Inhoudstafel van Brug 76 (juni 2012)

Henri Lambert en de associatieve economie

Bijlage 1 : de impuls uit Midden-Europa

Bijlage 2 : het anoniem geworden kapitaal

Bijlage 3 : economie en inkomen

Bijlage 4 : vakbond en koopkracht

Bijlage 5 : het zelfbeschikkingsrecht der volkeren

Bijlage 6 : Henry George, “Vooruitgang en Armoede”

Bijlage 7 : antisemitisme bij Keynes


+ Groter lettertype
+ Kleiner lettertype


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*



Beste Lezer,


Deze aflevering van De Brug is volledig gewijd aan Henri Lambert.
Voor de meeste lezers een volslagen onbekende naam. Niet eens een antroposoof.
Henri Lambert was een Belgisch industrieel, geboren een jaar na Rudolf Steiner, directeur en eigenaar van een groot glasfabriek in Charleroi. Maar als we zijn biografie lezen, dan lijkt het wel of de activiteiten als fabrikant in zijn leven maar bijkomstig waren want het grootste deel van zijn tijd en energie heeft deze man besteed aan het analyseren van de politieke en sociale situatie van zijn tijd, aan het neerschrijven van zijn ideeën over mogelijke oplossingen, aan het uitgeven van talloze publicaties, aan het contacten leggen met invloedrijke persoonlijkheden in Europa en Amerika om zijn inzichten ook in de praktijk te kunnen brengen.

Hoewel hij een tijdgenoot van Rudolf Steiner was, heeft hij hem nooit ontmoet en heeft hij ook nooit het werk of de ideeën van Rudolf Steiner leren kennen. Omgekeerd kende Rudolf Steiner Henri Lambert wel want hij vernoemt zijn naam in de voordracht van 4 december 1916.
Dat is al een eerste reden om wat aandacht te besteden aan deze figuur.
Een tweede reden is de volgende : het belangrijkste thema in het denken van Henri Lambert zijn de associaties in het economische leven. Dat is nu net het thema waarover Rudolf Steiner uitgebreid begint te spreken vanaf juni 1917 toen de beweging voor de sociale driegeleding op gang kwam.
We gaan niet beweren dat Rudolf Steiner zich heeft laten inspireren door de ideeën van Henri Lambert, maar het bijna gelijktijdig opduiken van deze inzichten kan erop wijzen dat deze ideeën toen echt aan de tijd waren. Het leek ons nuttig om de invalshoek van Henri Lambert eens onder de aandacht te brengen omdat het idee van associaties bij hem gegroeid is vanuit zijn concrete ervaringen - als werkgever en als lid van de bezittende elite- met de klassestrijd. Bij Rudolf Steiner krijgt men soms de indruk dat hij de associaties als een deus ex machina uit zijn hoed tovert, men weet niet goed : van waar komt hij daar nu ineens mee op de proppen. Voor een groot deel is dat te wijten aan het feit dat de sociale context waarin deze ideeën gegroeid zijn en die voor Steiners toehoorders vanzelfsprekend was, nu al lang niet meer bestaat. Het is de grote verdienste van het in 2010 verschenen boek over Henri Lambert om deze achtergrond te belichten en de logica van het associatie-idee duidelijk te maken. Het versterkt de overtuigingskracht van Rudolf Steiners gedachten over de sociale driegeleding.

François De Wit


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Henri Lambert en de associatieve economie

Door François De Wit

Wat voorafging :
In de loop van 2011 begonnen wij deel te nemen aan de vergaderingen van de Sociale Sectie van de Antroposofische Vereniging. Deze vergaderingen gingen en gaan vaak door in Brussel en één van de thema’s die onze aandacht vroegen was de komende herdenking in 2014 van het begin van de Eerste Wereldoorlog. Overal worden nu al voorbereidingen getroffen om dit feit te herdenken en het laat zich gemakkelijk raden in welke vorm. De alleenschuld van Duitsland aan deze oorlog is zelfs geen discussiepunt meer voor de gewone mens, of hij nu arbeider of universitair is. Die schuld staat vast hoewel serieuze historici Engeland aanwijzen als hoofdschuldige, als enig land dat actief de oorlog had kunnen voorkomen door duidelijk te kennen te geven wat het ging doen. Dat Engeland dit niet deed, wijst erop dat de oorlog gewild werd door bepaalde kringen in de Angelsaksische wereld.
Kunnen wij als antroposofen nog iets doen om bij de komende golf van onwaarachtigheid een tegengewicht te bieden ? Moeten wij het doen ? En zo ja, op welke manier ?
In feite zijn wij verplicht om het te doen. De twee wereldoorlogen zijn niet zomaar vanzelf ontstaan, daar werd bewust op aangestuurd, net zoals nu vanuit bepaalde kringen ook bewust een groot conflict met het Oosten, van Irak tot China, in de maak is.
Door de wereldoorlogen werd de Duitse volksziel, de impuls uit Midden-Europa a.h.w. opgesloten en onwerkzaam gemaakt, hij bevindt zich a.h.w. in een betoverd slot en wacht tot hij gewekt wordt. Het schuldgevoel dat de Duitsers aangepraat werd, is een effectief middel om geen vernieuwende impuls voor de wereld uit de Midden-Europese gebieden te laten opstaan : de impuls van de Ik-cultuur.
Daardoor kon de impuls van de bewustzijnsziel met al zijn onvermijdelijk egoïsme onbelemmerd zijn gang gaan. (zie bijlage 1 )

In de werkgroep werd over mogelijke acties gepraat. Eén van de deelnemers was Mw. Jacky Lambert. Zij wees ons erop dat Rudolf Steiner in de voordrachten die hij hield over de oorlogsschuldvraag de naam van haar eigen grootvader Henri Lambert vernoemde. Daarbij toonde ze ons het boek dat in 2010 verschenen is met de titel “Henri Lambert, un grand penseur toujours d’actualité”. Het boek is geschreven door Jean-Louis Van Belle ( Editions La Taille d’Aulme, Braine-le-Château, 2010), die naast de levensbeschrijving, uitgebreid citeert uit de belangrijkste werken van Henri Lambert, namelijk de “Pax Economica” en “Le nouveau contrat social”. Uit dit boek blijkt dat Henri Lambert voor de problemen aan het begin van de 20ste eeuw dezelfde oorzaak ziet als Rudolf Steiner en ook voor ongeveer dezelfde oplossing pleit.

1) Hij wijst op de ontwrichtende invloed van het anoniem geworden kapitaal (zie bijlage 2 )
2) Als uitweg uit de economisch-sociale chaos ziet hij alle heil in de vrije associatie.

En meer specifiek voor de Eerste Wereldoorlog is hij een van de weinige mensen in het kamp van de Geallieerden die tot een objectief oordeel over Duitsland komt. Waarschijnlijk ook de reden waarom Rudolf Steiner hem onrechtstreeks citeerde.

De eerste wereldoorlog was de eerste oorlog waarin propaganda, het doelbewust verkeerd voorstellen van feiten, van motieven, van bedoelingen, als wapen werd gebruikt.
Tijdens deze oorlog werkten in Dornach antroposofen uit alle landen aan het eerste Goetheanum. Ook zij lieten zich meeslepen door valse informatie en dat zorgde voor controverse en emoties waar het werk ernstig onder leed. Rudolf Steiner werd dan vaak aangesproken en probeerde de gemoederen te bedaren. In een reeks voordrachten in 1916 en 1917 probeerde hij objectief tot een evenwichtig oordeel te komen inzake de schuldvraag, en tegelijk zijn toehoorders te leren hoe ze tot een correcte oordeelsvorming konden komen.
Marie Steiner schreef in het voorwoord van de eerste uitgave van deze voordrachten in 1948 : “De mens op zich is door een natuurlijke liefde voor zijn vaderland en door zijn goedgelovigheid tamelijk weerloos t.o.v. beïnvloedingen en handige kuiperijen die een ongelooflijk werkzaam middel zijn om stemming te maken.”

Dat is in onze tijd nog niet veranderd natuurlijk.
In de eerste voordracht citeert Rudolf Steiner de Deense schrijver Georg Brandes, een man die in Engeland zeer geliefd was en zelf ook geweldig anglofiel was. In Duitsland werd hij niet gelezen of gelauwerd omdat men zijn anti-Duitse standpunten goed kende. Wanneer nu zo’n grote vriend van Engeland in een open brief alle punten opsomt waardoor Engeland als grote schuldige voor het uitbreken van WO I tevoorschijn komt, daarnaast allerlei feiten aanhaalt van de andere geallieerde naties waaruit blijkt dat het zo verafschuwde Duitse militarisme in feite maar een imitatie is van het geallieerde militarisme, dan hoeft men toch geen eigen persoonlijke mening meer te koesteren. Want in het laatste geval kan men je nog van sympathie en subjectiviteit beschuldigen, maar wanneer de feiten spreken, en dan nog uit de mond van iemand die bekend staat als Duitsland-hater, dan kom je al dicht bij de objectieve waarheid.


Georg Cohen Brandes (1842 – 1927), een Deens criticus en geleerde die vele biografieën schreef.

We gaan van deze open brief van Georg Brandes, aangehaald door Rudolf Steiner de passage vertalen die voor ons artikel van belang is, op blz. 41 van de oude uitgave ( GA 173 “Zeitgeschichtliche Betrachtungen – das Karma der Unwahrhaftigkeit“). Dit zijn dus de woorden van Brandes :

“De oorlog moet in ieder geval beëindigd worden met een overeenkomst; en aangezien het een economische oorlog is zal ook de overeenkomst van economische aard moeten zijn. Engeland heeft als vrijhandelsstaat de hele wereld tot voorbeeld gediend. Afspraken omtrent het neerhalen van tolbarrières zullen onvermijdelijk zijn en men zal noodgedwongen wederzijdse toegevingen moeten doen, streven naar een grotere vrijheid voor de handel om ten slotte tot de wereld-vrijhandel te komen.
Een man uit het land dat van in ’t begin het zwaarst onder de oorlog heeft geleden, een Belgisch fabrikant uit Charleroi, Henri Lambert, heeft het verlossende woord gesproken dat de weg baant naar de vrede, namelijk dat de enige verstandige en vooruitziende politiek, in dit geval de tolafschaffingspolitiek, er een is die rechtvaardig is en die ook de tegenpartij het leven gunt. Hij heeft erop gewezen dat een blijvende verbetering van de Europese toestanden slechts dan te bereiken is wanneer de partij die de vrede wil, overgaat tot de afschaffing of minstens het drastisch reduceren van de toltarieven, maar met volledige wederkerigheid. De afschaffing van de tolbarrières schijnt het enige vernuftige en werkzame middel om de in de economische concurrentie bekende praktijk die de Engelsen “dumping” noemen en wat ze de Duitsers zo heftig verwijten, onmogelijk te maken.”

Wanneer we lezen dat Rudolf Steiner na de eerste wereldoorlog op de proppen komt met de sociale driegeleding en ook de associaties aanprijst als actief organisatieprincipe in het economische leven, dan krijg je soms de indruk dat Steiner deze ideeën zo opeens uit zijn hoed getoverd heeft. Voor een deel is dat te wijten aan het feit dat Steiner deze ideeën ontwikkelde vanuit een tijd en achtergrond die voor ons al lang vervaagd zijn, maar die voor zijn toehoorders toen zeer levendig waren, in die mate dat Steiner die toestanden niet eerst moest schetsen.

Tenminste, dat was toch zo voor de meeste driegeleders, er zaten natuurlijk bij de antroposofen van die tijd ook wereldvreemde aristocraten die zelfs niet wisten wat bvb. een vakbond was.

Het is al een eerste verdienste van het Lambertboek dat we een zeer concreet beeld krijgen van de sociaal-economische situatie op het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw.
Enerzijds hebben we het blok van de ondernemers voor wie arbeid een productiekost is die zo laag mogelijk moet gehouden worden, en anderzijds hebben we de arbeiders die zich organiseerden in vakbonden die hun arbeid zo duur mogelijk probeerden te verkopen, m.a.w. de vakbondsleiders gingen mee in het idee van de ondernemers dat arbeid een productiekost is die vanuit economische principes kan bepaald en betaald worden. Daarmee zitten de twee groepen op een dood spoor dat alleen maar kan leiden tot conflict en machtsstrijd en dus de maatschappij ontwricht. (zie bijlage 3 )
Henri Lambert heeft dit allemaal aan den lijve ervaren doordat hij geboren werd in een ondernemersfamilie in Charleroi. Zijn grootvader bezat vier glasblazerijen in 1852. België was toen wereldleider op het gebied van glasproductie

Toen in november 1938 In Duitsland de beruchte Kristallnacht plaatsvond, sneuvelden de ruiten van 7500 (van de 100.000) Joodse winkels. Dit was een vergeldingsactie nadat een jonge Poolse jood in Parijs een Duitse diplomaat had vermoord. Het was een ramp voor … Duitsland ! Ten eerste moest de schade betaald worden door de (Duitse) verzekeringsmaatschappijen en ten tweede moest er voor 6 miljoen Reichsmark valuta uitgegeven worden voor de invoer van vensterglas uit België dat toen het monopolie bezat op dit product ! - (David Irving, “Göring, a biography, Grafton Books, 1991)

en net als zijn vader studeerde Henri Lambert voor ingenieur om het familiebedrijf te kunnen leiden met verstand van zaken.
Zijn middelbare school deed hij in Metz dat na de oorlog van 1870 terug Duits grondgebied was. Het laatste jaar van zijn middelbare studies deed hij evenwel in Croydon bij Londen. Aldus kwam hij reeds op jonge leeftijd in nauw contact zowel met de Duitse als met de Engelse cultuur. Daarna studeerde hij in Luik voor burgerlijk ingenieur-mijnbouw.
Een gebeurtenis die grote invloed had op zijn latere economische ideeën waren de sociale onlusten van 1886. De depressie van 1885, loonsverlagingen, slechtere arbeidsvoorwaarden (langere werkdagen) maakten dat de arbeiders geen andere uitweg meer zagen dan in opstand te komen en de fabrieken en kastelen van de rijke ondernemers in brand te steken. Het leger werd erop af gestuurd en er werd op het volk geschoten : meer dan 20 doden.
Deze gebeurtenissen waren voor de bezittende klasse tamelijk traumatiserend en toen de agitatie op gang kwam voor het algemeen stemrecht, was men niet erg geneigd om wetgevende macht toe te staan aan verkozenen van een bende oproerkraaiers. Maar de discussie over een hervorming van het kiesstelsel kon niet meer uit de weg gegaan worden : de arbeiders hadden hun eigen macht gevoeld en de syndicaten dreigden voortdurend met een algemene werkstaking.
Er werden talloze voorstellen ingediend om zowel de arbeiders als de rijke klassen tevreden te stellen. In 1892 schreef Henri Lambert zijn eerste werk, een voorstel tot herziening van de grondwet. Hierin lezen we al dat hij de maatschappij beschouwt als bestaande uit drie categorieën :

- de belangen van het kapitaal (industriëlen, handelaars, grondbezitters)
- de belangen van de arbeiders
- de morele en intellectuele belangen (alle lagen van de bevolking maar toch speciaal de vrije beroepen)

Deze groepen zag hij niet als klassen, iedereen heeft ook een belang in de andere groepen. De kandidaten zouden zich wel moeten bekennen tot één van de drie groepen zodat de kiezers zouden weten waar ze aan toe zijn. Lambert zag deze driedeling dus alleen bij de kandidaat-verkozenen, niet bij het electoraat; De grondwet zou de grootte van iedere categorie moeten vastleggen om te vermijden dat alleen de macht van het getal zou doorslaggevend zijn.
Dit voorstel is verre van ideaal maar het interessante is de kritiek die Lambert had op de andere voorstellen :
“Het merendeel [van de andere voorstellen ] pleit voor een terugkeer naar een echt corporatistische maatschappijvorm. In ieder geval zetten ze de deur open voor een totale reglementering door de Staat, zowel van de vakbonden als van de economische associaties, terwijl juist deze, om van vooruitgang te kunnen spreken, spontaan moeten kunnen ontstaan in vrijheid, vanuit een beter begrepen individualisme en vanuit de vrijheid van associatie op grote schaal.”
Uiteindelijk werd er in België in 1893 geopteerd voor het meervoudig stemrecht dat aan sommige kiezers tot 4 stemmen gaf; Henri Lambert noemt het “het meest onpopulaire en antidemocratische systeem”.

Artikel 18 van de nieuwe kieswet bepaalde dat stemmen vanaf nu verplicht was. Daarvoor was iedereen vrij om al dan niet te stemmen, maar kiesplicht is voordeliger voor gematigde partijen omdat gematigde mensen eerder geneigd zijn om niet aan de stemming deel te nemen.


