Antroposofie en katholicisme
Door François De Wit
Rudolf Steiner heeft tijdens zijn leven veel tegenstand ondervonden van de katholieken, vooral van de jezuïeten. Op dat ogenblik bevond de katholieke godsdienst zich nog op een ongenaakbare positie in de maatschappij.
Dat is nu anders geworden. Het gezag van de katholieke kerk wordt door de media en de politici op alle mogelijke manieren ondermijnd. Vurige gelovigen schijnen er niet meer te zijn, zeker niet onder de jonge mensen. Nochtans is er een grote behoefte aan spiritualiteit.
Ongetwijfeld heeft de katholieke kerk een grote beschavingsimpuls gegeven aan de mensheid toen die zich in de periode van de ontwikkeling van de verstands- en gemoedsziel bevond. De aanpak die in die periode misschien de juiste was, is totaal uit de tijd op het ogenblik dat de bewustzijnsziel wil ontwikkeld worden. Het is dan ook niet te verwonderen dat de mensen de kerk verlaten hebben. Maar velen hebben samen met het katholicisme alle religiositeit overboord gezet. En dat wreekt zich.
Waarom zouden antroposofische christenen en katholieke christenen niet kunnen samenwerken ? Uiteindelijk moeten we het opnemen tegen een gezamenlijke vijand.
Daarom hebben we de volgende bladzijden gewijd aan godsdienst.
We beginnen met een bericht in de Metro-krant van 12 februari ll.
Opgepast voor de glazen halfgod
De aartsbisschop van Boston, Sean O'Malley heeft de scholieren in zijn bisdom onlangs opgeroepen om "de hersenspoelende invloed van de televisie te weerstaan". Hij vindt de TV een "glazen afgod" die een te prominente rol inneemt in de samenleving. " De grote spirituele ziekte van onze tijd en cultuur wordt grotendeels veroorzaakt door het extreme individualisme en materialisme", zei hij tegen een groep tieners op een school in zijn aartsbisdom. "De televisie is de preekstoel van deze invloeden". De aartsbisschop was met name kritisch over MTV, dat het vergif volgens hem mooi verpakt. "Er zijn mensen die je willen hersenspoelen", klonk het onheilspellend.
De toon van het artikel is eigenlijk spottend, de aartsbisschop wordt niet au sérieux genomen. Een beetje terecht : de mens van deze tijd verdraagt het niet wanneer tot hem gepreekt wordt (zie verder op blz. 24).Nochtans vertelt de aartsbisschop enkel maar iets wat antroposofen al langer weten. Alleen laat het betoog van Rudolf Steiner meer ruimte voor de individuele vrijheid en keuze van de mens. Zijn taal is aangepast aan de periode van de ontwikkeling van de bewustzijnsziel.
Als het zo niet was, gelooft u dat de mensen dan zo graag naar de cinema zouden gaan ? Dit hunkeren naar de bioscoop, ja dit verlangen om alles op een uiterlijke wijze te zien, berust erop dat de mens innerlijk inactief, werkeloos geworden is, dat hij helemaal geen innerlijke activiteit wil.
Geesteswetenschappelijke voordrachten kunnen maar aanhoord worden als de mensen gans de tijd willen meewerken. Maar daar houdt men tegenwoordig niet van. Tegenwoordig loopt men vooral naar voordrachten of andere activiteiten wanneer erbij staat “Met filmprojectie”, zodat men zich daar kan zetten en de denkactiviteit zoveel mogelijk met rust kan laten. Alles rolt zomaar aan het oog voorbij. De mens kan volledig in passiviteit blijven.” (1)
“ Het enige waarmee de mens zich tegenwoordig echt bezig houdt, dat zijn de begrippen van de uiterlijke natuur (dus niet met begrippen over de geestelijke wereld - fdw). Ik spreek dat niet uit als kritiek op het individu, maar als een kritiek op de tijd of eigenlijk slechts als een karakteristiek van de tijd want daar valt niets op te kritiseren : die zaak is nu eenmaal een noodzakelijk tijdsfenomeen.
De mens is zo weinig geïnteresseerd in de mens zelf dat het hem eigenlijk reeds onverschillig laat of hij een levende acteur op het toneel ziet of de spookgestalte in de bioscoop, wat natuurlijk in de realiteit toch een hemelsbreed verschil is. Maar daar is gewoon geen diep aanvoelen, geen grondig gevoel voor dit verschil aanwezig in de tijd van vandaag. Anders zou men ook meer gevoel hebben, beter aanvoelen welk een groot aandeel aan de ondergang van onze cultuur, precies dergelijke verschijnselen als de cinemacultuur hebben.” (2)
.
Wat is godsdienst
Door François De Wit
Wij denken altijd dat godsdienst een geheel van inzichten en voorstellingen is die een richtlijn vormen voor de mens en hem voorschrijven hoe hij zich te gedragen heeft. Maar in feite moeten we godsdienst enger zien en een onderscheid maken tussen enerzijds de religieuze stemming en anderzijds de inzichten.
Rudolf Steiner op 5 januari in Mannheim ( in GA 127 "Die Mission der neuen Geistesoffenbarung"):
“ Wat is in werkelijkheid godsdienst, religie ? Dat is toch iets dat we moeten karakteriseren als een stemming van de menselijke ziel : de stemming voor het geestelijke, voor het oneindige. In de grond kunnen we die stemming goed karakteriseren wanneer we vertrekken van het uitgangspunt van al dergelijke stemmingen en dan moeten we dat maar tot het hoogste niveau denken. Wanneer we over een weide wandelen en een open ziel hebben voor al dat groene en bloeiende, dan zullen we een zekere vreugde gewaarworden voor het heerlijke dat zich openbaart in de bloemen en de kruiden, in datgene wat zich in het landschap spiegelt, wat in de dauwdruppel glanst. Wanneer wij een dergelijke stemming opwekken, als ons hart zich daarbij opent, dan is dat nog geen religie. Dat kan pas religie worden wanneer dit gevoel nog verder gaat, tot het oneindige dat achter dit eindige ligt, voor het geestelijke dat achter het zintuiglijke ligt. Wanneer onze ziel zo voelt dat ze de gemeenschap met het geestelijke gewaarwordt, dan komt die stemming overeen met dat wat in de religie, in de godsdienst leeft. Hoe sterker we deze stemming voor het eeuwige in onszelf kunnen maken, des te meer bevorderen wij de religie in ons of in andere mensen.
Nu heeft echter de noodzakelijke ontwikkeling van de tijd meegebracht dat datgene wat in de grond impulsen dienden te zijn die het menselijke voelen en aanvoelen van het vergankelijke naar het onvergankelijke leiden, vermengd is geworden met bepaalde ideeën en opvattingen van hoe het er in het rijk van het bovenzinnelijke aan toe gaat, hoe het daar uitziet.
Daardoor echter is religie op een bepaalde manier verward geraakt met wat eigenlijk geesteswetenschap is, met iets dat eigenlijk als wetenschap moet beschouwd worden. En wij zien vandaag hoe in dit kerkelijk geloof de religie in de een of andere vorm maar kan vastgehouden worden wanneer tegelijkertijd zeer bepaalde leerstellingen overeind worden gehouden. Maar daardoor wordt dan voortgebracht wat men kan noemen het starre dogmatische vasthouden aan bepaalde voorstellingen over de geestelijke wereld. Dergelijke voorstellingen moesten natuurlijk verder evolueren omdat de menselijke geest verder evolueert. Over zo een evolutie, zo'n verder schrijden zou het echte religieuze gevoel zich het meest moeten verheugen omdat dit voortschrijden de heerlijkheden van de goddelijk-geestelijke wereld des te groter, des te prachtiger laat uitkomen.
Werkelijk religieus gevoel zou nooit Giordano Bruno op de brandstapel hebben gebracht, maar zou gezegd hebben: oh, wat is God groot dat Hij zulke mensen naar de aarde zendt en door hen zulke zaken openbaart.
