Inhoudstafel van Brug 104 ( juni 2019)

De zeven mysteriedrama’s

Plafondschilderingen in het tweede Goetheanum

De repetities van de mysteriedrama’s

Over vegetarisme

De man die bomen plantte

De brand van de Notre Dame

Paasaanbidders ?

Godsdienstonderwijs

Jezus staat in de weg ….




*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

Beste Lezer,




Als u de actualiteit een beetje volgt, dan zal het onderstaande bevestigen wat u al vermoedde : de mensheid wordt dommer.
Evan Horowitz schrijft op NBC News's nieuwe "Think" column dat IQ-scores in Frankrijk, Scandinavië, Groot-Brittannië, Duitsland en ook Australië beginnen achteruit te gaan.
In Noorwegen en Denemarken kan men de standaard-test vergelijken die dienstplichtigen moeten afleggen, in Frankrijk heeft men op een kleinere schaal onderzoek gedaan, maar de trend is duidelijk : sinds het begin van de 21ste eeuw zien we een achteruitgang van het IQ in de landen die economisch het meest ontwikkeld zijn.
Een mogelijke verklaring is quasi-eugenetisch. Zoals in de film "Idiocracy" gesuggereerd werd, waar de wereld dommer geworden was door het feit dat intelligente mensen geen kinderen meer wilden en het dus alleen de dommeriken waren die voortplantten, zouden we het dommer worden kunnen toeschrijven aan dit fenomeen. Of ook aan het feit van het instromen van immigranten met een laag IQ.
Maar, zoals in Noorwegen werd aangetoond, is het niet alleen de maatschappij die algemeen dommer wordt, men ziet het ook binnen de families. Het is dus niet alleen door het feit dat de Noren overspoeld worden door immigranten met lagere IQ’s, zelfs kinderen uit intelligente ouders worden dommer.
Mogelijke verklaringen : het stijgend gebruik van smartphones en andere electronica waardoor ons vermogen tot concentratie verminderd is, minder intellectueel uitdagende werkgelegenheid door de automatisering en de ongezonde voeding.

Commentaar hierop op een andere website :

“Een troost voor de lezer : hij is niet alleen, iedereen wordt dommer !”





François De Wit



https://www.nbcnews.com/think/opinion/iq-rates-are-dropping-many-developed-countries-doesn-t-bode-ncna1008576


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

De zeven mysteriedrama’s van Rudolf Steiner

Met de mysteriedrama’s probeerde Rudolf Steiner de inwijdingsweg van concrete individuele mensen op een kunstzinnige manier in toneelvorm weer te geven. Hij schreef er vier en was van plan er nog meer te schrijven maar door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog is dat er niet meer van gekomen.
Marie Steiner vertelt dat het idee voor een vijfde mysteriedrama al voor een groot deel uitgewerkt was :

“Het nieuwe drama, dat nog niet geschreven was, hoe vaak gaan mijn gedachten er niet naartoe. Het zou zich afgespeeld hebben aan de Kastalische bron, in de tempel van Delphi. Griekenland in zijn bloeitijd zou weer voor ons verschijnen, ook het begin van die cultuur vanuit de mysteriën die aan de basis ervan lagen : het hele, lichte, diepe, donkere, omhoogstrevende Griekenland, stralend vanuit het rijk der diepten, het rijk van de Moeders, omhoog naar de zon, naar Helios, naar Phoebus Apollo, door hem tot Christus. Door een ingewijde onder woorden gebracht.”

Volgens Oskar Schmiedel zou Rudolf Steiner plannen gehad hebben om 12 mysteriespelen te schrijven.
( Zie : “Erinnerungen an Rudolf Steiner” Freies Geistesleben, 1979.)
Judith von Halle denkt dat de hele cyclus in totaal zeven spelen zou omvat hebben. Ze heeft over dit onderwerp enkele voordrachten gehouden die als boek uitgegeven werden, ook in het Nederlands. Waarom zeven ? Zij bekijkt het aldus :