Het zou nog 30 jaar duren eer het algemeen enkelvoudig stemrecht er was, maar in 1913 werd er toch al een commissie opgericht waarin ook Henri Lambert zetelde, en die de hervorming van de gemeente- en provincieverkiezingen moest uitwerken. Henri Lambert stelde voor om drie lijsten te vormen :

- een lijst met kandidaten van bezit en kapitaal
- een lijst met kandidaten die de middenklasse vertegenwoordigen
- een lijst met kandidaten die de kleine belastingbetalers en zij die geen belastingen betaalden moesten vertegenwoordigen

Voor de rest één stem per persoon.
Merkwaardig is hier dat de Luikse professor en ex-minister Francotte in dit voorstel een afspiegeling zag van de Atheense democratie en daarbij Aristoteles citeerde voor wie het probleem zat in het feit dat er twee bevolkingsgroepen zijn. De ene heeft het voordeel van het aantal, de andere dat van de intelligentie en het geld; ieder systeem dat alles geeft aan één van beide groepen is verkeerd; de oplossing is om de verhouding tussen het gewicht van de twee groepen vast te stellen; bij de Atheners waren er vier klassen, volgens inkomen.
Gewoonlijk wordt dit systeem belangenvertegenwoordiging genoemd en in België heeft het sinds het voorstel van Lambert nooit een kans gemaakt.
In het eigen familiebedrijf zag hij concreet hoe er een dubbele evolutie ontstond die volgens hem niet aangepast was aan de tijd. Enerzijds organiseerden de hooggeschoolde glasblazers zich terug in een soort gilde; het aanleren van het beroep werd door hen gemonopoliseerd en zij bepaalden ook welke arbeiders in de fabriek konden werken. Glasblazers hadden tot dan een dusdanig geprivilegieerde status, door de uitzonderlijke vaardigheden die vereist waren voor het glasblazen, dat hun arbeidscontract bij notariële acte werd vastgelegd. Door de automatisering werd hun handwerk overbodig, gewone arbeiders konden nu het werk uitvoeren, maar ondertussen had hun gilde overdreven veel macht waar uiteindelijk de consument het slachtoffer van was.
Anderzijds werd de fabriek, hoewel ze de rechtsvorm van een Naamloze Vennootschap had, bestuurd door een patroon als ware het een eenmansbedrijf, patriarchaal dus.
Deze twee evoluties zetten Lambert aan ’t denken en leidden tot het boek “Le Nouveau Contrat Social”. Als Kapitaal en Arbeid een machtsstrijd aangaan, dan verliest iedereen. Door associaties kan er samengewerkt worden en wint iedereen. Het verschil tussen een corporatie en een associatie is dat de eerste opgelegd wordt, dat er persoonlijke en onbeperkte verplichtingen opgelegd worden, onbeperkt in omvang en in tijd. In een associatie stap je in en uit in alle vrijheid, ze is beperkt in tijd en in omvang. De syndicaten zoals ze toen en nu nog altijd bestaan zag Lambert niet zitten omdat ze formeel de klassenstrijd installeren in de maatschappij.
Zoals we al zeiden beschouwt de vakbond even goed als de klassieke “kapitalisten” de arbeid als een productiefactor, wat hij niet kan zijn omdat de mens dan een waar wordt zoals een trekpaard of een ezel. Maar voor de vakbonden komt het erop aan om de arbeid van hun leden zo duur mogelijk te verkopen. Een totaal verkeerd uitgangspunt dat, zoals we nu nog alle dagen zien, tot een ongelooflijke verstarring en verstoring in het maatschappelijke en economische leven leidt.
Wat niet wil zeggen dat Lambert of Steiner blind waren voor de uitbuitingspraktijken van de economische elite.
“ De politieke macht sinds de Franse Revolutie heeft even goed als in de tijd van het Ancien Régime mogelijk gemaakt dat iedere bescherming van de werkende mens verdween. Kunstmatig laag houden van de lonen, winsten verhogen, protectionistische, militaristische en koloniale avonturen door de regeringen, organiseren van monetaire crisissen door de haute-finance, sociale afbraak door anonieme economische actoren, trustvorming om kunstmatig de prijzen van basisbehoeften hoog te houden.” (blz. 94)

De toekomst is aan de associaties
“Naarmate de mensheid voortschrijdt op de weg van de beschaving gaat de associatie, als samenlevingsprincipe, meer en meer een overheersende plaats innemen. Vanaf nu moeten we haar beschouwen als essentieel in het sociale. Het individualisme maakt plaats voor het associationisme. Door de arbeidsdeling blijven steeds minder mensen buiten een samenwerkingsverband en we kunnen nu al een tijd zien komen waarin niemand nog buiten een coöperatief verband zal staan. De maatschappij van de toekomst zal zonder twijfel een verzameling van samenwerkende associaties zijn, vrij en privé, alle activiteiten behalve regering en justitie zullen op die manier werken.”

Ook justitie kan associatief werken, de rechtspleging hoeft geen monopolie van de staat te zijn.

We zien dat Lamberts ideeën in de richting van Rudolf Steiner gaan. Zonder iets van antroposofie te weten komt hij tot dezelfde conclusies, gewoon door de feiten te observeren en onbevooroordeeld na te denken.
In zijn analyse wijst Henri Lambert op het privilege van de beperkte aansprakelijkheid van het Kapitaal. Dit privilege dat toelaat om in alle anonimiteit grote kapitalen bijeen te brengen, ligt direct of indirect aan de basis van alle kwalen waaraan onze maatschappij lijdt. Hij somt op (blz. 102) :

- Verspillende en parasitaire activiteiten door de mogelijkheid tot speculeren, ten koste van echt productieve arbeid. De tendens tot concentratie van industriële en commerciële belangen en tot centralisatie van het beheer ervan.
- De monopolistische en hegemonistische ontwikkeling van de grote bankinstellingen waarvan minstens kan gezegd worden dat ze anti-individualistisch zijn en het terrein effenen voor een algemeen beheer door de Staat. Daardoor het verdwijnen van lokale en regionale banken die zo nuttig zijn voor het verstrekken van krediet aan kleine landbouw- en andere bedrijven. Het geleidelijk verdwijnen van de mogelijkheid om in de industrie een carrière te maken (ttz om als ondernemer iets te beginnen) omdat het onmogelijk wordt om op eigen kracht en initiatief zijn talenten te ontplooien.
- De overdreven winsten van het kapitaal, bijna in alle sectoren waar het geïnvesteerd wordt.

In 1920 leverde een aandeel in de jute-industrie in Indië een dividend op van 100%. In de steenkoolmijnen lag het dividend in 1929 en 1930 resp. op 85% en 150 % (uit Henri George, Vooruitgang en armoede, 1938, blz. 80). Inderdaad : je koopt 1 aandeel van 100 pond en het jaar daarop staat er al 85 of zelfs 150 op je rekening.

- De ongelijkheid van de vermogens, het mammonisme, de heerschappij van het geld, ttz verrijking, succes, prestige, de invloed in het sociale en politieke van de handige jongens zonder scrupules; de invloed van dit slechte voorbeeld dat anderen aanzet om te kiezen voor de gemakkelijke winst, nietsnuttig leven, plezier, snobisme; het voortdurend degraderen van de moraal bij de bezittende klassen en het teloorgaan van het vroegere ideaal van ernstig en spaarzaam leven bij gebrek aan degelijke opvoeding en ontwikkeling; het meer en meer zichtbaar wordend onvermogen van de heersende klasse om een leidende rol te vervullen; het falen om beslissende invloed uit te oefenen op de binnen-en buitenlandse politiek van de naties.
- Verwaarloosde opvoeding van de lagere klassen, wat de verantwoordelijkheid is van de hogere klassen, bijgevolg een algemeen stemrecht voor een onwetende verzameling burgers, voor een massa die geen innerlijk kompas of zelfdiscipline bezit.
- Het domineren van de politiek van de grote naties door een coalitie van machtige privé-belangen, veel meer financiële dan industriële of commerciële, en tegen het algemeen belang ingaande, daarin gesteund door een pers die even machtig als verachtelijk is.
- De formidabele verkwisting, zowel door regeringen als door particulieren, van kapitalen die onttrokken worden aan de productieve economie. - Door dit anti-economische en antisociale beleid dat door de regering gevolgd wordt ontstaan dan ideeën onder de arbeiders en intellectuelen die gaan in de richting van etatisme, communisme of syndicaal anarchisme.

Dit is maar een deel van de litanie die 100 jaar geleden weerklonk bij Henri Lambert en die nog niets aan actualiteit heeft ingeboet.
Wat voor hem dus de voornaamste oorzaak van het moreel en economisch verval van zijn tijd is, is de anonimiteit van de Société Anonyme, in het Nederlands de Naamloze Vennootschap, met de bijbehorende beperkte aansprakelijkheid. Dat betekent dat de ondernemer nu niet meer met gans zijn hebben en houden instaat voor gemaakte schulden, maar alleen voor zijn proportioneel deel in het bedrijfskapitaal.
Lambert vindt dat dit ingaat tegen het principe dat iedereen moet verantwoordelijk zijn voor zijn daden. In het begin waren het alleen de kapitalisten die van dit voorrecht konden genieten, maar later werd het uitgebreid tot de vakbonden.
Nu, zegt Lambert, het ergste van alle privileges is niet een wet die bepaalde mensen bevoordeelt ten koste van anderen, of bepaalde industrieën ten koste van anderen, maar wel een wet die pretendeert om aan alle mensen en hun activiteiten het privilege toe te staan om niet meer aansprakelijk te hoeven zijn voor hun daden.
Op deze manier wordt de mens losgekoppeld van de natuur, van de natuurlijke en noodzakelijke voorwaarde om te kunnen ontwikkelen. Een wet die de verantwoordelijkheid van de mens beperkt, die zou gewoon de morele ontwikkeling van de mens wegnemen, precies de bestaansredenen van de mensheid. Hij vond het een groot geluk dat er maar relatief weinigen van dit privilege konden genieten, al richten ze er dan grote sociale schade mee aan. Maar op die manier blijft tenminste de grote meerderheid gespaard van de corrumperende en degraderende werking die dit principe van onverantwoordelijkheid uitoefent op ieder die er van geniet.
In onze tijd kunnen we alleen maar vaststellen dat meer en meer mensen ontsnappen aan de gevolgen van hun eigen daden en keuzes. Niet alleen de grote vervuilende industrieën, maar ook regeringsleiders, alle politici, alle bankiers, alle vakbondsmensen wanneer ze het openbare leven lamleggen, betogers die schade aanrichten, de meeste criminelen, mensen die schulden maken, die hun facturen niet betalen, kortom ieder onverantwoordelijk gedrag wordt in feite beloond wanneer de gemeenschap moet opdraaien voor de gevolgen. Het lijkt wel of het begrip “verantwoordelijkheid” compleet uitgehold is. Het is Henri Lambert die ons wijst op de onlosmakelijke band tussen persoonlijke menselijke ontwikkeling en persoonlijke verantwoordelijkheid.
Vergelijken we even met wat Rudolf Steiner zei over een bepaald fenomeen dat opdook in het begin van de 20ste eeuw.
Uit GA 104 “De Apokalyps van Johannes” , blz.141 (Vrij Geestesleven, 1989, 7de voordracht) :

“Wij hebben de oud-Indische periode beschreven; toen leefde de mens naar verhouding nog in een geestelijke sfeer. Voordien was hij boven in de geestelijke wereld. In Atlantis had hij nog een schemerachtige helderziendheid. Nu daalt hij af en bereikt de genoemde lijn in de tijd waarin van Rome uit het wereldrijk zich uitbreidt en de mens zich in dit wereldrijk volledig van zichzelf als uiterlijk, zintuiglijk wezen, als persoon bewust wordt. Dat gebeurde in de tijd waarin het Romeinse rechtsbegrip zijn intrede deed, toen iedereen een afzonderlijk persoon, een afzonderlijk burger wilde zijn. Toen had de mens die grens bereikt. Op dit punt waren er twee mogelijkheden: omkeren of naar beneden zinken. Nu zijn wij inderdaad - en alles wat ik zeg komt absoluut overeen met wat de Openbaring schildert - op een punt in de ontwikkeling van de mensheid gekomen waarop deze in een bepaald opzicht voor een beslissing staat. Wij hebben er al op gewezen dat in ons tijdsbestel enorme krachten van de geest worden gebruikt om de meest eenvoudige behoeften te bevredigen. Wij hebben laten zien dat telefoon, telegraaf, spoorwegen, scheepsbouw en andere dingen die nog zullen komen, enorme geestelijke inspanningen hebben gevergd en nog zullen vergen, terwijl die alleen maar worden gebruikt om de gewone menselijke behoeften te bevredigen. De mens beschikt echter slechts over een bepaalde hoeveelheid geestelijke krachten. Overweegt u eens het volgende: de mens heeft een enorme hoeveelheid geestelijke kracht gebruikt voor het uitvinden en construeren van de telegraaf, om spoorwegen, schepen, luchtballons en zo meer te produceren, om de uiterlijke beschaving te bevorderen. Dat moest zo zijn. Het zou de mensheid slecht zijn vergaan als het zo niet was gegaan. Maar de mens heeft deze geestelijke krachten ook nog voor heel andere doeleinden gebruikt. Bedenkt u maar eens dat de mens langzamerhand zo ver gekomen is, dat hij ook alle sociale samenhangen in een ongelooflijk fijn net van intellectuele draden heeft ingesponnen. Welke inspanningen van de geest heeft het niet gekost om zo ver te komen dat men een cheque kan uitschrijven in Amerika en die kan laten uitbetalen in Japan. Zo'n transactie vereiste zeer grote geestelijke krachtinspanningen. Deze krachten moesten om zo te zeggen eens tot onder de lijn van het fysieke plan, die het geestelijke rijk scheidt van de afgrond, afdalen. Want feitelijk is de mens in bepaalde opzichten al in de afgrond afgedaald, en wie onze tijd vanuit het standpunt van de geesteswetenschap bestudeert, kan aan de meest profane verschijnselen aflezen dat dit zo al tientallen jaren gaat, dat altijd een bepaald punt bereikt wordt waarop de persoonlijkheid zich nog net kan handhaven. Geeft zij op dat punt toe aan het afglijden, dan verliest zij zichzelf, dan wordt de persoonlijkheid niet gered en kan zij niet opstijgen naar de geestelijke werelden. Men kan dit zelfs aantonen bij de meest wereldse zaken. Ik zou het u bijvoorbeeld tot in details kunnen aantonen in de ontwikkeling van het bankwezen tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw. Het zal misschien pas aan de toekomstige geschiedschrijvers gegeven zijn om duidelijk te laten zien dat op dat gebied een grondige verandering is ingetreden, die wij kunnen karakteriseren met de uitspraak: in het bankwezen is de persoon langzamerhand in stukken gescheurd. Daartoe zou ik u bijvoorbeeld moeten wijzen op het tijdstip waarop de vier heren Rothschild uit Frankfurt naar Wenen, Napels, Londen en Parijs zijn getrokken, en hoe zij het gehele bankbedrijf daar door hun persoonlijke begaafdheid op dit gebied in een persoonlijke sfeer hebben gebracht. Daar heeft de persoonlijkheid zich ingezet ten behoeve van het geldwezen. Tegenwoordig ziet u dat het gehele bankwezen onpersoonlijk wordt. Het kapitaal komt in handen van naamloze vennootschappen, het wordt niet langer beheerd door het individu. Het kapitaal begint zichzelf te beheren. Wij hebben te maken met zuiver objectieve krachten die binnen het kapitaal bezig zijn, en zelfs al met krachten binnen dit gebied die de gehele wil van de persoon naar zich toe trekken, zodat deze machteloos is geworden. Zo kan men met open ogen tot in deze wereldse zaken volgen wat er aan de hand is, en men zal overal kunnen zien dat de mensheid met betrekking tot de persoonlijkheid tot een zeer diep punt is afgedaald. Nu kan de persoonlijkheid zichzelf redden en weer omhoog komen. Zij kan dit doen doordat zij, bijvoorbeeld door het versterken van de innerlijke zielekrachten, leert zelfstandig te worden, zich onafhankelijk te maken van de objectieve machten van het kapitaal. De persoonlijkheid kan zich echter ook in de armen van deze krachten werpen, kan op een bepaalde manier de afgrond in drijven en erin binnendringen, zich laten inspinnen door de krachten die in het kapitaal werkzaam zijn. Het belangrijkste moment, het tijdstip waarop de menselijke persoonlijkheid neerdaalt tot op de aarde en waarop zij zou moeten omkeren. is het moment waarop de Christus Jezus op aarde verschijnt.“

Terug naar het boek over Henri Lambert. Wat nu volgt is een vertaling en bewerking van de blz. 105 tot 117 uit het boek. De tekst die nu volgt is dus van Van Belle, die uitvoerig citeert uit het werk van Lambert. De citaten van Henri Lambert staan tussen aanhalingstekens.

De rol van de privé-eigendom
Men zou kunnen denken dat iemand die de privileges van de kapitalisten zo aanvalt als Henri Lambert ook de privé-eigendom zou veroordelen. Niets is minder waar. Voor Lambert is rijkdom geen kwaad op zich, arm zijn is geen deugd. Het kwaad ligt in de manier van rijkdom verwerven :
“Nochtans schijnt het principe van individuele eigendom het best geschikt te zijn om het grootst mogelijk aantal vrije en onafhankelijke mensen te vormen; het begunstigt de ontwikkeling van sterke en gezonde individuen, het beantwoordt het meest aan de fundamentele voorwaarde van democratie omdat daardoor de meest talrijke, invloedrijke leidende klasse kan ontstaan, onafhankelijk van de staat.
Het komt erop aan om dit principe van individuele eigendom uit te klaren, te verbeteren, zodat de verscheurende krachten van het anonieme kapitaal ingetoomd worden zodat eigendom toegankelijk wordt voor iedereen die ernaar wil streven.”
Hij had kunnen zeggen met Chateaubriand : “Zonder individuele eigendom is niemand vrij … eigendom is niets anders dan vrijheid.”
De morele basis van de maatschappij is economisch, is zijn conclusie, vanuit natuur en noodzaak. Als principe is de individuele eigendom onaanvechtbaar. Het is de omzetting van het devies “à chacun selon ses services” –

Rechten en plichten van de kapitalist
Voor Lambert kan een kapitalist die financieel bijdraagt in een onderneming met beperkte aansprakelijkheid, en voor de rest niets uitvoert, geen legitieme aansprak maken op een deel van de vergoeding voor arbeid en management. Als hij geen verantwoordelijkheid draagt, als de slechte resultaten (verlies) van de onderneming geen of zeer beperkte gevolgen heeft voor zijn vermogen, dan heeft hij geen recht op een beloning wanneer er goede resultaten zijn (winst). Alleen een intrest op zijn geïnvesteerd kapitaal mag hij krijgen.
Voor hem ligt de waarde in de dienstverlening. Welnu de dienstverlening van de kapitalist bestaat er juist in dat hij het risico neemt en de verantwoordelijkheid. Vanaf het moment dat hij zijn persoonlijk risico beperkt, doet hij daarmee ook afstand van het recht om de winst te incasseren.
Feitelijk heeft kapitaal alleen maar recht op intrest en die varieert met de risicofactor en de vraag en aanbod.
In werkelijkheid is het de samenwerking die de bron is van de welvaart, en de natuurlijke associatie is integraal, dat wil zeggen dat de grotere macht en werkingsmogelijkheden die de associatie geeft moet gecompenseerd worden door een even grote aansprakelijkheid en solidariteit tussen de samenwerkers.