Daarmee zou naast het gebied van het religieuze noodzakelijkerwijze ook het gebied van het wetenschappelijk onderzoek erkend zijn geworden dat zich zowel tot de uiterlijke wereld als tot de geestelijke wereld uitstrekt. Die wetenschap moet verder schrijden, dat moet van tijd tot tijd aangepast worden aan de mensengeest die verder schrijdt.
We staan nu voor een tijd waar de wetenschap het eigenlijke geestelijke terug moet leren verstaan, waar de wetenschap moet worden wat men in het occultisme pneumatologie noemt, de leer van de geest. Wat was de wetenschap in de afgelopen (19de) eeuw ? De leer van abstracte ideeën en natuurwetten, die geen verband meer vertoonden met het werkelijke geestelijke leven. De wetenschap staat voor het punt waar ze pneumatologie moet worden, waar ze naar de geest moet terugkeren. Dat staat in de sterren van de antroposofie geschreven. En aangezien religie altijd de stemming voor het geestelijke moet brengen, zo kunnen wetenschap en religie eigenlijk alleen maar in eendracht arbeiden in tijdperken waar de wetenschap in de pneumatologie van de geest uitmondt. Daar kan de wetenschap de juiste uitleg geven over het geestelijke leven en de stemming ondersteunen die terug in de religie moet leven.”
Met het opkomen van het wetenschappelijk kritisch denken werd de doodsklok geluid over de traditionele godsdiensten. De resultaten van het wetenschappelijk onderzoek waren niet te verenigen met de inzichten uit lang vervlogen tijden. Die inzichten kunnen we gerust laten voor wat ze zijn, we moeten niet geloven dat de wereld op zes dagen geschapen werd. Oud en Nieuw Testament werden niet geschreven als kennisbron voor de kritische moderne mens. Deze geschriften zijn in de eerste plaats op te vatten als een krachtbron voor tientallen generaties. Dat is het belangrijkste.
“ We weten allemaal dat de evangelies in de loop der eeuwen hart- en zielevoedsel zijn geworden voor ontelbare mensen. We weten ook dat de meest verlichte, meest kritische naturen - en dat zijn niet de irreligieuze- deze weg (om tot Christus te komen -fdw) begonnen te verlaten omdat men met het uiterlijke weten niet meer kan uitmaken wat er eigenlijk historisch waar is van wat er in de evangelies verteld wordt.
Hadden de mensen van vroegere eeuwen de evangelies gelezen zoals een moderne geleerde dat vandaag doet, een mens die de moderne natuurwetenschappelijke scholing heeft doorgemaakt, dan zouden de evangelies nooit de geweldige werking hebben kunnen uitoefenen, de levenswerking die van hen is uitgegaan.
Nu, als de evangelies in de voorbije eeuwen niet zo gelezen zijn als een tegenwoordig ontwikkelde mens ze leest, hoe werden zij dan gelezen ?
Erover te piekeren wat er zich dan toch wel zou kunnen voorgedaan hebben in het toenmalige Palestina, daar stonden de evangelielezers van vroegere tijden niet bij stil, net zo min als nog talrijke lezers van deze tijd. Diegenen die beginnen te onderzoeken wat er zich voor de ogen van de bewoners van Palestina afgespeeld heeft, die geraken er niet aan uit, aan het historisch karakter van de gebeurtenissen in Palestina. Maar zo hebben de mensen van vorige eeuwen niet gelezen. Zij hebben zo gelezen dat ze in hun zielen werken lieten beelden zoals bvb. dat van de Samaritaanse vrouw aan de bron of Christus die de Bergrede hield voor zijn leerlingen. De vraag naar de uiterlijke fysieke realiteit hield de evangelielezers helemaal niet bezig. De hoofdzaak voor hen was hoe hun hart opging, welk gevoel er speelde bij deze grote geweldige beelden. En wat verder hoofdzaak was, was wat er zich in hun hart vormde, wat ze aan kracht, aan levenszin wonnen uit deze beelden. Ze voelden dat hun uit deze beelden geestelijk levensbloed toestroomde, sterkte. Wanneer ze deze beelden op hun ziel lieten inwerken, dan voelden ze zich sterk; ze voelden dat ze zonder deze beelden zwak moesten zijn. En dan voelden ze een levendige, persoonlijke verhouding tot wat in de evangelies verteld wordt; de vraag naar de historische realiteit bekommerde hen daarbij niet. Realiteit waren de evangelies zelf, die waren daar als kracht, men had het niet nodig om te vragen vanwaar ze kwamen; men wist dat mensen ze geschreven hadden niet met aardse middelen, maar met impulsen uit de geestelijke werelden.
Ik beweer niet dat men ook vandaag nog zo moét voelen -wat men moét, hangt af van het ontwikkelingsstadium van de mensheid - maar ik beweer dat het voelen der mensen dusdanig was doorheen de eeuwen.” (3)
Kan de mens een religieuze stemming behouden zonder voorstellingen over de bovenzinnelijke wereld ?
Nee, zegt Rudolf Steiner, en het is nog beter om verkeerde voorstellingen op te nemen dan helemaal geen voorstellingen over de geestelijke wereld op te nemen.
“ In de loop van de mensheidsontwikkeling zijn verschillende godsdiensten verschenen en hun stichters hebben allerlei zaken over de verhoudingen in de geestelijke wereld aan de mensen meegedeeld.
Een zgn. verstandig mens kan er zeer gemakkelijk op wijzen dat al die religiestichters verschillende zaken verkondigd hebben en zo kan hij tot de overtuiging komen : het is dus niet de waarheid, want indien het de waarheid was dan zouden al die godsdienststichters hetzelfde verkondigd hebben. En van daaruit zou men dan weer tot de conclusie kunnen komen dat eigenlijk al het gepraat over hogere werelden -door de vele tegenstrijdigheden die daarbij tevoorschijn komen, - niet kan stoelen op iets van waarheid.
Maar wat wilden dan eigenlijk de religiestichters met de voorstellingen die ze aan de mensen gaven ?
Ze wilden de mensen dusdanige voorstellingen geven die de geest innerlijk sterk maken, innerlijk met lichtkracht voorzien, zodat de mens, wanneer hij door de poort van de dood de bovenzinnelijke wereld binnengaat, zijn eigen lichtdrager is, dat hij in staat is de dingen daar op eigen kracht te belichten.
De mens komt er gemakkelijk toe om te zeggen: wanneer ik mij daar laat vertellen over de bovenzinnelijke werelden, hoe kan ik dan weten dat al die voorstellingen ook werkelijk waar zijn ? Want stel je eens voor dat iemand voorstellingen zou verspreiden over de bovenzinnelijke werelden, deze voorstellingen worden door een aantal mensen opgenomen - en ze zouden verkeerd zijn, of eenzijdig, of ze zouden niet juist zij in de zin zoals men zegt dat zaken in de uiterlijke fysieke wereld niet juist zijn.
Nemen we dus aan dat die voorstellingen fout waren en dat een aantal mensen ze had aangenomen.
In dergelijk geval was het nog altijd beter dat de mensen verkeerde voorstellingen hadden opgenomen dan dat ze helemaal geen voorstellingen over de bovenzinnelijke wereld hadden opgenomen. Waarom ? Het is beter omdat onze ziel zich moet inspannen wanneer ze voorstellingen over de bovenzinnelijke wereld aanneemt. Of die nu juist of verkeerd zijn, men moet zich inspannen en het is de inspanning die telt in de geestelijke wereld wanneer we door de poort van de dood gaan. Die inspanning is het die ons ten goede komt wanneer we de geestelijke wereld binnengaan.
