelijke beleefde plichtplegingen te gebruiken, om hem uit te leggen wat deze afbeelding betekende.
Toen wij klaar waren met onze uitleg kruiste hij zijn armen voor de borst en zonder een woord te zeggen bleef hij onbeweeglijk staan, de ogen gericht op het beeld van de kruisiging. Zo bleef hij bijna een half uur staan.
Dan opeens kreeg hij tranen in zijn ogen; hij strekte zijn armen uit naar de Christus, viel op zijn knieën, raakte met zijn voorhoofd drie keer de grond aan en stond recht en riep :
"Zie daar de enige Boeddha die de mensen moeten aanbidden !"
Vervolgens wendde hij zich tot ons en na een diepe buiging te hebben gemaakt, voegde hij daaraan toe : "U bent mijn meesters, neem mij aan als leerling."
Deze anekdote vonden we bij Fréderic Godet in zijn commentaar op het Johannes-evangelie (blz. 891 in de Franse uitgave). Hij voegde dit ter illustratie toe bij zijn uitleg over het 17de vers van het zevende hoofdstuk. Hij besluit :
"Zo is dus de diepe affiniteit de bestaat tussen de ziel die het goede wil doen, het goede zoals dit aan het geweten onthuld wordt, en de Christus door wie alleen de ziel zich in staat gesteld ziet om dat goede te realiseren."
In het Frans klinkt het beter :
* * * * * * * * * * * * * * *
.
Besnijdenis
Op blz. 12 horen we Luther zeggen : “Wanneer ge nu vraagt : waarom is die besnijdenis goed ? Of : waarom hechtte God daar zo’n belang aan ? Antwoord : laat dat een zorg voor de joden zijn.”
We gaan dus bij een jood te rade om te weten waarom die besnijdenis goed is. Of liever : niet goed.
Iemand als Roger Dommergue Polacco de Ménasce, een Franse jood die stamt uit een Egyptische familie van miljardairs, geniet van het privilege van vrijheid van meningsuiting, iets wat voor een niet-jood al lang verboden is. Robert Faurisson bvb. bestudeerde de holocaust en vond dat het officiële verhaal totaal onmogelijk was. Dat maakte een eind aan zijn academische carrière en zijn burgerlijk leven. Roger Dommergue daarentegen is nooit veroordeeld op basis van de twee bekende Franse censuurwetten die door joden werden uitgevaardigd, de Pleven-wet van 1972 en de Fabius-Gayssot-wet van 1990. Hij heeft wel eens een kleine boete gekregen. Op wikipedia wordt er zeer summier over hem geschreven :
“Roger Dommergue, geboren op 15 juni 1924 in Courbevoie en overleden op 22 mei 2013 in Châteauroux, was een Franse filosoof en essayist van joodse afkomst.
Hij schreef talrijke essays over natuurlijke geneeskunde. Hij bestreed de besnijdenis op de 8e dag bij de Joden, vond dat dit traumatiserend was en veel afwijkend gedrag veroorzaakte als gevolg van endocriene stoornissen die het zou veroorzaken. Hij wijdde ook werk aan de geschiedenis van de massamoorden op Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog, waardoor hij dicht bij de stellingen van historisch revisionisme kwam.”
Dommergue schreef o.a. “Le silence de Heidegger et le secret de la tragédie juive” (Omnia Veritas, 1994). Dit boek kunt u kopen bij Amazon. Uit dit boek vatten we een hoofdstuk samen (vanaf blz. 116):
Het is al lastig om over joden en antisemitisme te spreken omdat bvb. een jood wiens voorouders al eeuwen in Polen leefden etnisch gezien niet eens een Semiet is. En een jood is in feite alleen de persoon die leeft volgens de voorschriften van de Thora. De pseudo-joden die onze wereld besturen zijn zowel in hun denken als in hun levenswijze radicaal atheïst.
Waarom zijn de joden zo gehaat in de wereld, reeds lang vóór de Romeinse Kerk bestond ?
Zowel de gelovige orthodoxe joden als de atheïstische pseudo-joden hebben één ding gemeen : de besnijdenis op de 8ste dag. Dat geeft hun iets bijzonders : een geweldige denkkracht (des pouvoirs spéculatifs), maar die gaat ten koste van enerzijds het morele zintuig (dat we niet moeten verwarren met moraliteit, die bij de orthodoxe joden uiterlijk zeer strict is) en anderzijds het vermogen tot synthese (l’esprit de synthèse).
Volgens de endocrinoloog Dr. Jean Gautier ontwikkelt bij de baby het hormoonstelsel voordat het zenuwstelsel ontwikkelt. Op de 8ste dag zorgt de hypofyse voor een eerste puberteit die 21 dagen duurt. Alle endocriene klieren worden geactiveerd om de jonge mens aan te passen aan zijn nieuwe leven.