Verantwoordelijkheid en solidariteit
“De corporatistische instellingen van het Ancien Régime offerden vrijheid en verantwoordelijkheid op ter wille van de solidariteit (de leden van de gilde beschermden gezamenlijk hun eigen ambacht ten koste van de consument - fdw). Door deze anti-individualistische instellingen af te schaffen heeft de Franse Revolutie een mooi opruimingswerk verricht. Daarmee was een terrein vrijgemaakt maar de opvolgers hebben niets in de plaats gezet, of iets slechts. De corporatistische instellingen van vandaag (vakbonden, syndicaten) doen hetzelfde als de oude : er is geen vrijheid noch verantwoordelijkheid in de solidariteit.
Onze samenwerkingsverbanden daarentegen (industriële en handelsondernemingen) hebben de verantwoordelijkheid en de solidariteit opgeofferd ter wille van de vrijheid : ze zijn even goed als de corporaties, anti-individualistisch, en als dusdanig vooruitgangsvijandig.
Wat had moeten gebeuren : inzake rechten en plichten had men de vennootschappen moeten gelijkstellen met natuurlijke personen, ze beschouwen als individuen, dan zouden het gezonde sociale realiteiten geweest zijn. De moderne staat is slecht ingericht geweest, hij is gebouwd op een verkeerd beeld van de mens; en vandaar vertrekken alle kwalen : failliet van de vrijheid, failliet van de wetenschap, failliet van de vooruitgang.”

Solidariteit moet vrijwillig zijn.
Het ongeluk wil dat men zo gehaast was, dat men sinds een halve eeuw doet alsof de mensheid met deze generatie gaat uitsterven en dat daarom het toppunt van de vooruitgang nu ineens moet verwezenlijkt worden.
De instellingen die voor wederzijdse hulp zorgen, hadden in alle vrijheid kunnen ontwikkelen wat zo wenselijk en zo nodig is, de sociale voorzieningen, indien men ze de tijd had gelaten, een vijftig jaar misschien, mits opvoeding en scholing. En in de plaats hebben we nu zogezegde sociale voorzieningen die in feite een wettelijke aanmoediging zijn om als individu juist niet te voorzien, niet aan de toekomst te denken. De individuele vooruitziendheid, het denken aan later, door vrije associaties en op basis van vrije overeenkomsten, dat had moeten nagestreefd worden.
De reden van deze haast is dat de mensen een zeer vlugge verbetering van de materiële situatie wensten. Hierop speelde de politiek in met allerhande beloften. Men verloor uit het oog dat de bevrediging van materiële noden hand in hand moet gaan met een morele ontwikkeling en omdat deze in essentie individueel is, kan die niet versneld worden door wettelijke beschikkingen of privileges. Die kan alleen voortvloeien uit opleiding, opvoeding en het handelen als individu in het sociale, en dat in vrijheid, verantwoordelijkheid en vrijwillige solidariteit.
(In feite wijst Lambert hier op de cruciale rol van het geestesleven voor het economische – fdw) De morele ontwikkeling heeft tijd nodig, veel tijd, in ieder geval meer dan men heeft willen inzien en toestaan.
Onze opvatting van solidariteit heeft niets gemeen met die van de solidaristische school. Deze kiest voor diegenen die door het lot minstbedeeld zijn en kent hun een recht toe op “sociale bijstand”. Zij maakt van menslievendheid een wettelijke verplichting, een officiële instantie. Ze schijnt het pauperisme te beschouwen als een onvermijdelijk kwaad, ten minste in een maatschappij van individueel eigendom (deze school van machtelozen, die de machteloosheid preekt, weet zelf totaal niet of ze nu voor of tegen de individuele eigendom is).( Net zoals de socialisten van vandaag –fdw)
Deze solidaristen zullen uiteindelijk uitkomen bij en algemeen wederzijds parasitisme en daarna bij het communisme.( Wat de Waalse socialisten inderdaad in Wallonië tot stand hebben gebracht - fdw ) Onze conclusies zijn daaraan tegengesteld. Wij constateren dat er een natuurlijke solidariteit bestaat tussen de mensen die voortvloeit uit de wederzijdse afhankelijkheid in een economisch systeem van arbeidsdeling en uitwisseling van diensten, en uit de gemeenschappelijke onzekerheid en onmacht t.o.v. de natuur die we willen beheersen. Uit deze vaststelling concluderen wij dat de natuur zelf ons wijst op een algemene plicht tot associatie, met het oog op vrije of vrijwillige samenwerking in alle domeinen waar het gaat over eigendom, comfort, welzijn, zekerheid, moraliteit en daarmee ook vrijheid. Henri Lambert wijst dus alle verplichte sociale maatregelen af want volgens hem is dat socialisme zonder wetenschap, zonder principes, zonder eerlijkheid, socialisme van de ontredderden. Het zijn slechts wetten om de miserie van de armen te verlichten en om hen te beletten om al te gewelddadig in opstand te komen tegen de rijken. Illusie, fout : je neemt de oorzaak van het kwaad niet weg door de gevolgen ervan te verzachten. Je schept op die manier niet de natuurlijke voorwaarden voor een morele ontwikkeling en voor het geluk van de individuen, nee, je maakt juist meer eisen en begeerten wakker en je stimuleert de ontevredenheid.
En de oorzaak, dat weten we ondertussen, dat is het anonieme en onverantwoordelijke kapitaal; het is de afwezigheid van een algemene organisatie van het recht op economische associatie aangepast aan de natuurlijke voorwaarden van de menselijke vooruitgang.

De fouten van na 1789
“De eerste fout van de Franse Revolutie was dat ze het recht van vereniging toestond aan de kapitalisten en niet aan de arbeiders. Want de vereniging is het natuurlijke fenomeen dat de individuele zwakheid transformeert tot collectieve kracht. De tweede fout was toen ze dit recht toekende aan de kapitalisten samen met het privilege van anonimiteit. Want achteraf kon men ook niet anders dan aan de arbeidersorganisaties dit recht van vereniging zonder verantwoordelijkheid toe te staan.
Indien het recht van natuurlijke vereniging onmiddellijk aan iedereen was toegestaan, dan zou de maatschappij van na de Revolutie er totaal anders hebben uitgezien : kapitalisten en arbeiders zouden elkaar wederzijds opgevoed hebben in het economische, ook op moreel gebied, ze zouden een evenwicht in hun belangen gevonden hebben en de verdeling van de rijkdom zou evenwichtiger zijn geweest. Talrijke arbeidersassociaties zouden even goed productie-eenheden geworden zijn, dus ook kapitalistische associaties.
De weg die men nu gegaan is, de geleidelijke onderdrukking van iedere individuele verantwoordelijkheid, zal maken dat de maatschappij terugvalt op een primitiever stadium, na eerst collectivistisch en dan communistisch te zijn geworden.

Het syndicalisme en waar het naartoe moet
Het ideaal van het syndicalisme, te weten het verdwijnen van het salariaat, de loondienst, had men kunnen tot stand brengen zonder revolutie en zelfs zonder revolutionaire transformatie, eenvoudigweg door een serieuze hervorming van het recht op associatie vanuit het principe : geen vrijheid om zich te verenigen zonder overeenkomstige verantwoordelijkheid. Dus de vrijheid om onbeperkte collectieve macht op te bouwen moet als tegengewicht hebben : een solidaire verantwoordelijkheid, even onbeperkt.
“De individuele, ongelimiteerde en solidaire verantwoordelijkheid van de leden van de arbeidersassociaties zal de reden en de drijvende kracht worden van opvoeding, wederzijdse discipline, wijsheid en moraliteit binnen de associatie. Zeer vlug zullen de associaties een groot moreel en materieel krediet verwerven.
Met deze regeling zullen de syndicaten niet meer corporatieve instellingen zijn voor strijd en conflict, ze zullen coöperatieve instellingen van productie worden, iets waar ze zeer vlug toe in staat zullen zijn. Ze zullen zich omvormen tot ondernemersassociaties en “Le Savoir” (de kennis, wij zouden zeggen : het geestesleven –fdw) zal zich graag associëren met de Arbeid. Het Kapitaal (dat alleen maar vergoed zal worden met een intrest) zal niet aarzelen om zich aan te bieden aan dergelijke verantwoordelijke associaties van witte- en blauweboordwerkers. Het krediet, voorwaarde voor de emancipatie van de arbeid, hangt af van de graad van verantwoordelijkheid van de arbeid. Er zal niet moeten om gebedeld worden. Het zal uiteindelijk zelfs bij voorkeur daar naartoe gaan want hoofd- en handarbeiders, verantwoordelijk en met een direct belang in de vruchten van hun arbeid, zullen de productiviteit tot een maximum brengen, ook de winst en de zekerheid van de ondernemer.
De omvorming van het salariaat tot onderneming zal aldus op natuurlijke wijze verlopen, in vrede en sociale voorspoed. Uiteindelijk zullen we een vereniging zien van Weten, Kapitaal en Arbeid in dezelfde individuen. Maar het economisch overwicht van geassocieerde Arbeid en Weten zal een logisch en wenselijk feit worden op de dag dat de Arbeid in hogere graad dan het Kapitaal verschillende deugden zal bezitten (wetenschap, moraliteit, vooruitziendheid, spaarzaamheid) iets wat alleen de eigen verantwoordelijkheid kan leren.
Dat zoiets nog niet gebeurd is, is te wijten aan het feit dat de wetten op de vakverenigingen deze omgevormd hebben tot strijdcorporaties die de arbeiders beletten om zich als groep tot open associatie om te vormen. De vakbonden van nu hebben het noodlottig privilege van onbeperkt in de tijd te kunnen bestaan, ze kunnen bezittingen in dode hand hebben (die niet via erfenis doorgegeven worden zoals de bezittingen van kloosterorden -fdw), ze kunnen functioneren zonder enige aansprakelijkheid, ze kunnen t.o.v. hun leden persoonlijke lasten opleggen, onbeperkt in omvang en tijd; het individuele verdwijnt in de collectiviteit. Ze zijn zodanig georganiseerd dat ze binnen hun groep dwang uitoefenen en naar buiten toe combattief zijn, als leidraad nemen ze de ideeën van klassestrijd, politiek en sociaal mysticisme van deze tijd. In feite zijn het moderne militante congregaties, niet van gelovigen maar van leken. Ze kunnen niet overleven zonder een geest van conflict. Ze zijn niet in staat om te gedijen en zich te verrijken op de manieren die het economisch gebied mogelijk maakt. Ze zijn niet aangepast om vreedzaam macht uit te oefenen of op een nuttige manier invloed aan te wenden.
Klopt de analyse van Henri Lambert in onze tijd nog ? Zien we in het openbaar vervoer niet dat vakbonden totaal zinloze acties organiseren om hun voorrechten te verdedigen en waarvan de gebruikers het slachtoffer zijn ? In België verdienen ze grof geld met het uitbetalen van de werkloosheidsuitkeringen, ze hebben er dus belang bij dat er zoveel mogelijk werklozen zijn. Daarbij is het nog maar de vraag of de verbetering van het lot van de arbeider effectief te danken is aan vakbondsactie. (Zie de bijlage 4 )

Wat zijn de criteria waaraan een associatie moet voldoen ?
Het contract moet een termijn bepalen, wat altijd de mogelijkheid openlaat om die termijn te verlengen; De contractanten stemmen in met het doel van de associatie en hebben ook de capaciteiten om dat te doen.
Het doel moet duidelijk geformuleerd worden om te verhinderen dat er op wettelijke basis geheime genootschappen opgericht worden;
Het doel moet geoorloofd zijn in de zin dat de missie van de associatie nooit antisociaal mag zijn, tegen het algemeen belang.
Deze samenwerkingsassociaties kunnen maar gedijen wanneer er geen privileges bij te pas komen en er een atmosfeer van vrijheid heerst, dit alles onderworpen aan het regime van het gemeen recht.

Daarom is de Orde van Geneesheren geen associatie maar wel een corporatie : er is geen vrijheid om al dan niet aan te sluiten en in geval van conflict moeten de leden verschijnen voor een uitzonderingsrechtbank.

Wat absoluut niet mag, is dat groepen zich vormen die als groep meer rechten hebben dan wat een individu zou hebben. We kunnen niet terugkeren naar een toestand van uitbreiding van de dode hand, ttz het vergaren van goederen door instellingen die eeuwigdurend zijn en rechtspersoonlijkheid bezitten. Het is nefast om rechten toe te kennen aan een wezen dat totaal verschilt van de individuen die het representeert, dat al die individuen overleeft, tegelijk alle giften en nalatenschappen incasseert en een fortuin buiten de geldstroom plaatst, onttrokken aan een mogelijke verdeling, en dat niet anders kan dan alleen maar vermeerderen. Het gevolg zou zijn dat fictieve, virtuele wezens een belangrijk deel van de maatschappelijke rijkdom zouden inpalmen en een macht zouden verwerven waarmee ze economische en politieke wetten naar hun hand hadden kunnen zetten. Al deze gevaren verdwijnen onder een algemeen regime van contractuele associaties.

De economische macht die vroeger in handen was van bepaalde kloosterordes, is nu in handen van grote bankinstellingen. Dat een diepgelovige bevolking daar geen probleem mee had, is te begrijpen, de beschavende rol van de kloosters in de Middeleeuwen was overduidelijk. Hoewel tegenwoordig niemand nog gelooft in een beschavende rol van de banken, schijnt de mensheid van nu toch veel tijd nodig te hebben om het juk af te werpen. Waarschijnlijk moeten eerst nieuwe alternatieven voorhanden zijn en algemeen bekend geraken vooraleer dit kan gebeuren. –fdw


Het is de vrijheid die op een simpele en natuurlijke manier de kwestie van schenkingen en legaten aan associaties zal oplossen. Associaties kunnen gerust het recht hebben om schenkingen en legaten te ontvangen voor zover hun bestaan in de tijd beperkt is, ze een geoorloofd doel hebben en wanneer de goederen die eigendom van de individuen zijn die ze samengebracht hebben, onderworpen zijn aan een periodieke liquidatie, en tevens aan de gewone belastingen.
Henri Lambert, ingenieur van opleiding, was niet de man van halve maatregelen. Zijn ideeën over associaties giet hij ook in de vorm van een wetsontwerp. We geven hier slechts het eerste artikel weer omdat dit voor ons het meest interessante is :
Artikel 1 – iedere associatie van twee of meer personen die een geoorloofd doel nastreven, doet een moreel wezen ontstaan waarvan de wet het bestaan en de burgerlijke bekwaamheden erkent onder de rechtsvorm genaamd : contractuele associatie.
De contractuele associatie is het moreel wezen dat ontstaat, in alle domeinen, uit hoofde van het associatiecontract, en bestaat, groeit of sterft af. Het morele wezen is bekwaam om te bezitten en de gemeenschappelijke rechten van de geassocieerden te verdedigen.
De associatie is onderworpen aan de principes van het recht dat geldt voor contracten en verplichtingen. In het boek van Van Belle vindt u de acht andere artikelen op blz. 114-115.
De onverzoenlijke opstelling van Lambert schrikte enerzijds de mensen af die meer geneigd waren tot een politiek van het haalbare, het was hen allemaal te utopisch. Anderzijds bedreigden deze ideeën de voorrechten van bepaalde groepen, waardoor hij ook van die kant geen steun moest verwachten. Echte navolgers heeft Henri Lambert niet gehad. Toch was er een jonge doctor in de Letteren en Wijsbegeerte, toekomstig professor sociologie aan de ULB en later daar ook rector, de latere minister van Onderwijs Henri Janne (1908-1991). In 1935 werd Henri Lambert gevraagd om te komen spreken voor de “Société d’Economie Politique”. Hij aanvaardde, maar toen hij dan onverwachts overleed kwam Henri Janne in zijn plaats en sprak over “De hervorming van het kapitalistisch systeem door het recht op associatie”. Nadat hij de theorie had uiteengezet en geantwoord had op verschillende bezwaren, besloot hij :
“De massa begint te zeggen, te roepen, uit te schreeuwen, dat aan het roer van onze economie een oligarchie staat die geen elite is; ze spreekt van parasieten, van amateurs, van bedriegers. De dag waarop zij die de elite moeten zijn, dergelijke kritiek te horen krijgen –denken we maar aan de 18de eeuw – op die dag is deze maatschappij gedoemd.
Het is tijd om te reageren want zelfs als de beslissende milieus gedomineerd worden door een bende incompetente politici die geen verstand hebben van economie, toch zijn er bij de elite die nu eenmaal in iedere tijd bestaat in de schoot van de mensheid, altijd competente mensen. Maar dezen zullen ten onder gaan en mee de klappen krijgen die terecht bestemd zijn voor de onwaardigen.
Voor de deterministische school volgt de evolutie haar onafwendbare gang binnen het sociaal en economisch kader van onze eeuw, als het nodig is zullen de noodzakelijke veranderingen wel vanzelf komen, menen zij. Maar Henri Lambert richt zich tot de mensen van goede wil van zijn tijd, hij wijst hen op de fouten van het regime waaronder ze leven en wil de zaken bewust veranderen, hij wil discussie zodat er kan gehandeld worden in de richting van de waarheid en de rede.
We staan nu op een kruispunt, we moeten slechts kijken naar de huidige economische situatie om te begrijpen in welke zin die moet veranderen : in de zin van verantwoordelijkheid. Ik denk, zoals Henri Lambert, dat er voor de mensen van onze tijd iets te doen staat.”
Maar net zoals men in 1919 met Steiners ideeën iets deed, werd er in 1935 iets gedaan met de inzichten van Henri Lambert. De mensen wilden of konden zelf hun lot niet in handen nemen en lieten de tweede wereldoorlog over zich komen. .