Want, nemen we aan dat we ons doordrongen hebben met een totaal verkeerd idee over de geestelijke wereld, dan hebben we, door dat op te nemen, net zoals een turner zijn ledematen oefent, onze zielekrachten geoefend. En wat we geoefend hebben, dat is dan ons bezit, dat dragen we in de geestelijke wereld binnen. Door dat nu in de geestelijke wereld binnen te dragen, hebben we daar iets wat overeenkomt met het bezit van ogen in deze wereld hier. We zijn dan niet meer blind in de geestelijke wereld. Zelfs wanneer het geval zich zou voordoen dat alles verkeerd was wat we hebben opgenomen, en wij ons alleen maar ingespannen hebben, dan hebben wij daardoor ons ziele-oog versterkt en hebben wij nu de mogelijkheid om te zien wat in de geestelijke wereld voorhanden is.
Nu liggen de zaken zo dat datgene wat de verschillende religies meedelen niet volledig verkeerd is, maar dat de waarheid over de bovenzinnelijke wereld vanuit verschillend standpunten werd gegeven, ze zijn slechts schijnbaar tegenstrijdig.
Maar het wezenlijke, wat al deze religieuze systemen gemeenschappelijk hebben, is dat ze de menselijke ziel voorstellingen geven waardoor de ziel zich sterk maakt om in de geestelijke wereld binnen te treden.” (4)
Gedurende vele eeuwen hebben zowel burgers als heersers zich gehouden aan het woord van Christus “Geef aan de keizer wat de keizer toekomt en aan God wat God toekomt”. Maar de elite die tegenwoordig zowel ons land als de overige Westerse landen bestuurt lijkt er op uit te zijn om iedere godsdienst te degraderen tot een privé-liefhebberij die zeker geen plaats in het openbaar leven mag hebben. Daarin herkennen we de werking van Ahriman, zeker ook in het hypocriete discours dat ermee gepaard gaat, een leugenachtigheid die zo ontzettend is dat men niet kan geloven dat die bewust gehanteerd wordt. Dat maakt de zaak nog verschrikkelijker. Want al die goedmenende politici en journalisten geloven echt dat ze vooruitstrevend zijn en de vrijheid van de mens dienen wanneer ze alle vormen van godsdienstbeleving aanvallen.
Aan God mag blijkbaar niets meer toekomen.
We herinneren ons de uitspraken van kardinaal Joos over homofilie. Dat leverde hem direct een aanklacht op.
Filips Defoort wijst echter op een incongruentie (in De Standaard van 27 januari 2004 ) :
“ … seksuele geaardheid en gedrag zijn dus onbespreekbaar, op straffe van vervolging door het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding. Tenminste, voor zover het niet over het celibaat gaat, want dat mag meteen gecategoriseerd worden als onnatuurlijk en aberrant gedrag”.
Progressieve aspecten van het katholicisme worden niet eens opgemerkt of doelbewust verzwegen. Mark Grammens schrijft daarover in zijn Journaal van 5 februari ll.
“ DE VOLKSWIJSHEID VAN KARDINAAL JOOS
Het is typerend voor het elitaire karakter van de Vlaamse progressiviteit dat zij schouderophalend voorbij is gegaan aan de benoeming van de pastoor van Landskouter (Oost –Vlaanderen) Gustaaf Joos tot kardinaal.
Dit was toch echt een stunt van Johannes Paulus II. Ergens een vergeten man in een vergeten dorp van Vlaanderen wordt zomaar tot kerkvorst benoemd. Omdat hij een studiegenoot van de paus was geweest?
Zeker, daardoor kenden ze elkaar en kenden – en vertrouwden – ze elkaar zelfs zeer goed.
Bovenal echter bracht de paus, door zijn keuze verrassend op een eenvoudige pastoor te laten vallen als geen ander het zozeer in geur van heiligheid badende basisbeginsel van de huidige progressiviteit namelijk de gelijkheid van kansen, in toepassing.
Door dit niet toe te juichen door zelfs niet te zien welk een hoge symbolische waarde deze verheffing tot kardinaal had, hebben de tenoren van de huidige Vlaamse progressiviteit zich in hun ware gedaante vertoond, namelijk als een bij uitstek elitaire beweging die zeer ver – zo ver mogelijk zelfs - verwijderd staat van het volk – een beweging die het niet neemt dat het hoofd van de katholieke kerk door deze benoeming zijn misprijzen voor hiërarchische en academische verhoudingen heeft willen te kennen geven. “
In hetzelfde Journaal lezen we ook volgend berichtje:
Katholieken uit het leger.
Op last van minister van Defensie Flahaut (PS) werd het aantal katholieke aalmoezeniers in het Belgisch leger verminderd van 102 tot 14.
Tegelijkertijd werd het aantal vrijzinnige consulenten verhoogd van 7 naar 8. Een vrijzinnig consulent ontvangt een vergoeding van 5.000 euro per jaar méér dan een aalmoezenier.
Maar ook de moslimouders moeten hun geloof niet al te serieus nemen, lees bvb. in Het Laatste Nieuws van 2 februari 2004 :
“Vasten voor moslimkinderen onverantwoord”
BRUSSEL - De Brusselse minister Pierre Hazette (MR), verantwoordelijk voor onderwijs, maakt zich zorgen over de gevolgen van het ramadan-vasten voor islamitische leerlingen. Hij ontving een rapport waaruit blijkt dat kinderen daar steeds jonger mee beginnen.
Het rapport noemt de vastenverplichting «een echt gevaar, dat lijkt op kindermishandeling en dat zowel hun gezondheid als hun studies bedreigt». In de krant La Dernière Heure zegt minister Hazette: «Dat kinderen al vanaf zes jaar verplicht worden te vasten, is onverenigbaar met de bezorgdheid voor het welzijn van de kinderen op school.»
Volgens de Executieve van de Moslims in België bestaat er geen echte richtlijn die kinderen aanzet tot vasten tijdens de ramadan, zeker niet als ze lessen moeten volgen.
Sommige kinderen willen echter de volwassenen nabootsen en sommige ouders beginnen al heel vroeg met de religieuze opvoeding, luidt het.
Moslims mogen tijdens de ramadan geen voedsel tot zich nemen vóór zonsondergang. En dat wordt voorgesteld als kindermishandeling !
.
Stel je voor dat socialisten en andere “progressieven” hun doel zouden bereiken en alle godsdiensten konden uitroeien. Wat zou dat betekenen ?
“ Niet zo lang geleden las ik in een krant de volgende zin: ‘Godsdienst is een fantasiereflex in de hoofden van de mensen over hun betrekkingen onderling en tot de natuur. Dat is voorbestemd om een natuurlijke dood te sterven door het groeien en overwinnen van de wetenschappelijke, heldere, naturalistische opvatting van de werkelijkheid, die zich parallel ontwikkelt met het planmatig opbouwen van de nieuwe maatschappij.’
Nu, na hetgeen men vandaag kan meemaken wat het slapen der zielen betreft tegenwoordig, kan men zich de vraag wel stellen : hoeveel mensen lezen dat in een krantenartikel en reageren als door een adder gebeten, omdat dat het vreselijkste symptoom is dat in dergelijke zinnen kan uitgesproken worden. Want men bedenkt niet wat er op aarde ontstaat wanneer werkelijkheid wordt wat in deze woorden ligt : ‘Godsdienst is een fantasiereflex in de hoofden van de mensen over hun betrekkingen onderling en tot de natuur. Dat is voorbestemd om een natuurlijke dood te sterven door het groeien en overwinnen van de wetenschappelijke, heldere, naturalistische opvatting van de werkelijkheid, die zich parallel ontwikkelt met het planmatig opbouwen van de nieuwe maatschappij.’
Dat wat hier als godsdienst bedoeld wordt is niet een of andere religieus credo, is niet een of andere religieuze opvatting die men terecht kan bekritiseren, is niet alleen godsdienst in de enge betekenis, het is alle zedelijkheid.
En datgene wat zou volgen indien werkelijkheid werd wat in die zinnen ligt, dat is dat de menselijke maatschappij over de ganse aarde zou veranderen in een kudde dieren, die alleen maar kan geraffineerd denken.