De traumatiserende verwijdering van de voorhuid op de 8ste dag na de geboorte heeft een drastische verstoring het interne geslachtsorgaan (la génitale interne) tot gevolg. Niet van de voortplantingsorganen want die komen pas later tot ontwikkeling. We zien dus een onderontwikkeling, een hypotrofie van “la génitale interne”. Deze hypotrofie van de interne geslachtsklier wordt gecompenseerd door een overontwikkeling van de andere endocriene klieren, “la génitale reproductrice” en vooral de hypofyse. Deze klieren worden 7 tot 10 keer actiever dan bij andere mensen. Vandaar dat in onze pseudo-democratieën zonder echte spirituele elite, alle macht in handen geraakt van deze 8ste-dag-besnedenen.
Dat gaat des te gemakkelijker omdat ze totaal geen moreel zintuig hebben en geen vermogen tot synthese. Zij zullen dus zonder scrupules alle mogelijkheden uitputten.
Het zijn dus de endocriene klieren, met uitsluiting van de interne genitale klier die de ontwikkeling van de geslachtelijkheid besturen. Dit samenspel van endocriene klieren, met uitgeschakelde interne genitale, bevrijdt de mens van alle hem beperkende invloeden, van gevoels- en authentiek intellectuele krachten (moreel zintuig, synthese) maar het zijn juist deze laatste die een dam vormen tegen het gebruik van de sexualiteit, tegen het gebruik van of ontdekkingen die zich tegen de mens kunnen keren (Freudisme, Marxisme, atoombom, neutronenbom, “emancipatie” van de mens, van de vrouw, van het kind enz.)
Het is de hypofyse die dominant blijft in het hormonaal systeem terwijl die anders getemperd wordt door het interne genitaal systeem. En daarom zegt Jacques Bergier heel terecht over de joden dat ze lijden aan de ziekte van het ultra-rationalisme.
Hun denken zal dus exclusief materialistisch zijn, berekenend, abstract, analytisch. Zo’n individu zal analyses en berekeningen maken waarbij geen enkel moreel argument in overweging wordt genomen, noch een bekommernis over de impact op de rest van de mensheid.
Als dit soort denken algemeen wordt, dan leidt dat tot de collectieve zelfmoord. De wetenschap wordt zwarte magie omdat ze alleen analytisch, microscopisch, kwantitatief is terwijl echte kennis witte magie is, macroscopisch en kwalitatief.
De 8ste-dag-besnedene is dus verantwoordelijk voor zover hij de kosmische uitvoerder is van de totale ineenstorting van het wereldbestel, maar hij is in feite niet schuldig. Hij heeft niet meer schuld dan de Coloradokever t.o.v. de aardappel. Hij heeft niet zelf gekozen voor die gevolgen van de besnijdenis op de 8ste dag, hij is zelfs niet in staat om dat te vatten. Hij is onwetend wat betreft de mentaliteit die de besnijdenis in hem oculeert. Als slachtoffer van antisemitisme begrijpt hij niet dat het zijn amoreel en immoreel denken zijn die daar de oorzaak van zijn.
Indien hij zich daar bewust zou van zijn, dan zou hij al lang de besnijdenis afgeschaft hebben. Des te meer omdat hij al lang niet meer leeft volgens de voorschriften van de Thora maar eigenaardig genoeg alleen de slecht begrepen traditie nog in stand houdt. Mozes kende niet meer de achtergronden van de besnijdenis zoals de priesters van Horus dat wel wisten. Hij heeft dat een heel volk voorgeschreven en er hormonaal gestoorde mensen van gemaakt en hen bovendien opgezadeld met het idee van wereldheerschappij. En die hebben ze nu bereikt op de ruïnes van een gedegenereerde beschaving. Op dit ogenblik heeft de onteigening van de hele mensheid door het besneden financieel nomadische element een institutioneel karakter gekregen. De woeker, die door alle beschavingen veroordeeld werd, heeft zich nu bekleed met de zeer officiële mantel van het krediet, wat samen met de alcohol de bron is van al onze kwalen.
Tegenwoordig is al wat er rest van de verschillende staten in handen van de besnedenen. Alleen de Apocalyps zal met een onomkeerbare evolutie hun en ons lot regelen.
Het is dus zo dat deze endocriene anarchie van de 8ste-dag-besnedenen leidde tot een psychologie van omwentelingen, van destructie, van vernietiging (letterlijk: tot-niets-maken) en dat om de algemene richting van het wereldgebeuren te bepalen. Ze kennen de Thora niet en behouden alleen de besnijdenis en de Mozaïsche aankondiging van hun komende wereldheerschappij.
Op het einde van de20ste eeuw hebben ze regeringen en gerecht in hun macht. Het gerecht past de racistische en dictatoriale wetten toe, vermomd als “antiracistisch en democratisch”.
Aldus behouden ze de hegemonie over de geatomiseerde massa’s.