De Groote Oorlog
Henri Lambert was pacifist vanuit zijn geloof in een vrije handel, die alleen maar kan gedijen in vredestijd. Hij zag zeer goed dat er een conflict stond aan te komen door de economische politiek van de grote koloniale mogendheden Frankrijk en Engeland t.o.v. de opkomende economische macht van een land zonder koloniale afzetgebieden, Duitsland.
In april 1913 schreef hij een open brief aan Sir Edward Grey, secretaris van het Foreign office in Engeland. Tussen 1913 en 1920 zijn er van Lambert een 50-tal publicaties verschenen waarvan het bekendste zijn Pax Economica is.
Voor hem is vrijhandel de oplossing voor alle conflicten en omgekeerd protectionisme de oorzaak van alle kwalen. Aforistisch drukt hij het zo uit :
“Protectionisme is het socialisme van de rijken en socialisme is het protectionisme van de armen.”
Wat stelde hij concreet voor ?
Dat Frankrijk zijn protectionisme zou afbouwen. Daarvan zou in de eerste plaats Duitsland profiteren, dat dan veel producten zou kunnen uitvoeren naar Frankrijk. Als tegenprestatie zou Duitsland vrijwillig de soevereiniteit over Elzas-Lotharingen opgeven (dat sinds de oorlog van 1870 terug bij Duitsland gevoegd was) en dit gebied een neutrale autonomie toestaan, vrij om zijn eigen economisch regime te kiezen, met deze restrictie dat het geen privileges of gunsten zou toekennen aan één van zijn twee grote buren. Het gebied zou een soort verbinding en tegelijk een buffer tussen Duitsland en Frankrijk worden. Van Belle : “Als men weet hoe sterk in Frankrijk sinds 1870 een geest van revanche leefde, dan krijgt men een idee van de utopische stoutmoedigheid van dergelijk voorstel.” (blz. 147)
Nadat dan de oorlog uitgebroken is schrijft hij een tweede open brief, deze keer gericht aan president Woodrow Wilson, op 3 oktober 1914 ( Deze brief verscheen eerst in het Nederlands in de Nieuwe Rotterdamsche Courant !)
In deze brief wijst hij terug op de oorzaken van de oorlog : het gebrek aan vrije handel waardoor Duitsland geen afzetgebieden vond voor zijn al maar meer uitbreidende industrie en handel. Van Belle : “Er was een grote openheid van geest voor nodig en veel intellectuele moed, twee kwaliteiten waaraan het Henri Lambert niet ontbrak, om Duitsland een slachtoffer te noemen, enkele weken na de oorlogsverklaring.” (blz. 148)
Henri Lambert verwees in deze brief naar Richard Cobden : “Free Trade is the best Peace-Maker” en naar de ervaring in Duitsland met het Zoll-Verein waarmee vele handelsbelemmeringen tussen de Duitse vorstendommen en stadstaten opgeheven werden. Ook in België moesten de gemeentelijke tolheffingen aan bruggen en stadspoorten, die soms nog uit de Middeleeuwen stamden, opgeruimd worden vooraleer de vooruitgang een serieuze elan kon nemen.
In 1915 schreef hij samen met Arnold Lupton (net zoals hij een burgerlijk ingenieur-mijnbouw, tevens professor aan de universiteit van Leeds en volksvertegenwoordiger) een werkje getiteld “The War and the Possibilities Of a Satisfactory Settlement”.
Deze Arnold Lupton werd in 1918 veroordeeld tot 6 maand gevangenis omdat hij een pacifistisch pamflet had laten verspreiden en Henri Lambert werd bedreigd met een proces wegens hoogverraad omdat hij had geschreven dat Duitsland misschien in Belgisch Congo of en deel ervan compensatie kon krijgen voor het verlies van Zuid-West-Afrika.
Henri Lambert zag de Volkenbond niet zitten als een middel om de vrede te bewaren : een coalitie van vreedzame volkeren die de vrede gaan opleggen door geweld, eventueel door de oorlog te verklaren aan agressors ? een bizar concept, in meer dan één opzicht. Het is onwettelijk om te beginnen. Want een verdrag dat oorlog als voorwerp heeft is onwettelijk vermits een dergelijke reden, immoreel of amoreel zijnde, ongeoorloofd en nietig is, zowel in het natuurlijk als in het positief recht.
Een dergelijke coalitie, onder welke vorm dan ook, zou alleen maar aanvaardbaar zijn als haar doel was om een systeem te verdedigen dat berust op internationale rechtvaardigheid. Ze zou effectief zijn als er een gezonde basis was van legitieme belangen waaraan tegemoetgekomen is. Zoniet is ze een coalitie van machtigen, niet om de vrede op te leggen maar het onrecht, of een onrechtvaardige vrede wat absurd en schandelijk is.
Van Belle noemt Lambert hier een anti-Machiavellist. Het is waar dat hij spreekt als een man die de echte taak van Europa ernstig neemt : het rechtsgebied uitbouwen. (Zie in dit verband ook De Brug 36, het verslag van een voordracht door Oscar Hanssen)

Na een verblijf in Nederland en Engeland vertrekt hij naar Amerika waar hij o.m. contact had met Colonel House, de raadgever en rechterhand van president Wilson. Hij schreef hem ongeveer 50 brieven, werd door hem ontvangen, zelfs in het Witte Huis. Hij wordt ook vernoemd in de memoires van deze Colonel House. Hij vindt dat de V.S. niet tot de Volkerenbond moeten toetreden als die moet dienen om overwonnen naties een onderdrukkende vrede op te leggen, en dat is vrede noodzakelijkerwijze als ze door de overwinnaars gedicteerd wordt. Het zou moreel gezien niet rechtvaardig zijn en politiek gezien niet verstandig.
Voor hem moet in de eerste plaats komen : economische vrijheid, rechtvaardigheid en moraliteit.
Het is soms ongelooflijk hoe actueel Henri Lambert klinkt. In een brief aan Colonel House :
“In de V.S. wordt mij soms tegengeworpen dat vrije handel zou betekenen vrije immigratie. Ik antwoord dan : geef het voorbeeld van beschaving, open de wereld voor de mensheid, geef de achtergestelde volkeren betere en vrijere mogelijkheden om in hun eigen land een leven op te bouwen door vrije handel toe te laten, en dan moet men geen schrik hebben van overdreven immigratie. Alle mensen blijven liever in hun eigen land, op voorwaarde dat ze de mogelijkheid hebben om een behoorlijk economische en politiek leven te leiden …”

Indien Europa zou ophouden met zijn subsidiepolitiek om hier alle overschotten op te kopen met gemeenschapsgeld en dan te dumpen in Afrika tegen prijzen waartegen de plaatselijke boeren onmogelijk kunnen concurreren, dan zouden al die Afrikanen misschien een toekomst in hun eigen land kunnen opbouwen.

Uit een andere brief komt nog en aspect naar voor dat pleit voor Henri Lamberts visie :
“Want ik ben republikein. Mijn vader was meer dan 30 jaar lid van het Belgisch parlement en hij was één van de twee of drie gekende republikeinen (hij was verschillende keren in Amerika en kende Lincoln) Hij maakte van mij een republikein vóór ik twaalf jaar oud was.” (blz. 186)
En op 26 september 1917 legt hij aan House uit wat zijn opvatting is over de toekomst van België :
“Volgens de kranten van vandaag biedt Duitsland aan om de Belgische onafhankelijkheid te herstellen (en dan ook het Franse grondgebied te verlaten) mits economische toegevingen. Het gaat vooral om de haven van Antwerpen, waar Duitsland een groot en vanzelfsprekend belang heeft omdat die haven een uitvoerpunt kan worden voor een groot deel van Duitsland. Het hoeft dus niet eens een onredelijke eis genoemd te worden. Hoe met deze kwestie omgaan ? Simpel en kort antwoorden dat er geen sprake kan zijn van toegevingen zou dom zijn. Maar juist daarom bestaat er een grote kans dat men zo gaat reageren. Maar de echte verstandige manier zou zijn om aan de Duitsers te vragen : jullie willen economische toegevingen maar wat gaan jullie in de plaats geven ? Waarschijnlijk verwacht Duitsland zelfs zo’n vraag en heeft het zijn antwoord al klaar.
Een andere Duitse “voorwaarde” is dat er in de toekomst een administratieve scheiding zou komen tussen Vlamingen en Walen. Dit wordt gewenst door vele Vlamingen en door een niet verwaarloosbare minderheid van de Walen. Natuurlijk mogen we de Duitsers niet toelaten om zich voor te doen als de weldoeners van een deel van het Belgische volk. Maar op zich is de suggestie niet onredelijk. De waarheid is dat de “onderdrukten” niet de Vlamingen zijn, maar de Walen. Ik heb altijd geweigerd openlijk in deze kwestie een standpunt in te nemen maar ik heb er wel een tamelijk afgelijnde opinie over : indien in Europa een absolute internationale veiligheid kon gewaarborgd worden onder een regime van economische vrede, dan zou de administratieve scheiding van de twee elementen van de Belgische bevolking voor alle twee een excellent en gelukkig feit zijn. Op voorwaarde natuurlijk dat de administratief gescheiden delen in een economische federatie onder een systeem van absolute vrije handel zouden functioneren. Deze kwestie moet zijdelings benaderd worden, indirect, want de echte reden voor deze Duitse eis is economisch. Voor zover ik kan zien heeft niemand dat door hoewel het overduidelijk is. De Duitsers denken dat ze tamelijk goed overeen kunnen komen met de Vlamingen maar niet met de Walen. Antwerpen is Vlaams. De Duitsers zouden Antwerpen uitbouwen als haven en ook de verbindingen tussen de Rijn en Antwerpen. Met een administratieve scheiding hopen ze indirect economische controle of leiderschap in Vlaanderen te kunnen uitoefenen. Maar dat zou internationaal gezien een groot gevaar zijn. Daarom is het juiste antwoord : de kwestie van de administratieve scheiding is een zaak van de Belgen zelf en niet van de Duitsers; wij begrijpen jullie visie en plannen, wat jullie echt willen zijn economische faciliteiten en garanties voor de toekomst, maar nog eens : wat geven jullie in de plaats ?”

Op 8 januari zet Wilson in een redevoering voor het Congres zijn 14-puntenplan uiteen. Het derde punt gaat over de afschaffing van tolbarrières en het instellen van gelijke commerciële kansen voor alle naties. Oorspronkelijk was dit punt pas op de 11de plaats voorzien. Lambert heeft bij House geijverd om het als eerste punt van het Plan te noemen, maar Wilson had er geen oren naar : hij moest rekening houden met de sterke protectionistische reflex in Amerika en zo kwam het op de derde plaats. Henri Lambert wijst erop : als dit derde punt zou beschouwd worden als onhaalbaar, dan gaat de mensheid onvermijdelijk terugvallen tot een staat van barbarij zoals dat toen in Rusland aan het gebeuren was. Het grootste gevaar op dit moment, zegt hij, is dat slechts een zeer kleine minderheid van de leiders en staatsmannen een idee hebben van de echte aard van de internationale en sociale problemen.
Net als Rudolf Steiner had Henri Lambert grote bedenkingen bij het zelfbeschikkingsrecht der volkeren. Rudolf Steiner pleitte voor het zelfbeschikkingsrecht van individuen. Zover was Lambert nog niet. Zijn bezwaar was dat die zelfbeschikking als een natuurlijk fenomeen zou moeten tot stand komen wanneer deze volkeren in een internationale stabiliteit en zekerheid hun ontwikkelingsweg zouden kunnen gaan. Wanneer het van buitenaf opgelegd wordt kan het alleen maar leiden tot anarchie.

Tja, wat zagen we dan op basis van de mooie principes na de oorlog gebeuren ?
Duitsers en Duitse Oostenrijkers kregen geen zelfbeschikkingsrecht, ze mochten geen natie vormen. Tsjechen en Slovaken werden ineens Tsjechoslowaken en hun werd een gemeenschappelijke “zelfbeschikking” opgelegd. Polen kreeg een immens territorium met een tiental verschillende volksgroepen, maar zelfbeschikking was er alleen voor de Polen. Kortom : dat zelfbeschikkingsrecht was een inhoudsloze slogan. (zie bijlage 5 )

In 1918 werkte hij mee aan het oprichten van de “Liga voor Internationale Vrijhandel” in Boston. Als lid vindt men daar ook : Georg Brandes, de man die hem al in 1916 aanprees en wiens open brief door Steiner geciteerd werd.
In Philadelphia verblijft hij bij één van de kleinzonen van William Lloyd Garrison, de grote bestrijder van de slavernij. Deze kleinzoon, Frank Wright, was een aanhanger van het Georgisme, en op die manier kwam Lambert in contact met de ideeën van Henri George over grondeigendom (zie bijlage 6 ). Frank Wright wees Lambert op een passage in de dagboeken van Ralph Waldo Emerson die in 1823, nauwelijks 20 jaar oud, schreef :
“Handel is er altijd geweest in de wereld, en inderdaad, op het eerste zicht lijkt handel wel het enige doel te zijn waarom de wereld werd geschapen. Het is de reden, steun en object van iedere regering. Zonder handel zouden de mensen nog altijd op hun eentje in de wildernis rondzwerven en nooit kennis maken met de beschavende omgangsvormen van het sociaal leven (…). Zelfs de meest begeesterde filosoof moet eten en kleren hebben vooraleer hij over de natuur kan beginnen nadenken.” Lambert was zeer in de wolken over dit citaat maar in zijn antwoord aan Garrison voegde hij eraan toe dat Emerson niet kon weten dat door slechte wetten (beperkte aansprakelijkheid, protectionisme en monopolies) de tempel van de handel omgevormd ging worden tot een rovershol.
Hoewel hij aanvankelijk zeer positief stond t.o.v. Wilsons 14-puntenplan, toch had hij zijn bedenkingen over het zelfbeschikkingsrecht der volkeren.
“Het is zeer twijfelachtig of de kleinere naties er echt belang zullen bij hebben om afgescheiden te worden van grotere rijken en om economisch en politiek geïsoleerd te staan. Dat zou voor hen alleen maar armoede, achteruitgang of stagnatie opleveren en daarbij nog meer buitenlandse onzekerheid t.o.v. het buitenland. En dat alles zal zich voordoen wanneer alles blijft zoals het nu is : wederzijdse economische beperkingen, ongelijke verdeling van de rechten op de rijkdommen der aarde, met de hebzucht, de naijver en de algemene instabiliteit die daaruit voortvloeien.
De enige oplossing is de samenwerkende federatie van volkeren, met vrijheid van handel. Dit laatste is zelfs een noodzakelijke voorwaarde die moet vervuld zijn vooraleer men nog maar over een oplossing van het nationaliteitenprobleem kan praten. We moeten oppassen voor illusies : als de voorwaarden niet vervuld zijn, dan worden zelfbeschikking en zelfbestuur de oorzaak van anarchie en oorlog. Zeker als men dit principe dan ook gaat toepassen op de verschillende regio’s en etnische groepen van de grote lees : overwinnende) staten.
Maar eens de vrijheid er is om economische afspraken te maken zoals men wil, dan brengt dat een uniformisering mee van zeden, gewoonten, ideeën, belangen, instellingen, en zelfs van de taal omdat er een standaard handelstaal ontstaat. Eens dit systeem in voege, dan zou het de meeste mensen niet veel meer kunnen schelen aan welke kant van een grens ze wonen.
Ook over een op te richten Volkenbond had hij serieuze bedenkingen. De mensen die daar voorstander van zijn geloven blijkbaar niet dat er “orde door recht” mogelijk is, en willen daarom een systeem op poten zetten dat “orde door macht” kan afdwingen.
Maar als er tussen de verschillende naties geen rechtvaardige economische betrekkingen heersen, dan is zo’n bond gewoon een militair dwanginstrument. Zo’n bond, samen met het zelfbeschikkingsrecht , terwijl het zo moeilijk is om een volk te definiëren en geografisch zijn grens te bepalen, maakt de wereld gevaarlijker in plaats van veiliger.
Eind 1918 keert Lambert terug naar Europa, in 1922 schrijft hij aan Frank Wright Garrison : “Wij zijn gedoemd.”
De vredesconferentie na de oorlog begint op 18 januari 1919.
Slecht begin : het derde punt dat zo belangrijk was voor Lambert wordt volledig weggelaten en de verliezers werden niet uitgenodigd. In een artikel van december 1919 zegt hij :
“De geschiedenis zal zeer streng oordelen over het verdrag van Versailles. De verantwoordelijken hebben blijk gegeven van onwetendheid, onbekwaamheid of een ontstellende zorgeloosheid. Ooit zal een generatie komen die deze verzameling staatsmannen zal vergelijken met een vergadering van idioten; die hun best doen om politieke vrede te combineren met economische oorlog; die de volkeren willen bevrijden maar hun wederzijdse rivaliteiten laten bestaan; die oorlogen en veroveringen willen afschaffen en tegelijk oorlog en verovering als een noodzaak beschouwen.” ( Zie bijlage 7 )

Bij deze bende idioten rekende hij ook, vreselijk teleurgesteld, Woodrow Wilson, die hij nochtans enkele maanden eerder nog zo aanbeden had. Hij zag ook wel in waarom Wilson zijn eigen principes verraden had : hij was zo gefocust op een Volkerenbond dat de onderhandelaars in Versailles hem gemakkelijk de andere principes konden ontfutselen. Vooral Lloyd George was te sterk voor Wilson. Henri Lambert bleef desondanks geloven in de zaak.
In 1920 publiceerde hij zijn Pax Economica en het Nouveau Contrat Social; daarin waren vele artikelen gebundeld die hij in de loop der jaren hier en daar had laten verschijnen. Onvermijdelijk komen er dus veel herhalingen in voor, wat voor de lezer soms vermoeiend is.
Over het laatste werk zei hij zelf :
“Ik heb dat boek niet geschreven voor de mensen van vandaag, zelfs niet voor die van morgen.”