Als zich niet de mogelijkheid voordoet dat tegenkrachten kunnen ontstaan t.o.v. wat nu in het Oosten van Europa groot wordt en zich met razende snelheid uitbreidt naar Azië, dan is het zo dat alle beschaving gedoemd is. Dan zouden dergelijke idealen zich realiseren.” (5)
.
Zelfs wanneer ieder godsdienstig gevoel uitgeroeid is, dan nog wil de mens geloven, dat ligt nu eenmaal in zijn aard. En gelooft hij niet aan het geestelijke, dan gelooft hij andere zaken …
“ In alle tijden is het voor de mens noodzakelijk dat hij zijn gedachten kan vastknopen aan iets dat niets te maken heeft met de uiterlijke realiteit. Dat sterkt hem voor de geestelijke wereld op een of andere wijze. Wanneer het voorstellingen over de bovenzinnelijke wereld zijn dan sterkt hem dat met betrekking tot de goede krachten van de bovenzinnelijke wereld; wanneer het geen bovenzinnelijke voorstellingen zijn of wanneer het iets is dat niet gerechtvaardigd is m.b.t. de bovenzinnelijke wereld, dan sterkt het hem ook voor de bovenzinnelijke wereld, maar dan wel voor de luciferische of de ahrimanische wereld.
Maar de mens is nu eenmaal in aanleg zo georganiseerd dat het geestelijke in hem wil spreken. Men zou kunnen zeggen : de mens moet iets hebben dat voor de uiterlijke wereld niet waar is. En wanneer hij zich lange tijd niet bezig gehouden heeft met iets in zijn ziel op te nemen dat voor de uiterlijke wereld niet waar is, dan komt er een reactie, een reactie in de zin dat hij moet geloven aan iets dat voor de uiterlijke wereld niet waar is.
Op een merkwaardige wijze kunnen dan bepaalde geloofsvoorstellingen bezit nemen van de mens. Bepaalde zielen, in de ban van het materialisme, kunnen zelfs uiterlijk vroom zijn. Dergelijke zielen kunnen een reactie op een bijzondere manier beleven. Ze kunnen bvb. men zou zeggen unisono, de voorstelling vormen, : een of ander volk dat een cultuur in zich heeft is een volk van barbaren, en dat kunnen ze tot een geloofsartikel maken. Afgezien van andere aspecten is dit niets anders dan een hunkeren van de ziel naar een geloof, naar iets willekeurigs dat in de fysieke wereld geen realiteit heeft. Omdat de mensen niet meer gewoon zijn om hun blik te richten op het waarachtig bovenzinnelijke, daarom vullen ze hun ziel met het geloof : een of ander volk is een barbarenvolk. Dat is een geloof, een dogma geworden, dat men even fanatiek belijdt als men vroeger religieuze dogma's heeft beleden. Het is een ersatz voor een lang ontbeerd geloof.” (5)
Met dit laatste verwees Rudolf Steiner naar de haatcampagnes in de geallieerde pers tegen Duitsland na de eerste wereldoorlog. Met de tweede wereldoorlog werden die nog opgevoerd, over Duitsers werd alleen als over Hunnen gesproken. Goebbels wordt altijd voorgesteld als de uitvinder van propaganda en massabeïnvloeding, maar de Engelse en Amerikaanse desinformatiediensten waren veel efficiënter. Ook nu nog geloven vele oudere mensen dat de Duitse soldaten in de eerste wereldoorlog echt armen en benen van kleine kinderen afsneden.
Het ontkennen of relativeren van de holocaust is wettelijk verboden omdat het een belediging aan het Joodse volk zou zijn, maar evengoed kan men stellen dat het blijvend oprakelen van Duitse oorlogsmisdaden tijdens de tweede wereldoorlog een voortdurende haatcampagne tegen Duitsland is. Alsof alleen Duitsers oorlogsmisdaden kunnen begaan.
Overigens wijst Rudolf Steiner op nog een interessant aspect van dit verschil tussen geloven en weten, meer bepaald tussen de mensen die kunnen geloven en zij die willen weten :
“ De mens die verlicht is, in de betekenis die de uiterlijke cultuur aan dat woord hecht, denkt dat de mensheid de kinderjaren, waarin geloof de boventoon voerde, is ontgroeid en dat nu de mannelijke leeftijd is bereikt waar weten de plaats van geloof heeft ingenomen. Tot in den treure kan men dit soort redenaties horen. Veel mensen worden erdoor misleid. Maar antroposofen mogen nooit aan deze verblinding ten prooi vallen, aan de waanidee dat weten de plaats van geloof zou moeten innemen.
Al deze redeneringen houden immers geen rekening met wat men in het leven “karmische samenhang” kan noemen. Wie in staat is om bij mensen die in hoge mate en met overgave gelovig zijn een occult onderzoek in te stellen, zal zich afvragen: “Waarom is deze mens zo bijzonder gelovig ? Waar komt dit hartstochtelijk geloof, dit enthousiasme vandaan ? Hoe komt het dat deze mens haast geniaal is wat betreft religieuze meditatie, het richten van de gedachten op de bovenzinnelijke wereld ?”
Het occulte onderzoek naar deze aspecten zal een merkwaardig antwoord opleveren.
Gaat men bij zulke gelovige naturen – bij wie het geloof mogelijk pas op latere leeftijd een belangrijke rol is gaan spelen – terug naar vroegere incarnaties, dan ziet men iets eigenaardigs.
Deze individualiteiten waren in vroegere incarnaties wetenden. Het weten, het rationele element uit die vroegere incarnatie, juist dàt heeft zich omgezet in het geloofselement van de huidige incarnatie. Naast dit merkwaardige karmische gegeven verschijnt vreemd genoeg een ander fenomeen. Als men in zijn onderzoek nu mensen betrekt die bijzonder materialistisch zijn en niet meer geloven, maar nog slechts willen weten, dan vindt men, en dit is heel raadselachtig, in de vorige incarnatie grote domheid.
Dit zal een schok betekenen, niet voor iemand van de hier aanwezigen, maar wel voor veel buitenstaanders die alleen kunnen aannemen wat de zintuigen en het verstand –voor zover dit aan de hersenen gebonden is - te bieden hebben.
( …)
Een moderne materialist kan zich hier tegen verzetten zoveel hij wil, hij kan zeggen : “ Alleen weten heeft waarde, geloof heeft geen vast fundament”, maar hiertegenover gaat een ander feit tellen, namelijk dat juist de staat waarin de gelovige ziel verkeert een levenwekkende invloed heeft op ons astrale lichaam, terwijl ongeloof, het niet-kunnen-geloven het astrale lichaam laat verdorren en uitdrogen. De inwerking van voedsel op het fysieke lichaam is volledig te vergelijken met de inwerking van geloof op het astrale lichaam.” (6)
.
Voor de antroposoof zijn alle gelovigen bondgenoten. Dat wil niet zeggen dat de dialoog met gelovigen gemakkelijker is dan met atheïsten. Men moet maar eens een gesprek over geloof proberen te voeren met bvb. Getuigen van Jehova. Dat is een interessante maar eigenlijk frustrerende ervaring. Als antroposoof kom je met je argumenten, maar normaal gezien krijgt je gesprekspartner niet de indruk dat je hem zou willen overtuigen om lid te worden van de Vereniging. Bij de Getuigen van Jehova is dat nu precies de achterliggende bedoeling van ieder gesprek.
Stellen we ons nu eens voor dat zij dwalen, of … dat wijzelf dwalen. Hoe erg is dat dan ?
" Zulke tijden, waarin glanzend wijsheidsbakens en warme liefdesgaven over de mensheid uitgestraald moeten worden, brengen ook iets wat de waarheid bevestigt van de uitspraak : waar veel licht is, is ook een sterke schaduw.