Wie kan ontsnappen ? Alleen zij die kleine gemeenschappen gaan vormen waar de spirituele en morele waarden terug in ere worden gehouden. Het is absoluut zeker dat na de globale zelfmoord de 21ste eeuw alleen maar zijn hiërarchische samenhang zal terugvinden door hetgeen verbindt, re-lieert, de religie.
De globale hegemonie van de besnedenen van de 8ste dag brengt in feite alleen maar het einde van het Duistere Tijdperk (Kali Joega). Uiteindelijk brengt het ook hun eigen zelfmoord.
Met dit toekomstperspectief van kleine gemeenschappen komt Dommergue overeen met Rudolf Steiner. Ook met zijn aanbevelingen om alles te vermijden wat de werking van de schildklier verstoort, volgens hem de klier van de verzoeking : koffie, tabak, alcohol, bewerkt voedsel en vlees :
“Men kan zich niet tot God richten met de mond vol bloed ! Het is ondenkbaar dat er slachthuizen zouden geweest zijn in de buurt van de tempel in Luxor of op de Acropolis.”
Waarom moest nu Jezus, de drager van de Christus, in een volk geboren worden dat een traditie van besnijdenis heeft ?
De mens kon niet tot vrijheid ontwikkelen zolang hij “in de schoot der goden” leefde. De natuurlijke verbinding met de godenwereld moest verbroken worden : de alcohol werd aan de mensheid gegeven. En na de Indische cultuurperiode werd ook het vleeseten algemener, wat ook al de mens aardser maakt. En blijkbaar moeten we de besnijdenis bij de maatregelen rekenen die de mens afsnoeren van het goddelijke.
Want we lezen bij Voltaire (geciteerd in : “Voltaire über die Juden” van Philipp Stauf) :
“Als Mozes zelf de grondlegger zou zijn van zijn religie, zoals Zoroaster, de Brahmanen, Numa, Mohammed en vele andere godsdienststichters, dan mag men de vraag stellen waarom hij niet het ongetwijfeld werkzaamste middel gebruikt heeft om misdaad en hebzucht in te tomen, waarom hij niet de onsterfelijkheid van de ziel, waarom hij niet straffen en beloningen in het hiernamaals geopenbaard heeft, inzichten die toch reeds lang vóór hem in Egypte, Fenicië, Mesopotamië, Perzië en India geleerd werden. Een mens voelt zich geneigd om tot hem te zeggen : “Ge hebt alle wijsheid van de Egyptenaren geleerd, en ge wilt een wetgever zijn, waarom verzwijgt ge de waardevolste leer van de Egyptenaren, dit voor ons mensen zo onontbeerlijk geloofspunt, deze leer die zo troostvol en heilig is, dat zelfs uw eigen joden, hoe een achterlijke koppen het ook zijn, het 1000 jaar later ook ingezien hebben, tenminste toch een deel van hen, de Farizeeën en de Essenen die aan de onsterfelijkheid van de ziel geloofden.”
“De joodse wet verplicht de Hebreeërs om aan de goyim geld tegen woekerrente te lenen en dreigt dat ze ongelukkig worden als ze geen rijkdom vergaren door woekerrente. Hun wet verplicht hen herhaaldelijk om alle naties te verdelgen die God hun gaat uitleveren, en noch ouderen, kinderen of vrouwen te sparen. Maar van de onsterfelijkheid van de ziel spreekt hun wet niet, gaat daar niet van uit.”
“Een bekende schrijver, Jonathan Swift, vraagt zich af waarom men in Deuteronomium voorschriften vindt over de stoelgang der joden, maar in de hele Pentateuch geen woord over de menselijke geest en een ander, beter leven. Hij waagt de vraag : was hun God meer bekommerd om hun darm dan om hun ziel ?”
“Vraagt men naar de filosofie van de Hebreeërs dan kan ik zeer kort zijn : die hadden ze niet. Hun wetgever spreekt nergens uitdrukkelijk van de onsterfelijkheid van de ziel of van een hiernamaals. Josephus en Philo geloven dat de zielen stoffelijk zijn; hun geleerden denken dat engelen lichamelijk zijn en tijdens hun verblijf in Babylon gaven ze deze engelen namen die ze bij de Chaldeeërs vonden : Michaël, Gabriël, Uriël. Ook het woord satan is Babylonisch en betekent ongeveer hetzelfde als de Ahriman van Zoroaster. Het begrip van de onsterfelijkheid ontstond pas laat bij de Farizeeën. De Sadduceeën hebben deze geestelijkheid, deze onsterfelijkheid van de ziel, en het bestaan van engelen steeds ontkend. Dit verschil in opvattingen schijnt tussen de twee groepen nooit tot een groot conflict te hebben geleid, en er waren zelfs hogepriesters die Sadduceeër waren. In de laatste tijd van hun verblijf in Jeruzalem werd er pijnlijk nauwkeurig gelet op de wettelijke voorschriften gelet : wie konijnenvlees at werd gestenigd; wie de onsterfelijkheid van de ziel ontkende, die kon hogepriester worden.”