“Maar nu zou u zich kunnen afvragen of het u bij de opvoeringen van de mysteriedrama's na de laatste woorden van het vierde drama niet ook zo is vergaan, dat u bij het vallen van het doek eigenlijk helemaal geen behoefte had om te applaudisseren of zelfs, zoals sommige toeschouwers plegen te doen — het is de toneelspelers uiteraard van harte gegund — op te springen van je stoel en in euforisch stormachtig applaus los te breken; dat u eerder zou willen blijven zitten met het gevoel dat het toch nog verder zou moeten gaan omdat u met de afloop van het vierde drama in zekere zin voor een niets bent blijven staan ?
Weliswaar zijn de protagonisten in het vierde drama op het hoogste niveau van de inwijding aangekomen, maar hoe ziet de situatie voor hen eruit aan het eind van het vierde drama?
Strader is dood, Benedictus heeft problemen om Ahriman te herkennen en Hilarius faalt in zijn poging om de vrienden in een gezamenlijke onderneming bijeen te brengen. Hier staan we echt op een punt waar we merken: nee, dit is niet het geheel, het is een fragment, een onvoltooid werk, een onvoltooide inwijdingsweg !
Je wordt er gewoonweg toe opgeroepen om erover te denken waarom het vierde drama niet het einde van de cyclus van het mysteriespel kan zijn! En wij merken nu ook snel het waarom aan de hand van onze schets. We zien namelijk dat er iets beslissends ontbreekt: de terugweg vanuit het geestgebied in de fysiek-zintuiglijke wereld ontbreekt.”


We leren hier Judith von Halle kennen als een zeer milde persoon want wijzelf hebben het 25 jaar geleden ook meegemaakt, dat stormachtig applaus op het einde, en wij waren niet zo mild ! Wij dachten toen : okee, die hebben er dus niets van begrepen; drie volledige dagen van ’s morgens tot ’s avonds doorbrengen in een donkere zaal om naar vier mysteriedrama’s te kijken en dan op het einde beginnen applaudisseren als ware het een gewoon toneelstuk, dat wil toch iets zeggen over het niveau van rijpheid van al deze antroposofen. Wij waren trouwens niet de enige die met verbijstering naar die applausgevers keken, we herinneren ons een oude Hollandse antroposoof die we nog in de Volkshogeschool in Berchem hadden horen voordragen, die zwijgend, met een van pijn vertrokken gezicht, naar zijn partner keek.
En het is echt pijnlijk om dat niet-begrijpen te moeten ervaren. In het oude Griekenland was de bedoeling van de opgevoerde tragedies om de toeschouwer tot een katharsis te brengen en we stellen ons zo voor dat de mensen zwijgend, compleet ondersteboven het theater verlieten en dat het schouwspel dat ze beleefd hadden nog wekenlang het voornaamste gespreksonderwerp was.
Maar goed, Judith von Halle spreekt dus over die drie ontbrekende mysteriedrama’s en het is een interessant betoog. We nemen hier een fragment over waarin ze een mooie karakteristiek van de tegenmachten geeft.

“En zo breekt er uiteindelijk een ernstige crisis uit waarin zich de hele dramatiek van de mysteriedrama's ontvouwt. (En wij mogen hierbij ook bedenken dat de mysteriedrama's het kunstzinnige beeld zijn van onze eigen scholingsweg in de karmische gemeenschap van de antroposofische beweging.) Deze dramatiek is ook af te lezen in de koepelschildering: het uur van Ahriman en Lucifer slaat! — In feite ligt hier de klemtoon op de 'en' tussen Lucifer en Ahriman: het uur van Lucifer en Ahriman is geslagen.
Wanneer de mens de juiste bodem daarvoor bereidt dan gebeurt er namelijk iets dat we misschien aanvankelijk voor geheel onmogelijk houden, omdat we de krachten van Lucifer en Ahriman — terecht — als divergente krachten hebben leren kennen, die beide om de ziel van de mens strijden en de overwinning niet aan de ander gunnen. Ze trekken de mens in tegenovergestelde richtingen, wat ook goed te zien is aan de plastische groep van de mensheidsrepresentant.