De sterke, donkere schaduwen die samengaan met de gaven waarover gesproken werd, dat zijn de mogelijkheden tot dwaling. Met de grote wijsheidsgaven die in de menselijke evolutie moeten instromen is noodzakelijkerwijs verbonden dat het menselijke hart in dergelijke tijden zeer gemakkelijk op dwaalwegen kan geraken. Geloven wij daarom niet dat de zoekende mensenziel minder feilbaar zal zijn in de tijden die gaan komen dan in andere tijden. Wij moeten begrijpen dat in die tijden, meer dan in andere, de menselijke ziel zal blootgesteld zijn aan dwaling en aan dwalingen. Dat is wat profetisch de occultisten van alle tijden als uit een grijs schemerlicht voorspeld hebben. Waar is het dat in de dagen der verlichting waar we slechts voorzichtig konden op zinspelen, de gemakkelijkste mogelijkheid tot dwaling, zelfs tot de grootste dwalingen kan plaatsvinden. Des te noodzakelijker is het om klaar deze mogelijkheid tot dwaling onder ogen te zien, te weten dat, omdat wij grootse zaken moeten verwachten, des te gemakkelijker de dwaling over het zwakke mensenhart kan komen.
Wanneer we nu de geestelijke leiding van de mensheid beschouwen, dan moeten we uit deze gedachte aan de mogelijkheid tot dwaling - waarop waarschuwend de occultisten aller tijden wezen - het principe in acht nemen om de hoogste tolerantie te oefenen en ons alles af te leren wat tot een blind autoriteitsgeloof hoort, want een dergelijk autoriteitsgeloof kan een sterke verleider zijn, kan juist de dwaling aanwakkeren. Aan de andere kant echter moeten wij ons hart open en warm houden voor alles wat op een totaal nieuwe manier over de mensheid wil stromen vanuit de geestelijke werelden. Vandaar dat een goede antroposoof voor alles hij is die weet : wanneer wij binnen onze beweging hoeder van het licht willen zijn dat in de mensheidsevolutie wil instromen, dan moeten wij wachters zijn t.o.v. alles wat aan dwalingen tegelijk met dit licht kan binnensluipen. Laat ons ook daartegenover de volledige verantwoordelijkheid voelen, en laat ons het grote hart hebben dat nodig is om te verstaan dat er nog geen beweging op onze aardbol geweest is waar zulke grote, liefdevolle harten gekoesterd konden worden.
Laat ons leren te verstaan dat het nog altijd beter is wanneer wij bestreden worden door diegenen die geloven dat alleen hun mening de zaligmakende is, dan dat wijzelf de anderen bestrijden. Tussen deze beide extremen ligt een brede weg. Maar zij die in de geest de antroposofische beweging tot de hunne maken, zullen weten hoe te leven met iets dat als een kernspreuk, als een motto voor alle spiritualiteit terecht door alle tijden geklonken heeft. Wanneer u ook bijtijden twijfel overvalt bij de gedachte : daar is wel een sterk licht aanwezig, maar ook een grote dwaalmogelijkheid, hoe moet ik als zwakke mens daarin mijn weg vinden ? Hoe kan ik uitmaken wat van de waarheid stamt en wat van de dwaling ?
Wanneer dergelijke gedachte in de borst opstijgt, dan kunt u sterkte en kracht voelen door de leidspreuk : de waarheid zal datgene zijn wat de hoogste impulsen voor de mensheidsontwikkeling zal leveren, en de waarheid moet mij liever zijn dan mijzelf. Als ik mij zo verhoud tot de waarheid, en dwaal ik hier in deze incarnatie, dan zal de waarheid de kracht hebben om mij tot haar te trekken in de volgende incarnatie. Wanneer ik eerlijk dwaal in deze incarnatie, dan zal deze dwaling vereffend worden in de volgende. Het is beter om eerlijk te dwalen dan oneerlijk dogma's aan te hangen. En het woord zal voor ons oplichten : niet door ons willen, maar wel door de goddelijke kracht van de waarheid zelf zal deze waarheid overwinnen.
Is echter datgene waartoe wij ons door een of andere omstandigheid in deze incarnatie aangetrokken voelen, niet de waarheid, is het een dwaling, zijn wij te zwak om tot de waarheid aangetrokken te worden, moge dan datgene waartoe wij ons bekennen gerust ondergaan, want dan heeft het niet de kracht om te leven, dan mag het niet de kracht om te leven hebben.
Wanneer wij eerlijk streven naar de waarheid, dan zal zij de overwinnende impuls in de wereld zijn. En is dat wat wij nu reeds hebben, een stuk waarheid, dan zal dat niet in onszelf overwinnen door hetgeen wij ervoor doen, maar door de kracht die in haarzelf woont. Is het echter een dwaling, dan hebben wij ook de kracht om te zeggen : moge deze dwaling ten onder gaan.
Als we dat tot onze leidspreuk maken dan zullen we het juiste standpunt vinden om te zeggen : onder alle omstandigheden kunnen wij vinden wat wij nodig hebben binnen een spirituele beweging : vertrouwen. Is het de waarheid wat dit vertrouwen ons ingeeft, dan zal die waarheid overwinnen, al bevechten haar tegenstanders haar nog zo hardnekkig.
Dit gevoel kan leven in de ziel van iedere antroposoof. En als wij de tussenpersonen moeten zijn voor wat uit de geestelijke wereld naar beneden stroomt, en wat gevoelens wakker maakt in de menselijke harten de zekerheid en kracht voor het leven geven, dan wordt de opdracht van de nieuwe spirituele openbaring vervuld, de openbaring die met dat wat wij antroposofie noemen in de mensheid is gekomen en altijd meer en meer de menselijke zielen naar en tot een geestelijke toekomst zal dragen.”
.
“ De hoogste tolerantie” ! Gemakkelijker gezegd dan gedaan ...
" Men stelt zich deze tolerantie zo ongelooflijk gemakkelijk voor, maar zij behoort tot het allermoeilijkste van wat de mens zich kan eigen maken. Want zeer gemakkelijk kan men geloven dat diegene die iets anders zegt dan wijzelf, een tegenstander is. Gemakkelijk wordt ook de eigen mening verward met wat algemeen als waarheid geldt. Maar antroposofisch leven zal bloeien en de juiste vruchten dragen voor het geestelijke leven van de toekomst wanneer het een omvattende bodem zal zijn waarop wij elkaar ontmoeten, in innig begrip in de ziel, niet alleen voor hem die gelooft wat wij zelf geloven, maar ook voor hem die door omstandigheden, door zijn eigen ervaringen, door zijn levensweg genoodzaakt is misschien zelfs het tegenovergestelde te verkondigen van wat wij zelf verkondigen. Een oude moraal die haar avondschemering tegemoet gaat, heef geleerd om liefde en tolerantie te beoefenen t.o.v. diegenen die dezelfde gedachten en gevoelens hebben als wijzelf. Antroposofisch leven daarentegen zal in zijn waarheid altijd meer en meer in de harten van de mensen de veel dieper gaande tolerantie laten stralen die het zal mogelijk maken dat wij mekaar kunnen vinden op de bodem van wederzijds begrip, wederzijdse menselijke aansporing en menselijk samenleven ook daar waar wij niet op voorhand overeenstemmen in gedachten en gevoel.
Daarmee is tegelijk een belangrijk punt aangeraakt. Want wat ontmoet iemand als eerste wanneer hij in contact komt met onze antroposofische beweging ? Waartoe wordt hij genoodzaakt zich het eerst te bekennen ? Hoewel ook dit inzicht in ons midden geen dogma hoeft te zijn, en ofschoon er zelfs wat betreft dit basisgegeven meningsverschillen kunnen zijn, toch mag gezegd worden : wat in de breedste zin een algemeen inzicht van in het begin is wanneer iemand tot de antroposofie komt, dat is de idee van herhaaldelijke aardelevens en de leer van het verband tussen de oorzaken in een leven en de gevolgen in een volgend. Reïncarnatie en karma zijn overtuigingen die zich als allereerste opdringen. Maar van de eerste dag aan, waarop deze waarheden onze overtuiging worden, tot de dag waarop wij in welke kleine mate dan ook ons ganse leven, ons ganse zijn in het licht van deze ideeën , van deze waarheden stellen, verloopt een lange weg. Er verloopt lange tijd tussen de dag waarop ons dit inzicht begint te dagen tot de dag dat dit een compleet leven in onze ziel kan worden.