.
Nu weten we dat Voltaire een rabiate anti-godsdienstige filosoof was, maar hij heeft wel grondig de nodige teksten bestudeerd, want wat hij hierboven zegt, lezen we ook in de Talmoed.
Roger Dommergue in “Vérité et Synthèse – la fin des impostures” blz. 155 :
“De christenen hebben een gedetailleerd voorschrift voor de religieuze praktijk, de catechismus. De joden hebben iets gelijkaardigs : de Talmoed. Die bestaat uit twee grote delen, de Mishna, en de Gemara.
Beide zijn samengevat in een eenvoudiger boek, de Schulchan Arouk, door de beroemde rabbbijn Josef Caro. De encyclopedieën, kranten en joodse prominenten stellen uitdrukkelijk dat de Talmoed kracht van wet heeft voor alle joden.
In het begin van de 20ste eeuw heeft de E.H. Auguste Rohling verschillende passages uit de Talmoed vertaald. Hij loofde 10.000 F. uit voor al wie een fout kon aantonen in zijn vertaling. De vertaling werd gecontroleerd door een andere geestelijke, Lamarque. Ze werd afgedrukt in vele boeken en kranten in Europa, in verschillende talen. Niemand heeft ooit zijn vertaling betwist. Hieronder enkele passages van deze “catechismus”, zoals geciteerd in een boek van E.H. Charles, doctor in de theologie, “Juste solution de la question juive”.
De Bijbel is water maar de Mishna is wijn en de Gémarra is geurige wijn. (Masech Sopharim, 13b)
De woorden van de rabbijnen zijn zoeter dan die van de profeten. (Midras Misle, fol 1)
De woorden van de rabbijnen zijn de woorden van de levende God. (Bochai ad Pent fol 201, cab. 4)
Al wat de rabbijnen zeggen op aarde is een wet voor God (Tractaat. Rosh-Hasha)
Wie de Talmoed studeert zal nooit arm woorden maar hij leert er de kunst van het bedriegen
(Tr. 19 Sota 216)
Als een jood de Bijbel laat voorgaan boven de beschikkingen en doctrine van de Talmoed zal hij geen geluk meer kennen. (Tr. chag. Fol. 1 ob)
Als de joden de Talmoed volgen zullen zij eten terwijl de goyim werken. Anders zullen ze zelf werken. (Tr. Beras chor 351-b)
Wie de Bijbel leest zonder de Mischna en de Gemara (Talmoed),is als iemand die geen God heeft. (Sepher, Safare Zedeq, Fol.9)
God weent iedere dag over de fout die Hij begaan heeft door zijn volk in de verbanning te sturen
(Tr. Berachot, 01.3a.)
De zielen van joden zijn delen van God, van dezelfde substantie als God, zoals een zoon van dezelfde substantie is als zijn vader. (Tr. Sela 262a)
Daarom is een joodse ziel dierbaarder, aangenamer voor God dan alle zielen van de andere volken op aarde. (Sela I. C. et Sefa Fol 4)
De zielen van andere volken stammen af van de demon en lijken op die van dieren De goy is een zaad van vee. (Traité Jebammoth. Sefa en Sela id. Sepher Hannechamma, Fol 221. Col. 4. Jalqût. Fol 154b)
Alle Goyim gaan naar de hel. (T. Sepher Zerov Hamor. Fol 27 b en Bachai 34. Masmia Jesua. Fol 19.Col.4)
De joden gaan het tijdelijk rijk over de ganse wereld hebben. (Perus Hea-misma. Ad T r. Sab. Ic)
Alle christenen gaan uitgeroeid worden. (Sepher Zerov Ha-Mor. Fol. 125 b)
Alle schatten der volkeren gaan in de handen van joden geraken. (Sanhédrin, Fol. 110 b)
Want alle volkeren gaan hen dienen en alle koninkrijken zullen aan hen onderworpen zijn. (Sanhédrin, Fol. 88b et Kethuboth, Fol. 11 Ib)
De Goyim zijn geschapen om dag en nacht de jood te dienen. God heeft hun een menselijke vorm gegeven ter ere van de jood want het past niet voor een heerser om gediend te worden door een viervoeter. (Sepher Nedrash Talpoth, édition de Varsovie, 1875, page 225)
De goederen van de Goyim zijn dingen zonder meester : ze zijn eigendom van de eerste beste jood die langs kom. (Pfefferkorn, Dissert. Philos. Page 1 1)
Een Goy die zelfs maar een kopermuntje steelt van een jood moet terdood worden gebracht. (Jebammoth, Fol. 47 b)
Maar het is voor een jood toegelaten om te stelen van een Goy. (Babattez, Fol. 54b)
Want de eigendom van een Goy is als iets dat achtergelaten werd. De echte eigenaar is de jood die het als eerste neemt. (Baba Bathra, Fol. 54b)
Als een jood een proces inspant tegen een Goy (zegt de Talmoed tegen de joodse magistraat), dan oordeelt ge in het voordeel van uw broeder en zegt ge aan de vreemdeling : “Zo is onze wet”.