Men ziet hoe er een voortdurende machtsstrijd is in het geestgebied tussen deze beide wezens. De ene wil steeds in geesteshoogten naar boven trekken wat onder is. De ander wil in de aardediepten steeds naar beneden trekken wat boven is. Tegelijk wordt echter aan dit kunstzinnig ware beeld duidelijk hoezeer deze beide tegenstrijdige geesten het wezenlijke van de ander afwijzen.
Lucifer bijvoorbeeld wil niets met het ahrimanische rijk van doen hebben, niet ermee in aanraking komen. De houding van zijn hand en vingers verraden een regelrechte afkeer van al het materiële. Maar er zijn omstandigheden waaronder het verschrikkelijke geval zich voordoet dat de beide wezens, hoe polair ze ook zijn, zich aaneensluiten tot verderf van de mens. Ze worden tegelijk actief in de mens en wel zonder elkaar 'in de wielen te rijden'. Je moet je altijd weer goed realiseren: Lucifer en Ahriman zijn machtige godengestalten! Ook wanneer ze in ons innerlijk actief zijn en wij wellicht geloven ze wel goed onder controle te kunnen houden - ze zijn tot veel meer in staat dan het kleine sterfelijke mensenverstand kan uitdenken.
Wanneer de mens sinds het aanbreken van het bewustzijnszielentijdperk niet voortdurend gedisciplineerd, iedere dag, ieder uur, werkt aan zelfkennis, dan hebben zij zonder meer de macht om ons tot slaven te maken. Dat we deze geesten zo onderschatten is al een demonstratie van hun intriges. Lucifer en Ahriman zijn in de loop van de vijf mysteriedrama's steeds verder ontmaskerd door het groeiende inzicht van de geestesleerlingen van Benedictus. Het wordt voor hen steeds moeilijker om de leerlingen in te palmen, want iedere ervaring die de leerlingen opdoen aan gene zijde van de drempel, maakt voor hen de samenhangen van de geestelijke gebeurtenissen in het innerlijk van de mens en in de uiterlijke wereld duidelijker en daarmee ook de plannen en de aanpak van de tegenmachten. Zo is vooral Johannes Thomasius inmiddels ver ontwikkeld en wordt gevaarlijk voor de beide geesten. Want Johannes Thomasius heeft door de Delphische terugblik niet alleen een diepere blik kunnen krijgen op zijn eigen karmische lotsverbindingen, maar hij heeft daardoor ook beleefd hoe Strader, oorspronkelijk geleid door een luciferische impuls, naar de andere kant, naar het ahrimanische principe is gegleden. Hij herkent daarin nu de reden voor de buitenstaander-positie van Strader in de Middeleeuwen en zijn verstrikt-zijn in de huidige tijd, beter gezegd in het jongste verleden. Johannes Thomasius krijgt langzaamaan een behoorlijk precies beeld van de werkwijze van deze divergente geestesmachten — uiteindelijk komt hij steeds dichter bij de zevende en voorlopig laatste etappe op zijn weg. Om die reden is het voor Lucifer en Ahriman de allerhoogste tijd iets te bedenken om te verhinderen dat de leerlingen van Benedictus hen ontkomen.

Er komt echter op de weg van de meeste vergevorderde geestesleerlingen een punt waarop de leerling — juist omdat hij vorderingen heeft gemaakt — bijna uitsluitend nog bezig is met zijn persoonlijke ontwikkelingsweg. Dan krijgt het geestesleerlingschap een eigen dynamiek zodat de leerling het gevaar loopt met zijn puur overdreven werkzaamheid in de spirituele praktijk het grote geheel uit het oog te verliezen. De scholingsweg dreigt een persoonlijke wedstrijd te worden en het doel tot een persoonlijke wens, die absoluut bevredigd wil worden. De leerling ondervindt elk nog zo klein uiterlijk of vreemd fenomeen of karaktertrek of zelfs de aanwezigheid van zijn naaste opeens als een storing. Op dit punt zijn een aantal leerlingen van Benedictus in de loop van het zesde drama beland. Vooral bij Capesius is dat het geval en deze zwakte nemen de tegenmachten als basis voor hun activiteit op een heel onverwachte plek : Lucifer en Ahriman besluiten hun krachten te bundelen.
Hoe deze 'samenwerking' eruit moet zien, moet eerst nog tussen hen duidelijk worden. Ze willen samenwerken. Maar hoe moet dat, hoe kan dat gaan? Hoe kunnen deze polaire machten eigenlijk met elkaar in verbinding treden, waar ze toch meestal — zoals we ook bij de plastische groep hebben gezien - de ontmoeting met elkaar diep verafschuwen en vermijden?
De ontmoeting tussen Lucifer en Ahriman zou Rudolf Steiner grandioos in scène hebben gezet, want hij was een uitstekende dramaturg en regisseur. En uiteraard kan een dergelijke scène ook alleen maar recht doen aan de eisen van een mysterie-drama wanneer de auteur en regisseur met eigen geestesogen een blik heeft kunnen werpen in de koninkrijken van deze beide duistere heersers en zelf getuige is geweest van een dergelijk schouwspel in de realiteit, zoals het zich nu in het zesde drama afspeelt.

U kunt zich wel indenken dat deze ontmoeting van de beide tegenmachten tot stand komt onder een bijzondere constellatie. Want Lucifer zal zich niet verwaardigen van zijn hemelse troon af te dalen in het rijk van Ahriman, en ook Ahriman zal er niet graag toe overgaan om het rijk van Lucifer te betreden. Deze indrukwekkende, want ook heel majestueuze scène zou hebben plaatsgevonden in een soort tussenzone, namelijk in de elementaire wereld, de wereld van de sylfen en gnomen.