Een voorbeeld : we staan tegenover een mens die ons met hoon, misschien zelfs beledigend tegemoet treedt. Wanneer wij reeds lange tijd vertrouwd zij met de leer van karma en reïncarnatie, dan zullen wij zeggen : wie heeft dat kwetsende, dat beledigende woord gesproken dat in ons oor gedrongen is en ons met hoon bedekt heeft ? Wie heeft misschien zelfs de hand tot een slag geheven ?
En wij zullen tot onszelf kunnen zeggen : wij hebben dat zelf gedaan ! Die hand is slechts schijnbaar de hand van een ander, want ik ben het zelf, die door mijn vroeger karma de ander zijn hand tegen mij liet verheffen.
Daarmee is slechts aangeduid hoe lang de weg kan zijn van de abstracte, theoretische overtuiging van karma en reïncarnatie tot het moment waarop wij het ganse leven in het licht van deze gedachte weten te stellen.” (7)
.
Maakt antroposofie egoïstisch ?
François De Wit
In de beginjaren van de antroposofie verweten vertegenwoordigers van de gevestigde godsdiensten de antroposofie dat ze de mens egoïstisch zou maken:
1) Door het geloof in reïncarnatie streeft de mens ernaar om zich te vervolmaken om het in een volgend leven persoonlijk beter te hebben;
2) Door het geloof in karma doet hij dingen niet of juist wel uit schrik voor een slecht karma, het motief voor zijn handelen is dus ook egoïstisch.
In een voordracht in Bielefeld op 6 maart 1911 (terug te vinden in GA 127 "Die Mission der neuen Geistesoffenbarung") weerlegt Rudolf Steiner deze aantijgingen.
"Veronderstellen we even dat een mens een diefstal begaat. Daardoor trekt hij een karmische straf aan. Als men die straf wil vermijden, dan steelt men gewoon niet. Maar de zaak is gecompliceerder. Wij stellen de vraag: wat wil diegene die liegt of steelt ? De leugenaar of de dief wil zich een voordeel verschaffen, de leugenaar wil zich misschien redden uit een onaangename situatie. Zo'n daad heeft slechts zin wanneer men effectief een voordeel bereikt door dat liegen of stelen. Indien de mens zou weten dat hij dat helemaal niet bereikt, dat hij het verkeerd voor heeft, dat hij er zich zelfs een nadeel mee berokkent, dan zou hij zeggen: het is onzin om ook maar dergelijke handeling te overwegen.
Eens de antroposofie meer in de samenleving doorgedrongen zal zijn, dan zullen de mensen weten dat het absurd, ja dat het belachelijk is om te geloven dat men door liegen of stelen kan bereiken wat men denkt te kunnen bereiken. Het zal namelijk voor alle mensen steeds duidelijker worden, als ze zich met antroposofie gaan bezig houden, dat er van op een hoger standpunt helemaal geen totaal afzonderlijke menselijke individualiteiten bestaan, maar dat naast de afzonderlijke individuen het ganse mensengeslacht een eenheid is.
De mensen geven zich voortdurend over aan illusies. Ze denken dat ze op zichzelf bestaan omdat ze door hun huid omspannen worden. Ze bestaan even weinig op zichzelf als de vinger op zich kan bestaan zonder de rest van het organisme. De reden van de illusie is dat de mens kan rondwandelen en de vinger niet. Op aarde zijn wij in dezelfde situatie als de vinger. De wetenschap die gelooft dat onze aarde een taai-vloeibare bol is, omgeven door een harde schaal waarop de mensen rondwandelen, en die gelooft dat daarmee de aarde uitgelegd is, die staat op dezelfde hoogte als een wetenschap die zou geloven dat de mens alleen uit een geraamte zou bestaan. Want wat wij van de aarde zien is niets meer dan het geraamte. De rest, wat ook bij de aarde behoort, is van bovenzintuiglijke natuur. De aarde is een echt organisme, een echt levend wezen. Bij de mens hebben we het bloed met de witte en rode bloedlichaampjes. Wat deze rode en witte bloedlichaampjes voor de mens zijn, dat zijn wij mensen voor de aarde. Wij zijn onlosmakelijk een deel van dit aardeorganisme en wij beschouwen onszelf pas op de juiste manier wanneer wij zeggen : als afzonderlijke mens zijn wij niets, wij zijn pas compleet wanneer wij onszelf denken binnen het aardelichaam, waarvan wij alleen het beendergestel, de minerale schaal zien zolang we niet erkennen dat dit aardeorganisme geestelijke geledingen heeft.
Wanneer nu in het menselijke organisme een ontstekingsproces begint, dan wordt het ganse organisme koortsig, het ganse organisme wordt ziek. Op het aardeorganisme overgedragen betekent dit dat het waar is wat het occultisme beweert, namelijk dat wanneer ergens op de aarde een onzedelijke handeling begaan wordt, dat voor de aarde hetzelfde is als voor de mens een kleine etterbuil aan zijn lichaam die het ganse organisme ziek maakt. Zodat, wanneer op de aarde een diefstal begaan wordt, de werking daarvan is, dat de ganse aarde een soort koorts krijgt. Dat is niet alleen maar een vergelijking, dat is ten volle de waarheid.
Onder al het immorele lijdt het ganse aardeorganisme, en wij kunnen als afzonderlijke mensen niets doen van immorele dingen zonder dat de aarde daar niet mee onder lijdt.
In de grond is dat een zeer eenvoudige gedachte, maar ze wordt door de mensen moeilijk gevat. Maar de mensen die het niet willen geloven, moeten het maar afwachten. menselijk geweten : wanneer ergens onzedelijke handelingen uitgevoerd worden dan zijn die voor de aarde een soort etterbuil en maken het aardeorganisme ziek - en de ervaring zal leren dat in dergelijke inzichten onmetelijke morele aansporingen liggen.
Men mag moraal prediken zoveel men wil, het zal de mensen niet helpen. Maar inzichten als de bovenstaande zouden de mensen niet slechts als inzicht aanvaarden, maar ze zouden -indien ze een plaats kregen in de cultuurontwikkeling, indien ze reeds in het kinderlijke gemoed konden opgenomen worden, een ontzaglijke zedelijke impuls geven. Want alle moraalpreken hebben voor het menselijke gemoed toch niets overweldigends, niets overtuigends. Het is zoals Schopenhauer al zei :
“ Moraal preken is gemakkelijk, maar moraal grondvesten is moeilijk”.
De mensen hebben van moraalpreken een zekere afkeer. Ze zeggen: wat men mij daar preekt, dat wil een ánder en ík zou mij daarnaar moeten schikken! –
Deze reflex zal meer en meer de bovenhand nemen, naarmate het materialistische bewustzijn de bovenhand neemt.
Men zegt tegenwoordig: er is klassenmoraal, de normen van een bepaalde stand, en wat een bepaalde klasse goed vindt dat wordt dan een andere klasse opgedrongen. Dergelijke overtuiging is in de gemoederen van de mensen doorgedrongen en dat zal in de toekomst altijd maar erger en erger worden. Het gevoel zal bij de mensen sterker worden dat ze alles wat op dit gebied als juist moet erkend worden, zelf willen vinden, dat dit moet ontspringen uit hun drang naar objectief inzicht. De menselijke individualiteit wil altijd meer tot gelding komen.