Voor Henri Lambert zijn het de tegenstanders van de gelijkheid en het democratisch meerderheidsbeginsel die hem verwijten dat hij de utopieën en sofismen van Rousseau over de “algemene wil” (volonté générale) in een nieuwe vorm giet. “Een dergelijk verwijt zit er twee keer naast want Rousseau was noch een utopist noch een sofist. Hij ging ervan uit dat de mens goed is, of tenminste in staat om zijn ondeugden te corrigeren en te streven naar goedheid als hij maar leefde volgens zijn natuurlijke aanleg. Hij zou gelijk gehad hebben indien hij als natuurlijke toestand van de mens niet het afzonderlijk individu had genomen maar het individu in sociaal verband, en indien hij had betoogd dat een natuurlijke voorwaarde voor de ontwikkeling van het afzonderlijk individu juist ligt in een sociale organisatie waar het algemeen recht tot associatie bestaat. In tegenstelling tot wat Rousseau dacht zijn de mensen niet overeengekomen om in een maatschappij te gaan leven via een sociaal contract. Dat samenleven is een noodzakelijk gegeven. Tenzij hij wil terugkeren naar een beschavingstoestand van een leven in grotten en wouden, is hij verplicht om arbeidsdeling te organiseren en dat impliceert automatisch een leven in gemeenschap. Het is eigen aan de mens om te produceren en uit te wisselen.
Het is juist door dit natuurlijk gegeven dat de mens zijn dierlijke toestand kan overstijgen.”

Meer info in het Frans en Duits vindt u op www.henrilambert.eu
Het boek kan besteld worden via www.tropismes.be (Prinsengalerij 11 in 1000 Brussel, 02/512 88 52)

******************

.

Bijlage 1

de impuls uit Midden-Europa

Uit Lindenbergs Steinerbiografie, deel 2, blz. 576 e.v. :

“In Midden-Europa leeft er een streven naar individualiteit. Niet alleen bij de Duitsers maar ook, ondanks alle uiterlijke verschillen, bij de Tsjechen, Ruthenen, Slovaken, Magyaren, en ook in de andere pool van het Deutschtum : de Polen. In de volkszielen van Midden-Europa werkt in hoge mate het “Ik-karakter” en de taak van Europa is om een cultuur te grondvesten die op deze Ik-cultuur berust, een cultuur die op de individualiteit steunt.
Steiner bedoelde daarmee niet dat het Ik iets beter of hoger was dan de nuchtere, op feiten gerichte bewustzijnszielecultuur die in het Angelsaksische tot uiting komt :
“Het Ik is het element in de mensenziel dat vooral met zichzelf moet overeenkomen. Daarom is er in dat Ik-element een uitgesproken borrelen en gisten in zichzelf. Welke oorlogen de Duitsers ook naar buiten toe gevoerd hebben en zullen voeren, de meest karakteristieke oorlogen zijn die die de Duitsers tegen de Duitsers gevoerd hebben opdat in het innerlijk hun Ik kan tevoorschijn komen. Als men deze oorlogen bestudeert, dan heeft men een goed beeld van de oorlog die zich in het Ik van de mens zelf afspeelt.”

We kunnen dat laatste zeer gemakkelijk concreet maken. Wat zien we in Duitsland na de Eerste Wereldoorlog ? Een strijd van Duitsers tegen Duitsers. De ene groep zag in het bolsjevisme een ideaal en was blij dat de oorlog verloren was, ze vonden hun eigen staat niet rechtvaardig en nu hadden ze een kans om hun eigen ideaal te verwezenlijken. Daartegenover stonden de patriotten die zich afzetten tegen een onrechtvaardig internationaal bestel. Zij wilden een nationale rechtvaardige staat. Zo stonden internationaal-socialisten tegenover nationaal-socialisten, alletwee met een rechtvaardigheidsideaal. In die jaren woedde er in feite een burgeroorlog, in de straten schoten tegenstanders met vuurwapens op elkaar en trachtten elkaars manifestaties met geweld te verhinderen.
Toen kwam de Tweede Wereldoorlog. Is er ooit een oorlogvoerend land geweest waar op zo’n grote schaal verraad werd gepleegd als in Duitsland ? Niet alleen admiraal Canaris, zelfs kopstukken van de Nazi’s, tot Himmler toe, verrieden hun volk aan Russen en Amerikanen. Tegenwoordig stelt men het zo voor alsof die verraders de enigen waren die inzagen hoe slecht Hitler en zijn Nazi-systeem was, maar dat heeft er totaal niets mee te maken. Stalin en de zijnen waren zeker tien keer slechter, maar toch schaarden alle Russen zich achter hem eens de oorlog begonnen was. Nee, het is een typisch Duitse “eigenschap” die zelfs Napoleon al opgevallen was.

“Er bestaat geen goedmoediger, maar ook geen lichtgeloviger volk dan het Duitse. Tweedracht hoefde ik onder hen niet te zaaien. Ik moest alleen maar mijn net spannen en ze liepen er als opgeschrikt wild in. Ze wurgden elkaar en dachten daarmee hun plicht te doen. Dwazer is geen ander volk op aarde. Geen leugen kan grof genoeg zijn of de Duitsers geloven ze. Om een leuze die ik hun gaf, vervolgden ze hun landgenoten met groter verbittering dan hun werkelijke vijanden.” - Citaat toegeschreven aan Napoleon.


Toen op het einde van de Eerste Wereldoorlog de Duitsers om een wapenstilstand vroegen aan president Wilson, antwoordde die met een nota op 3 oktober 1918 en een tweede op 14 oktober. Daarin verlangde hij het stopzetten van de U-boot-oorlogvoering, en tevens dat “het bestuur van willekeur” dat tot dan Duitsland geregeerd had (bedoeld werd de Keizer ), vernietigd of tenminste tot onmacht werd veroordeeld. De Engelsman J. Daniel Chamier schrijft :
“Dat deze nota het gewenste resultaat opleverde, is tekenend voor het merkwaardig gebrek aan natuurlijke reflex bij de Duitsers. Geconfronteerd met een dergelijke eis zouden Engelsen zich zelfs achter een Nero geschaard hebben.”
( J.D. Chamier, “Fabulous Monster”, London, 1934, blz. 361 van de Duitse vertaling uit 1937)


Niet dus de Duitsers : die stelden liever hun geloof in een vreemde president dan in hun eigen keizer. Het hangt samen met de Ik-cultuur. Duitsers zijn in staat om bij een conflict ook het standpunt van de tegenpartij te begrijpen, en dat maakt van hen het meest onpolitieke volk. Bij onderhandelingen of conflicten beschouwen zij de twee kanten van de zaak, zij eisen maar juist zoveel tot volgens hun aanvoelen de weegschaal in balans is, en dat aanvoelen bij hen is objectief. Zij gaan ervan uit dat de tegenpartij dit vermogen ook heeft en maar juist zoveel eisen gaat stellen dat de balans in evenwicht blijft. Natuurlijk onderhandelen andere volkeren vanuit een instinctief en subjectief egoïsme, ze vragen meer dan billijk is in de verwachting dat ze dan minstens het billijke gaan bereiken.
Wat ze in hun schaal bijgooien bij hetgeen de Duitsers in hun billijkheid al direct toegestaan hadden. En zo verliezen de Duitsers in het internationale politieke leven : grondgebied aan België, Frankrijk, Tsjechië, Polen en geld aan alle echte en vermeende slachtoffers, vooral aan Israël (Hoeveel schadevergoeding zou Israël op zijn beurt al betaald hebben aan de Palestijnen ?) Deze eigenschap zien we ook bij het Vlaamse volk. Ook dat volk vindt het billijk om tegemoet te komen aan een minderheid van Franstaligen die nochtans vrijwillig in Vlaanderen is komen wonen, ze krijgen bepaalde rechten. Maar binnen de kortste keren wordt die minderheid een meerderheid, dat werkt bij Franstaligen gewoon instinctief, en ook bij de Vlamingen zien we dezelfde “burgeroorlog” tussen de Vlaams-nationale argumenten en de Belgische argumenten. De hatelijkheden die aan het adres van de Vlamingen in de Franstalige media gedebiteerd worden, dat kent zijn evenknie niet in Vlaanderen, zo zitten wij niet ineen. Net zoals de haatcampagne van de Angelsaksen tegen Duitsland ook geen tegenhanger had in Duitsland.
Zelfs bij een Hitler, toch het grootste monster van de 20ste eeuw volgens velen vinden we dat terug. Wat te denken van het bevel dat hij na de bezetting van Frankrijk aan zijn generaals gaf :

“Ik verbied u formeel om bij het Franse volk de indruk te wekken dat u in veroverd gebied bent …
Ik moet over enkele maanden in staat zijn om in Parijs te kunnen rondlopen zoals in Berlijn, zonder escorte, alleen met een tolk, en de voorbijgangers kunnen aanspreken over de noden van het volk, over wat hun verwachtingen zijn …
De verordeningen moeten wijken voor het gezond verstand. De twee fundamentele principes zijn de vrije handel en : geen gendarmes …
Ik reken op u, Heren, om mij geliefd te maken in dit land …
Om mijn werk te kunnen verrichten heb ik een atmosfeer van sympathie nodig en ik voel mij gegeneerd wanneer er in de massa tot wie ik het woord richt, ook maar één mens t.o.v. mij vijandig staat.”

Uit A. Sauvy, « De la rumeur à l’Histoire », (1985, Dunod, blz. 257). De schrijver voegt eraan toe :
“Deze tekst werd gecommuniceerd aan de prefect van het departement Seine en aan de autoriteiten van Parijs. Je kunt hem op verschillende manieren interpreteren, maar de authenticiteit kan niet betwist worden. Nergens vind je er een echo van.”

.

Natuurlijk niet. Vanuit een egoïstisch volksinstinct wordt in het Westen anti-Duitse propaganda gelanceerd die in al zijn primitiviteit toch effectief werkt. Met rationele argumenten kan men een Amerikaan of Australiër moeilijk overtuigen dat Duitsers hem bedreigen, maar met de technieken van de psychologie lukt het wel.

Vooral de Amerikaanse affiche is interessant omdat toen reeds het onderbewustzijn van de toeschouwer aangesproken werd via de zgn. subliminale boodschappen. We zien expliciet een halfnaakte vrouw, maar let op de plooien in haar kleed ter hoogte van het kruis van de gorilla. In dergelijke ontwerpen is geen sprake van toeval, alles is bestudeerd. Klassiek is de positie van de armen van de vrouw : ons onderbewustzijn ziet in die pose in feite de benen … overal is de associatie met verkrachting ingebouwd. Ook het overduidelijke fallussymbool in de vorm van de knuppel.

.

Bijlage 2

Het anoniem geworden kapitaal

Rudolf Steiner in GA 191 “Soziales Verständnis aus geisteswissenschaftlicher Erkenntnis”, blz. 173 :

“Ik heb u erop gewezen hoe in oude tijden de heerser een ingewijde was, hoe daarna de priester als heerser optrad en hoe dan sinds het midden van de 15de eeuw de economische mens tot heerser is opgeklommen. Sinds de Reformatie moesten zij die de purperen mantel droegen en heersers voorstelden, de marionetten worden van de economische mens als ze wilden heersen. In naam heersten misschien anderen, maar dat was slechts in naam, en de regeringen werden in feite volledig beheerst door het economisch principe. Men spreekt daar natuurlijk niet graag over, dat alles sinds de Reformatie vanuit een economisch gezichtspunt doet; men spreekt van idealen enz. maar voor wie zich met de echte geschiedenis bezig houdt zijn dat maar maskers. Om de sluier niet al te zeer op te lichten heeft men ook pas sinds de Reformatie ministers voor Onderwijs, voor Religie, voor Justitie enz. maar eigenlijk zijn dat niet meer dan andere, zij het dan zwakkere aspecten van de minister voor Economie. Wie zijn oog gericht houdt op de realiteiten, die kan zien dat ook hetgeen overgeleverd werd vanuit oudere tradities, nu in feite allemaal een economische functie heeft.
In dit opzicht heeft de katholieke kerk in feite zeer goed begrepen om met haar tijd mee te zijn, juist in de tijd van de Reformatie. Tot voor de tijd van de Reformatie was de kerk erin geslaagd om de hoogste geestelijke aangelegenheden te verbinden met de triviaalste wereldlijke affaires. In oude tijden kon men zijn zonden goedmaken door allerhande daden te stellen.

Waarschijnlijk doelt Rudolf Steiner hier op : bezit wegschenken aan kloosters, aalmoezen uitdelen aan de armen, bedevaarten doen enz.


Geleidelijk aan kwam het dan zover dat men zijn zonden kon goedmaken door te betalen. En de paus heeft vlugger dan de andere, wereldlijke machten begrepen hoe hij kon rekening houden met de vooruitgang. Hij nam zijn inkomen uit wat hem in de toekomst ging betaald worden voor het afkopen der zonden. Als men de macht heeft om zich te laten betalen voor begane zonden, dan is dat een geweldige inkomensmogelijkheid. En als men zich daarvan verzekerd weet door het geloof van de mensen, dan is dat een zeer betrouwbare bron van inkomsten. Het grootste bankiershuis van Siena heeft dat als een soliede belegging aanzien en heeft de paus betaald in ruil voor een deel van die toekomstige inkomsten. De paus kreeg dus van deze bank in Siena reusachtige sommen die hij direct kon gebruiken. En die bank stelde een zekere Tetzel aan om deze sommen te gaan incasseren. Die trok dan rond in de landen van Midden-Europa en inde het geld voor de bank in Siena.

De Dominicaan Johan Tetzel (1465-1519) was ondercommisaris van de pauselijke aflaatpachter voor de Duitse landen. Agostino Chigi was hofbankier van paus Leo X in het begin van de 16de eeuw.

.
U ziet, de kerk heeft buitengewoon goed begrepen om met de omstandigheden van de nieuwe tijd rekening te houden. Ook dat is geschiedenis !
De economische mens kwam op. De kerk was daar. Maar uiteindelijk is dat ook maar een masker, een façade voor het eigenlijk geestelijke, dit bestuur van geestelijke aangelegenheden met behulp van een bank in Siena en zijn incassobureau. En als u de nieuwere geschiedenis bestudeert dan zult u erachter komen dat het een diepe betekenis heeft als men zegt dat de economische mens de heerser werd. De paus is alleen maar daardoor zo een sterke heerser gebleven omdat hij op het juiste moment beslist heeft om ook een economische mens te worden. Ja, het economische type heerst sinds de Reformatie. Het loste het oude priestertype af. Pas in de 19de eeuw was de rest van de mensheid zover als de kerk reeds in de tijd van de Reformatie was. Maar het economische mensentype heerst maar tot de 19de eeuw. In de 19de eeuw werd terug een ander type heersend. Als men zegt dat dit type heersend wordt betekent dat dat de doorslaggevende invloed op de sociale structuur van dit type afhangen. In 1810, 1820 werd de woekeraar doorslaggevend, wil zeggen : de bankier.
Want als u namelijk een adequate definitie zoekt voor een bankier dan wordt dit een zeer netelige zaak. Als u namelijk uit de reëel sociaal-economische achtergronden een definitie opstelt van een bankier, groot of klein – iets wat men het liefst van al vermijdt – dan zoekt men best niet tegelijk naar een definitie voor woekeraar. Want die twee definities zijn zeer gelijkaardig. Dat kan ook niet anders; Maar dat is iets wat de moderne mensheid even zorgvuldig behoed als bepaalde geheime genootschappen hun herkenningstekens en –woorden. Men gaat dat niet open en bloot in de mensheid uitbazuinen. Het blijft een geheim in het sociale leven.
De bankier werd het heersende type. In de eerste helft van de 19de eeuw en nog wat verder was de bezitter van het geld als individu heersend. Ik heb dat al met een voorbeeld verduidelijkt. De koning van Frankrijk wilde een lening van de Parijse Rothschild. Nietwaar, als een koning gaat lenen bij een bankier, dan verraadt dat al een beetje wie in feite de heerser is. Nu goed, koningen lenen niet zelf in persoon, ze sturen hun minister, die men dan minister van Financiën noemt. Rothschild was juist in onderhandeling met een lederhandelaar. De bediende vraagt de minister om in de antichambre te wachten. De minister was natuurlijk verontwaardigd : een minister moet wachten voor een lederhandelaar, stel je voor ! Hij wacht niet, stormt op de deur af, opent en schreeuwt Rothschild toe : ik kom in opdracht van de koning van Frankrijk !
Rothschild kijkt nauwelijks op en zegt : s’ il vous plaît, neem een stoel en zet u. De minister kan zijn oren niet geloven : maar ik ben de afgezant van de koning van Frankrijk !!
Rothschild : “Neemt u dan twee stoelen.”

Ziet u, toen was nog de individuele bankier de heersende. Dat ging dan geleidelijk over in de heerschappij van de aandelen, van de waardepapieren als dusdanig. Geleidelijk zijn we de tijd binnengezeild waarin het wezenlijke niet meer de individuele geldbezitter is, maar het abstracte, samengehoopte kapitaal. Iemand kan vandaag rijk zijn, morgen arm. De mens zelf is een speelbal. De N.V., de abstracte vennootschap is wat heersend is geworden.
Daarmee heeft de menselijke ontwikkeling een uiterste punt bereikt, een extreem. Want zodra het geld als dusdanig heerst, zodra het geld de eigenlijk drijvende kracht is, is de tijd aangebroken dat het geld als cijfer, als getal, moet afgelost worden door realiteiten. Geld heeft alleen maar een geestelijke waarde, alleen waarde zolang en in die mate dat de mens die waarde erkent. Brood en vlees kun je eten, maar geld kun je niet eten. Je kunt met geld iets bruikbaars verwerven, maar alleen als iedereen overeenkomt om het te aanvaarden. Het geld heeft alleen maar waarde als begrip, als voorstelling, in de ziel en geest.”

