Inhoudstafel van Brug 115 ( maart 2022)


De drie fasen van het christendom :

- als inleiding een verwijzing naar Jos Verhulst

- Rudolf Steiner over Schelling

- De filosofie der openbaring, 36ste voorlezing




Over de Hemelvaart

Onterecht vertrouwen in de moderne geneeskunde

Roken en corona



*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

Beste Lezer,

.




In 1962 werd in de V.S. het gebed in de klas afgeschaft.
Bij ons moet dat later gebeurd zijn want wijzelf hebben in de gemeenteschool van Hekelgem nog iedere dag gebeden in 1967.
Hieronder zien we enkele grafieken over ontwikkelingen in de maatschappij sinds 1962 : geweld, éénoudergezinnen, voorhuwelijkse seks, tienermoeders, schoolresultaten.
De conclusie lijkt te zijn dat wegens het verdwijnen van het dagelijks gebed een soort ontaarding is begonnen, een verlaging van het beschavingsniveau.
Maar waarschijnlijk was het afschaffen van de gebedsplicht ook maar een symptoom van de groeiende invloed van een tegenmacht waartegen de traditionele godsdienst niet opgewassen was.
En hoe corrigeren de goede machten dergelijke slechte impulsen ?
Toen de joden hun God vergaten naast de vetpotten van Egypte werden ze 40 jaar door de woestijn gestuurd om terug op het juiste pad te geraken.
Zouden ze met de huidige mensheid ook zoiets van plan zijn en ons 40 jaar in koude en schaarste tot inzicht laten komen ?
Het geestelijk manna is al neergedaald, maar als de mensheid het niet wil aannemen ....







François De Wit


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

De drie fasen van het christendom

.


In het voorlaatste hoofdstuk van het Johannes-evangelie lezen we hoe de Verrijzenis werd vastgesteld :

“En op den eersten dag der week ging Maria Magdalena vroeg, als het nog duister was, naar het graf; en zag den steen van het graf weggenomen.
Zij liep dan, en kwam tot Simon Petrus en tot den anderen discipel, welken Jezus liefhad, en zeide tot hen: Zij hebben den Heere weggenomen uit het graf, en wij weten niet, waar zij Hem gelegd hebben.
Petrus dan ging uit, en de andere discipel, en zij kwamen tot het graf.
En deze twee liepen tegelijk; en de andere discipel liep vooruit, sneller dan Petrus, en kwam eerst tot het graf.
En als hij nederbukte, zag hij de doeken liggen; nochtans ging hij er niet in.
Simon Petrus dan kwam hem volgende, en ging in het graf, en zag de doeken liggen.
En den zweetdoek, die op Zijn hoofd geweest was, zag hij niet bij de doeken liggen, maar in het bijzonder in een andere plaats samengerold.
Toen ging dan ook de andere discipel er in, die eerst tot het graf gekomen was, en zag het, en geloofde.”


Men kan zich afvragen : waarom vermeldt de schrijver die schijnbaar onnodige details, wie er vlugger liep en wie er eerst het graf binnenging ? Wat doet het ertoe ?
Jos Verhulst geeft een antwoord op die vragen in een tekst die eind 2021 verscheen en die te vinden is op onze webstek : http://www.vrijgeestesleven.be/Johannes/MariaMagdalena.pdf
De studie is 65. blz. lang, wij nemen hier alleen het begin (= de samenvatting) en de slotbeschouwing over :



In dit artikel wordt ingegaan op de hogere inwijdingen van Maria Magdalena, zoals die worden weergegeven in het evangelie volgens Johannes. Onze lezing van het evangelie stemt overeen met het oude Kathaarse inzicht volgens hetwelke de Samaritaanse vrouw (Jh.4), de overspelige vrouw (Jh.8), [Martha /Maria] van Bethanië (Jh.11) en Maria Magdalena (Jh.19-20) één en dezelfde individualiteit betreffen die tevens de zuster en de vrouwelijke tegenpool is van de auteur van het vierde evangelie. De Samaritaanse vrouw is een Joodse ingewijde van de vijfde graad, die zich had verbonden met de Mysteriën van de Samaritanen. Zij is de wedergeboren Rachel. Haar gesprek met Christus eindigt met de onthulling dat zij tevens de reïncarnatie is van koning Salomon (Jh.4:26). Zij verschijnt opnieuw in Jh.8 als de ‘overspelige vrouw’ waar zij het voorwerp wordt van een soort Salomonsoordeel door Christus. In esoterisch opzicht betreft haar ‘overspel’ verraad aan de Joodse Mysteriën.
Een derde maal verschijnt deze individualiteit als [Martha / Maria] van Bethanië die de zuster is van Lazarus (dwz. van Nathanael-Lazarus-Johannes, de schrijver van het evangelie; Jh.11). Als ingewijde van de vierde graad legt zij de algemene geloofsbelijdenis af; als ingewijde van de vijfde graad, dwz. als representant van het Joodse volk, zalft zij Christus (Jh.12). Als dezelfde tweevoudige gestalte staat zij ook onder het kruis als [Maria van Klopas / Maria Magdalena] (Jh.19:25).
Maria Magdalena was de vroedvrouw van Bethlehem. Zij was aanwezig bij de geboorte van zowel de salomonische als de nathanische Jezus.

Volgens het vierde evangelie is Maria Magdalena de eerste mens die de verrezen Christus waarneemt. De stapsgewijs zich ontvouwende onthulling van de Verrezene gaat gepaard met twee ‘omkeringen’ (Jh.20:14,16) die overeenkomen met haar inwijding tot de zesde respectievelijk zevende graad (cfr. 2Kon.2:9,12). Dit zijn de eerste twee inwijdingen na de Verrijzenis van Christus, die het tegenbeeld vormen van de bruiloft van Kana en de opwekking van Lazarus, de twee inwijdingen van Nathanael-Lazarus-Johannes, die plaatsvonden vóór de Verrijzenis.




7. Slotbeschouwing
De mensheid verkeert momenteel in een moeilijke situatie. De oude vormen van het Petrinische Christendom gaan ten onder. Het grote gevaar dreigt dat de mensheid het bewustzijn omtrent Christus verliest. De Europese mens leeft in steden en dorpen waarvan de centra beheerst worden door Kerken die in het stadsweefsel zijn ingebed als lege schelpen, fossielen uit een vervlogen tijdperk. Deze mens uit de 21ste eeuw heeft het Petrinische Christendom verlaten. Of nauwkeuriger gezegd: de Petrinische Kerkelijkheid heeft deze mens laten vallen. De passage in Jh.20:3-8 is als een korte film die in omgekeerde tijdrichting moet worden bekeken. Het Petrinische Christendom, met zijn organisatievormen en rituelen, treedt vòòr het Johanneïsche Christendom binnen in het ‘graf van de geschiedenis’. Het Johanneïsche (of esoterische) Christendom volgt stil en bescheiden, zoals Johannes pas achter Petrus het graf binnenging. De eerste twee millenia van het Christendom speelden zich als het ware af binnen een soort graf: de mens leert de krachten kennen van de dode natuur en ontwikkelt in overeenkomst daarmee zijn denken. De filmrol terugspoelend bereiken we nu het punt waar Johannes en Petrus samen voor het graf staan en waar de wisseling optreedt. Het vervolg van het verhaal zal zich afspelen in open lucht. De denkoefening is niet eenvoudig.
Johannes leidt nu, in de tocht naar het geheim van de Opstanding. Johannes is dichter bij dit geheim en Petrus volgt op een afstand. Beiden zijn gericht op de Opstanding en de leiding berust bij Johannes. Doch we moeten ons voorstellen dat de film omgekeerd verloopt. Het Petrinische Christendom verdwijnt niet, evenmin als Petrus verdwijnt. Integendeel, in zekere zin loopt Petrus ahw ‘achterwaarts voorop’. In deze nieuwe omstandigheden zal, indien we het beeld volgen, een nieuwe gedaante van het Petrinische Christendom zich ontwikkelen, en wanneer we nog dieper ‘in de toekomst achteruit’ blikken, zal het inhoudelijk leidende Johanneïsche Christendom zich terug herenigen met volledig nieuwe Petrinische vormen. Dit zal gebeuren in het licht van Paasmorgen en op de plaats waar de twee leerlingen bijeenkomen met de ‘vroedvrouw’.
Van eminente betekenis is dat deze toekomstige hereniging van Petrus en Johannes wordt afgebeeld op het vers Jh.20:2. De twee stromingen convergeren op het punt waar Petrus en Johannes worden verwittigd door Maria Magdalena, die hen zegt dat het graf leeg is. Binnen het geheel van Jh.20:1-18 vormt deze scène het chiastisch complement van vers Jh.20:18, waar de ingewijde van de zevende graad Maria Magdalena optreedt als boodschapper of als ‘engel’ ten overstaan van de leerlingen. Zij was de eerste christelijke ingewijde, zoals haar broer Johannes de laatste voorchristelijke ingewijde was. Het verschil tussen de zwaarte van Johannes’ inwijdingen en de lichtheid waarmee Maria Magdalena, enkel geleid door haar liefde voor de Zoon Gods, tot dezelfde graad van verlichting kwam, illustreert de impact van Christus’ dood en verrijzenis op de menselijke conditie. Waar in de toekomst de Petrinische en Johanneïsche stromen samenkomen zullen we haar gestalte ontmoeten, als het eeuwig vrouwelijke dat ons opwaarts trok.



.

Petrinisch Christendom ! En ook een Johanneïsch Christendom. Vanwaar komen deze begrippen ?
Toen Rudolf Steiner voordrachten gaf voor de priesters van de latere Christengemeenschap werd hem gevraagd iets te zeggen over de tijdperken van Petrus, Paulus en Johannes waarover Schelling geschreven heeft ( GA 344, blz. 198). In zijn antwoord zegt Steiner dat Schelling hierover gesproken heeft nadat hem een tekst uit de 13de eeuw onder ogen was gekomen waarin deze indeling van de Kerkgeschiedenis uiteengezet werd. Het merkwaardige is dat Schelling zelf beweert dat hij deze inzichten al had uitgewerkt vóór hij kennis had van deze tekst !