Op het ogenblik echter dat de mens bvb. zou inzien dat het hart ook ziek wordt wanneer het gehele organisme ziek wordt, dan zou hij doen wat nodig is om niet ziek te worden. En op het ogenblik dat de mens inziet dat hij in het totale aardeorganisme ingebed is, dat hij geen etterbuil mag zijn op het aardelichaam, dan is er een objectieve reden om goed te zijn. En de mens zal bedenken: als ik steel dan wil ik mij een voordeel verschaffen. Ik ga het niét doen omdat ik daardoor het ganse organisme - zonder hetwelk ik niet leven kan - ziek maak. Ik doe het tegendeel en dat levert niet alleen voor het ganse organisme maar ook voor mij een voordeel op.
Zo ongeveer zal het morele bewustzijn van de mensen in de toekomst vorm krijgen. Wie een morele impuls vanuit de antroposofie bezit, die zal zeggen: het is een illusie te denken dat men zich door een immorele handeling een voordeel kan verschaffen. Als je dat doet dan ben je als een inktvis die een donkere vloeistof uitstoot : een donkere aura van immorele impulsen sproei jij uit. Liegen en stelen vormen de kiem van een aura waarin je dan zelf zit en waardoor je de ganse wereld ongelukkig maakt.
Men zegt : wat rondom ons is, is maja. Maar dergelijke waarheden moeten levenswaarheden worden. Kan men aantonen dat door de antroposofie de morele ontwikkeling van de mensheid in de toekomst zodanig zal zijn dat de mens tot het inzicht moet komen hoe hij zich in een aura van illusies hult wanneer hij zich een voordeel wil verschaffen, dan wordt dat een praktische waarheid, namelijk dat de wereld maja of een illusie is. De vinger gelooft in zijn dof bewustzijn - dat een half slapend, dromend bewustzijn is -, hij is zo slim dat hij weet : zonder de hand en het overige organisme is er geen vinger meer. De mens is tegenwoordig nog niet zo slim dat hij weet : zonder het aardelichaam ben ik in de grond niets. Hij moet echter wel zo slim worden. De vinger heeft dus op een bepaalde manier een voorsprong op de mens. Hij snijdt zichzelf niet af, hij zegt niet : ik wil het bloed dat in mij vloeit voor mijzelf behouden of mijzelf als organisme afsnijden. Hij is in harmonie met het ganse organisme. De mens echter moet een hoger bewustzijn ontwikkelen om tot die harmonie te komen. Met het tegenwoordige morele bewustzijn weet de mens dat nog niet. Hij zou nochtans kunnen zeggen : de lucht adem ik in; daarnet was die buiten, nu is hij binnen in het lichaam, buitenwereld wordt binnenwereld. En als ik de ademlucht terug uitadem, dan wordt binnenwereld weer buitenwereld, en zo is het met de ganse mens.
Maar zelfs dát weet de mens niet, dat hij, afgezonderd van de hem omgevende lucht, niet bestaat. Hij moet trachten om een bewustzijn te ontwikkelen dat hij in het ganse aardeorganisme ingekapseld zit.
Hoe kan de mens weten : jij bent een lid van het ganse aardeorganisme ?
Door de antroposofie.
Die toont de mens : eerst was er een Saturnustoestand, dan een Zontoestand, dan een Maantoestand, overal was de mens daarbij, al was het dan in een andere vorm dan die hij nu bezit. Dan kwam de Aarde uit de oude Maantoestand tevoorschijn. Langzamerhand is de mens als aardemens ontstaan. Hij heeft een lange ontwikkeling achter zich en moet in de toekomst verder evolueren naar andere ontwikkelingstrappen. Met de Aarde in haar huidige vorm is de mens in zijn huidige vorm ontstaan. Wanneer men door de studie van de antroposofie nagaat hoe mens en aarde ontstaan zijn, dan blijkt hoe de mens een lid is van gans het aardeorganisme. Dan blijkt ook hoe aarde en mens uit een geestelijke sfeer opgedoken zijn, hoe de wezens van de hogere hiërarchieën aarde en mens opgebouwd hebben, hoe de mens tot de hiërarchieën behoort, al staat hij dan op de onderste trap. En dan wijst de antroposofie op het middelpuntswezen van de totale aardeontwikkeling, op de Christus als het grote mens-oerbeeld. En uit al deze leringen der antroposofie moet bij de mens het bewustzijn ontvlammen :
zo moet je handelen !
.
De geesteswetenschap toont ons hoe wij ons kunnen voelen als een lid van het gehele aardeleven, geesteswetenschap toont ons aan dat Christus de Aardegeest is ! Onze vingers, onze tenen, onze neus, al onze ledematen dromen dat zij door het hart van bloed voorzien worden, dat ze zonder het centrale orgaan niets zijn, want zonder hart zijn zij niet mogelijk. En antroposofie toont ons dat het in de toekomst van de aardeontwikkeling een dwaasheid betekent om niet de idee van Christus op te nemen, want wat het hart voor het organisme is, dat is de Christus voor het aardelichaam. En zoals het bloed via het hart het ganse organisme van leven en kracht voorziet, zo moet datgene wat het wezen van Christus uitmaakt door alle afzonderlijke aardezielen getrokken zijn en voor die zielen moet het woord van Paulus waarheid worden: niet ik maar de Christus in mij ! -
Ingestroomd in alle menselijke harten moet de Christus zijn. En wie zou willen zeggen : we kunnen zonder de Christus bestaan, die zou zo dwaas zijn als oren en ogen die zouden zeggen dat ze zonder hart konden bestaan. Het is nu wel zo dat het hart bij de afzonderlijke mens aanwezig is van in het begin, terwijl in het aardeorganisme dat hart pas binnengedrongen is met de Christus. Voor de volgende tijden moet echter dit Christus-bloed ingestroomd zijn in alle mensenharten, en wie zich in zijn ziel niet met hem verenigt, die zal verdorren.
De aarde wacht niet met haar ontwikkeling, zij komt tot het punt waar zij moet komen. Alleen de mensen kunnen achterblijven, d.w.z. kunnen zich verzetten tegen het opnemen van Christus in hun ziel. Een aantal mensen zou dan in hun laatste incarnatie daar staan zonder zijn doel te hebben bereikt : ze hebben de Christus niet erkend, hebben geen Christus-voelen, hebben geen Christus-weten in hun ziel opgenomen. Ze zijn niet rijp, voegen zich niet in de verdere ontwikkeling in maar scheiden zich af.
Voor zulke mensen is er nu niet direct de mogelijkheid om ten gronde te gaan zoals dat bij neus of oren zou gebeuren wanneer die zich zouden losmaken van het overige organisme. Maar het occult onderzoek toont het volgende :
Diegenen die zich niet willen doordringen met het Christus-element, met het Christus-leven, zoals het alleen door de antroposofie kan bereikt worden, die zouden, in plaats van samen met de aarde naar nieuwe bestaansvormen toe te leven, ontbindingsstoffen, afvalstoffen in zich hebben opgenomen, die zouden dan eerst andere wegen moeten inslaan. Wanneer de mensenzielen in de achtereenvolgende incarnaties de Christus in hun inzichten, in hun aanvoelen, in hun ganse ziel opnemen, dan zal de aarde van die mensenzielen afvallen zoals een lijk bij de dood van een mens afvalt. Het aardelijk zal afvallen en datgene wat Christus-doordrongen zielgeestelijk bestaat, dat vormt zich tot een nieuw bestaan om en reïncarneert op Jupiter.”
.
Op Jupiter
Door François De Wit
Rudolf Steiner heeft op vele plaatsen zeer uitvoerig en concreet gesproken over de vorige toestanden van de Aarde. Over de toekomstige heeft hij veel minder gezegd. We weten dat we daar terug een minder materieel lichaam zullen hebben, dat de planeet zelf ook niet zo verhard als de aarde zal zijn. In dezelfde voordracht als hierboven gaat hij nu verder en hij beschrijft hoe het wezen er zal uitzien van mensen die op aarde bleven kiezen voor het kwade.