.

Bijlage 3

economie en inkomen

Voor Rudolf Steiner moest het inkomen van de arbeider uit het rechtsleven komen. Daarmee bedoelde hij niet dat de Staat alle winsten moest incasseren en vandaar uit aan iedereen een basisinkomen of een compleet loon moest betalen. Zo werd het min of meer in de Sovjet-Unie gedaan en dat werkt zo demotiverend dat uiteindelijk de productie zelfs de basisbehoeften niet meer kon bevredigen.
Het principe is dat een arbeider bij het afleveren van een product genoeg inkomen moet ontvangen om hem toe te laten te leven, met zijn gezin, tot hij het volgende product aflevert. Dat is het principe, want in een economie met een doorgedreven arbeidsverdeling en specialisatie is er niemand die nog een product zelf vervaardigt vanaf bvb. het uitgraven van het metaalerts tot en met de verkoop van een naald. Als je zelf eigenhandig een paar schoenen maakt, dan is het niet moeilijk om uit te rekenen hoeveel geld je nodig hebt om te kunnen leven tot je een volgend paar schoenen afgewerkt hebt. Maar als je aan een machine staat die bvb. 100 zolen per minuut snijdt en vormt, dan wordt de berekening al wat ingewikkelder.
Hoe moeten we dan dit principe begrijpen ?
1) De hoogte van de lonen in een bepaalde sector wordt vastgesteld en dan houden de ondernemers rekening met dit feit zoals ze bvb. rekening houden met het feit dat bepaalde grondstoffen niet aanwezig zijn in hun land, het vormt als je wil een natuurlijke beperking : de Belgische economie draait, ook al is er geen olie in de Belgische bodem. Zo draait de economie ook als bepaald wordt wat het minimumloon is. Dit kan niet in het economisch gebied vastgesteld worden zoals in de tijd van het wilde kapitalisme en zoals de libertariërs van nu het graag zouden zien. Het moet in het rechtsgebied bepaald worden (wat in feite vandaag de dag al gebeurt, maar nu nog altijd het resultaat en het voorwerp van conflicten tussen syndicaten en patronaat is, omdat het vanuit hetzelfde verkeerde principe van arbeid = koopwaar vertrekt).
2) De hoogte van de inkomens wordt vastgesteld in de associatie, de vereniging van allen die betrokken zijn bij de productie van een bepaald product : ondernemers, technici, arbeiders, consumenten.
Een voorbeeld : de associatie van de suikerbiettelers wordt opgericht. Er is vraag naar suiker en er is aanbod vanwege de boeren. Op een bepaald moment krijgen de consumenten schrik van suikerziekte en de vraag naar suiker daalt met de helft. De inkomens van de boeren, die uit de verkoop komen, zijn in gevaar. In ons staatskapitalistisch systeem gaan de boeren bedelen voor subsidies, de staat (Europa ondertussen) koopt de overschotten op en brengt ze op de wereldmarkt waar ze andere boeren de das mee omdoen.
In een associatieve economie zet men zich samen : wat kunnen we doen ?
Vermits de associatie in het economische leven zit, heeft men al in de economische sfeer van vraag en aanbod de problemen vastgesteld. Er worden oplossingen gezocht, alle partijen brengen elementen in de discussie aan. Om hetzelfde inkomen te behouden, zou men kunnen de verkoopprijs verdubbelen. Er wordt op gewezen dat daardoor de vraag nog meer zou kunnen dalen , misschien moeten de boeren voor een deel omschakelen naar teelten waarvan de vraag een opgaande trend vertoont, cannabis bvb. Hiertegen zouden dan weer de mensen kunnen bezwaar maken : studies wijzen misschien uit dat cannabis de mannelijke potentie vermindert en de vrouwelijke consumenten vinden dat onethisch. Uiteindelijk kondigen misschien enkele boeren aan dat ze een aanbod gekregen hebben van de appelteeltassociatie om appelen te kweken vermits er een groeiende vraag is naar bio-Calvados en cider. En zo verkleint deze associatie op een natuurlijke manier en kan later weer uitbreiden, of als het zo uitkomt, volledig verdwijnen vanuit het inzicht dat de economie er is om behoeften te bevredigen en niet om werkgelegenheid te creëren of in stand te houden.

.

Bijlage 4

vakbond en koopkracht

Hieronder ziet u een grafiek uit het boek van Alfred Sauvy, “De la rumeur à l’Histoire”, (1985, Dunod, blz. 93.). Dit boek gaat over het merkwaardig verschijnsel dat bepaalde geruchten later als een geschiedkundig feit beschouwd worden. De reële feiten kunnen gemakkelijk gevonden worden als men er zich voor interesseert, maar ze worden gewoon genegeerd, of zelfs ontkend wanneer ze niet passen in de heersende mythologieën. Blijkbaar heeft de mensheid ook in onze tijd daaraan nog altijd een sterke behoefte. Zo wordt het kapitalisme algemeen beschouwd als de bron van alle kwaad, terwijl zelfs Marx moest toegeven dat het kapitalisme een beschavende rol heeft gespeeld. De verbetering van de levensomstandigheden van de grote massa schrijft men toe aan de strijd van de vakbonden, maar dat is niet bewezen.
Onderstaande grafiek toont de stijging van de levenskost en daarnaast de hoogte van de lonen in Frankrijk.

de générosité ou de compassion chez les employeurs. C’est la loi du marché qui joue de façon implacable.

Vertaling : Ook andere bronnen bevestigen dat de stijging van het levenspeil van de loontrekkenden na 1840 niet het resultaat is van sterkere arbeidersacties (syndicaten bestonden toen nog niet), en ook niet van een epidemie van vrijgevigheid of medelijden bij de werkgevers. Het is de wet van de vrije markt die onverbiddelijk werkt.

.

Bijlage 5

Het zelfbeschikkingsrecht der volkeren


Rudolf Steiner heeft onmiddellijk gewezen op het abstracte, schoolmeesterachtige, op het onmogelijke van dit zelfbeschikkingsrecht der volkeren in de praktijk.
We moeten toegeven dat we zelf een tijdje nodig hadden om Rudolf Steiner op dit punt te kunnen volgen.
Dat komt omdat wij hier in West-Europa in relatief homogene taalgemeenschappen leven. En dan is het meest logische dat de inwijkeling zich aanpast aan de heersende omgangstaal. Dat er in een viertalig land als Zwitserland geen voortdurende taalconflicten zijn is te danken aan de duidelijke grenzen van de respectievelijke taalgebieden. In de Balkan en in Midden-Europa was de situatie volledig anders. Daar leefden verschillende volksgemeenschappen eeuwenlang op hetzelfde grondgebied. Hoe kon hier een zelfbeschikkingsrecht der volkeren gerealiseerd worden ? Als iedereen zijn omgangstaal ook als bestuurstaal wil ? Wilson had maar een vaag idee van welk een taal- en staatkundig lappendeken Midden-Europa toen was. Op een landkaart is het eenvoudig om ieder volk een gebied toe te wijzen, maar in de praktijk betekent dat : volksverhuizingen, onteigening, ontworteling.
In België zou men als driegeleder tegen een taalgrens moeten zijn en moeten pleiten voor een overheid die over gans het grondgebied de burger in zijn eigen taal bedient. Maar als één cultuurgemeenschap zich superieur voelt, dan werkt het niet :

“In 1912 wonnen de katholieken de verkiezingen weer hoewel de socialisten en liberalen samen een meerderheid van de zetels hadden in Wallonië. Daarop entte zich de taalstrijd. De Vlaamse Beweging dacht nog aan de invoering van een veralgemeende tweetaligheid voor het hele land. Daartegen verzette de Waalse Beweging zich fel. Niet alleen werd de Franse taal superieur geacht en beschouwden Franstaligen het leren van Nederlands als tijdverlies. Maar ze vreesden nog verdere achterstelling tegenover de Vlaamse tweetaligen. Na de Eerste Wereldoorlog werd het gevaar nog groter geacht omdat de katholieke zuil de talrijke Vlaamse inwijkelingen in Wallonië begon te organiseren en de vrees bestond voorde uitbouw van klerikale eilanden. Wallonië moest daarom homogeen Frans blijven. De Waalse Beweging diende daarvoor een prijs te betalen door de Franstaligen in Vlaanderen te laten vallen. De taalwetten van de jaren 1930 gingen uit van het territorialiteitsbeginsel, waarmee het idee van een tweetalig België definitief werd verlaten. Naast het eentalig Franse Wallonië en het eentalig Nederlandse Vlaanderen, bleef Brussel over als betwist gebied. “
(uit : Doorbraak, mei 2012)

Het Vlaams nationalisme is maar ontstaan als reactie op het Belgisch-Franstalig nationalisme. Dezelfde nationalistische reflex groeide ook bij Duitsers die geconfronteerd werden met een dominante Poolse eenheidsstaat. Lezen we eens over het resultaat van een driegeledingsactie in Silezië (in Lindenbergs Steinerbiografie, deel 2, blz. 727).

Nadat het politieke leven sinds de zomer van 1919 terug in rustiger vaarwater gekomen was, hoewel verre van stabiel, was het moeilijk zoniet onmogelijk om met de bescheiden middelen die er waren een punt te vinden waar de driegeledingsbeweging kon aanzetten. Natuurlijk kon men iets zeggen over vele onderwerpen, maar echt in de belangstelling komen was niet mogelijk. Nu scheen zich in november 1920 een laatste kans voor te doen om gehoor te vinden. Moritz Bartsch schreef namens de Silezische antroposofen uit Breslau (nu : Wroclaw) en vroeg aan de Bond voor Driegeleding in Stuttgart of er bij het komende referendum in Silezië niets kon gedaan worden vanuit de driegeleding. Er moest gestemd worden of Boven-Silezië bij Polen of Duitsland zou komen. Wat ook de uitslag zou zijn, voor een deel van de bevolking betekende het in ieder geval onheil. Rudolf Steiner was direct akkoord. Hij ging ervan uit dat de driegeleding een kans maakte als er iets gedaan werd in een gebied waar de ogen van de wereld op gericht waren. Er werd een oproep opgesteld. Die eindigde met een concreet voorstel dat de keuze tussen Duitsland of Polen afwees :
“Het Boven-Silezische gebied wijst voorlopig een aansluiting bij een buurland af tot daar begrip voor de sociale driegeleding gewekt is. Het wil zelf zijn economisch leven ter hand nemen en ook zijn geestelijke elementen. De verbinding tussen die twee wordt gemaakt door een voorlopig organisme dat recht en politie onder zijn hoede neemt en blijft in die situatie tot de Europese verhoudingen opgeklaard zijn.”
Dus Boven-Silezië zou een autonoom driegeleed gebied worden. De geestelijke, culturele en taalbeslissingen werden aan het individu overgelaten zodat Duitsers en Polen vreedzaam naast elkaar en met elkaar konden bestaan. Het grote industriegebied zou noch aan Duitsland, noch aan Polen toegewezen worden.
In januari 1921 begon de actie. De situatie ter plekke was door allerhande agitaties al serieus vergiftigd. De driegeleders deden hun best, trokken van stad tot stad en spraken in de dorpen. Ze kwamen zelfs aan bod in enkele kranten en misschien hadden ze succes kunnen boeken en interesse wekken, hadden ze vroeger kunnen beginnen. Nu echter kwamen ze in een heksenketel terecht en stootten op verbitterde weerstand van beide kampen en van katholieke middens, die vooral door een artikelreeks van Roman Boos “Jesuitica” genaamd, tot haat geprikkeld waren.
De actie had negatieve effecten in de rest van Duitsland. De Bond kreeg het verwijt dat ze Polens zaak ondersteunden : “Wie niet voor Duitsland stemt, ijvert, of zelfs niet gaat stemmen, die is voor Polen. Dat is een objectief gegeven, en ieder moet er rekening mee houden. En zo voeren Steiner en zijn mensen in waarheid Poolse propaganda, net alsof ze door de Polen daarvoor direct zouden betaald worden.”
Dit artikel in de Frankfurter Zeitung van 4 maart 1921 werd onmiddellijk overgenomen en uitvoerig geciteerd in andere Duitse kranten, het versterkte de stemming tegen de driegeleding.
Toen de echo van deze actie tot Rudolf Steiner doordrong moest hij inzien dat in plaats van een positief effect voor de driegeleding, de zaak in feite een groot fiasco was geweest.

.

Bijlage 6

Henry George (1839-1897)

betoogde al in 1879 dat grond geen privé-eigendom kan zijn. Rudolf Steiner heeft een korte bespreking aan hem gewijd in het Magazin für Literatur (66ste jg. Nr. 44, opgenomen in GA 31)

“Op 29 oktober is in New York Henry George, de beroemde bodemreformer, overleden. Ik denk dat ik er niet naast zit wanneer ik zeg dat mensen van mijn leeftijd uitzonderlijk veel te danken hebben aan de geschriften van deze energieke, gedachtenrijke persoonlijkheid. Zijn overtuigend geschreven, weliswaar wat breedvoerig boek “Vooruitgang en Armoede” heeft ons aangezet tot een grondig nadenken over de betekenis van grond en bodem in het staatsorganisme.
Of wij het met hem eens zijn of niet : Henry Georges betoog is voor ons inzicht in economische zaken in hoge mate vruchtbaar geweest. Hij bezat het vermogen om economische waarheden uit te leggen op een manier die ook niet-economen kon aanspreken. ( … )”

Uit “Vooruitgang en Armoede”, Gouda, 1938, vertaling door H. Kolthek :

Particuliere grondeigendom is in strijd met de rechtvaardigheid.

Wat stelt iemand in staat om met recht van iets te kunnen zeggen: "dat is het mijne"? Waardoor ontstaat het gevoel, dat iemands uitsluitend recht op iets erkent tegenover iedereen? Is dat niet allereerst het recht van een mens op zichzelf, op het gebruiken van zijn eigen krachten? Is het niet het individuele recht, dat ontspringt aan en getuigt van het natuurlijk feit van een individueel organisme, - het feit dat elk afzonderlijk paar handen, gehoorzamend aan een afzonderlijk hoofd, iets voortbrengt dat alleen rechtmatig persoonlijk eigendomsrecht kan doen ontstaan?
Omdat een mens aan zichzelf behoort, behoren de vruchten van zijn inspanning aan hemzelf. Dit is de reden waarom dat wat een mens maakt of voortbrengt, zijn eigendom is tegenover heel de wereld, om ermee te doen wat hij wil, ervan genieten, of het weer vernietigen; het te gebruiken, te ruilen, weg te geven of te verhuren, Niemand anders kan dat rechtmatig opeisen en het uitsluitend eigendomsrecht van op deze wijze ontstane dingen sluit geen enkel onrecht in jegens iemand anders. Voor alles wat tot stand komt door menselijke inspanning bestaat een onbetwistbaar recht van uitsluitend eigendom. ( … )
De pen werd mijn eigendom, doordat de winkelier, van wie ik haar kocht, zijn eigendomsrecht erop aan mij overdroeg in ruil voor geld. De winkelier kreeg het eigendomsrecht erop overgedragen van de grossier of importeur. Deze laatste kreeg het overgedragen van de fabrikant en deze ontleende het, in ruil voor geld aan de werkman, die de pen maakte van een stuk staal. Maar dat staal had, vóór het de fabrikant bereikte die er pennen van liet maken, reeds een lange weg afgelegd, waarop het eigendomsrecht erop voortdurend weer werd overgedragen. De pennenfabrikant kreeg het eigendomsrecht van de groothandelaar in staal; deze kreeg het van het hoogovenbedrijf, dat ijzererts omvormt tot ijzer en staal; en het hoogovenbedrijf kreeg het eigendomsrecht op het ijzererts overgedragen in ruil voor het arbeidsloon van de arbeider, die het uit de aarde haalde. Dat is het beginpunt, waar het eigendomsrecht ontstond, dat ik thans bezit op de pen.
De eigendomstitel der pen steunt derhalve op het recht van de individuele mens om zijn persoonlijke krachten te gebruiken voor het graven van erts uit de aarde. Welnu, dat is niet alleen de oorspronkelijke bron waaruit het feit van uitsluitend eigenaarschap ontspringt, - en waarnaar men steeds gaat zoeken, wanneer het eigendomsrecht op iets wordt betwist, - het is ook noodzakelijk de enige bron. Er kan geen rechtmatige eigendomstitel bestaan op iets, welke niet afkomstig is van degene, die het heeft gemaakt en die derhalve niet berust op het natuurlijk recht van een mens op zichzelf. ( … )
De Natuur erkent geen ander eigendomsrecht, dan dat als resultaat van inspanning.
Op geen enkele andere wijze kan men iets aan haar schatkamers onttrekken, noch haar macht leiden, of haar krachten gebruiken of beheersen. Zij maakt in dat opzicht geen onderscheid tussen de mensen; zij is ten opzichte van allen onpartijdig. Heer en knecht, koning en onderdaan, zondaar en heilige, - allen staan tegenover de Natuur op voet van gelijkheid en hebben gelijke rechten. Zij erkent slechts één aanspraak: inspanning, en die erkent zij zonder aanzien des persoons. Indien de zeilen worden gehesen op een zeeroversschip, blaast de wind er even goed in als in die van vreedzame handels- en missieschepen. Als een koning en een bedelaar in het water vallen, hebben zij beiden slechts een kans om hun hoofd boven te houden, n.l. door te zwemmen. ( … ) De zon schijnt en de regen valt over goeden en bozen, over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. De wetten der Natuur zijn de besluiten van de Schepper. In die wetten is geen ander recht omschreven dan dat van arbeid, inspanning en er is geen twijfel mogelijk aan het gelijke recht van ieder op het gebruik en genot der Natuur: het recht om op de natuurstof zijn krachten aan te wenden en het resultaat daarvan in ontvangst te nemen als beloning. Vandaar, omdat de Natuur enkel iets geeft in ruil voor inspanning, doet de inspanning waardoor iets ontstaat, dus productieve arbeid, een titel tot rechtmatig uitsluitend eigenaarschap ontstaan.