Maar als Israël in dat land niet sterk genoeg is of als de rechter geen jood is, dan moet ge de vreemde met intriges kwellen tot de jood de zaak gewonnen heeft. (Tr. Baba Gamma, Fol. 113a)
Wie aan een Goy een voorwerp teruggeeft dat die laatste verloren heeft, zal geen genade vinden bij God want hij versterkt de macht van de Goyim. (Sanhédrin, Fol. 76b)
God heeft de praktijk van de woeker t.o.v. de Goyim bevolen, want wij moeten hem kwaad berokkenen zelfs als hij ons van dienst is. Als een Goy geld nodig heeft, dan zal de jood hem weten te bedriegen. Hij zal de woekerrente vermeerderen tot de som zo hoog is dat de Goy niet meer kan betalen zonder zijn goederen te verkopen of dat de jood een proces inspant en van de rechter de toelating krijgt om de goederen van de Goy in bezit te nemen. (Sepher, Mizv. Fol. 73-4)
Wie het bloed van de Goyim doet vloeien brengt een offer aan God. (Nidderas Bamidebar rabba, p. 21)
De beroemde jood Frank zegt dat men zonder de Kabbala, onmogelijk de vele teksten van de Mischna en de Talmoed in ’t algemeen kan begrijpen. Welnu, de Kabbala leert het volgende :
De jood is de levende God. God geïncarneerd; hij is de hemelse mens. De andere mensen zijn aards, van een lager ras. Die bestaan alleen maar om de jood te dienen. Het zijn kleine dieren. (Ad Pent, Fol. 97-3)
Dat de Talmoed zo belangrijk is voor de joden is problematisch want het bestaan alleen al van die Talmoed is een overtreding van hun eigen wet. We lezen in het Oud Testament :
Deuteronomium 4:2
Gij zult tot dit woord, dat ik u gebiede, niet toedoen, ook daarvan niet afdoen; opdat gij bewaart de geboden van den HEERE, uw God, die ik u gebiede.
Spreuken 30:5-6
Alle rede Gods is doorlouterd; Hij is een Schild dengenen, die op Hem betrouwen.
Doe niet toe tot Zijn woorden, opdat Hij u niet bestraffe, en gij leugenachtig bevonden wordt.
Deuteronomium 12:32
Al dit woord, hetwelk ik ulieden gebiede, zult gij waarnemen om te doen; gij zult daar niet toedoen, en daarvan niet afdoen.
De drager van het Christus-wezen werd geboren in het volk dat op dat moment het meest afgesnoerd was van de geestelijke wereld. In dit zo diep in het aardse gezonken milieu moest de Christus verschijnen om Zijn offer te kunnen brengen dat de mens ging toelaten om terug bewust de verbinding met het geestelijke tot stand te brengen. Onderstaand schema stond ook al in Brug 5 :
Het punt waar in het schema Ik staat is dus het keerpunt der tijden, het Mysterie van Golgotha.
Een deel van joden en Grieken hebben toen de impuls tot bewuste opstijging opgenomen. Een ander deel heeft gekozen om in de neerwaartse stroom verder te gaan. Hun volksdom is verstard, als het ware gesclerotiseerd en ze zijn instrumenten van Ahriman, van de Mammon geworden.
Van de 535 Amerikaanse volksvertegenwoordigers zijn er slechts 10 die geen geld van de joodse lobby aannemen.
Dus 525 van hen (98,2 %) worden betaald om Israëls belangen te verdedigen in plaats van de Amerikaanse.
* * * * * * * * * * * * * * *
.
De verzoeking door Ahriman
We weten van Rudolf Steiner dat de Christus bij de verzoeking in de woestijn niet volledig Ahriman kon weerleggen.