Friedrich Wilhelm Joseph Schelling (1775 - 1854), was een Duitse romantische filosoof. Hij was professor in de filosofie in onder andere Jena, München en Berlijn. Schelling kan beschouwd worden als een vertegenwoordiger van het Duitse idealisme. Schelling bedacht onder meer de identiteitsfilosofie, volgens welke subject en object, denken en zijn, geest en materie slechts in schijn verschillende, maar in wezen identieke verschijningsvormen zijn van één enkele werkelijkheid.
In de geschiedenis van de filosofie wordt hij beschouwd als het middelpunt in de ontwikkeling van het Duitse idealisme, waar hij gesitueerd wordt tussen Fichte, zijn leermeester voor 1800, en Hegel, met wie hij een kamer deelde op de universiteit. De interpretatie van Schellings filosofie is vaak moeilijk door zijn veranderende karakter. Sommige onderzoekers bestempelen hem als een proteïsch denker die, hoewel zeer briljant, van het ene onderwerp naar het andere sprong, omdat hij niet synthetisch genoeg kon denken om tot een gesloten filosofisch systeem te komen. Anderen weerleggen dit bezwaar van versplinterdheid bij Schelling en leggen er eerder de nadruk op dat zijn filosofie altijd gericht was op enkele algemene thema’s, in het bijzonder menselijke vrijheid, het absolute en de relatie tussen natuur en geest. ( uit wikipedia)

Wat er ook van zij, Schelling is voor de antroposoof een interessante figuur omdat Steiner in een ander verband over hem gesproken heeft in het vierde deel van de “Esoterische Betrachtungen karmischer Zusammenhänge” (GA 238), in de voordracht van 16 september 1924 te Dornach. We vatten hier enkele van Steiners uitspraken samen :


Van de antroposofie zoals die nu bestaat vindt men in feite geen voorlopers, voorbereiding op aarde. Des te meer een voorbereiding in het bovenzinnelijke. Maar toch herkent men bij Hegel, bij Schelling iets wat een sterke spirituele inslag heeft. Vooral interessant is de filosoof Schelling.
Eerst zien we bij hem gedachten zoals die van Fichte; hij gaat verder en we zien dan bij hem voorstellingen die bijna imaginaties zijn. Hij verdiept zich in Jacob Böhme en schrijft dan iets volledig anders dan wat hij daarvoor schreef : over het fundament van de menselijke vrijheid. Daarna zien we hoe het platonisme in hem tot leven komt. Hij schrijft een dialoog “Bruno” waarin het bovenzinnelijke een grote rol speelt. Daarna zwijgt hij vreselijk lang; hij wordt door collega-filosofen beschouwd als een levende dode. Hij publiceert alleen een uitzonderlijk belangrijk werk over de mysteriën van Samothrake. Dan gaat hij van München naar Berlijn en houdt voorlezingen die later uitgegeven zijn als “Filosofie van de mythologie” en “Filosofie der openbaring”. Wat hij in dat laatste werk uiteenzet over het christendom, daar zitten veel inzichten bij die de antroposofie vanuit het geestelijke kon bevestigen. In zijn werk over de wereldtijdperken schetst hij het oude Atlantis op een volledig spirituele manier, hoewel vervormd door de abstracties. Overal bij Schelling is het zo dat men kan zeggen : er werkt iets in op hem vanuit de geestelijke wereld. En dat is de individualiteit die ooit leefde als Julianus Apostata – Herzeloyde – Tycho de Brahe.


“Eens men dat weet, dat het de Tycho de Brahe-individualiteit is die inspirerend boven Schelling zweeft, en dan de geniale flitsen in “De godheden van Samothrake” leest, de geniale flitsen ook op het einde van de “Filosofie der openbaring”, met de op hun manier toch grootse interpretatie door Schelling van de oude mysteriën, en meer bepaald, als men zich verdiept in de taal die Schelling gebruikt, die zo merkwaardige taal, dan hoort men spoedig niet meer Schelling spreken, maar Tycho de Brahe.”


Uit die “Filosofie der openbaring” vertaalden we voor deze Brug de 36ste voorlezing, waarin Schelling over de drie tijdvakken in de Kerkelijke geschiedenis spreekt : Petrinisch, Paulinisch, Johanneïsch.
( De Duitse tekst van de 36ste en 37ste voorlezing vonden we bij Robert Goebel, “Schelling, Künder einer neuen Epoche des Christentums”, Urachhaus, z.j.)

.

Schelling begint met een aspect van het vroege christendom, namelijk dat in de eerste gemeentes regelmatig een soort van geestesvervoering aanwezig was, een soort onvolledig beheerst bewustzijn.




Toen de opdracht van Christus op aarde vervuld was, zag Hij vooruit en zei het ook zo aan de apostelen, dat een dergelijke tijd als die van Zijn verblijf op aarde niet kon blijven duren. Er zullen, zei Hij, dagen en uren komen dat ge zult verlangen één der dagen van de Mensenzoon te zien en ge zult die niet zien (Luc. 17:22). Uitzonderlijke gaven zouden weliswaar nog voortduren, tot aan het volledige verdwijnen van het heidendom en in de nog bestaande strijd tegen de duistere machten ervan. Maar reeds de hoogverlichte apostel Paulus kondigt aan, op de plaats waar hij van de geestelijke gaven spreekt ( de eerste brief aan de Korinthiërs 13:8) dat er een moment zal komen dat de profetieën zullen ophouden, het spreken in tongen, de kennis, de gnosis die slechts berust op een onvolkomen toestand van het bewustzijn, zoals de woorden ‘ek merous gar gignooskomen’ aanduiden want wij verkrijgen dat soort kennis slechts voor zover het die bijzondere toestand van het bewustzijn toelaat, niet onvoorwaardelijk, niet vrij, niet algemeen geldig.
Maar wanneer komen zal het volmaakte, dan zal al het gedeeltelijke, alles wat slechts gevolg is van een onvolmaakte toestand, van een toestand in wording, een einde hebben. Eens de spanning wegvalt waaraan het bewustzijn in het heidendom onderworpen is, dan zou ook al het bovennatuurlijke moeten ophouden dat het christelijke slechts aangenomen heeft in zijn confrontatie met het heidense. De extatische toestanden berustten immers ook op die spanning die de kosmische machten opwekten in de strijd tegen het christelijke principe. De apostel spreekt zich duidelijk genoeg uit over deze extatische toestanden als iets uit het verleden, ondergeschikt, dat hoogstens als middel kan getolereerd worden. Deze toestanden moesten verdwijnen en alles meer en meer in de bedding van de totaal vrije, volkomen zelfbewuste menselijke kennis komen.
Weliswaar belooft Christus de apostelen dat Hij bij hen zal zijn tot het einde der tijden. Maar dit “bij hen zijn” was geenszins van die aard dat het de natuurlijke ontwikkeling van de kiem die door Christus in de wereld gelegd was, zou tegenhouden. Toen het christendom in de wereld trad, toen moest het zich onderwerpen aan de algemene voorwaarden en wetmatigheden waaraan iedere ontwikkeling in de wereld onderworpen is. Christus zelf vergelijkt zich met een zaaier en het evangelie met een zaadkorrel, ja Hij zegt uitdrukkelijk (Marcus 4-26) : zoals de mens zaad in de aarde zaait en weggaat en slaapt en terug opstaat en , zonder dat hij ernaar omkijkt ondertussen de vrucht vanzelf groeit, zo is het ook met het Rijk Gods.

Nadat Christus door zijn leven, leren, lijden en sterven de kiem van een tot in de eeuwigheid groeiend leven had gelegd, heeft Hij in het vertrouwen op het onverwoestbare, op de inherente kracht van de kiem, gewild dat die onder de stormen van deze wereld wortel zou schieten, zich zou uitbreiden en geleidelijk maar onweerstaanbaar zou groeien. De bedoeling was niet om deze kiem af te zonderen van de natuurlijke en noodzakelijke ontwikkelingswetmatigheden. Hij zegt zelf dat de vijand zou komen en onkruid tussen het goede zaad zou uitstrooien, onkruid dat niet kan uigewied worden zonder tegelijk de tarwe te beschadigen en dat men daarom moet laten meegroeien tot aan de grote dag van de oogst (Mt 13-24). Hij zelf (Mt 24-24) en nog explicieter de apostelen kondigen aan dat vele valse profeten zullen opstaan, ergernissen zullen komen, ja er wordt zelfs voor de toekomst een groot, wijdverspreid algemeen afvallen van het ware christendom voorspeld.
De christelijke ontwikkeling zal aldus onderworpen zijn aan dezelfde storingen, remmingen en andere tegenwerkingen waaraan ook iedere natuurlijke ontwikkeling onderworpen is. Vraagt men hoe volgens Christus en de apostelen het voortschrijden van het christendom er ging uitzien, dan komen we op
1) het algemeen verspreiden onder alle volkeren. “Gaat en predikt het evangelie over heel de wereld.” Maar niet minder wordt
2) een innerlijk groeien van het christendom en in het bijzonder een groeien van het christelijk inzicht (Erkenntnis) vooropgesteld.

Weliswaar kan niemand een ander fundament leggen dan datgene dat Christus gelegd heeft, maar het is pas de Geest die na Hem komt die tot alle, d.i. de hele, volkomen waarheid leidt.

Op het door Christus gelegde fundament zou dus een bouwwerk moeten opgericht worden dat geleidelijk aan al het menselijke omvat en, zoals de apostel zegt, dat tot een heilige tempel zou moeten worden, tot een waarachtig, geestelijk huis van God waaruit natuurlijk niets uitgesloten zou mogen worden en waarin al het menselijke streven, willen, denken en weten tot een volmaakte eenheid wordt gebracht.

Het inzicht (Erkenntnis) waar de christelijke wereld zou moeten naartoe groeien, mag niet terug een zelfde soort inzicht, kennis zijn, zoals die waaraan de apostelen deel hadden door openbaring, dus door een speciale soort kennis; het zou nu moeten een inzicht, kennis zijn die onder alle omstandigheden, te allen tijde en op alle plaatsen voor de mensen zou moeten mogelijk en toegankelijk zijn, kortom algemeen menselijke daarom ook vrije wetenschappelijke kennis. Is er iets dat ons meer verbaasd doet staan dan de ongemene zwakte van de vrije christelijke kennis vlak na de tijden der apostelen ? Er bestaat toch geen grotere afstand dan die tussen de geschriften van de apostelen en die van de eerste na-apostolische tijd ! Wat dus het overduidelijk bewijs is dat het iets anders was dan vrije menselijke kennis die uit de apostelen sprak, dat zij nog onder de invloed en inspiratie stonden van het proces dat door het christendom in gang werd gezet. Welk een zwak christelijk bewustzijn bij de meeste zgn. apostolische vaderen; wat duidelijk laat zien hoe na de kracht van de grote en goddelijke impuls onmiddellijk een grote inzinking volgde.
Toen het Rijk Gods alleen maar innerlijk was, dat was één zaak, maar het was een heel andere zaak toen het nu ook in de uiterlijke wereld moest bestaan. Hier moest het onvermijdelijk opnieuw in de werkingssfeer geraken van de geest die in het innerlijk overwonnen was maar juist daarom zoals Christus zelf zei, nu in de uiterlijke wereld geworpen was en die hier, in de uiterlijke wereld in een andere gestalte een nieuwe heerschappij zoekt en het christendom openlijk of verdoken tegemoet treedt.

Het zou zeer welkom zijn als ook in de opeenvolging van de innerlijke en uiterlijke lotgevallen van de christelijke Kerk een wetmatigheid te vinden was, en wel één die analoog zou zijn aan de wetmatigheid die algemeen terug te vinden is in iedere historische ontwikkeling. In de loop van deze voordracht zullen we aanzetten vinden en ook voorlopig al in ’t algemeen laten zien dat de eerste of oudste toestand van de Kerk waarvan men gewoon is te denken als een toestand van idealistische zuiverheid en volmaaktheid, dat deze toestand toch niet haar bestemming kon zijn. Aangezien de Heer toegelaten heeft dat de Kerk zich uit die toestand heeft verder ontwikkeld, moeten wij ervan uitgaan dat alle latere ontwikkelingen van de Kerk niet tegen Zijn plannen zijn ingegaan omdat Hij reeds wist dat ervoor gezorgd was dat de Kerk via al deze verwikkelingen tot een einddoel zou geraken dat dan pas het ware, door strijd en overwinning gelouterde ultieme einddoel zou zijn.
Het tijdperk daarentegen dat zovele mensen van nu met heimwee terugwensen, moeten we beschouwen als een tijdperk van onschuld en vele mogelijkheden, een tijdperk dat nog vóór of buiten de geschiedenis van de Kerk ligt.
Maar deze voor-historische fase van de Kerk kon niet de ware en blijvende toestand zijn, anders zou de Kerk deze fase niet achter zich hebben gelaten. Men kan zeggen dat de eerste toestand er een was van eenheid, maar wel van negatieve eenheid; hieruit is de Kerk ontwikkeld tot de huidige toestand van verdeeldheid, wat een overgangsfase is tot de toestand van vrije, positieve eenheid. Als wij van een voor-historische tijd spreken, dan ligt het voor de hand om ook van een historische en na-historische te spreken.