( … ) Indien de mens alleen rechtmatige eigendomsaanspraken kan ontlenen aan de inspanning waardoor iets ontstaat, dan kan niemand rechtmatige eigendomsaanspraken laten gelden op iets dat geen resultaat is van menselijke inspanning. Indien uitsluitend voortbrenging een eigendomstitel doet ontstaan, dan kan er geen rechtmatige eigendomstitel bestaan op iets, dat niet door mensen is voortgebracht. En dan is het erkennen van een eigendomstitel op grond het erkennen van een onrecht. Want het eigendomsrecht op arbeidsproducten kan niet ontstaan en worden uitgeoefend zonder het recht op vrije toegang tot de productiegelegenheid, die alleen de Natuur verschaft. ( … )Wanneer niet-voortbrengers, in de vorm van pacht of grondrente, een deel van de rijkdom kunnen opeisen, welke door de inspanning van voortbrengers ontstaat, dan wordt het recht der voortbrengers noodzakelijk verkort. Aan deze stelling kan men niet ontsnappen.
( … )
Indien wij allen slechts in dit leven zijn door een gelijke vergunning daartoe van de Schepper, dan hebben wij ook allen een gelijk recht op het gebruik van Zijn gaven, om het leven in stand te houden. En als wij hier zouden zijn door een blind toeval, dan hebben wij ook krachtens dit feit een gelijk recht op de Natuurgaven. Dit is een natuurlijk en onvervreemdbaar recht. Elk menselijk wezen is er mee bekleed als het deze wereld binnentreedt en het is enkel beperkt door het gelijke recht van alle anderen. De natuur kent niet zoiets als persoonlijke grondeigendom. Er bestaat op aarde immers geen macht, die rechtmatig persoonlijke grondeigendom kan waarborgen. Indien op een gegeven ogenblik alle bestaande mensen overeenkwamen om afstand te doen van hun gelijk recht op de grond, dan zouden zij toch niet kunnen beschikken over het recht daarop van degenen die na hen zullen komen, - want wij zijn hier slechts tijdelijke bewoners. Hebben wij de aarde gemaakt, zodat wij daaraan het recht kunnen ontlenen om vrij erover te beschikken, ook ten opzichte der nog niet geborenen? - De Almachtige, die de aarde schiep voor de mensen en de mensen voor de aarde, heeft haar gegeven aan alle geslachten van mensenkinderen, door een gebod dat geschreven is in de grondwet van alle dingen, een gebod dat geen menselijke handeling rechtmatig kan beperken en dat nooit verjaart. De koopacten van grond mogen talrijk zijn en de daaraan ontleende rechten oud, - het natuurlijk recht kan ze niet erkennen. Dat erkent geen ander recht op grond dan een gelijk recht van allen. De eigendomstitel van de Hertog van Westminster op een groot deel van de grond waarop Londen is gebouwd, moge erkend zijn door een lange reeks van mensen-geslachten, - het armste kind dat in Londen wordt geboren heeft er evenveel recht op als de oudste zoon van de Hertog.

Dit natuurlijk en onvervreemdbaar recht op het genieten der voordelen van de grond is zo duidelijk. dat het overal door de mensen wordt erkend waar het niet door gewoonte en geweld is afgestompt. Ik geef slechts één voorbeeld. De blanke kolonisten van Nieuw-Zeeland waren niet in staat van de oorspronkelijke bewoners van dat eiland, de Maoris, een volkomen eigendomsrecht van de grond te kopen. Als een gehele stam bewilligde in afstand van zijn recht op de grond, dan deden zij dat alleen onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat elk kind dat geboren zou worden, aanspraak zou hebben, op een nieuwe schadeloosstelling, omdat zij alleen afstand konden doen van hún eigendomsrecht op de grond en niet van dat der ongeborenen. De Engelse regering was genoodzaakt tussenbeide te komen. En zij trof met de bewoners een zodanige regeling, dat de grond in eigendom overging aan de blanken tegen betaling van een jaarlijks bedrag waarop alle leden van de stam een gelijk recht hebben.

Ofschoon het souvereine volk van de Staat New-York het eigendomsrecht der Astors op de grond, waarop de stad van die naam is verrezen, reeds langer dan anderhalve eeuw heeft erkend, - toch heeft het zwakste kind dat klagelijk huilend het levenslicht aanschouwt in de smerigste kamer der ellendigste huurkazerne daarop evenveel recht als die miljonairs. En het wordt beroofd als het dit recht wordt ontzegd.

Onze voorafgaande conclusie met betrekking tot persoonlijke grondeigendom, reeds onweerstaanbaar op zichzelf, wordt bevestigd door de hoogste en beslissende toetssteen der rechtvaardigheid. Omgezet van economische in ethische termen wijst zij een apert onrecht aan als oorzaak, waardoor de maatschappelijke kwalen verergeren als de materiële vooruitgang vordert. De massa der mensen die gebrek lijden temidden van overvloed; die moeten werken voor een slavenbestaan, ofschoon zij politiek vrij zijn; wier zwoegerbestaan niet wordt verlicht door arbeidsbesparende uitvindingen, welke hen veeleer schijnen te beroven van iets dat hun voorkomt een voorrecht te zijn, nl. van te mogen werken, - deze massa voelt instinctmatig, dat er iets fundamenteels niet in orde is. En zij heeft gelijk. De wijdverbreide sociale misstanden, welke overal de mensen neerdrukken temidden van een vooruitgaande beschaving, ontstaan door een groot, fundamenteel onrecht: - het in-beslag-nemen van de grond door sommigen, die zich daardoor de bron toeëigenen waaruit allen moeten bestaan. Door dit fundamentele onrecht ontstaat de onrechtvaardigheid, welke een voortdurende ontwikkeling van mens en maatschappij belemmert en in gevaar brengt; waardoor de voortbrengers van de rijkdom worden gedoemd tot armoede en dat lediggangers veroorlooft in weelde te leven; dat de huurkazernes verbindt aan het bouwen van paleizen; dat het bordeel doet verrijzen in de schaduw van de kerk; dat ons dwingt overal gevangenissen te bouwen waar scholen verrijzen; dat aan miljoenen valide mensen de mogelijkheid ontzegt om in vrijheid productieve arbeid te verrichten en doemt tot een bestaan door genade op de rand van de honger.
Er is niets vreemds en onverklaarbaars in de verschijnselen, welke de tegenwoordige wereld verbazen, - als men maar de moed heeft door te dringen tot de oorzaak ervan. Maar de materiële vooruitgang zelf is geen kwaad ! De Natuur laat geen kinderen geboren worden, waarvoor zij niet kan zorgen. De Schepper heeft geen schijn van onrecht neergelegd in de wetten der Natuur, waartegen de mensen alleen in opstand komen, omdat de materiële vooruitgang zulke bittere vruchten afwerpt. Dat temidden van overvloed in een beschaafde maatschappij mensen bezwijken en sterven door gebrek, is klaarblijkelijk geen gevolg van een te grote schrielheid der Natuur, doch van de onrechtvaardigheid der menselijke regelingen van het maatschappelijk leven. Zonde en misdaad zijn niet de noodzakelijke gevolgen van het vermeerderen der bevolking en de ontwikkeling der industrie. Dit alles volgt op bevolkingstoename en industriële ontwikkeling, doordat de grondrente is gemaakt tot persoonlijke eigendom. Het zijn de directe en onvermijdelijke gevolgen van het verkrachten der opperste Wet van het Recht: - het geven van uitsluitende eigendomsrechten aan enkelen, op wat onmiskenbaar is voorbestemd om te dienen voor het onderhoud van allen. Erkenning van persoonlijke grondeigendom in de tegenwoordige vorm is ontkenning van het natuurlijk recht van de velen. Dit onrecht moet een onrechtmatig-ongelijke verdeling van de rijkdom tot gevolg hebben, de ontkenning van het recht van de voortbrenger op het resultaat van zijn inspanning. Indien iemand de uitsluitende eigendom heeft van grond, waarop andere mensen moeten leven en werken, dan kan hij een deel der vruchten van hun arbeid opeisen in ruil voor de vergunning om te mogen werken. Hierdoor produceert de een zonder te ontvangen en de ander ontvangt zonder te produceren. Dit fundamentele onrecht hebben wij opgespoord als de oorzaak der ongelijke verdeling van de rijkdom.
Overal berust het eigendomsrecht op grond op macht tot in-bezit-neming. Overal is het een recht dat niet dwingt tot verplichtingen, doch een recht om te dwingen. Als een recht berust op macht, dan is er geen enkele reden tot klagen, als het door macht wordt opgeheven. Zodra het volk van enig land daartoe de macht heeft, is daartegen geen enkel rechtmatig bezwaar aan te voeren. Er zijn mensen geweest op deze aarde, die de macht hadden om stukken ervan als persoonlijke eigendom in bezit te nemen, of weg te schenken; - doch waar en wanneer leefde er iemand die het recht had dat te doen ?
Het uitsluitend eigendomsrecht op iets dat door menselijke inspanning is ontstaan, is duidelijk. Onverschillig door hoeveel handen het ook is gegaan, aan het begin van de lijn van overdrachten van de eigendomstitel staat iemand die het heeft voortgebracht door zijn inspanning en daardoor de eigendomstitel verwierf tegenover iedereen. Daaraan, aan het voortbrengen, ontleende hij het recht om erover te beschikken, om het te gebruiken of te bewaren, om het te verkopen, weg te schenken of te verhuren. Maar aan het einde van welke lijn van overdrachten van grondeigendom kan iemand worden aangewezen, of verondersteld, met een soortgelijke eigendomstitel? – Zo’n eigendomstitel kan alleen worden getoond voor op of in de grond aangebrachte verbeteringen, doch niet voor de grond zelf. Als ik een bos verwijder en de grond daarna ga bewerken, of een moeras demp, of laag gelegen grond draineer, of een mijnschacht graaf om toegang te verkrijgen tot in de grond verborgen ertsen en mineralen, dan heb ik alleen recht op de waarde der daardoor ontstane verbeteringen of vergemakkelijkingen, welke door mijn inspanning aan de grond zijn toegevoegd. Maar dat alles geeft mij geen recht op de grond zelf. Maar, zal men zeggen, er zijn verbeteringen, welke een onafscheidbaar deel van den grond zelf worden. Dit is zo. Doch in dat geval wordt de eigendomstitel der verbetering op den duur verenigd met de eigendomstitel van de grond. Het persoonlijk recht lost zich op in het gemeenschappelijk recht. Het is steeds het grotere dat het kleinere verzwelgt, doch niet omgekeerd. De Natuur is niet voortgekomen uit den mens, doch de mens uit de Natuur. En in de schoot der Natuur keert de mens en al zijn werken terug.
( … )
Indien wij dus toestemmen in het toestaan van een voortdurend gebruiksrecht van grond aan wie hem in gebruik wenst te nemen, doch de pacht opeisen voor de gemeenschap, dan verzoenen wij het voortdurend gebruiksrecht, dat nodig is voor het aanbrengen van verbeteringen, met de volledige erkenning van het gelijke recht van allen op het gebruik van de grond. Het uitsluitend eigendomsrecht op een stuk grond te willen baseren op het feit dat iemand dat het eerst in gebruik nam, is wel de meest dwaze wijze van verdediging, Hoe zou de prioriteit van in-bezit-neming van een deel der aardoppervlakte een uitsluitend en eeuwigdurend eigendomsrecht daarop kunnen vestigen! De natuurlijke orde der dingen wil immers, dat daarop ontelbare mensengeslachten elkaar opvolgen, die daarop en daarvan moeten leven. Hadden de mensen van het vorige geslacht meer recht op het gebruik van de aarde dan wij nu hebben, of de mensen die na ons komen? - Hadden de tijdgenoten van de mastodont of het drietenig paard, de paalwoningbouwers of holbewoners, die leefden in de schemer der eeuwen, een ander recht op de aarde dan wij, die er thans een korte wijl verblijven ? Heeft de eerstkomende aan een feestmaal het recht om alle stoelen achteruit te schuiven, aan 't hoofd der tafel plaats te nemen en te verlangen dat alle na hem komende gasten slechts aan de maaltijd mogen deelnemen op voorwaarden welke hij stelt? - Heeft de eerste passagier die een vliegtuig binnentreedt het recht om alle plaatsen in bezit te nemen en van alle laterkomende reizigers, die van dezelfde gelegenheid gebruik willen maken, een offer te eisen ? Deze gevallen zijn geheel gelijk aan prioriteitsrecht op grond.
Evenals de eerste reiziger, die een vliegtuig betreedt, het recht heeft zijn bagage over alle zitplaatsen te verspreiden zolang hij de enige reiziger is, zo heeft ook de eerste kolonist, die in een maagdelijke streek aankomt, het recht om zoveel grond in gebruik te nemen als hij wil; - net zo lang tot anderen komen, die ook grond nodig hebben en deze niet meer beschikbaar is op dezelfde voorwaarden. En dit ogenblik breekt aan, zodra de grond pachtwaarde krijgt. Dan moet het persoonlijk recht worden gekortwiekt door toepassing van het gelijke recht van allen, Geen enkel recht van eerstgekomene kan het gelijke recht van allen opheffen.
Indien dat niet wordt erkend, zal men moeten aanvaarden dat één mens niet alleen het uitsluitend eigendomsrecht kan verkrijgen op 50 of 100 ha, maar op een gehele provincie, of op het grondgebied van een gehele natie - ja, van een geheel werelddeel. - Tot deze klaarblijkelijke absurditeit leidt het erkennen van uitsluitend particulier eigendomsrecht op grond, - dat enig menselijk wezen, die in staat zou zijn het hele grondgebied van een natie in eigendom te krijgen, daardoor het recht zou krijgen de gehele bevolking te verdrijven. Wat door deze op zichzelf dwaze veronderstelling mogelijk zou worden, gebeurt dagelijks op kleinere schaal. De grote grondeigenaren van Engeland hebben herhaaldelijk uit grote districten de bevolking verdreven, wier voorouders sedert onheuglijke tijden op die grond hadden gewoond en gewerkt. Deze mensen werden gedwongen tot emigreren, te verpauperen of te verhongeren. Dat in een land als Nederland door de bevolking elk jaar een bedrag van tussen de 800 en 1000 miljoen gulden moet worden opgebracht aan de eigenaren van de Nederlandse bodem om er op te mogen wonen en werken; dat er nu reeds geruime tijd enige honderdduizenden gezinnen in ons land bestaan die zelfs geen arbeidsgelegenheid kunnen vinden, ofschoon de grond slechts zeer extensief wordt gebruikt; dat zijn gevolgen der erkenning van de persoonlijke grondeigendom. ( … )

Slavernij der werkende klassen is het noodzakelijk gevolg van particuliere grondeigendom.