Rudolf Steiner heeft erop gewezen dat de sylfen een hang hebben naar het stoffelijk-zintuiglijke en de gnomen weer een hang naar het bovenzinnelijke, het zielsmatige. Dat benutten Lucifer en Ahriman doordat Lucifer de sylfen en Ahriman de gnomen als instrument beginnen te gebruiken. Sylfen en gnomen worden tot knechten en boden van de wilsimpulsen van Lucifer en Ahriman en ontmoeten elkaar in de tussenzone van het rijk der elementen. Ze gedogen elkaar vanaf een zekere afstand, terwijl de sylfen en gnomen tot spiegel worden van het willen en denken van de beide machtige geesten. Ze zijn zo door hen geïnspireerd dat ze hun spreekbuis worden. — Morgen zullen we ze in de euritmie-opvoering zien waarmee we u (zeker slechts bij benadering) een beeld willen geven van zo'n ontmoeting van de tegenmachten. U zult daar beleven hoe Lucifer en Ahriman als vanuit de achtergrond — vanuit hun tegengestelde posities — de sylfen en gnomen dirigeren. Iedere wilsimpuls, iedere gedachte van Lucifer komt meteen tot uiting in een beweging van de sylfen; iedere wilsimpuls, iedere gedachte van Ahriman in een beweging van de gnomen, totdat er inderdaad een soort uitwisseling, een communicatie ontstaat tussen de beide machtige geesten.
Op die manier beraadslagen zij wat te doen, opdat de zielen van de protagonisten zich niet aan hun invloed onttrekken en ze het doel van hun geestesleerlingschap, dat duidelijk vlakbij ligt, toch niet bereiken.

Maar hoe kunnen Ahriman en Lucifer de onfrhvrikkeling toch nog tot staan brengen? Wie is er uit de karmische gemeenschap in dit opzicht het meest belovende offer?
Uiteindelijk zijn ze het er over eens: dat is Benedictus.
Deze keuze zal sommigen wellicht verbazen en u zult zich afvragen hoe het mogelijk kan zijn dat de hoogste ingewijde, de geestesleraar en meester, op deze manier eigenlijk wel door de tegenmachten aangepakt kan worden. Maar Ahriman en Lucifer weten: wanneer de leerlingen van Benedictus niet voor hen verloren zullen zijn, dan is de leraar het meest belovende offer, want wanneer de leraar struikelt, dan zullen zijn leerlingen onderuit gaan. Ze weten dat de leerlingen weliswaar ver zijn gekomen op hun weg van inzicht. Maar ze zijn toch nog niet tot volle rijpheid gekomen, tot volledige geschiktheid als ingewijde op aarde. Zolang ze nog niet helemaal rijp zijn, is er toch nog een rest van 'geloven', in plaats van weten in hen. In dit opzicht zijn ze nog niet betrouwbaar en steunen in laatste instantie toch op hun lichtende voorbeeld, de meester. Zolang ze hun doel nog niet hebben bereikt, woont er nog een stukje blind vertrouwen op de ondersteuning van hun leraar in hen — dat is hun laatste manco. Dit blinde vertrouwen is geen uitdrukking van echt vertrouwen maar uitdrukking van de passiviteit van het ik. Het is de laatste rest die hen nog onvrij maakt.

Maar het kan vooreerst absurd lijken dat de meester überhaupt zo aanvechtbaar is. Maar laten we een kleine excursie ondernemen, een experiment: omdat de mysteriedrama's een kunstzinnig, maar waar beeld zijn van onze antroposofische lotsgemeenschap, ligt het voor de hand om onze eigen situatie te vergelijken met die van de protagonisten in de drama's. Eerst willen we kijken hoe het gesteld is met onze activiteit of passiviteit. Als we dat doen dan zullen we snel een parallel vinden. Wensen we niet ook vaak dat Rudolf Steiner weer in ons midden belichaamd zou zijn, zoals dat volgens zijn uitspraken voorzien was voor het einde van de vorige eeuw? Zouden we zelf niet liever rekenen op de wijze leiding van de geestesleraar, dan moedig en moeizaam onze weg zoeken op onze eigen, nog wankele benen? Als we dat innerlijk met een 'ja' beantwoorden dan is zo'n gevoel maar al te begrijpelijk. Maar het kan vanuit een intiem verlangen naar de aanwezigheid van de vereerde meester makkelijk meer worden. Het kan gebeuren dat men zich als lid van de Antroposofische Vereniging ergens bereidwillig laat welgevallen dat fundamentele antroposofische principes onderuit worden gehaald door een paar activisten in prominente posities — omdat men door de eigen ik-passiviteit lijdt onder toenemend autoriteitsgeloof en dat ook nog ten opzichte van mensen die op spiritueel vlak misschien helemaal geen autoriteiten zijn. Het kan zo gaan dat men makkelijk ingaat op compromissen (zelfs dan wanneer fundamentele inzichtprincipes van de antroposofie van Rudolf Steiner worden opgegeven, zelfs worden verraden), omdat men bang is voor de eigen zelfstandigheid. Maar dat wordt dan afgewimpeld met het argument dat men toch als vooruitstrevende geestesleerling niet kan ingaan op controverses, maar dat er uiteindelijk toch altijd voor harmonie gezorgd zou moeten worden. Maar deze prijzenswaardige stelling is niet altijd terecht, ze mag niet in iedere situatie worden gevolgd want echte harmonie ontstaat anders, is anders. — Op deze manier kan er dus een spirituele onmondigheid ontstaan, uit spirituele onrijpheid, die natuurlijk bij een geestesleerling bestaat. Richtingloosheid, verwarring en opportunisme die ontstaan door de aanhoudende passiviteit van het ik.