De historische Kerk begint op het ogenblik dat ze zelf wereldreligie wordt, een plaats in de wereld inneemt. In deze historische tijd echter moeten verschillen zijn, een opeenvolging van fasen. Het gaat er dus om deze fasen concreter af te grenzen en aan te wijzen. Het gemakkelijkst ware geweest indien de Heer zelf iets gezegd had over deze verschillende fasen of hoe die in de toekomst zouden waar te nemen zijn. Ik ga dus nu van mijn kant dit onderzoek aanvatten, waarbij ik mij niet tevreden stel met een redenering a priori maar ik ga mij baseren op de geschiedenis.


Hier last Schelling een voetnoot in waarin hij de lezer meedeelt dat de inzichten die hij in het vervolg van deze voordracht uiteenzet ook al op bijna identieke wijze behandeld zijn door de beroemde abt Joachim von Floris in de 12de eeuw.
Schelling wist hier niets van tot hij een recent verschenen boek over de Kerkgeschiedenis las door Dr. Neander. Hoewel hij daarvoor al vele werken over de geschiedenis van het christendom had gelezen, was het de eerste keer dat hij deze inzichten tegen kwam en hij was blij om de ideeën die hij toch met een zekere schroom uitsprak, bevestigd te zien door een autoriteit uit het verleden.


Wie het verhaal van het menselijk leven van Jezus leest met de aandacht die vereist is voor een verhaal waarin ieder detail belangrijk en betekenisvol is, die zal zeker gemerkt hebben dat regelmatig bij bepaalde speciale gelegenheden Christus drie van zijn volgelingen en latere apostelen bij zich roept en dus afzondert van de andere negen : Petrus, Jacobus en Johannes. Petrus, of eigenlijk Simon was de eerste volgeling die Hij überhaupt tot zich riep, tegelijk met zijn broeder Andreas ( Mt. 4-18). Maar dat daarbij niet alleen het vroegere beroep de reden is van Petrus’ uitzonderlijke positie kunnen we afleiden uit het feit dat Andreas niet tot het drietal behoort. De twee die bijna onmiddellijk daarna geroepen worden zijn terug twee broeders :
Jacobus, die altijd overal als eerste genoemd wordt, en Johannes. Deze twee en Petrus zijn het aan wie Christus de voorrang geeft en hen deelgenoot laat worden van de intiemste verrichtingen. Daar waar Hij de twaalf tot apostelen maakt – waar dus hun apostolische missie eigenlijk begint – daar worden (in de vertelling van Marcus 3-14) ook deze drie als eerste genoemd, tegen de chronologie van hun geroepen zijn in en Andreas pas na Johannes vernoemd.
Merkwaardig is ook dat Hij slechts deze drie bijzondere namen geeft : Simon geeft hij de naam Petrus, de broeders Jacobus en Johannes de naam ‘Boanerges’, kinderen van de donder.
Kort nadat ze apostelen zijn geworden komt een overste van de synagoge tot Jezus en zegt dat zijn dochter op sterven ligt, iets later komt een dienaar met de melding dat het meisje overleden is. toch gaat Jezus naar het huis met de woorden : Vrees niet, geloof slechts. (Marcus 5-36). Dan lezen we : Hij liet niemand meegaan behalve Petrus, Jacobus en Johannes. Hij moet dus uitdrukkelijk de andere apostelen die Hem toen zeker al begeleidden, verboden hebben om mee het huis binnen te gaan. Ook Lucas vertelt over deze gebeurtenis (Luc. 8-51).
Later neemt hij terug deze drie apart mee ( kat’ idian zoals Mattheus zegt 17-1), dus met uitsluiting van de anderen (Marcus 9-2 zegt : monous, zij alleen ) op de hoge berg waar Hij ze tot getuigen maakt van zijn verheerlijking. Terug zijn het deze drie die Hij als getuigen van zijn laatste strijd in de Hof van Olijven meeneemt.

Van deze drie, die ook na de Hemelvaart in deze volgorde genoemd worden (Hand. 1-13) is Petrus ontegensprekelijk de eerste en wordt ook zo door Christus beschouwd en verklaard. Bij Mattheus (10-2- waar de apostelen in hun volgorde opgesomd worden staat bij Simon, genoemd Petrus, uitdrukkelijk ‘prootos’. Als men dit ‘prootos’ nu niet als een bijwoord neemt ( = ten eerste), dan ligt daarin al een onderscheiding aangezien het onnodig was dit te vermelden vermits Petrus reeds als eerste genoemd werd.
Bij Petrus, als de eerste, wordt gewoonlijk het lidwoord bijgevoegd, o petros, bij de anderen zelden of nooit (zie bvb. Marcus 9:2, die ze ook alle drie zonder lidwoord noemt in 13:3).
Petrus spreekt het meest in plaats van de anderen ( Luc. 8:45, Mat. 16:16, Hand. 1:15, 2:14, 15:7) en wordt als enige genoemd als de anderen niet vernoemd worden (Marc. 1:36 ).
Zelfs daar waar Christus Petrus terecht wijst, gebeurt dit zo, dat men ziet dat Christus Petrus beschouwt als leider der anderen, bvb. bij Lucas 22-31 :

“En de Heere zeide: Simon, Simon, ziet, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe;
Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude; en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uw broeders.”

Christus spreekt hier onbestemd over allen maar richt zich toch tot Petrus als de leider wiens val zou leiden tot de val van alle andere. De gelijkenis van het ziften is niet te verstaan, zoals dat gewoonlijk gebeurt, als een dooreenmengen en verwarren der apostelen, maar de satan treedt ook hier op als hij die een crisis, een uitscheiden nastreeft van het onterechte dat tussen het gerechte verborgen is, zoals men het koren zeeft opdat het van het kaf gescheiden zou worden.

Het meest overtuigende dat voor Petrus en zijn voorrang spreekt is wel het woord dat de Heer tot hem spreekt nadat Petrus in naam van de anderen antwoordt op de vraag :
Wie zeggen de mensen, dat Ik, de Zoon des mensen, ben?
( ... ) En Simon Petrus, antwoordende, zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.
Hierop volgt het veelbesproken antwoord (Matt.16:17) :
Zalig zijt gij, Simon, Bar-jona! want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is. En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen.
En Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn.

Deze woorden van Christus zijn 100% doorslaggevend voor het primaat van de H. Petrus onder de apostelen; er was de totale verblinding door partijgeest voor nodig om de bewijskracht van deze woorden te ontkennen of om die woorden op een andere dan de hierbovengenoemde wijze uit te leggen; wat ten andere al eeuwenlang, ook vóór de Reformatie geprobeerd werd.
Anderzijds moet ik ook met dezelfde oprechtheid opmerken dat uit de correct begrepen woorden die spreken voor het voortdurend primaat van Petrus twee begrippen verwisseld werden die veel van elkaar verschillen, namelijk prioriteit en superioriteit. Het primaat, of veeleer het principaat dat Petrus toebedeeld wordt met deze woorden, gaat helemaal niet over een blijvende, constante dominantie. Integendeel, als Christus de apostel met een rots vergelijkt waarop Hij Zijn Kerk zou bouwen, de rots die hij als basis voor Zijn Kerk wilde geven, dan mag het begrip van principaat niet buiten een bepaalde grens verruimd worden. Want de basis, het fundament van ieder gebouw is weliswaar het eerste, maar staat daarom niet boven hetgeen er later op komt te staan, nee, het roept noodzakelijkerwijs iets hoger op waardoor de bouw pas kan voleindigd worden. Het begrip ‘basis, fundament’ is zo weinig exclusief dat het zelf pas zijn betekenis verkrijgt voor zover er iets anders na en buiten zichzelf op verschijnt.

Door deze interpretatie van die beroemde woorden hebben wij bereikt dat wij de eerste der apostelen kunnen opvatten als het begin en het uitgangspunt van een opvolging en wel een dusdanige dat die basis niet gewoon zichzelf altijd herhaalt, maar wel dat er een totaal ander principe volgt op dat begin.
Hiermee hebben wij in deze hele ontwikkeling een historische opeenvolging gevonden.

Hij van wie Christus zegt dat Hij op hem Zijn Kerk zal bouwen, blijft altijd de basis, maar dat sluit niet uit dat er een tweede, nieuw principe zich ontwikkelt waardoor de gemeenschap van de Christusvolgers naar een hogere, vrijere vorm kan geleid worden, een totaal andere vorm dan slechts die van uiterlijke heerlijkheid.
Daar Petrus als aanvang bestemd werd, moet er ook een tweede apostel volgen, een derde als voleinding gedacht worden. Diegene die op de H. Petrus volgt kan alleen maar de apostel Jacobus zijn die altijd en overal als de volgende na hem genoemd wordt. Maar deze apostel werd het vroegst weggerukt en waardig bevonden om zijn bloed te vergieten voor de zaak van de Heer.
Herodes Agrippa liet hem voortijdig onthoofden. Maar aangezien hij van de drie altijd als tweede genoemd wordt moeten we ons niet fixeren op de korte tijd van zijn leven en apostolische werkzaamheid, maar mogen we veronderstellen dat die tweede plaats op zich een betekenis had, ook al was Jacobus enkel maar bestemd om ze voor een ander voorlopig in te nemen. En wie kan deze andere anders zijn dan Paulus die op zo’n buitengewone en verbazingwekkende manier tot het apostelambt werd geroepen, korte tijd na of vóór de terechtstelling van Jacobus ? De Heer had Paulus uitgekozen om van vervolger en kweller van de eerste Kerk tot haar grote bekendmaker en verheerlijker te worden.

Toen de H. Jacobus vermoord werd was de man al uitgekozen die zijn plaats zou innemen, ja wie weet riep de Heer de eerste zo vroeg tot zich omdat Hij de apostel Paulus in zijn plaats wou zetten, als een nog kordater en energieker werktuig. Aangezien de plaats van Jacobus niet leeg werd gelaten en op zo’n buitengewone wijze als de bekering van Paulus gebeurde, opnieuw ingevuld werd, moet met deze plaats wel een missie verbonden zijn die door Petrus niet kon vervuld worden. Paulus werd dus aan Petrus toegevoegd als een complementair deel, zoals dan ook nog op de oudste pauselijke loden zegels beide apostelen naast elkaar te zien waren, Petrus links, als teken van voorrang naar oosters gebruik, Paulus aan de rechterzijde, en waar dus geen sprake is van een exclusief primaat van de eerste, tot later alleen de apostel Petrus nog op de zegel van de pausen staat.