" En wat gebeurt er nu met de mensen die niet de Christus in zich hebben opgenomen ? Er zal zeker in rijke mate door de antroposofie gelegenheid geboden worden dat ze wel de Christus kunnen opnemen. De mensen verzetten zich daar nu nog tegen, maar ze zullen zich altijd minder daartegen verzetten. Maar nemen we aan dat er op het einde van de aardeontwikkeling nog mensen zouden zijn die er zich toch nog tegen verzetten. Dan zou daar een aantal mensen zijn die niet kunnen meegaan naar de volgende planeet, die niet het aardedoel hebben bereikt. Deze mensen zouden een echt kruis zijn op de planeet waarop de mensen zich dan verder ontwikkelen. Want hoewel ze de eigenlijke Jupitertoestand niet kunnen mee-leven zoals dat moet, hoewel ze niet kunnen mee-beleven wat zich daar ontwikkelt, toch zullen ze daar aanwezig zijn.
Alles wat materieel bestaat, bestaat eerst geestelijk. Datgene dus wat de mensen nu op aarde ontwikkelen aan immoraliteit, aan tegenstand om de Christus in de ziel te ontwikkelen, dat bestaat eerst ziele-geestelijk. Maar dat gaat materialiseren, dat gaat Jupiter als een verwant element omgeven en doordringen. En dat zullen de nakomelingen zijn van mensen die tijdens de aardetoestand niet de Christus in zich hebben opgenomen. Datgene wat zich nu in de ziel als immoraliteit, als tegenstand tegen de Christus ontwikkelt, dat zal dan materieel, echt fysiek daar bestaan.
En terwijl het fysieke van de mensen die de Christus hebben opgenomen fijner zal geworden zijn op Jupiter, zal het fysieke van die andere mensen wezenlijk grover zijn geworden ... Dat schildert ons het occult onderzoek voor het ziele-oog, hoe die toekomst zal zijn voor de mensen die het aardedoel niet hebben bereikt.
Tegenwoordig ademen wij lucht. Op Jupiter zal er van lucht geen sprake zijn, maar Jupiter zal omgeven zijn door een substantie die vergeleken met onze lucht, iets fijner, meer etherisch zal zijn. Daarin zullen de mensen leven die het doel van de aarde hebben bereikt.
Die andere, achtergebleven mensen, die zullen echter iets te ademen hebben als een walgelijke warme, kokende vuurlucht, die als van drukkende benauwdheid doortrokken is, die walgelijke reuken in zich draagt. Zodat de mensen die niet de aarderijpheid bereikten een kruis zullen zijn voor de andere Jupitermensen, want ze zullen verpestend werken in hun omgeving, in de moerassen en de andere bodem van Jupiter. De vloeibaar-fysieke bestanddelen van de lichamen van die mensen zullen iets zijn dat men kan vergelijken met iets vloeibaars dat voortdurend wil vast worden, bevriest, stokt, zodat dus die wezens niet alleen die fatale ademlucht zullen hebben, maar ook een lichaamstoestand alsof het bloed voortdurend stolt, niet vloeibaar blijft. Het fysieke lichaam zelf van die wezens zal uit een soort slijmerige substantie bestaan, walgelijker dan de lichaamssubstantie van de tegenwoordige slakken, met het vermogen om een soort korst af te scheiden waarmee ze zich bedekken. Deze korst zal zachter zijn dan de huid van de tegenwoordige slangen, meer een soort zacht schubbenpantser. Zo zullen deze wezens in het element van Jupiter leven op een weinig aansprekende manier.
Zo een beeld, zoals de occulte onderzoeker het vooruitkijkend al kan schouwen, ziet er vreesaanjagend uit. Maar wee de mensen die als een struisvogel niet naar het gevaar willen kijken en de ogen willen sluiten voor de waarheid ! Want precies dat is het wat ons in dwaling en illusie wiegt, terwijl het koene aanschouwen van de waarheid de grootste morele impulsen geeft. Als de mensen luisteren naar wat hun de waarheid zegt, dan zullen ze voelen : ik lieg ... en daar duikt al een beeld op van de werking van die leugen op de menselijke natuur op Jupiter, het beeld : de leugen maakt slijm, maakt verpestende ademlucht voor de toekomst.
En dat steeds weer opduikende beeld zal een reden zijn om de impulsen van de ziel ten goede te leiden. Want niemand die de gevolgen van immoraliteit werkelijk kent, kan in waarheid immoreel zijn. De reële werkingen van de oorzaken moet men leren. Reeds de kinderen moet men daar op wijzen. Het immorele bestaat alleen maar omdat de mensen geen inzicht hebben, ze weten het niet. Slechts de duisternis van de onwaarheid maakt het immorele mogelijk.
Wat zo gezegd kan worden over de samenhang tussen immoraliteit en onwetendheid mag evenwel geen verstandsweten zijn, het moet wijsheid worden. Het weten alleen doet mee met on-moraal, kan zelfs, als het geraffineerde slimheid wordt, ontaarden tot schurkenstreken, terwijl wijsheid zo zal werken op de menselijke ziel dat van de ziel dan de waarheid, innerlijkste moraliteit afstraalt.
.
Zo zien we dus dat het volstrekt ongegrond is wanneer de mensen die de antroposofie niet echt kennen, zeggen dat ze geen morele impulsen bevat. Antroposofie toont ons wat we in de wereld aanrichten wanneer we niet zedelijk handelen, zij geeft wijsheid waar de zedelijkheid van af straalt.
Er bestaat geen grotere hoogmoed dan te zeggen dat men maar een goed mens hoeft te zijn, en dan is alles in orde. Men moet immers eerst weten hoe men dat doet, werkelijk een goed mens zijn. Het tegenwoordig bewustzijn is zeer hoogmoedig wanneer het alle wijsheid afwijst. Waarachtig inzicht in het goede vereist dat wij diep indringen in de geheimen der wijsheid, en dat is lastig, want dan moet men veel leren.
Stelen betekent voor het eigenlijke, diepere mensenwezen hetzelfde als liegen. Wanneer men steelt legt men in het menselijke wezen de kiem om een slijmerige, walgelijke substantie te ontwikkelen, pestachtige stanken rond zich te verspreiden in de toekomst. Slechts als men in de illusie leeft dat het tegenwoordig moment iets reëel is, kan men een dergelijke daad stellen. Met een diefstal legt de mens iets in zichzelf dat gelijk staat met een schending van de menselijke wezenheid. En als de mens dat weet, dan zal hij geen onmorele daad meer kunnen begaan, hij zal niet kunnen stelen.
Zoals de plantenkiem in de toekomst een bloem voortbrengt, zo zal antroposofie, als ze in de mensenziel wortel schiet, menselijke bloesems, d.w.z. menselijke moraal laten bloeien. De antroposofie is de kiem, de ziel is de vruchtbodem voor die kiem en moraal is bloesem en vrucht aan de plant van de wordende mens.”
*
*
*
*
*
*
*
*
Bronnen:
1) Rudolf Steiner in GA 217 ("Geistige Wirkenskräfte im Zusammenleben von alter und junger Generation")
2) Voordracht van 7 mei 1922 in Dornach (in GA 212 - "Menschliches Seelenleben und Geistesstreben")
3) ( Uit GA 143 – "Erfahrungen des Ubersinnlichen - Die drei Wege der Seele zu Christus" – voordracht in Stockholm op 16 april 1912)
4) ( Uit GA 157 – " Menschenschicksale und Völkerschicksale" – Voordracht in Berlijn op 26 januari 1915)
5) Rudolf Steiner in de voordracht van 13 juni in Stuttgart (GA 197- "Gegensätze in der Menscheitsentwickelung")
6) GA 135 "Wiederverkörpeung und Karma und ihre Bedeutung für die Kultur der Gegenwart" – vierde voordracht.
7) Uit GA127 "Die Mission der neuen Geistesoffenbarung – Einleitende Worte zu dem Zyklus "Die geistige Fuhrung des Menschen und der Menschheit" - Kopenhagen 5 juni 1911.
|