“Ik geloof dat de verzoekingsscène, zoals ik die nu beschrijven zal, volkomen juist is. Maar zulke dingen zijn heel moeilijk in de Akasha-kroniek te lezen. Daarom zeg ik er uitdrukkelijk bij dat wellicht hier of daar een bijkomstigheid zou kunnen worden gewijzigd bij een verder occult onderzoek. Maar het wezenlijke is gevonden, en dit wezenlijke moet ik u vertellen. ( … )
Het Christuswezen in het lichaam van Jezus van Nazareth ontmoette in de eenzaamheid allereerst Lucifer in zijn volle werking en al zijn macht, Lucifer die de mensen in verzoeking brengt als zij zichzelf overschatten, als ze te weinig zelfkennis hebben en te weinig deemoed. Speculeren op de valse trots, de hoogmoed, de verwaandheid van de mensen, dat is het wat Lucifer altijd probeert. Nu trad Lucifer de Christus Jezus tegemoet en sprak tot hem ongeveer de woorden die ook in de andere evangeliën staan: Zie mij aan! De andere rijken, waarin de mens geplaatst is en die door de andere goden en geesten zijn gegrondvest, die rijken zijn oud. Ik echter wil een nieuw rijk bouwen; ik heb mij losgemaakt van de wereldorde; alles zal ik u schenken wat er aan schoonheid en heerlijkheid is in de oude rijken indien Gij mijn rijk binnentreedt. Maar Gij moet u afscheiden van de andere goden en mij erkennen! En Lucifer schilderde alle schoonheid en heerlijkheid van de luciferische wereld, alles wat de mensenziel zou moeten bekoren indien ze ook maar iets van hoogmoed in zich had. Maar het Christuswezen kwam net uit de geestelijke werelden; het wist wie Lucifer is en hoe de ziel zich verhoudt tot de goden als zij niet op aarde door Lucifer wil worden verleid. Het Christuswezen had weliswaar in de wereld waaruit het kwam niets leren kennen van luciferische verleiding, maar het wist hoe men de goden dient, en het had de kracht Lucifer af te wijzen.
Daarna deed Lucifer een tweede aanval, maar nu haalde hij Ahriman erbij om hem te helpen, en zij spraken nu allebei tot de Christus. De een wilde zijn hoogmoed prikkelen: Lucifer; de ander wilde op zijn angstgevoelens werken: Ahriman. Zo gebeurde het dat de een tegen Hem zei: Door mijn geestkracht, door hetgeen ik u vermag te geven, indien Gij mij erkent, zult Gij niet meer nodig hebben wat Gij thans nodig hebt, omdat Gij als Christus in een menselijk lichaam zijt getreden.
Aan dit fysieke lichaam zijt Gij onderworpen, Gij moet daarin gehoorzamen aan de wet van de zwaartekracht. Het belet u de wet van de zwaartekracht te overtreden, ik echter zal u boven die wet verheffen. Als Gij mij erkent, zal ik de gevolgen van de val opheffen en er zal u niets overkomen. Stort u neer vanaf de tinne! Er staat immers geschreven: Ik zal de engelen bevelen, dat zij u beschermen, opdat Gij uw voet niet aan een steen zult stoten. Ahriman, die op Zijn vrees wilde werken, sprak: Ik zal u behoeden voor vrees! Stort u neer!
En beiden drongen bij Hem aan. Maar daar zij allebei op Hem instormden en als het ware in hun aandringen elkaar in evenwicht hielden, wist Hij aan hen te ontkomen. En Hij vond de kracht, die de mens vinden moet op aarde, om zich boven Lucifer en Ahriman te verheffen.
Hierop zei Ahriman: Lucifer, ik kan u niet gebruiken, gij belemmert mij alleen maar, gij hebt mijn krachten niet vermeerderd, maar juist verminderd; nu zal ik Hem alléén op de proef stellen. Gij hebt belet dat deze ziel ons toevalt. Daarna stuurde Ahriman Lucifer weg en ondernam de laatste aanval toen hij alleen was, en hij zei datgene wat nog naklinkt in het Mattheüs-evangelie: Indien Gij u op goddelijke krachten wilt beroemen, maak dan het minerale tot brood, of zoals het in het evangelie staat: maak de stenen tot brood. Toen zei het Christuswezen tot Ahriman: De mensen leven niet van brood alleen, maar van het geestelijke dat uit de geestelijke werelden komt. Dat kon het Christuswezen het beste weten, want het was immers zojuist neergedaald uit de geestelijke werelden.
Hierop antwoordde Ahriman: Daarin kunt Gij gelijk hebben. Maar dat Gij gelijk hebt en in hoeverre Gij gelijk hebt, dat kan mij welbeschouwd niet beletten u toch op een bepaalde manier te binden. Gij weet slechts wat de geest doet die uit de hoogten afdaalt. Gij waart echter nog niet in de menselijke wereld. Daar beneden in de menselijke wereld zijn nog heel andere mensen, en die zijn waarlijk wel gedwongen van stenen brood te maken, die kunnen zich onmogelijk alleen maar met de geest voeden.
Dit was het ogenblik waarop Ahriman tot de Christus iets zei wat men wel op aarde weten kon, maar wat de godheid, die nog maar juist de aarde betreden had, nog niet kon weten.
Hij wist niet dat het beneden op aarde noodzakelijk is van het minerale, van het metaal, geld te maken, opdat de mensen brood hebben. Thans zei Ahriman dat de arme mensen daar beneden op de aarde gedwongen zijn zich door middel van geld te voeden. Dit was het punt waarop Ahriman nog de overmacht had. En ik zal - zei Ahriman - deze macht gebruiken !