De tijdlijn van de opvolging ziet er dus zo uit : Petrus, Paulus, Johannes.
Het is volledig in overeenstemming met het historisch verloop van de openbaring om deze drie namen te beschouwen als representanten van de drie tijdperken van de christelijke Kerk. Op dezelfde manier kunnen we voor de tijd vóór Christus zien : Mozes, Elias, Johannes de Doper.
Mozes legde het fundament. Met Elias komt het profetendom (het tegengestelde van de Wet), het principe dat als tussenstop naar de toekomst streeft. Johannes de Doper is de opvolger van Elias. De oude profetie : Zie ik wil u zenden de profeet Elias voordat de grote dag des Heren komt – werd door Christus zelf als vervuld beschouwd door de zending van Johannes de Doper. Hij is, zegt Christus (Matt. 11:14), Elias die komen zou.
Mozes is het principe van het blijvende, stabiele, reële en substantiële in het Oud Testament, Elias is de vurige geest die ontwikkelt, levend maakt, beweegt en vooruitstreeft naar een nog onduidelijke toekomst. Johannes de Doper – van wie Christus zegt “ onder degenen, die van vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan meerder dan Johannes de Doper; doch die de minste is in het Koninkrijk der hemelen, is meerder dan hij” – sluit het Oud Testament en de tijden vóór Christus af. Onder apostelen staat Petrus gelijk aan Mozes, hij is de wetgever, het principe van het stabiele, grondleggende; Paulus, van wie men kan zeggen wat het boek Schirach van Elias zegt : hij brak uit als een brand en zijn woord brandde als een fakkel - Paulus is de Elias van het Nieuw Testament, het principe van beweging, ontwikkeling, de vrijheid in de Kerk. De apostel Johannes ten slotte staat parallel met Johannes de Doper. Zoals deze is het de apostel van de toekomst, hij die wijst naar de toekomst.

Vergelijkt men de beide eerste apostelen met elkaar, dan ziet men in de geestelijke kwaliteit van de H. Petrus duidelijk het substantiële karakter, niet alleen in zijn gedachten maar ook in zijn stijl die a.h.w. rotsachtige, compact is. Hij is in het Nieuwe Testament terug het relatief oudtestamentische principe van de Wet. Geen der apostelen geeft zo reële inzichten over de duisterheden van een lang vervlogen tijd als hij. Karakteristiek voor hem is bvb. de vergelijking van de over de hele wereld verspreide doop met de zondvloed (Petr. 3:30); deze vergelijking bevat tevens een diep inzicht over de betekenis van de doop als grens tussen twee tijden en wellicht niet minder diep over de natuur van de zondvloed, want daar ging het oude mensengeslacht, ‘archaios kosmos’ zoals Petrus het ook noemt (2:2), ten gronde, een vroeger geslacht van reuzen dat zich Gods gelijke waande, verzonk, en daarop volgde pas de mens zoals hij er nu uitziet, de eigenlijk aardse mens. ( .... )

Petrus ziet zo ver terug in het verleden als Johannes aan het andere einde vooruit kijkt in de toekomst. Is in Petrus het substantiële overwegend, dan is de geestelijke kwaliteit van Paulus van een eerder actieve aard. In hem leeft het beweeglijke, het dialectische, wetenschappelijke, het uiteenzettende principe. Hij is in het Nieuwe Testament terug vooral het nieuwtestamentische principe. Maar de ene kan niet zonder de andere : Petrus blijft de grond, maar als de grond niet wil onvruchtbaar blijven, dan moet erop gebouwd worden. Petrus vraagt dus als het ware naar Paulus. Maar ook Paulus zou niets zijn zonder Petrus. Want juist datgene wat Petrus gegrondvest heeft moet Paulus ontwikkelen en bevrijden van zijn beperkingen door een trapsgewijze werking die zich over de hele toekomst uitstrekt.
Door de uitzonderlijke manier waarop Paulus geroepen werd, was een van Petrus onafhankelijk, op zijn manier even zelfstandig principe in de wereld gezet, en Jacobus moest misschien juist daarom zijn plaats aan Paulus overlaten omdat hij niet vrij en onafhankelijk genoeg van Petrus had kunnen werken.

Gods geest is niet zo onvrij in zijn middelen dat Hij altijd op dezelfde manier moet werken, integendeel, ‘di enantioon’, door tegenstellingen brengt Hij het grote tevoorschijn – Hij die in alle tegenstellingen toch de machtige, onoverwinnelijke blijft. Zolang de beide apostelen leefden zag men reeds de tegenstelling die echter eenheid in Christus was; want Christus staat boven de tijd, Hij is de alfa en omega, het eerste en het laatste. Het Petrinisch principe kwam tot heerschappij. Paulus erkent volmondig in de brief aan de Romeinen (15:20) dat dit een basis is die hij niet gelegd heeft. Of dus Petrus al dan niet in Rome is geweest, dat doet er niet toe, de Romeinse gemeente was voor-Paulinisch, dus Petrinisch. Tegelijk echter laat Paulus verstaan dat hij, aan wie de prediking onder de heidenen toevertrouwd was, in dit opzicht bijzondere vrijheid geniet en niet aan de autoriteit van een mens onderworpen is. Duidelijker dan het in die brief gepast en doelmatig scheen, heeft hij zich op een andere plaats onafhankelijk van Petrus verklaard, het meest uitgesproken in de brief aan de Galaten (1:17). Uitdrukkelijk en met een niet mis te verstane bedoeling verklaart hij dat hij het evangelie niet van een mens maar alleen van de Heer ontvangen heeft :

“En ben niet wederom gegaan naar Jeruzalem, tot degenen, die vóór mij apostelen waren; maar ik ging henen naar Arabië, en keerde wederom naar Damascus.
Daarna kwam ik na drie jaren weder te Jeruzalem om Petrus te bezoeken, en ik bleef bij hem vijftien dagen.
En zag geen ander van de apostelen, dan Jakobus, den broeder des Heeren.” (dit is niet de vroeggestorven Jacobus)

Veertien jaar later komt hij terug naar Jeruzalem, niet omdat hij ontboden was door de apostelen, maar, zoals hij zegt (Gal. 2:2), kat’ apokalupsin’, door een wenk van de Heer. Ook bij deze samenkomst die er kwam omdat enkelen de heidenchristenen onder het juk van de Mosaïsche ceremonieën wilden brengen, verdedigde hij met het klaarste bewustzijn zijn vrijheid en onafhankelijkheid van de vroegere apostelen, die hij in de tweede brief aan de Korinthiërs (12:11) ‘tous hyper lian apostolous’, als het ware de aartsapostelen noemt, ja hij zegt in dezelfde brief (Gal. 2:6) :

“En van degenen, die geacht waren, iets te zijn, hoe zij eertijds waren, daaraan ligt mij niets; God kijkt niet naar den persoon des mensen; want die geacht waren, hebben mij niets bijgebracht.
Maar daarentegen, als zij zagen, dat aan mij het Evangelie der voorhuid ( = de heidenen) toevertrouwd was, gelijk aan Petrus dat der besnijdenis (= de joden);
En als Jakobus, en Cefas, en Johannes, die geacht waren pilaren te zijn, de genade, die mij gegeven was, bekenden, gaven zij mij en Barnabas de rechter hand der gemeenschap, opdat wij tot de heidenen, en zij tot de besnijdenis zouden gaan”

In de scherpste oppositie tot Petrus trad Paulus echter toen die later naar Antiochië kwam ( Gal. 2:11) :

“En toen Petrus te Antiochië gekomen was, wederstond ik hem in het aangezicht, omdat hij te bestraffen was.
Want eer sommigen van Jakobus gekomen waren, at hij mede met de heidenen; maar toen zij gekomen waren, onttrok hij zich en scheidde zichzelven af, vrezende degenen, die uit de besnijdenis waren.
En ook de andere Joden veinsden met hem; alzo dat ook Barnabas mede afgetrokken werd door hun veinzing. Maar als ik zag, dat zij niet recht wandelden naar de waarheid van het Evangelie, zeide ik tot Petrus in aller tegenwoordigheid: Indien gij, die een Jood zijt, naar heidense wijze leeft, en niet naar Joodse wijze, waarom noodzaakt gij de heidenen naar de Joodse wijze te leven ?”

De duidelijkste sporen tonen dat Paulus algemeen als een nieuw principe in de Kerk aangevoeld werd. In de gemeente van Korinthië noemden zich enkelen (1Kor. 1:12) aanhangers van Paulus, andere van Apollos ( een geleerde jodenchristen uit Alexandrië), nog andere noemden zich aanhanger van Petrus of Christus. Aangezien Paulus en Apollos, Kephas en Christus hier bijeengenoemd worden, zo ziet men dat er in Korinthië mensen waren die in Paulus’ manier van onderwijzen een nieuw principe zagen, voor wie hij op een bepaalde manier een vernieuwer was, en andere die, juist doordat ze in de war geraakten door de verschillen in prediking, zich Christusvolgers noemden. Het gevoel dat vele van de vrije, koene, diepe maar ver vooruitstrevende uitlatingen van Paulus konden verwarrend werken, kunnen we wellicht ook afleiden uit de passage in de tweede brief van Petrus, waar deze de brieven van Paulus vernoemt, maar op een manier die overigens volledig overeenkomt met zijn treffelijk gemoed. Ik heb het over de woorden :

“ ... gelijkerwijs ook onze geliefde broeder Paulus, naar de wijsheid, die hem gegeven is, ulieden geschreven heeft; Gelijk ook in alle zendbrieven, daarin van deze dingen sprekende; in welke sommige dingen zwaar zijn om te verstaan, die de ongeleerde en onvaste mensen verdraaien, gelijk ook de andere Schriften, tot hun eigen verderf.” (3:15-16)

( .... ) Daar in die beginperiode al een kiem ligt van al wat later ging volgen, zo kunnen we in deze woorden van Petrus al een eerste aanzet vinden van de latere beperkingen en verbod op het lezen van de bijbel, wat dan gewoonlijk begint met : “Cum experientia manifestum sit, si Biblia vulgari lingua passim sine discrimine permittantur, plus inde ob hominum temeritatem detrimenti quam utilitatis oriri”
( ongeveer iets als : vermits de ondervinding leert dat als toegelaten wordt om de Bijbel te lezen in de volkstaal zonder beperking, dit meer tot verderf dan tot nut is van de mensen – fdw)

Maar Petrus gaat niet zover om wegens dit gevaar de brieven van Paulus te verbieden, hoewel hij het niet laten kan om op te merken dat ze gemakkelijk aanleiding kunnen zijn tot misverstanden. In latere tijden heeft zich deze houding t.o.v. Paulus nog meer ontwikkeld en de meest uitgesproken getuigenis hiervan zijn de Recognitiones van Clemens, waar Paulus weliswaar niet openlijk maar toch duidelijk genoeg kort en goed verworpen wordt en veel lager dan Petrus wordt geacht.

Lees meer over die recognitiones op https://nl.wikipedia.org/wiki/Pseudo-Clementijnse_roman - fdw :
“De pseudo-Clementijnse roman is de oudste bekende christelijke roman. De religieuze noties in de roman maken deel uit van de traditie van het vroegchristelijk jodendom. De tekst is bewaard gebleven in een Griekse versie Homilieën (redevoeringen) en een Latijnse versie Recognitiones (herkenningen).
In het deel van het verhaal waar sprake is van confrontaties met Simon Magus en waar Petrus in meerdere steden redevoeringen houdt wordt ingegaan op de religieuze opvattingen van Petrus. Uit de inhoud van die opvattingen en wat Petrus bestrijdt wordt duidelijk dat met Simon Magus Paulus bedoeld wordt.
Paulus wordt in de roman niet benoemd, maar is duidelijk de feitelijke tegenstander van Petrus.”