Er zullen wel ernstige redenen zijn, die zeker ook met de ik-passiviteit van de antroposofische lotsgemeenschap te maken hebben, die het voor de individualiteit van Rudolf Steiner in deze tijd niet mogelijk maken om zijn werk zelf voort te zetten. En als we eerlijk zijn, moeten we onszelf toch toegeven: zou het niet juist spirituele verspilling zijn wanneer de geestelijke wereld door een huidige belichaming van Rudolf Steiners individualiteit nog meer wijsheden over de antroposofische gemeenschap zou uitstorten? Wat wij al ter beschikking hebben is nog lang niet volledig benut of zelfs maar op waarde geschat!
Gezien vanuit de spirituele economie zou het nauwelijks kloppen om onder de heersende omstandigheden een nieuwe incarnatie te verwachten. En hoe treurig het ook is dat de antroposofische karma-gemeenschap niet rijp blijkt te zijn om haar leraar weer te ontvangen, het veld voor zijn verder werken bereid te hebben, zo heilzaam en nuttig is het ook dat hij in deze situatie niet fysiek bij ons is. Het is bitter, maar ten gunste van ons — wanneer wij het op de juiste manier leren zien en ten nutte willen maken. Spiritueel zelfstandig worden en niet alleen de uitspraken van de leraar citeren als wetsparagrafen, dat was Rudolf Steiners streven om ons en voor ons. En hoe zou hij het ons anders kunnen bijbrengen, wanneer wij zijn woorden niet al in deze zin hebben opgevat en gerealiseerd, dan voorlopig niet te verschijnen?
En hoe staat het met de geestelijke leraar zelf? Was Rudolf Steiner misschien blootgesteld aan de aanvallen van de tegenmachten zoals Benedictus nu in het zesde mysteriedrama zal zijn? De ziekte en de vroegtijdige dood van Rudolf Steiner (we moeten dit vroegtijdig noemen omdat Rudolf Steiner er zelf oorspronkelijk van was uitgegaan langer te leven) lag volgens hem vooral aan psychisch-geestelijke aanvallen, die door het 'slapen' van de leden waren veroorzaakt. Maar hoe konden de zwakheden van de leden van de Antroposofische Vereniging uitwerkingen hebben op Rudolf Steiner? -- Het kan ons duidelijk worden aan de figuur van Benedictus: aan het einde van het vierde mysteriedrama toonde Benedictus zich al verrast door de verstrikkingen van Strader.
In het vierde mysteriedrama, Het ontwaken der zielen, worden de zielen van de leerlingen wakker in het geestgebied. Strikt genomen is — zoals we al eerder hebben vastgesteld — het midden van het vierde drama het punt waar de heen- en de terugweg van de geestesleerling naar en vanuit het geestgebied elkaar raken. Tot aan dit punt, tot aan het betreden van het geestgebied, mag de 'witte' leraar zijn leerlingen wijzen, leiden, sturen. Voorbij dit punt heeft hij echter niet meer de mogelijkheid om direct in te grijpen. Hij moet zijn leerlingen voortaan vrij laten. Maar doordat hij dat doet, verbindt hij zich ook met zijn lagere persoonlijkheid, dat wil zeggen met zijn huidige menszijn, met het karma van zijn leerlingen en is hieraan overgeleverd in aardse, uiterlijke zin.
Wat gebeurt er dus in de verdere ontwikkeling van het zesde drama?
In het twaalfde tafereel van het vierde drama had Ahriman het plan gesmeed om Strader tot zijn knecht te maken met de bedoeling om dichterbij de rest van de vriendenschaar te komen:

'Door Strader moet ik Benedictus schaden,
want heeft hij Strader niet, dan kan hij niets
volbrengen met zijn andere volgelingen.