Dit is de ware weergave van het verzoekingsverhaal. Bij de verzoeking was dus nog een rest overgebleven. De vragen waren niet afdoende opgelost; wel de vragen van Lucifer, maar niet de vragen van Ahriman. Om deze op te lossen was er nog iets anders nodig.
Toen de Christus Jezus de eenzaamheid verliet, voelde Hij zich uitgeheven boven alles wat Hij doorleefd en geleerd had vanaf zijn twaalfde jaar; Hij voelde de Christusgeest verbonden met datgene wat voor zijn twaalfde jaar in Hem geleefd had.
Met alles wat in de mensheidsontwikkeling verouderd en verdord was voelde Hij zich eigenlijk niet meer verbonden. Zelfs de taal, die in zijn omgeving gesproken werd, was Hem onverschillig geworden, en voorlopig zweeg Hij dan ook. Hij ondernam tochten in de omstreken van Nazareth en trok nog verder weg, steeds verder en verder. Hij bezocht veel plaatsen waar Hij reeds als Jezus van Nazareth doorheen was gekomen. En daarbij deed zich iets heel merkwaardigs voor. U moet wel bedenken, ik vertel hier de geschiedenis uit het vijfde evangelie, en het zou hoegenaamd geen zin hebben als deze of gene nu meteen tegenstrijdigheden zou willen opzoeken tussen dit evangelie en de vier andere. Ik vertel de dingen zoals ze in het vijfde evangelie staan.
In grote zwijgzaamheid, zonder enige binding met zijn omgeving, trok de Christus Jezus eerst van herberg tot herberg, terwijl Hij overal bij de mensen en met de mensen werkte.
Wat Hij had beleefd aan de uitspraak van Ahriman over het brood had een diepe indruk bij Hem nagelaten. Overal trof Hij de mensen aan die Hem al kenden, bij wie Hij vroeger al had gewerkt. De mensen herkenden Hem, en Hij vond onder deze mensen werkelijk het volk, diegenen tot wie Ahriman toegang moet hebben, omdat zij gedwongen zijn uit stenen, uit het minerale, brood te maken, of wat hetzelfde is, geld, metaal, tot brood te maken. Bij hen die de uitspraken van Hillel of andere zedenspreuken in acht namen, hoefde Hij niet zijn intrek te nemen. Maar Hij nam zijn intrek bij hen die in de andere evangeliën de tollenaars en zondaars worden genoemd, want zij waren degenen die er op waren aangewezen van stenen brood te maken. Juist onder hen verkeerde Hij veel.
Maar nu gebeurde het merkwaardige: Veel van deze mensen kenden Hem reeds uit de tijd voor zijn dertigste jaar, daar Hij al een-, twee- of driemaal als Jezus van Nazareth bij hen geweest was. In die tijd hadden zij zijn milde, liefdevolle en wijze natuur leren kennen. Want de zo grote smart en het diepe leed die Hij sedert zijn twaalfde jaar had doorleefd, zetten zich uiteindelijk om in de toverkracht van de liefde die met ieder woord zo naar buiten stroomde, alsof in zijn woorden nog een geheimzinnige kracht werkte die zich uitstortte over de omstanders. Waar Hij ook kwam, overal, in ieder huis, in iedere herberg, was Hij diep bemind. En deze liefde bleef achter als hij de huizen weer had verlaten en verder was getrokken.
In deze huizen sprak men veel over de goede mens Jezus van Nazareth, die van plaats tot plaats trok en bij hen was geweest. En als door de inwerking van een kosmische wetmatigheid gebeurde het volgende. Ik vertel hier voorvallen die zich vele malen hebben herhaald en die de occulte onderzoeker steeds weer kan waarnemen. Als de families, waar Jezus van Nazareth gewerkt had, na de arbeid bij elkaar zaten en graag nog een beetje praatten na zonsondergang, dan was het of Hij nog aanwezig was! Dan praatten ze over de liefdevolle mens die als Jezus van Nazareth bij hen was geweest. Zij vertelden hoe beminnelijk en vriendelijk Hij was en wat een mooie en warme gevoelens hun zielen hadden vervuld toen deze mens onder hun dak had geleefd. En in menig huis, waar ze zo urenlang over deze gast hadden gesproken, gebeurde het dan - het was een nawerking van die uitstromende liefde - dat als een gemeenschappelijk visioen voor alle familieleden het beeld van deze Jezus van Nazareth de kamer binnenkwam. Ja, Hij bezocht hen in de geest, of ook, zij schiepen zich zijn geestelijk beeld.