Maar natuurlijk, de Kerk moest vaste grond onder de voeten krijgen, haar plaats en vooruitgang in de geschiedenis innemen, en dus moest Petrus de eerste plaats krijgen. Hij is het vaste lichaam, het centrale, samenhoudende, in Paulus overweegt het ideale, excentrische (dit in de zin van : wegstrevend van het centrum, het vrije, onafhankelijke, aandrijvende en bewegende principe). Maar eerst het lichaam en dan de geest, dat is de natuurlijke orde waaraan niets zich kan onttrekken wat bestemd is om in de uiterlijke wereld op te treden. Paulus heeft werkelijk in de Kerk altijd slechts een bepaalde excentrische plaats gehad, want telkens hij weer aan het woord kwam of zijn woord gehoord werd, in zijn hele opwekkende kracht vernomen werd, ontstond er een beweging in de Kerk zoals bvb. in recentere tijden in de schoot van de Roomse Kerk het Jansenisme slechts ontstond toen enkele vrome en diepvoelende mannen de vurige woorden van de apostel Paulus over de vrije, door geen werken verdiende genade van God, bijzonder op het hart was gevallen. Op dezelfde manier hebben de levendige overtuigingen van de meest excentrische religieuze sekte in Engeland, de Methodisten, hun voornaamste bron in de schriften van Paulus. De Heer zal wel weten waarom het in deze tijd en onder de huidige wereldomstandigheden noodzakelijk is dat Christus nog zo omgeven is, zo versluierd, omringd is met zovele vreemdsoortige, Hem zelfs verbergende zaken, alsof de wereld het rechtstreekse verkeer met Hem, de naakte, onverholen Christus niet zou kunnen verdragen. Bekend zijn de extases, de geestvervoering, het waarlijk orgie-achtige dat in de grote Methodistenbijeenkomsten, namelijk in Amerika, in mindere mate ook de kleinere in Engeland aannamen, waar de reine Christus gepredikt wordt, waar de leer van de zondevergeving louter en zonder omwegen verkondigd wordt. Hoe zouden dergelijke taferelen mogelijk kunnen zijn in een tijd dat de Kerk nog zo scherp bewaakt en grotendeels nog zo argwanend in ’t oog wordt gehouden, niet alleen door de staat, maar zelfs door diegenen die zich vrijzinnigen noemen, maar die t.o.v. alles wat niet volgens hun ideeën is, zelfs niet terugdeinzen om repressieve maatregelen te vragen ?
Al die juist genoemde verschijningen zijn overigens slechts het gevolg van die ene verandering, de grootste die sinds de tijd der apostelen in de Kerk is voorgevallen, de Reformatie, die een lange voorbereidingstijd kende en, nadat in de Middeleeuwen talloze slachtoffers voor haar gebloed hadden, in haar diepste grond niets anders was dan een uiteindelijk gelukte verheffing van het aanzien van Paulus t.o.v. de onbeperkte autoriteit van de H. Petrus.
Wanneer diegene een protestant is die zich buiten de op de autoriteit van Petrus gegrondveste Kerk stelt, zich onafhankelijk van haar opstelt, dan is de apostel Paulus de eerste protestant, en de oudste oorkonden- die het protestantisme voor zich kan voorleggen, haar magna charta als het ware, is het tweede kapittel van de brief aan de Galaten.
Het is hier niet de bedoeling om een of andere vorm waarin het christendom nu bestaat eenzijdig goed te spreken. De ware Kerk is in geen enkele van deze vormen alleen; maar dat is pas de ware Kerk die vanuit de door Petrus gelegde basis, door Paulus naar het eindpunt gaat wat de Kerk van de H. Johannes zal zijn.

Het is voor een filosoof onwaardig om in de grootste, machtigste verschijning slechts een snode, onwaardige toevalligheid te zien. En zo doet men als men van de Roomse Kerk spreekt alsof het in haar macht had gelegen om de politieke stelling die ze zich in de wereld gegeven heeft, aan te nemen of niet aan te nemen.
Toen de macht van het Romeinse Rijk gebroken en weggedeemsterd was, toen moest wel de reeds bestaande Kerk de leeggevallen plaats van de noodzakelijke politieke macht innemen ter wille van de volkeren die als de getijden van de zee, door een onzichtbare wind voortgestuwd, de westelijke wereld overstroomden. Toen dan de Kerk een uiterlijke, een wereldmacht werd, vervulde ze ook voor zichzelf het woord van Christus : ik ben niet gekomen om vrede te brengen maar het zwaard. Waar een politieke macht is, daar is ook het zwaard, en zo was dan ook voor de Kerk het zwaard van Petrus noodzakelijk, de enige apostel die bij de gevangenneming van Christus van het zwaard gebruik maakte, in wiens karakter reeds dezelfde verterende geest verborgen was die later alle vijanden van de stoel van Rome, ware en vermeende, te vuur en te zwaard verdelgde; vooral in de dertiende eeuw, toen de Kerk op ongeziene wijze woedde tegen de zgn. ketters van de Middeleeuwen die nu eens Bogomilen, dan Manicheërs genoemd werd, vooral ook tegen de zgn. fratres liberi spiritus, net als tegen de zgn. spiritualen onder de Franciscanen die in hele scharen hun laatste ademtocht uitbliezen in de vlammen van de brandstapels en die alleen hun toevlucht vonden bij de Duitse keizer Ludwig van Beieren.
Het waren juist ook deze die als eersten begonnen te denken dat de paus de ware antichrist en het beest van de Openbaring was.

Al wat men de Roomse Kerk verwijt is in de fouten van Petrus al in kiem aanwezig, wat de evangelische geschiedenis, namelijk het evangelie van Marcus niet verzwijgt. Direct na de passage waar Christus de eerste plaats onder de apostelen toekent aan Petrus, volgt een juist omgekeerde :

“Van toen aan begon Jezus Zijn discipelen te vertonen, dat Hij moest heengaan naar Jeruzalem, en veel lijden van de ouderlingen, en overpriesteren, en Schriftgeleerden, en gedood worden, en ten derden dage opgewekt worden.
En Petrus, Hem tot zich genomen hebbende, begon Hem te bestraffen, zeggende: Heere, wees U genadig! dit zal U geenszins geschieden.
Maar Hij, Zich omkerende, zeide tot Petrus: Ga weg achter Mij, satanas! gij zijt Mij een aanstoot, want gij verzint niet de dingen, die Gods zijn, maar die der mensen zijn.” (Matt. 16:21)

Dezelfde man die in zijn voor onverwoestbaar geachte geloof in Christus als Zoon van God de rots der Kerk genoemd wordt, wordt wegens zijn wereldse wijsheid tot ergernis en door de Heer satan genoemd.
Kan er een meer treffende overeenkomst bestaan dan tussen de figuur van Petrus, het samengaan van het taaiste, onverzettelijk vastgehouden geloof met de sluwste wereldwijsheid, en de Roomse Kerk die men deze houding zo vaak voor de voeten werpt ? Een ander woord van Christus : “wil iemand mij navolgen ( en Petrus was bestemd om directe navolger van Christus te worden), die verloochene zichzelf. En wat baat het de mens dat hij de hele wereld wint en toch schade aan zijn ziel toebrengt ?” – Hoe slaan die woorden niet op de latere Kerk die werkelijk de hele wereld gewonnen had.
Niet minder voorspellend is de drievoudige verloochening door Petrus nadat hij daarvoor overmoedig genoeg verzekerde : ook als alleen aanstoot aan U nemen, ik geenszins en – zoals het bij Johannes staat – ik zal mijn leven voor U geven.
De drie verloocheningen worden telkens sterker : als hij de eerste keer aangesproken wordt, antwoordt Petrus : ik weet niet waarover ge het hebt, - hij weigert dus enkel een verklaring te geven, de tweede keer zegt hij reeds : ik ken die mens niet – werkelijke verloochening; de derde keer begint hij te vloeken en te zweren : ik ken die mens niet. Men kan de Roomse Kerk verwijten dat ze op drievoudige wijze de Heer verloochent. Eerst toen ze naar de volledige politieke macht streefde, dan, toen ze zelf in de handen van de politieke macht viel, deze tot haar instrument maakte, haar aanzette om bloedsoordelen uit te spreken en via deze macht zocht te heersen, en uiteindelijk, toen ze zichzelf tot werktuig van de politieke macht degradeerde.
Maar juist zoals Christus de man die hem drie maal verloochend had, ook drie keer zegt : weid mijn lammeren – zo heeft ook de Kerk, in wier schoot zovele waardige gelovigen over de herhaalde en voortdurende verloochening van de Heer gezucht hebben, niet opgehouden de Kerk van Christus te zijn, en voor alle tijden de basis bewaard, een fundament dat zonder deze vaste grond, onder de politieke stormen even goed als onder de contradicties van het niet-rustende denken, al lang te gronde zou zijn gegaan.
Maar misschien is het tijdstip niet meer al te ver af dat ook deze Kerk na een blik van de Heer zich herinnert aan Zijn voorspellingen, zoals Petrus van wie we lezen : en de Heer keerde zich om en zag Petrus aan. En Petrus gedacht het woord van de Heer dat Hij tot hem gesproken had : eer de haan kraait zult gij mij driemaal verloochend hebben. En hij ging heen en weende bitter.




**********



In “De korte vertelling van de Antichrist” verwijst Vladimir Solovjov (1853-1900) ook naar deze drie tijdperken van het christendom. Wanneer de Antichrist een groot concilie organiseert, zijn er drie figuren die zich verzetten tegen de plannen van deze usurpator :

“Drie persoonlijkheden traden onder de deelnemers bijzonder op de voorgrond. In de eerste plaats paus Petrus II die van rechtswege aan het hoofd van het katholieke deel van het concilie stond. ( ... )
De werkelijke, hoewel niet de officiële leider van de orthodoxen was de starets Joannes, een bekende figuur bij het Russische volk. ( ... )
Aan het hoofd van de protestantse delegatie stond de zeer geleerde Duitse theoloog, professor Ernst Pauli.”


Volledige tekst van de korte vertelling op :

https://antropocalypse.blogspot.com/2012/09/korte-vertelling-van-de-antichrist-van.html



In de volgende Brug drukken we het vervolg af, de 37ste voorlezing uit de “Filosofie der Openbaring”.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Over de Hemelvaart




Is op de dag van de Hemelvaart de Christus opgestegen naar de hemel ? Heeft Hij dan de aarde verlaten ondanks zijn belofte om voor altijd bij ons te blijven ?
Rudolf Steiner antwoordt op deze vragen in de voordracht van 7 mei 1923 te Dornach (in GA 224).