Dat heeft Ahriman weliswaar niet voor elkaar kunnen krijgen, maar Ahriman heeft nog een troef die hij aan het eind van het vierde drama en vooral nu, in het zesde drama, uitspeelt. Herinneren we ons het laatste tafereel uit het vierde drama: kort na Straders dood krijgt Benedictus een brief van Strader die deze kort voor zijn overlijden heeft geschreven. Strader schrijft daarin dat hij de geestesbode van Ahriman, Ferdinand Reinecke, die hem kort voor zijn dood nog verscheen, kon verdrijven doordat hij hem herkende met zijn sterker geworden zielenkrachten. Maar we ervaren niet hoe de brief eindigt. Het lijkt alsof Benedictus hem niet tot het einde kan lezen:

'Nog enkele woorden volgen, - die te lezen,
dat lukt me niet — een chaos dekt ze toe,
die om mij heen gedachtensluiers weeft.

Maar we kunnen ervan uitgaan dat Benedictus die paar woorden zeker wel vluchtig heeft doorgenomen, maar dat de inhoud daarvan hem achter de door Ahriman geïnspireerde 'gedachtensluiers' niet volledig bewust wordt. Het moet een boodschap zijn die hem de adem benam, waarvan hij duizelde en die zich op het moment van het lezen meteen weer aan zijn bewustzijn onttrok.
Want dit is het moment waarop blijkt dat Benedictus in een nieuwe verhouding is komen te staan ten opzichte van zijn leerlingen, doordat hij zijn persoonlijke karma met het karma, met de beslissingen van zijn leerlingen zo verbonden heeft dat hij niet meer corrigerend ingrijpt in de ontwikkeling, opdat zijn leerlingen zich werkelijk vrije geestelijke inzichten kunnen verwerven.
Maar nu, in dit zesde drama, waarin Ahriman en Lucifer hun krachten hebben gebundeld om Benedictus ten val te brengen, maakt Ahriman de 'werkzaam wevende gedachtensluiers' los en Benedictus bezint zich op de paar woorden die nog in Straders brief stonden. Strader schreef hem, dat op het moment en slechts voor een kort ogenblik, toen de geestesbode Ferdinand Reinecke verdween, diens meester Ahriman zelf voor hem moest verschijnen om zich aan Straders blik te vertonen. Maar terwijl Ahriman — door Straders inzichtsmoment ontmaskerd — spoedig weer verdween, riep hij Strader nog toe:
Je hebt me weliswaar herkend. Maar zonder jou zullen de anderen mij niet herkennen ! Want je kunt hen met je getuigenis niet meer helpen, omdat je doodsuur naderbij is. Jouw aardetijd is voorbij.

De vroege dood van Strader was vanuit een hoger standpunt bekeken een genade van de goede goden, want in het zicht van de naderende dood lukte het Strader om zijn verstrikking met Ahriman los te maken. Zijn dodelijke ziekte was een kans die hij benut heeft. Maar deze positieve wending had een prijs. Wat Ahriman Strader nog had toegeroepen en Strader nog had doorgegeven aan zijn leraar Benedictus, dat namelijk de andere vrienden zonder kennis te hebben van Straders ervaringen met Ahriman in de toekomst zouden zijn overgeleverd aan diens intriges, is niet zonder meer de volle waarheid. Maar wie zegt ook dat Ahriman altijd de hele waarheid spreekt? En toch, Benedictus weet dat zijn leerlingen het niet makkelijk zullen hebben als ze de inzichten van Strader niet voor zichzelf ten nutte kunnen maken. En hij weet: het zal moeilijk zijn voor de leerlingen om de geestestaal die Straders ziel nu spreekt vanuit de geestelijke wereld, te horen en te begrijpen. Capesius heeft zeker het vermogen daartoe, maar hij benut dit niet, wil dit ook niet benutten. En het geestelijk leraarschap van Benedictus verbiedt hem om de leerlingen over Straders brief en de waarschuwingen voor Ahriman te vertellen. Zo zou Ahriman ten slotte toch nog gelijk krijgen.
Nu blijft Benedictus nog maar een uitweg om de situatie misschien nog te redden zonder in te grijpen in de vrijheid van zijn leerlingen: Hij moet zichzelf opofferen — in de hoop dat ze daar wakker aan worden. Wanneer hij aan het einde van het vierde drama de laatste woorden in Straders brief vluchtig doorleest, staat hem in een flits de noodzaak van dit offer helder voor ogen, maar Ahriman wil op dit moment niets weten van offers en dekt voor hem de laatste woorden door gedachtenchaos toe. Maar nu, in het zesde drama, waar de tijd voor Ahriman inmiddels te snel dreigt te gaan, laat de duistere geest de sluier van de chaos vallen voor Benedictus, zodat deze wordt herinnerd aan de inhoud en de daaruit ontstane consequenties. Nu hoopt Ahriman namelijk door het offer dat Benedictus bereid is te brengen, op desoriëntering en radeloosheid bij de leerlingen. Dan zou hij ze uiteindelijk toch kunnen inpalmen en van de rechte weg afbrengen.