Als menselijke slavernij een onrecht is, dan is persoonlijke grondeigendom dat eveneens. Want de omstandigheden mogen zijn zoals zij willen, - eigendomsrecht op grond geeft steeds een zeker eigendomsrecht op mensen. De noodzakelijkheid om grond te gebruiken bepaalt hoever het laatste zich uitstrekt.
Dit is de wezenlijke betekenis der Wet van de Pacht, - zolang laatstgenoemde door particulieren wordt genoten. Als de noodzakelijkheid om grond te gebruiken absoluut is, - wanneer verhongeren de enige andere keus is, - dan wordt het eigenaarschap van mensen door de grondeigendom ook absoluut. Plaats honderd mensen op een eiland vanwaar zij niet kunnen ontsnappen. In dat geval maakt het geen verschil, of gij één van hen verheft tot de absolute eigenaar van het eiland, of tot absolute eigenaar van de overige negenennegentig, - noch voor hemzelf, noch voor de overigen. In beide gevallen is die ene mens de absolute beheerser van leven en welzijn der anderen, want door een eenvoudige weigering om op zijn eiland te vertoeven, kan hij hen dwingen zich in zee te werpen. AIs hij hun toestaat er te blijven, dan kan hij de voorwaarden bepalen waaraan zij moeten voldoen. Op groter schaal en bij meer ingewikkelde toestanden en verhoudingen moet dezelfde oorzaak tot hetzelfde gevolg leiden, - d.w.z. dat de feitelijke slavernij der werkende klassen zich openbaart, overal waar de noodzaak bestaat om grond te gebruiken, welke de eigendom is van particuliere personen. Neem als voorbeeld een land waarvan het grondgebied de eigendom is van een groot aantal personen, in plaats van één. Bij de moderne productiewijze, welke in dat land wordt toegepast, hebben de kapitaalbezitters zich gespecialiseerd op het ondernemerschap en zijn de fabriekmatige productie en de handel geheel gescheiden van de landarbeid. Het overgrote deel der werkende klassen werkt dus niet op de grond, noch in bedrijven welke hun grondstoffen direct van de landbouw betrekken. Ofschoon minder direct en duidelijk zal toch de verhouding tussen de eigenaren van de grond en de werkers bij het vermeerderen der bevolking en het verbeteren der productiemethoden dezelfde neiging vertonen tot het absolute meesterschap enerzijds en de degenererende hulpeloosheid anderzijds, als op het eiland van zoëven. Pacht en grondrente zullen stijgen en de arbeidsbeloning zal dalen. Van de totale productie van zo'n land zullen de grondeigenaren een steeds grotere hoeveelheid ontvangen en de werkers proportioneel steeds minder. In dezelfde verhouding als de toevlucht tot vrije grond moeilijker wordt of onmogelijk en emigratie wordt belemmerd of belet, zullen de werkers, onverschillig wat zij voortbrengen, hun levenspositie zien dalen tot een blote bestaansmogelijkheid. De vrije concurrentie tussen hen zal, zodra de grond geheel gemonopoliseerd is, hen neerdrukken in een toestand, die, - ofschoon zij voor de gek worden gehouden met de betiteling en uiterlijke kenmerken van "vrije mensen", - daadwerkelijk de positie is van een slaaf. Er is werkelijk niets vreemds in het feit, dat in weerwil van de enorme vergroting van het voortbrengend vermogen, welke onze tijd kenmerkt en die nog voortdurend groeit, toch de arbeidsbeloning voor de brede laag der gewone werkers in industrie en landbouw overal daalt tot een slavenloon, - nl. juist voldoende om de werkers in staat te houden om de arbeid voort te zetten. Wat door vakverenigingsactie en sociale wetgeving daartegen kan worden gedaan, blijft beperkt - zoals de ervaring leert, - tot het afslijpen van de al te scherpe hoeken. (… )

“Uit Johns Hopkins (De Johns Hopkins-universiteit is een prestigieuze, particuliere instelling voor hoger onderwijs in Baltimore, die wordt beschouwd als één van de belangrijkste onderzoeks- en onderwijsinstellingen wereldwijd ) kwam in 1996 een koude douche :
De Amerikaanse economie is sinds het midden van de jaren 60 exponentieel gegroeid maar het reële netto loon van een werker is niet hoger dan 30 jaar daarvoor.
Tijdens de hoogconjunctuur van de jaren 80 en 90 steeg de koopkracht voor 20% van de bevolking en voor de andere 4 vijfden ging ze feitelijk achteruit. Rekening houdend met de inflatie was de koopkracht van een werkend koppel in 1995 slechts 8% groter dan van een man in 1905 die alleen voor het gezinsinkomen zorgde.”
Dit lezen we bij Gatto, “The Underground History of American Education”, einde 2de hoofdstuk). Volgens hem heeft het schoolsysteem ermee te maken. Volgens Henry George de grondtaks. Ze hebben alle twee gelijk : hoewel minder zichtbaar dan in de tijd van aristocratie en grootgrondbezitters is er nog altijd een kleine toplaag voor wie al de anderen, wij dus, als slaven werken. Doordat zij de leerplannen laten schrijven, kunnen ze de werkslaven vanaf hun derde levensjaar laten indoctrineren met het idee dat ze vrij zijn.
'Indien we alle profiteurs en sabeldragers konden uitschakelen, zouden we nog hooguit vijf uur per dag moeten werken.' (Thomas More, 1514)


De politieke bevrijding der massa is gekomen, doch de wezenlijke oorzaak der onvrijheid is blijven bestaan, en daardoor ook de onrechtvaardige verdeling van de rijkdom. Want het wezen der slavernij bestaat hierin, dat aan de werker de opbrengst van zijn arbeid wordt ontnomen, behalve zoveel ervan, als nodig is om hem in het leven te houden en in staat tot verder werken. Hoe groot ook de productieve kracht van de arbeid is geworden, - de grondrente steeg in dezelfde verhouding. En daardoor bleef de werker gedoemd tot een bestaan, de vrije mens onwaardig. Is het dan te verwonderen dat die politieke vrijheid geen stand kan houden? Is het dan niet haast vanzelfsprekend dat die politieke vrijheid weer gaat verdwijnen, - dat in het ene land na het andere het oude despotisme weer op opdoemt, zij het in andere vorm ? - In een hele reeks van Europese landen is het volk weer in politieke en geestelijke slavernij gedompeld en verkeert economisch in een toestand, welke haar door de meeste slaven van vroeger niet zou worden benijd.

Als we de situatie in België in 2012 bekijken, dan moeten we vaststellen dat een arbeider nu ongeveer de helft van zijn netto loon nodig heeft om te wonen. Waarom is dat op 50 jaar tijd van 20% naar 50% gestegen ?


( … )
De afschaffing der slavernij bracht in de economische verhouding tussen de werkers en de grondeigenaren geen wezenlijke verandering. Als de vroegere slavenhouders der Zuidelijke Staten van Amerika destijds de toestand beschouwden waarin de vrije arbeiders verkeerden in de beschaafde landen werden zij in hun opvatting versterkt, dat de slavernij een goddelijke ordinantie was. Dat de slaven, die de grond bewerkten in die Zuidelijke Staten, beter werden gevoed en gekleed, meer verstrooiing en amusement genoten dan de toenmalige vrije landarbeiders in Engeland, is aan geen twijfel onderhevig. En als die slavenhouders een bezoek brachten aan de steden in het Noorden van Amerika, dan zagen en hoorden zij daar dingen, welke bij hen onmogelijk waren. Indien zo'n slavenhouder zijn negerslaven had laten werken onder voorwaarden als waaronder brede groepen vrije, blanke arbeiders moesten werken, dan zou er schande van gesproken zijn. En als de publieke opinie hem niet genoodzaakt zou hebben van systeem te veranderen, dan zou zijn eigenbelang hem er wel toe hebben gebracht, om de werkkracht en gezondheid van zijn slaven beter in stand te houden. In Londen, New-York, Boston en andere steden, waar velen werden gevonden die hun geld en hun bloed offerden voor de bevrijding der slaven en waar niemand een trekdier kon mishandelen zonder ervoor gestraft te worden, - daar zwierven troepen hongerige en haveloze kinderen barrevoets door straten en stegen om de vuilbakken te doorzoeken naar iets eetbaars en ruilbaars. Daar werkten mannen en vrouwen in vuile werkplaatsen en vunze kelders voor een arbeidsloon, dat ontoereikend was voor voeding en kleding. En in dat alles is sindsdien weinig verbetering gekomen. Is het dan te verwonderen dat de slavenhouders de verontwaardiging over de slavernij beschouwden als pure huichelarij?
Toen de slavernij was afgeschaft, begrepen de slavenhouders al heel spoedig dat zij niets hadden verloren. Het eigendomsrecht op de grond, waarop toen "vrije" mensen werkten, gaf hun hetzelfde voordeel als de slavenarbeid voordien. De invloeden welke overal tussenbeide kwamen om de persoonlijke slavernij te verzachten waar een persoonlijke verhouding bestond tussen meester en slaaf en welke beletten dat een slaaf tot de uiterste graad werd uitgebuit, zijn ook te bespeuren in de nieuwe vorm van slavernij, welke de eerste ontwikkelingsperioden van Europa kenmerkten. Zij werden daar gesteund door de godsdienst. Deze invloeden bewerkten, dat er een grens werd gesteld aan wat de eigenaar van de grond kon onttrekken aan de slaaf of de horige. En er was onder dezen geen concurrentie, zoals tussen vrije mensen die tegen elkaar opbieden om het gebruiksrecht van een paar akkers te verkrijgen. Deze afwezigheid van zodanige concurrentie was eveneens een belemmering tot het opvoeren der uitbuiting tot het uiterste. De "heloten" van Griekenland, de "metayers" van Italië (boeren die de helft der opbrengst van de grond aan de grondeigenaar moesten afstaan) , de slaven van Rusland en Polen, de boeren in het feodale Europa, - zij moesten een bepaald gedeelte van hun arbeidskracht, of de opbrengst der inspanning daarvan, aan de eigenaren van de grond afstaan en het kwam slechts zelden voor dat hun meer afhandig werd gemaakt. Welnu, volgens de officiële cijfers van het Centraal Landbouwboekhoudkundig Bureau voor de klei-weidestreek van Friesland moesten de pachters over de jaren 1922-1929 gemiddeld 56% der opbrengst als pacht aan de grondeigenaren afstaan. Die pachters waren dus slechter af dan de vroegere "metayers” van Italië ! Deze invloeden, die een grens stelden aan de uitbuitingsmacht der grondeigenaren in de slaventijd, gaan verloren bij het meer geraffineerde systeem der minder duidelijke slavernij welke bestaat onder de moderne productiewijze. Want hierbij wordt de verhouding tussen de eigenlijke meester en de eigenlijke slaaf door allerlei tussenschakels zo ver uit elkaar geschoven, zo moeilijk waarneembaar, dat zij aan de aandacht der meesten ontsnapt. De moderne productiewijze maakt de verhouding tussen meester en slaaf minder direct, maar meer algemeen. In de tegenwoordige maatschappij kent de uitbuiting geen andere grenzen, dan die de werkers daaraan kunnen stellen door de macht der vakorganisatie en de sociale wetgeving. En de absoluut onvoldoende arbeidsbeloning voor de brede lagen van gewone industrie- en landbouwarbeiders, - voor on- of weinig geschoolde arbeidskracht in het algemeen, is voldoende bekend.
( … )

Persoonlijke grondeigendom is onverenigbaar met het beste gebruik van de grond.

Er bestaat bij velen een waandenkbeeld, ik bedoel de waan, dat persoonlijke grondeigendom noodzakelijk is om het beste gebruik van de grond te waarborgen en dat afschaffing ervan de beschaving zal vernietigen en ons terugvoeren tot barbaarsheid. Deze waan kan worden vergeleken bij die, welke lange tijd bestond bij de Chinezen. Daar was de heerlijke geur van bradend varkensvlees toevallig ontdekt doordat er een huis afbrandde, waarbij varkens in de vlammen omkwamen. Hierdoor ontstond de waan, dat om varkensvlees te braden een huis in brand moest worden gestoken. Naar het schijnt moest er eerst een wijze opstaan om de Chinezen van die waan te genezen. Maar er is zeker geen wijze nodig om tot het inzicht te komen, dat de persoonlijke grondeigendom niet de beste waarborg is voor het goed gebruiken van de grond. Wat daartoe nodig is, is niet persoonlijke eigendom ervan, maar de zekerheid van het voortdurend gebruiksrecht, waardoor voor de gebruiker de zekerheid ontstaat, dat het voordeel der verbeteringen, welke door hem worden aangebracht, zoals het stichten van gebouwen, het aanbrengen van een afwatering, of afscheidingen, bemestingen e.d. ook door hem ten volle zal worden genoten. Dit blijkt duidelijk aan ieder die zijn ogen de kost geeft en de feiten waarneemt. Want niets is meer gewoon, dan dat al deze verbeteringen van de grond worden aangebracht juist door degenen die niet de eigendom van de grond bezitten. Het grootste deel van de grond in alle landen, en zeker in Nederland, wordt verbeterd en gebruikt door wie hem bezitten onder hypothecair verband, of door pachters of erfpachters. Het grootste deel van de grond waarop Londen is gebouwd wordt gebruikt door mensen, die hem bezitten "on long lease" (langdurige pacht van gewoonlijk 99 jaar). Het gescheiden zijn van het gebruik en de eigendom ervan is overal bij grond de meest gewone zaak. Zou al die grond niet evengoed worden gebruikt en verbeterd wanneer de grondrente aan de gemeenschap kwam, als nu zij aan particulieren ten deel valt? - Natuurlijk zou dat geen verschil maken. Het is geenszins nodig om tegen iemand te zeggen: "Die grond is van U.., om hem te bewegen hem te gebruiken en te verbeteren. Het is voldoende te zeggen: "Wat gij op die grond voortbrengt is voor U... Geef iemand de zekerheid dat wat hij zal zaaien ook door hem zal worden geoogst, - en hij zal zaaien; geef hem de zekerheid dat het huis, hetwelk hij op die grond zal bouwen, het zijne zal zijn en blijven, - en hij zal bouwen. Dit is immers de natuurlijke beloning voor zijn arbeid. De mens zaait, omdat hij wil oogsten: alleen om een onderdak te bezitten bouwt hij een huis. De eigendom van de grond heeft daarmee niets te maken. Om deze gebruikszekerheid te verkrijgen stonden in de aanvang van het feodale tijdperk zo vele kleine grondeigenaren hun bezit af aan de militaire hoofdman, om het onder zijn bewaking en bescherming als "leen" terug te ontvangen, Daarvoor knielden zij blootshoofd voor hem en zwoeren, met hun handen tussen de zijne, dat zij hem zouden eren en dienen met vlees en bloed, Want zonder zijn bescherming bestond er in die tijd geen enkele zekerheid voor deze mensen, dat zij de vruchten van hun arbeid ook zouden genieten, Niet de magische kracht van de eigendom heeft de Vlaamse zandvlakten herschapen in vruchtbare velden. Dat deed de zekerheid de vrucht van eigen inspanning te ontvangen. Het beste gebruik van de grond kan worden verzekerd door andere middelen dan door hem te maken tot persoonlijke eigendom, - evengoed als de nodige hitte voor het braden van varkensvlees kan worden verkregen op een betere wijze dan door het in brand steken van een huis. De belofte van een Ierse grondeigenaar, dat hij in 20 jaar geen pacht ervoor zou vragen, was voldoende om een woeste bergstreek om te toveren in vruchtbare tuinen. De zekerheid om een stuk grond in bezit te krijgen voor 99 jaar, zonder dat de pacht ervan wordt verhoogd, is voldoende om Londense zakenmensen te bewegen er kostbare gebouwen op te zetten. Indien wij de verbeteraars van de grond eenzelfde zekerheid geven, hebben wij geen persoonlijke grondeigendom nodig om er het beste gebruik van te verzekeren. Alles kan op de tegenwoordige wijze verder gaan en toch kan de gemeenschappelijke eigendom van de grond praktisch tot uitdrukking worden gebracht, door nl. de pacht of grondrente op te eisen voor de gemeenschap.
( … )

.

Bijlage 7

John Maynard Keynes (1883-1946)

, de latere beroemde econoom, was lid van de Engelse delegatie als raadgever van de Britse Schatkist. Hij schetst een nog negatiever beeld van de deelnemers aan de onderhandelingstafel. Met Wilson werd een kwaadaardig blindemanspelletje gespeeld, hij verraadde zijn eigen principes en zijn land. Lloyd George noemde hij een misleidende watergeest, half mens, half geit, afgedaald uit de mistige heuvels van Wales om goede en goedgelovige mensen in de vreselijkste moerassen te lokken. In zijn gezelschap ervaart men de benauwende uitwasemingen van een opperste onverschilligheid, een diepe onverantwoordelijkheid, een bestaan buiten ieder Angelsaksisch begrip van goed en kwaad, gecombineerd met listigheid, afwezigheid van wroeging, machtsgeil tot en met … (voetnoot op blz. 222)
Wat ook interessant is om weten : Keynes was antisemiet. Tegenwoordig wordt door de media en geschiedenisboeken de overtuiging in stand gehouden dat antisemitisme een exclusief Duits fenomeen is, maar dat was zeer algemeen vóór de Tweede Wereldoorlog.
http://www.lewrockwell.com/rothbard/rothbard208.html :

Keynes moest niets weten van Lloyd George maar hij begon hem te bewonderen toen deze de Franse minister van Financiën, Louis-Lucien Klotz, publiek vernederde tijdens de onderhandelingen in Versailles omdat die meer goud wilde van de Duitsers in ruil voor de opheffing van de voedselblokkade. Eerst Keynes’ beschrijving van Klotz :
“Een korte, plompe jood met een zware snor, keurig verzorgd, piekfijn uiterlijk, maar met een onzekere, rusteloze blik en zijn schouders wat gebogen als in een instinctieve houding om af te weren.”
Het dramatisch moment :
“Lloyd George had hem altijd gehaat en geminacht en nu zag hij in een oogwenk dat hij hem kon afmaken. Vrouwen en kinderen verhongeren, schreeuwde hij, en hier zit Monsieur Klotz, alleen maar pratend en babbelend over zijn “goold”. Daarbij leunde hij naar voor, met zijn handen het gebaar makend van een inhalige jood die krampachtig een geldtas vasthoudt. Zijn ogen schoten vuur en de woorden kwamen met zo’n minachting uit zijn mond dat ze uitgespuwd leken. Het antisemitisme, nooit ver weg in een assemblée als deze, sprong op in ieders hart. Iedereen keek naar Klotz met een plotse minachting en haat; de arme man zat gebogen in zijn stoel, duidelijk ineengekrompen. We verstonden nauwelijks wat Lloyd George zei, maar de woorden “goold” en “Klotz” kwamen telkens terug, iedere keer met meer minachting. Toen kwam hij tot de climax van zijn optreden : hij wendde zich tot de Franse Eerste Minister Clemenceau en waarschuwde hem dat, tenzij de Fransen hun verzet tegen voedselleveringen aan de Duitsers opgaven, er drie namen de geschiedenis zouden ingaan als de grondleggers van het bolsjevisme in Europa : Lenin, Trotsky en . . . hij zweeg. In de kamer kon je iedereen zien grinniken en fluisteren tegen zijn buurman : Klotsky !”

Dit zijn zaken waar ook eens mag op gewezen worden : dat antisemitisme overheersend was niet alleen in Duitsland maar overal in Amerika en Europa en wat de joden voor een deel aan zichzelf te wijten hebben. Er zitten veel meer joden in financiële sleutelposities dan statistisch kan verklaard worden. Een jodenvriendelijk schrijver als Roger Peyrefitte geeft een mogelijke reden waarom speciaal de Duitsers van na de Eerste Wereldoorlog een probleem hadden met dit aspect van het jodendom :

“De bankier gaf toe dat als de joden te lijden hadden onder de vervolgingen door de nazi’s, dat het misschien wel de schuld was van hun financiers. Want drie van hen, Strauss, Goldschmidt en Gutman hebben systematisch het ineenstorten van de mark georganiseerd om de Duitse industrie te kunnen inpalmen. Zijzelf ontsnapten aan de gevolgen : Strauss stierf in Zwitserland, Gutman in Amerika en Goldschmidt in Londen.”
(Uit : Peyrefitte, “Les Juifs”, Flammarion, 1965, blz. 452)



Terug naar het thuisblad

*

*

*

*

*