“De ontwikkeling van de mensheid op aarde bracht doorheen verschillende godsdienstige systemen geweldige beelden voor het oog van de mensheid, beelden waarvoor men toch een zekere esoterische kennis moet hebben om ze volledig te kunnen verstaan. In de loop der jaren hebben wij op antroposofische grondslag de vier evangeliën op deze wijze geïnterpreteerd gezien doordat we, gewapend met de antroposofisch-esoterische inzichten, de diepere lagen van de evangeliën naar voor brachten. In de regel wordt datgene waar het om gaat gepresenteerd in beelden, die juist daarom beelden zijn omdat men beelden niet op zo’n beperkte rationalistische manier kan weergeven als begrippen en ideeën.
Bij begrippen en ideeën denkt de mens dat hij als hij kennis neemt van het begrip, dat hij alles weet wat met de zaak te maken heeft. Bij het beeld, bij de imaginatie, kan men niet tot die overtuiging komen. Het beeld, de imaginatie, werkt levendig. We zouden kunnen zeggen dat het levend wordt, als een levend wezen zelf, een levend wezen zoals de mens dit is. Men kan het van één kant leren kennen maar men zal altijd weer andere kanten leren kennen. En men zal zich niet tevreden stellen met allerhande definities die de zaak begrenzen maar men zal zich moeten inspannen om tot karakteristieken te komen die van verschillende kanten het beeld proberen te verduidelijken en die het beeld toegankelijk maken voor onze kennis, voor ons inzicht.

En zo wil ik vandaag twee beelden die u als beeld heel goed kent, voor uw zieleoog schilderen en er iets over zeggen. Het ene beeld is datgene dat de apostelen toont op de dag van de Hemelvaart, hoe ze de Christus in de wolken zien verdwijnen. dit beeld wordt gewoonlijk zo opgevat dat de Christus ten hemel is opgevaren, de aarde heeft verlaten, en dat de apostelen a.h.w. aan zichzelf worden overgelaten, zoals ook de aardse mensheid, voor wie Christus door het Mysterie van Golgotha is gegaan, na zijn Hemelvaart aan zichzelf is overgelaten.

U zoudt nu gemakkelijk kunnen denken dat dit enigszins in tegenspraak is met de realiteit van het Mysterie van Golgotha. We weten dat door het Mysterie van Golgotha de Christus in waarheid besloten heeft om zijn eigen wezen te verbinden met het wezen van de aarde, dus eigenlijk vanaf het Mysterie van Golgotha in een voortdurende samenhang met de ontwikkeling van de aarde te blijven. Aldus kan men het geweldige beeld van de Hemelvaart in tegenspraak zien met wat vanuit esoterisch inzicht in het wezen van het Mysterie van Golgotha over de verbinding van de Christus met het aardewezen en met de mensheid verteld wordt. We zullen vandaag proberen om deze tegenstrijdigheid op te lossen aan de hand van werkelijk geestelijke feiten. ( ... )

We weten dat de ontwikkeling van de mensheid niet pas op de Aarde is begonnen. We weten dat vóór de aarde-ontwikkeling, ook een evolutie was op de oude Maan, daarvoor op de oude Zon en daarvoor op de oude Saturnus.
We weten dat de mens tijdens de Saturnusperiode weliswaar een fysiek lichaam ontwikkelt maar dat dit fysiek lichaam toen in wezen alleen maar een warmtelichaam was, dat een geheel van warmteverschillen, warmtewerkingen zich als het ware om het ziele-geestelijke groepeerden. We weten dat tijdens de Zon-evolutie de mens een luchtvormig lichaam kreeg, tijdens de Maan-evolutie een soort vloeibaar lichaam, en het vaste, het eigenlijk aardse lichaam pas tijdens de Aarde-evolutie kreeg.

Nu moeten we de Aarde-ontwikkeling even onder ogen nemen.
We weten dat die Aarde-ontwikkeling in zeven opeenvolgende periodes afloopt.
De eerste periode is een soort herhaling van de Saturnus-evolutie,
de tweede een soort herhaling van de Zon-evolutie,
de derde een herhaling van de Maan-evolutie – die hebben we ook de Lemurische periode genoemd.
Pas met de vierde periode begint de eigenlijke Aarde-ontwikkeling.
We leven nu in de vijfde periode.
Daarna gaan er twee andere volgen, de zesde en de zevende periode.

Het midden van de Aarde-ontwikkeling ligt dus in het midden van de Atlantische tijd, zodat de Aarde reeds in onze tijd het hoogtepunt, het eigenlijke midden van haar ontwikkeling overschreden heeft. Daaruit kunt u concluderen dat de Aarde zich reeds in een neerdalende fase bevindt. ( ... )

Maar tot de aarde moeten we ook rekenen alles wat bij haar hoort, de planten, de dieren en vooral de fysieke mens. De fysieke mens hoort bij de aarde. En doordat de aarde in een neergaande ontwikkeling zit, bevindt ook het menselijk lichaam zich in een neergaande ontwikkeling. Anders gezegd, esoterisch uitgedrukt : sinds het midden van de Atlantische tijd is eigenlijk alles afgewerkt wat voor het eerst als kiem werd aangelegd in het warmtelichaam op Saturnus. Het menselijk fysieke lichaam was klaar in het midden van de Atlantische tijd. Van toen af begon een neerwaartse ontwikkeling. Toen de tijd van het Mysterie van Golgotha naderde, toen was het in feite over de hele wereld zo – algemeen gesproken natuurlijk want de ontwikkeling gaat vlugger of trager bij het ene volk of ras – dat wat het fysieke lichaam van de mens betreft, het ernaar uit zag dat de mensheid niet verder meer zou kunnen incarneren op aarde, dus deze neerwaartse ontwikkeling niet zou kunnen meemaken.
Dat was iets wat men wist in de ingewijdenscholen en wat men nu ook natuurlijk mag weten : dat rond de tijd van het Mysterie van Golgotha het menselijk fysieke lichaam zo erg verkommerd was dat de mensen die toen leefden of die kort daarna, zo ongeveer tot de 4de eeuw zouden incarneren, voor het gevaar stonden de aarde eenzaam en leeg te laten, in de toekomst geen mogelijkheid meer te vinden om vanuit de geestelijke-zielewereld neer te dalen en een fysiek lichaam te vormen uit aardse substantie. Dat gevaar was er.
De mens zou dus eigenlijk aan zijn aardse opdracht verzaakt hebben. Het samenwerken van de Ahrimanische en Luciferische machten had het inderdaad zo ver gebracht dat rond de tijd van het Mysterie van Golgotha de mensheid eigenlijk op aarde zou uitsterven.
En door datgene wat met het Mysterie van Golgotha gebeurd is werd – zou men kunnen zeggen – de mensheid genezen van dit uitsterven. Het fysieke lichaam van de mensen kreeg een nieuwe portie levenskracht, zodat de mensen nu de verdere ontwikkeling konden meemaken, dat ze terug vanuit de geestelijke-zielewereld konden neerdalen en terug de mogelijkheid hadden om fysieke lichamen te bewonen. Dat was de heel reële werking van het Mysterie van Golgotha. ( ... )

Door het Mysterie van Golgotha werden dus de krachten van groeien en gedijen opnieuw aangeblazen. Daardoor is het mogelijk geworden dat de mens tijden zijn slaap een impuls krijgt die hij anders niet had gekregen. De totale ontwikkeling van de mensen op aarde verloopt immers in waaktoestanden en slaaptoestanden. Tijdens de slaap blijven fysiek lichaam en etherlichaam achter, het Ik en astraal lichaam maken zich zelfstandig vanaf het inslapen tot het ontwaken. Tijdens dit zelfstandig zijn in de slaap zien we de inwerking van de Christuskracht bij de mensen die zich op de slaaptoestand voorbereiden door de nodige gepaste ziele-inhoud. Dus de inwerking van de Christuskracht geschiedt voornamelijk tijdens de slaaptoestand.

Stelt u zich nu eens voor dat, op het ogenblik dat in de bijbel aangeduid wordt als de Hemelvaart, de apostelen zo helderziend zijn geworden dat ze zien wat eigenlijk een geheim van de wereldontwikkeling is. De geheimen van de wereldontwikkeling gaan in feite voorbij aan het gewone bewustzijn van de mens. Het gewone bewustzijn kan helemaal niet weten of niet één of ander moment iets hoogst betekenisvol voor de wereldontwikkeling gebeurt. Er gebeurt al zo veel, alleen let het gewone bewustzijn daar niet op. En de beschrijving van de Hemelvaartsscène betekent eigenlijk dat de volgelingen van Christus op dat ogenblik in staat waren om iets zeer betekenisvols waar te nemen, iets wat anders om zo te zeggen achter de coulissen van de aarde-ontwikkeling geschiedt.

Wat ze gezien hebben toonde hen als beeld wat er voor de mens zou gebeurd zijn indien het Mysterie van Golgotha niet zou doorgegaan zijn. Vóór hun ogen stond in geestelijk vaste vorm (in geistiger Leibhaftigkeit) wat er zou gebeurd zijn als het Mysterie van Golgotha er niet was geweest. Dan zou dit gebeurd zijn : de menselijke lichamen zouden zo erg aards zijn geworden dat de toekomst van de mensheid in gevaar was geweest. En het etherische dat in de mensen is, deze etherlichamen zouden hun natuurlijke aantrekkingskracht gevolgd zijn. Want het etherlichaam is eigenlijk iets dat voortdurend niet naar de aarde streeft, maar naar de zon. Wij hebben namelijk als mensen zo’n constitutie dat ons fysiek lichaam de zwaarte van de aarde heeft, ons etherlichaam de lichtheid van de zon heeft. Het etherlichaam wil voortdurend naar de zon streven. Als nu het fysieke menselijk lichaam zo geworden zou zijn als dat zonder het Mysterie van Golgotha ging worden, dan zouden de etherische mensenlichamen hun neiging gevolgd zijn om naar de zon te streven, en de mensheid zou daardoor op aarde als aarde-mensheid uitgestorven zijn.

De zon is – in de zin zoals dat hier al vaker gekarakteriseerd werd – de woonplaats van Christus tot aan het Mysterie van Golgotha. Het etherlichaam van de mens streeft naar de Christus toe, doordat het zonnewaarts streeft. En nu stelt u zich het beeld van de Hemelvaartsdag voor : de Christus stijgt op vóór het ziele-oog van zijn volgelingen, d.w.z. vóór hun ziele-oog wordt getoond hoe het etherische van de mens dat opwaarts streeft, zich verenigt met de kracht, met de impuls van de Christus, zoals dus ten tijde van het Mysterie van Golgotha de mens voor het gevaar stond zijn etherlichaam naar de wolken, naar de zon te zien trekken, hoe echter de Christus dat wat zonnewaarts streeft, samenhoudt.

Dit beeld moet men op de juiste manier verstaan. Dit beeld is eigenlijk een waarschuwing. De Christus blijft wel met de aarde verenigd, maar Hij behoort tot de krachten in de mens die in feite zonnewaarts streven, die eigenlijk wegwillen voor altijd van de aarde. De Christusimpuls echter houdt de mens op de aarde vast.

In dat Hemelvaartsbeeld verschijnt dus vóór het ziele-oog van de volgelingen wat er gebeurd zou zijn zonder het Mysterie van Golgotha. Stelt u zich voor dat het Mysterie van Golgotha niet had plaatsgevonden en een schare mensen waren zo helderziend geworden als de volgelingen op dat moment. Dan zouden zij gezien hebben hoe van bepaalde mensen het etherlichaam van de aarde weg naar de zon zou gaan, en ze zouden geweten hebben : dit is de weg die de etherlichamen nemen. Datgene wat bij de mens etherisch is, dat wordt naar de zon getrokken. Nu echter heeft het Mysterie van Golgotha plaatsgevonden. De Christus redt voor de aarde dit zonnewaartsstrevende. En in dit naar-de-zon-strevende maar door de Christus vastgehoudene, wordt het feit zichtbaar dat de Christus met de aarde verbonden blijft.
Maar daar is nog iets. De Christus heeft door het Mysterie van Golgotha eigenlijk een kosmisch gebeuren in de aarde-ontwikkeling gebracht. De Christus daalde neer uit geestelijke hoogten, verbond zich in de mens Jezus van Nazareth met de mensheid, ging door het Mysterie van Golgotha, heeft zijn ontwikkeling verenigd met de aarde-ontwikkeling. dat was een daad die voor de mensheid gedaan werd.