Als Benedictus nu het wilsbesluit neemt om zich op te offeren ter wille van het opvlammen van werkelijke kracht tot inzicht bij zijn leerlingen, neemt zijn hogere, eeuwige ik de 'kelk'. Zijn lagere, zijn huidige aarde-ik is steeds meer overgeleverd aan de situatie, raakt ermee verstrikt en gaat er steeds meer in op. — Er bestaat een oerbeeld voor deze situatie: de Verlosser aan het kruis die op de Olijfberg de bittere kelk heeft aangenomen voor het welzijn van de mensheid en op Golgotha de offerdood sterft. Vanuit zijn hogere ik, vanuit het Christus-ik is dit plan opgepakt, zodat je kunt zeggen: Christus is vrijwillig gestorven. Maar daarvoor moest hij eerst helemaal mens worden en zijn goddelijke natuur opgeven, zielenpijn en fysieke folteringen verdragen en zich, ontdaan van alle goddelijke kracht, aan de onmacht overleveren. Dit mysterie van de onmacht waarin zo onnoemelijk veel kracht ligt, is een mysterie dat nog helemaal niet ontsloten is, maar het is wel de sleutel om het mysterie van Golgotha te begrijpen, het mysterie van Goede Vrijdag en van de opstanding en het bergt in zich ook de sleutel voor onze eigen toekomst. Want in de onmacht van het eigen-willen wordt de poort geopend voor de 'van buitenaf' binnendringende kracht van het hogere willen. 'Dit is mijn opdracht: dat jullie elkaar liefhebben, zoals ik jullie heb liefgehad. Niemand heeft grotere liefde dan deze, dat iemand zijn leven geeft voor zijn vrienden.' (Joh. 15:12,13)

Benedictus levert zich dus uit aan het verdere gebeuren. Hij levert zich met zijn lagere ik over aan de beslissingen en daden van zijn leerlingen. Daarin bestaat op de eerste plaats zijn offer. Op dat moment wordt het voor Lucifer mogelijk om op Benedictus toe te sluipen en hem allerlei vreselijke drogbeelden voor het zielenoog te toveren.
Hij doet iets wat echt luciferisch is: hij spiegelt de leraar de beperkingen, angsten en misstappen van zijn leerlingen voor ogen, maar dan sterk uitvergroot.
In een groot imaginatief panorama, als een enorm vertekend beeld van de realiteit, vertonen zich nu de zwakheden van de leerlingen voor de innerlijke blik van de leraar. Dit heeft tot gevolg dat Benedictus daarvoor innerlijk de volle verantwoordelijkheid wil nemen, waardoor hij bijna gevloerd wordt. Steeds weer opnieuw en steeds sterker fluistert Lucifer hem in: Als je ze niet op deze weg had gebracht en hen het idee had ingeblazen een bovenzinnelijke scholing tot inzicht te beginnen, dan zouden ze er nu niet allemaal zo ellendig aan toe zijn!
Jij bent er de schuld van dat dit gebeurd is. En noch jij noch een ander kan ze daaruit redden. Kijk maar naar Capesius: die zal bijvoorbeeld ten prooi vallen aan de waan. — Ook voor deze situatie is er een oerbeeld: de gebeurtenissen die geleid hebben tot het zweten van bloed en het aannemen van de kelk door Christus Jezus op de Olijfberg. Ik heb elders eens beschreven hoe Lucifer alle catastrofen in de mensheidsontwikkeling van de na-christelijke tijd laat zien aan Christus Jezus in de nacht voor zijn gevangenneming. Dat zouden allemaal gevolgen zijn van zijn offerdood. Hij demonstreerde hem in epische breedvoerigheid de gruwelen en de misstappen van de mensheid, die in de toekomst in naam van Christus begaan zouden worden. Zo probeerde de verleider te verhinderen dat de Heer Zijn offerweg zou willen gaan. (Hier moeten we even kort onderbreken en ons realiseren dat Lucifer niet alleen de geest is die de mens influistert hoe geweldig hij is. Lucifer is ook de geest die de mens kan aanpraten hoe ontzettend slecht hij is. Alles wat overdreven is, is het werk van Lucifer.) Dit gebeurde op de Olijfberg. De Heer nam de kelk van het lijden toch aan.
Want de wil van de Vader, die ook de wil van Zijn hogere ik was, moest worden omgezet in de daad. Het was de vrije beslissing van Christus om voor ons mensen de dood in te gaan. Maar het moest door de mens, door Christus Jezus worden volbracht. En zo begon de van alle goddelijke macht ontdane mens zijn offerweg onder onuitsprekelijke angsten en lijden — onmachtig en verward in de chaos van aardse omstandigheden, net als Benedictus wiens hogere ik eveneens vrijwillig het offer op zich neemt.”