Nu kunt u zich voorstellen wat een indruk dat in zulke families gemaakt had als Hij hun in een gemeenschappelijk visioen was verschenen, en wat het voor hen betekende toen Hij nu terugkwam, na de doop in de Jordaan, en zij Hem aan zijn uiterlijk herkenden, alleen was zijn oog stralender geworden. Zij zagen zijn gelaat, waarmee Hij hen eens zo liefdevol had aangezien, en waarvan nu een bijzondere glans uitging, zij zagen de gehele mens die zij bij zich hadden zien zitten in de geest. Wat er voor buitengewoons gebeurde in zulke families, wat er gebeurde bij de tollenaars en zondaars, die ten gevolge van hun karma door al de demonische wezens van die tijd omgeven waren en gekweld, die ziek en belast en bezeten waren, hoe die mensen deze terugkomst hebben ondergaan, dat kunnen wij ons wel indenken !
Nu werd de veranderde natuur van Jezus zichtbaar; vooral voor zulke mensen werd zichtbaar wat er uit Jezus van Nazareth geworden was, doordat de Christus in hem woonde. Vroeger hadden zij alleen zijn liefde, goedheid en mildheid ondervonden, zodat zij later het visioen van hem hadden; thans echter ging er een soort toverkracht van Hem uit! Hadden zij zich vroeger alleen getroost gevoeld door zijn aanwezigheid, nu voelden zij zich door Hem genezen. En als hun buren ook onder leed gebukt gingen en door demonische machten werden gekweld, dan gingen ze hen halen en brachten hen bij Jezus Christus. En zo gebeurde het dat de Christus Jezus, nadat Hij Lucifer had overwonnen en er van Ahriman alleen een angel in Hem was achtergebleven, bij de mensen, die onder Ahrimans heerschappij stonden, datgene tot stand kon brengen wat in de bijbel altijd wordt beschreven als de uitdrijving van de demonen en de genezing van de zieken.
Veel van de demonen die hij geschouwd had toen Hij als dood op het heidense offeraltaar had gelegen, vluchtten nu uit het volk weg wanneer Hij als de Christus Jezus de mensen tegemoet trad. Want zoals Lucifer en Ahriman in Hem hun tegenstander zagen, zo zagen ook de demonen in Hem hun tegenstander. En nu Hij zo door het land trok en zag hoe de demonen zich gedroegen in de mensenzielen, moest Hij er steeds weer aan denken hoe Hij destijds op het oude offeraltaar had gelegen, waar de demonen de plaats der goden hadden ingenomen en waar Hij niet de dienst verrichten kon. Hij moest weer denken aan de Bath-Kol, die Hem het oude mysteriegebed had verkondigd, waarover ik u gesproken heb.
En vooral de middelste regel van dit gebed kwam steeds weer in zijn gedachten: 'beleefd in het dagelijks brood'. Nu zag Hij het: deze mensen, bij wie Hij zijn intrek had genomen, moesten uit stenen brood maken. Hij zag dat onder de mensen met wie Hij zo was omgegaan er velen waren die slechts van brood alleen moesten leven. En de woorden uit dat oer-heidense gebed: 'beleefd in het dagelijks brood', drongen diep in zijn ziel. Hij voelde hoe de mens geheel was ingelijfd in de fysieke wereld. Hij voelde dat door de noodzaak van dit belichaamd zijn in de fysieke wereld het in de mensheidsevolutie zo ver gekomen was, dat de mensen vergeten konden de namen der vaderen in de hemelen, de namen van de geesten der hogere hiërarchieën. En Hij voelde hoe er nu geen mensen meer waren die de stemmen van de oude profeten konden horen en de boodschap van de Zarathoestra-wijsheid. Thans wist Hij: Het is het leven in het dagelijks brood dat de mensen heeft gescheiden van de hemelen, dat de mensen tot egoïsme drijft en binnen het bereik van Ahriman brengt.
Toen Hij met zulke gedachten door het land trok, deed zich het verschijnsel voor dat diegenen die het diepste gevoeld hadden hoe Jezus van Nazareth was veranderd zijn leerlingen werden en Hem volgden. Uit verschillende herbergen nam Hij deze of gene mee, die nu zijn volgeling werd, die Hem volgde, omdat hij diep gegrepen was door het gevoel dat ik heb beschreven. Zo gebeurde het dat zich al spoedig een hele groep van zulke leerlingen vormde. In deze leerlingen had de Christus mensen om zich heen die nu in het diepst van hun ziel een eigenlijk geheel nieuwe stemming droegen; mensen die door Hem anders waren geworden dan diegenen over wie hij eens aan zijn moeder had moeten vertellen dat zij het oude niet meer konden horen. En toen lichtte in hem de aarde-ervaring van de godheid op: Ik heb de mensen te zeggen, niet hoe de goden zich de weg naar beneden baanden van de geest naar de aarde, maar hoe de mensen de weg omhoog kunnen vinden van de aarde naar de geest.”
( Uit : “Bijzonderheden over het leven van Jezus”, Vrij Geestesleven, 1981 – GA 148)
* * * * * * * * * * * * * * *
|