Begrijpt u dat juist : voor de mensheid is er het Mysterie van Golgotha geweest. De helderziende blik moet om zo te zeggen altijd schouwen hoe voor de mensheid de van de aarde-wegwillende etherkrachten van de mens zich verenigen met de Christus zodat de Christus ze bij de aarde-ontwikkeling kon houden. Dit geldt voor de mensheid.
Maar bedenkt u het volgende : nemen we nu eens aan dat slechts een handvol mensen zou willen kennisnemen van de inzichten die over het Mysterie van Golgotha gaan, en daarnaast een groot deel van de mensheid voor wie de gebeurtenis op Golgotha niets betekent – zoals dat in werkelijkheid eigenlijk ook is. We zouden dus de aardse bevolking zien met een klein aantal werkelijke Christusbelijders en met een groot aantal van diegenen die het Mysterie van Golgotha qua inhoud niet aannemen. Hoe zit het dan met deze laatste ? Hoe verhouden zich deze mensen die het Mysterie van Golgotha niet aannemen t.o.v. het Mysterie van Golgotha, of beter gezegd, hoe staat het Mysterie van Golgotha tot deze mensen ? Welnu, de daad van Christus is een objectieve daad, de daad van Christus hangt wat kosmische betekenis betreft niet af van wat de mensen ervan geloven. Een objectief feit is wezenlijk, zoals het is. Als een kachel warm is, dan wordt ze niet koud omdat een aantal mensen geloven dat ze koud staat. Het Mysterie van Golgotha redt de mensheid van het verval van het fysiek lichaam, of de mensen dat nu geloven of niet. Het Mysterie van Golgotha is gebeurd voor alle mensen, ook voor hen die er niet aan geloven. Dat moeten we in de eerste plaats vasthouden.

Maar u hebt het wel goed begrepen : het Mysterie van Golgotha is er geweest om het fysieke mensenlichaam nieuwe krachten te geven om aldus de mensheid op aarde te vernieuwen, frisser te maken tot op het niveau dat nodig is om haar te verjongen. Dat is gebeurd. Daardoor is de mogelijkheid geschapen dat de mensen op aarde lichamen kunnen vinden waarin ze zich ook voor een bepaalde, nog zeer ver-reikende tijd kunnen incarneren.
Maar de mens die in dat verjongde fysieke lichaam incarneert is toch in de eerste plaats een ziele-geestelijk wezen. De Christus-impuls die ook voor het geestelijke van de mens zijn betekenis moet hebben, niet alleen voor het lichamelijke, die werkt tijdens de waaktoestand. Hij kan zijn werking niet tot de slaaptoestand uitbreiden als de ziel niet bewust de Christusimpuls wil opnemen. We zouden kunnen zeggen : het Mysterie van Golgotha is gebeurd voor de waaktoestand van de mens, ook als die niets wil weten van het Mysterie van Golgotha. Maar dan gebeurt er niets voor de slaaptoestand. Wat is nu het gevolg ? De mensen gaan zich verder incarneren op aarde, maar ze slapen zo dat ze in hun ziele-geestelijke de samenhang met de Christus verliezen als ze geen bewustzijn verworven hebben van het Mysterie van Golgotha. Voor het fysieke lichaam heeft Christus zijn taak op aarde volbracht, Hij heeft het ook voor de ongelovigste heiden gedaan. Maar voor het ziele-geestelijke is het nodig dat de Christusimpuls ook tijdens de slaaptoestand kan neerdalen in de ziel. Daartoe is noodzakelijk dat de mens bewust de inhoud van het Mysterie van Golgotha aanneemt (wissentlich sich bekennt ). Het wegvliedende, altijd naar de zon strevende etherlichaam, dat houdt de Christus vast; maar het ziele-geestelijke wezen van de mens, zijn Ik en astraal lichaam, die moeten de Christusimpuls ontvangen tijdens de slaap door zich tijdens de waaktoestand daarop voor te bereiden door het bewuste aannemen ervan.
En zo kunnen we zeggen : we laten het Hemelvaartsbeeld voor onze ziel verschijnen. De volgelingen, die helderziend zijn geworden, zien de tendens van de etherlichamen van de mensen zonnewaarts stijgen. De Christus verenigt zich met dit streven, houdt het tegen. Dit is het geweldige beeld : de redding van het fysiek-etherische van de mens door de Christus in het Hemelvaartsbeeld.

Maar tegelijkertijd : de volgelingen trekken zich terug, ze beginnen na te denken, ze verdiepen zich in zichzelf. Want in hun ziel leeft het inzicht : door het Mysterie van Golgotha is nu alles gebeurd voor het fysiek-etherische van de mens. Maar wat gebeurt met het ziele-geestelijke ? Vanwaar komt voor de mens de kracht om in het ziele-geestelijke, in het Ik en astraal lichaam de Christusimpuls op te nemen ? De Christusimpuls heeft zich op aarde dusdanig voltrokken dat men er slechts door geestelijke kenniskrachten kan tot doordringen, kan vatten. Geen enkele materialistische kenkracht, geen materialistische wetenschap kan het Mysterie van Golgotha verstaan. daar moet de ziel in zich de kracht van geestelijke kennis, de kracht van geestelijk schouwen, de kracht van geestelijk aanvoelen, opnemen om de Christusimpuls zoals hij zich op Golgotha met de aarde-impulsen verenigd heeft, ook te kunnen verstaan. Opdat dit zou kunnen gebeuren voltooide de Christus Jezus zijn daad op Golgotha. en Hij voltooide die zo, dat Hij 10 dagen na de Hemelvaarstgebeurtenis de mens de mogelijkheid zond om nu ook met het innerlijke ziele-geestelijke, met het Ik en astraal lichaam, zich met de Christusimpuls te doordringen.

Dat is het beeld van het Pinksterfeest : het doordringen van het ziele-geestelijke met de kracht die het Mysterie van Golgotha verstaat, de zending van de Heilige Geest. De Christus heeft zijn daad voor de hele mensheid volbracht. Voor het individu dat deze daad moet verstaan, voor ieder afzonderlijk menselijk individu heeft Hij de Geest gezonden zodat het ziele-geestelijke de toegang vindt tot de algemene mensheidsdaad. Door de Geest moet de mens zich innerlijk in ziel en geest het Christus-mysterie eigen maken.”

.

Een meditatie-oefening ( ook euritmisch uit te voeren) die Rudolf Steiner beschrijft in GA 233a, blz. 71 :

Schwere lastet abwärts
Licht strömt aufwärts

Het fysieke streeft naar de aarde
Het etherische naar de zon


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Over ons te groot vertrouwen in de medische wetenschap



Sommige mensen vragen zich verbaasd en geërgerd af waarom de zgn. antivaxers niet willen luisteren naar de medische autoriteiten en liever het advies volgen van obscure bronnen op het internet. Het is toch de logica zelf dat men een garagist opzoekt als men problemen heeft met zijn auto, en niet de bakker. En als het om gezondheid gaat, zegt dezelfde logica dan niet : ik luister naar de specialisten ....
Jon Rappoport heeft zijn bedenkingen bij deze logica. Hij baseert zich op cijfers in de V.S. maar de conclusies gelden voor alle westerse landen.
Hij begint met :

een artikel van 26 juli 2000, Journal of the American Medical Association (JAMA); auteur, Dr. Barbara Starfield, expert openbare gezondheid bij de Johns Hopkins School of Public Health :
“Is de gezondheidszorg in de V.S. echt het beste ter wereld ?”
We lezen bij Starfield dat het medisch systeem in de V.S. per jaar 225.000 Amerikanen doodt :
106.000 door geneesmiddelen en 119.000 door verkeerde behandeling en fouten in het hospitaal. Op 10 jaar tijd geeft dat : 2,25 miljoen doden.

Maar er is meer :
Journal of the American Medical Association, April 15, 1998: “Slechte reacties op medicijnen bij ziekenhuispatiënten.”
De auteurs, onder leiding van Jason Lazarou, bestudeerden 39 eerdere studies over patiënten in ziekenhuizen. We lezen daar :
ieder jaar sterven in de V.S. tussen de 76.000 en 137.000 ziekenhuispatiënten als direct gevolg van medicamenten. Daarnaast ondervinden 2,2 miljoen van hen ernstige bijwerkingen.
De auteurs schrijven: “…Onze studie over ADR’s [Adverse Drug Reactions], die niet gaat over verkeerd voorgeschreven medicamenten, had een ander doel : aantonen dat er een groot aantal slechte reacties op medicamenten zijn, ook als die medicamenten correct voorgeschreven en toegediend werden.”
Deze studie ging dus niet over menselijke fouten van dokters of verpleegsters of verkeerde combinaties. En het ging alleen over mensen die in een ziekenhuis waren gestorven of gehandicapt. Ze hield geen rekening met mensen die thuis stierven als gevolg van de medicamenten

En nog iets :
BMJ June 7, 2012 (BMJ 2012:344:e3989). Auteur Jeanne Lenzer verwijst naar een rapport van het Institute for Safe Medication Practices: “Het [the Institute] berekende dat in 2011 voorgeschreven medicamenten konden gelinkt worden aan 2 tot 4 miljoen mensen in de V.S. die leden aan ‘ernstige, handicaperende of fatale bijwerkingen, inbegrepen 128.000 sterfgevallen.’”
Het rapport noemde dit “ Eén van de grootste gevaren voor mensen die het gevolg zijn van menselijke activiteit. Dit rapport werd samengesteld door onderzoekers die de gegevensbank van de FDA zelf als uitgangspunt namen. Het zou dus onjuist zijn om te zeggen dat de FDA niet op de hoogte is. (FDA = Food and Drug Administration, de overheid die medicamenten en vaccins goedkeurt voor gebruik – fdw)

En hier is nog iets :
“De epidemie van ziekte en dood door voorgeschreven medicamenten.” De auteur is Donald Light, die lesgeeft aan de Rowan University, en in 2013 de “Distinguished Career Award for the Practice of Sociology” kreeg van de ASA [American Sociological Association].
Donald Light: “Epidemiologisch gezien zijn correct voorgeschreven medicamenten de vierde voornaamste oorzaak van overlijdens, op dezelfde plaats als beroertes met ongeveer 2.460 doden per week in de V.S. ; per jaar sterven ongeveer 330.000 patiënten in de V.S. en Europa door voorgeschreven medicamenten. De medicamenten veroorzaken 20x meer ziekenhuisopnames ( 6,6 miljoen jaarlijks), en daarbij ook valpartijen, verkeersongelukken en jaarlijks ongeveer 80 miljoen kleinere ongemakken als pijn, slecht gevoel, slecht functioneren. Deze cijfers liggen hoger als we er bijrekenen : doden en bijwerkingen door overmedicatie, fouten en zelfmedicatie.”
(ASA publication, “Footnotes,” November 2014)

Bij al de bovengenoemde studies wordt geen rekening gehouden met dood of beschadiging door vaccins.

De belangrijkste medische tijdschriften publiceren enthousiaste artikelen over klinische studies van nieuwe medicamenten, maar wat kun je er nog van geloven als zelfs de uitgever van één van de meest bekende toegeeft :

“Het is gewoon niet langer mogelijk om veel te geloven van wat gepubliceerd wordt als klinisch onderzoek, of om te betrouwen op het oordeel van medische autoriteiten. Het doet mij geen plezier om dit uit te spreken, maar het is mijn conclusie die ik aarzelend en geleidelijk moest trekken na meer dan 20 jaar als uitgever van “The New England Journal of Medicine.”
(Dr. Marcia Angell, NY Review of Books, January 15, 2009, “Farmaceutische firma’s en dokters : een verhaal van corruptie”)



Dezelfde Jon Rappoport schreef op 17 januari 2022 : “America is a Hospital” .



Als je wil weten waarom Amerikanen niet langer de kracht en wil en het karakter hebben dat ze vroeger hadden, bedenk dit : Amerika is één groot ziekenhuis.
Ik heb vroeger al uiteengezet dat de explosieve groei van de moderne geneeskunde voor een groot deel te maken heeft met een eeuw Rockefeller geneeskunde :
Duizenden zogezegde ziektes, die elk het vermeend gevolg zijn van een bacil. Iedere bacil moet gedood worden ( door een medicament) of voorkómen worden (door een vaccin).
Iedere ziekte heeft een hele catalogus van symptomen; daardoor kan het hele dagverloop van een mens, van als hij opstaat, door een medische bril bekeken worden, want hij wrijft in zijn ogen, hij hoest eens, hij niest, het jeukt ergens, kortom er is niets waar een dokter geen ziekte kan achter zoeken. En de mensen doen ook niet anders dan dokters bezoeken.
Dat werd onlangs duidelijk toen het opperste gerechtshof de verplichte vaccinatie van mensen in de gezondheidszorg niet wilde verwerpen.
We lazen toen in de pers dat er in de V.S. 10,4 MILJOEN [1] in de zorg werken.
Dat is om van achterover te vallen.
Maar toen ik dit cijfer controleerde, bleek dat dit slechts een deel van het totaal is.
Haal even diep adem.

Het US Census Bureau raporteert [2]: “In 2019 waren er 22 miljoen tewerkgesteld in de zorgindustrie, één van de grootste en snelst groeiende sectoren in de V.S., die 14% van de werkende bevolking vormen.” Dat betekent : ongeveer 1 op 7 actieven zijn tewerkgesteld in de zorgindustrie.

Maar het is in feite nog erger.
Ik stelde een lijst op van jobs die samenhangen met de zorg maar die niet bij die 22 miljoen gerekend worden : de mensen die werken voor de

* Ziekenfondsen
* Bedrijven die medisch materiaal maken en verkopen
* Research labo’s
* Bedrijven die dieren verkopen aan die labo’s
* Medisch onderwijs
* Hospitalen en dokters maar niet als zorgpersoneel (onderhoud)
* Niet-medische functies in ziekenhuizen bvb. IT jobs
* Staatsinstanties op federaal en lagere niveau’s, ministeries
* Farmaceutische bedrijven en hun onderaannemers
* Biotech firma’s
* Reclamebureau’s voor de farmaceutische bedrijven
* Reclameronselaars voor TV en persadvertenties
* Medische literatuur, tijdschriften
* Stichtingen die bezig zijn met gezondheid en liefdadigheid
* Gezondheidsrubrieken in gewone kranten en tijdschriften
* Alle gerechtszaken die met gezondheid en geneeskunde te maken hebben
* Tussenpersonen, verdelers en dealers die farmaceutische bedrijven helpen om opioïden te verkopen
* Apothekers
* Beursbedrijven die de bewegingen en verkoop van aandelen in de farmaceutische bedrijven volgen
* Anthony Fauci

Al deze mensen moet je toevoegen aan de 22 million die in de zorgindustrie werken. Het zal een grote som zijn.

Volgens Business Insider [3] [3b] zijn zorggerelateerde instellingen de grootste werkgevers in 23 staten (hospital systems (12) plus university systems (11) = 23). Ik reken universiteiten erbij die reusachtige medische departementen hebben, onderzoeksafdelingen en budgetten.

Mijn beste schatting van het aantal voorschriften in de V.S. per jaar is 4,2 miljard (statista.com) (4). Ruw geschat is dat 13 voorschriften per persoon per jaar voor een bevolking van 330 miljoen.

Het opduiken van Covid wordt gezien en ervaren als een infectie die rondgaat in het ziekenhuis genaamd Amerika.
Als je daaraan denkt, dan begrijp je waarom het zo gemakkelijk was om de Amerikanen te overtuigen om braaf alle covid-regels op te volgen : ze waren al patiënt in dat ziekenhuis.



Ook België is een groot ziekenhuis :



Jaarlijks gaan er in België meer dan 100 miljoen vergoede geneesmiddelenverpakkingen over de toonbanken van openbare apotheken. (5)
Tel daarbij nog de niet-terugbetaalde verpakkingen, hoeveel pillen per verpakking ....

De gezondheidszorg vertegenwoordigt uitgaven voor 30,10 miljard euro in de vorm van uitkeringen voor geneeskundige verzorging. Dat is 2.650 euro per Belg. Een jaar geleden becijferde de Tijd dat van elke 100 euro die de Belgische belastingbetaler betaalt 14,2 euro naar gezondheidszorg gaat. (6)

In 2020 was 16% van de werkenden van 20 tot 64 jaar in het Vlaamse Gewest actief in de gezondheidszorg en maatschappelijke diensten en 14,4% in de industrie.
Tussen 2009 en 2020 steeg het aandeel van de sector gezondheidszorg en maatschappelijke diensten het sterkst (+2,6 procentpunten) waardoor deze sector in 2020 de grootste was. In 2009 was de industrie nog de grootste sector. (7)



Bronnen :
[1] https://apnews.com/article/supreme-court-vaccine-mandate-eb5899ae1fe5b62b6f4d51f54a3cd375
[2] https://www.census.gov/library/stories/2021/04/who-are-our-health-care-workers.html
[3] https://www.businessinsider.com/the-biggest-employer-in-every-us-state-2017-11
[3b] https://www.visualcapitalist.com/walmart-nation-mapping-largest-employers-u-s/
[4] https://www.statista.com/statistics/238702/us-total-medical-prescriptions-issued/
[4b] blog.nomorefakenews.com/2017/09/13/how-many-drug-scripts-do-doctors-write-per-year/
[4c] blog.nomorefakenews.com/2014/06/09/drug-cartels-amateurs-heres-the-real-thing/
https://blog.nomorefakenews.com/2022/01/18/arrest-people-who-dont-follow-doctors-orders-put-them-in-prison-or-camps/
https://blog.nomorefakenews.com/2022/01/17/america-is-a-hospital/
(5) https://www.riziv.fgov.be/nl/statistieken/geneesmiddel/Paginas/Statistieken-geneesmiddelen-apotheken-farmanet.aspx
(6) https://www.demorgen.be/nieuws/dit-is-wat-we-betalen-voor-onze-gezondheidszorg~bdf62508/
(7) https://www.statistiekvlaanderen.be/nl/tewerkstelling-per-sector


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Roken en coronavirus



Goed nieuws voor de rokers : zij hebben minder kans om covid-19 op te lopen.
Het stond in de krant !


“Nicotine beschermt mogelijk de rokers tegen het coronavirus. De studie gepubliceerd in de French Academy of Sciences Biology Reports toont aan dat van de 482 patiënten in het Paris Pitié-Salpêtrière hospital (opgenomen met corona) slechts 5 % dagelijkse rokers waren. Dit was opvallend gezien het feit dat in Frankrijk ongeveer 25,4% van de bevolking dagelijks rookt.

Hoewel de studie geen sluitend bewijs kan leveren dat nicotine rokers beschermt tegen het coronavirus. De studie was daar te kleinschalig voor en patiënten op de intensive care waren niet onderzocht. De studie geeft wel de suggestie dat dagelijkse rokers een veel kleinere kans hebben om symptomen of ernstige infecties op te lopen van het COVID-19 virus in vergelijking met de rest van de bevolking.

Zahir Amoura een medisch specialist gaf op France Inter aan dat: ” Waar het op neerkomt, is dat we 80% minder rokers als COVID-19 patiënt hebben dan de rest van de bevolking met de zelfde leeftijd en sekse.”

Dat nicotine de rol van held op zich neemt bij een longvirus klinkt raar. Vaak komt vooral het negative aspect van roken aan bod. De conclusie van het onderzoek wordt ondersteund door data van de Assistance Publique-Hôpitaux de Paris en La Pitié welke eerder deze maand onderzoek deden. Deze studie liet zien dat van de 11.000 patiënten in het ziekenhuis slechts 8,5% rokers waren. Ook hier bleek het percentage rokers veel kleiner dan de 25,4% van de bevolking welke dagelijks rookt. Tijdens deze studie is echter niet gekeken naar de leeftijdsgroep van de coronapatiënten.

De Franse studies sluiten aan op eerdere studies in China. Deze Chinese studies kwamen ook tot de conclusie dat het aantal rokers met COVID-19 niet in verhouding stond met het aantal rokers over de gehele bevolking genomen. Een Chinese vervolgstudie gepubliceerd in The New England Journal of Medicine kwam uit op slechts 12,6% rokers onder 1.000 onderzochte patiënten en dat terwijl in China 28% van de bevolking rookt.

Roken is eerst nog aangewezen als een risicofactor voor het coronavirus. Dit omdat het virus zich graag bindt aan een enzym ACE-2 waar rokers er over het algemeen meer van hebben. Het virus valt echter ook nicotine acetylchline receptoren aan in de longen, hier bindt normaal gesproken nicotine zich aan vast. Omdat het virus zich bindt aan dezelfde plek als de nicotine is het mogelijk dat de nicotine van het roken voorkomt dat het virus de longen binnen kan dringen. Tot deze conclusie kwam althans neurobioloog Jean-Pierre Changeux, een van de Franse onderzoekers.”

( bron : https://www.trending.nl/health/verminderd-roken-de-kans-op-corona/ )



Zoiets kan natuurlijk niet. Onmiddellijk verschenen er overal artikelen om deze positieve geluiden over het roken te weerleggen. Ook op de website van Het Laatste Nieuws natuurlijk. Het artikel zelf nemen we niet over, maar wel twee reacties van lezers :



Roken en alcohol consumeren is naast schadelijk, ook aangenaam. Het gaat erom een juiste maat te hanteren als je met of zonder maten zijt. Een relatie kan veel schadelijker zijn, meer stress en dikke problemen veroorzaken, tot depressies en zelfmoord leiden. Maar staat er op een vrouw haar hoofd getatoueerd: "relaties kunnen de gezondheid schaden"? Menselijke veerkracht en inkasseringsvermogen, zowel fysiek als psychisch zijn doorslaggevend, maar geen wetenschapper die dat kan berekenen.


Onze familie telt 11 leden. Slechts 1 iemand is niet besmet geweest, onze oudste, rokende,dochter.



Gerard Walschap vertelt in “Ons geluk” hoe de schoonouders van de hoofdpersoon uit de gemeenschappelijke woning vertrokken en naar een home voor welstellende ouderen gingen.
Hij zelf en zijn kinderen waren opgelucht, en de schoonouders zelf waren ook tevreden met hun nieuwe thuis.





*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*




Terug naar het thuisblad