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Plafondschilderingen in het tweede Goetheanum


Op de omslag van de Nederlandse uitgave van het boek van Judith von Halle staat een andere afbeelding dan op de Duitse uitgave, namelijk een reproductie van een plafondschildering in het tweede Goetheanum. Die trok onze aandacht en we vonden info daarover op de website van stichting De Heraut. Deze stichting werd opgericht in 1996 met als doelstelling o.a :
“het uitdragen en het beleven van het Esoterische Christendom, geestelijke bewustwording en esoterisch Bijbellezen met als uitgangspunt de samenhang van het esoterische christendom met de andere grote godsdiensten”.
Bij de themadagen van 2018 ging het ook over de plafondschilderingen. Op de website vindt men daarover een boekje en een presentatie :


In 1924 maakte Rudolf Steiner een model voor het Tweede Goetheanum. Dit gebouw moest met beton worden opgetrokken. Enerzijds vanwege de brandveiligheid, maar ook omdat beton de mogelijkheid biedt voor een vrije, sculpturale vormgeving. (De huidige afkeer van beton hangt vooral samen met de fantasieloze manier waarop dit bouwmateriaal in de 20e eeuw gebruikt werd.)
De bouw zelf duurde van 1925 (het jaar waarin Rudolf Steiner stierf) tot 1928. Maar de grondsteenzaal was pas klaar in 1952, en de grote zaal in 1956. Steeds werd er zoveel gebouwd als er geld (uit giften) voorhanden was. Het blijft een wonder dat een dergelijke indrukwekkende en grootse bouw mogelijk was ten tijde van de grote economische crisis en de opkomst van het nationaalsocialisme in Duitsland.
De grote zaal werd jarenlang gebruikt in ruwe vorm: met betonnen wanden en een betonnen plafond zonder enige versiering. Pas in de dertiger jaren van de vorige eeuw werden de glasvensters aangebracht, in de vijftiger jaren werd er een orgel ingebouwd, en tussen 1996 en 1998 werd er een nieuw plafond aangebracht. Vanwege de akoestiek kwam dit nieuwe plafond zo’n drie meter onder het betonnen dak te hangen. Het bestond uit een stalen netwerk dat vervolgens van een gipslaag werd voorzien. Daarna werden op dit nieuwe plafond tussen september en december 1997 door zeven kunstenaars de schilderingen aangebracht. Welke schilderingen waren dat ? De motieven en afbeeldingen die vroeger in het Eerste Goetheanum de koepel van de grote zaal hadden gesierd.
Deze afbeeldingen moesten nieuw gecreëerd worden: er waren geen kleurenfoto’s beschikbaar van het Eerste Goetheanum (alleen de krijttekeningen van Rudolf Steiner), het formaat van dit plafond was heel anders, en er waren nu natuurverven ofwel plantenverven beschikbaar. De zeven schilders hebben zich jarenlang op deze opdracht voorbereid: ze hebben eerst de tekeningen van Rudolf Steiner bestudeerd, deze ‘verinnerlijkt’, hun werkmethode aangepast aan elkaar én aan deze opdracht, en geoefend om op grote vlakken te werken.

(Bron : http://www.stichtingdeheraut.nl/index.php/themadagen/42-themadagen/naslagwerk-themadagen/themadagen-2018 )

Het beeld op de omslag van de Nederlandse vertaling van het boek van Judith von Halle heet blijkbaar

Gods Toorn en Gods weemoed

Zijn wij de enigen die zich afvragen of die kunstenaars nu werkelijk Gods toorn en weemoed weergegeven hebben of zich veeleer hebben laten inspireren door de groepsziel van een bekende apensoort.

De mandril (Mandrillus sphinx)


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

De mysteriedrama’s in München

Max Gümbel-Seiling (1879 - 1964) mocht van zijn vader geen toneelspeler worden en studeerde dan maar voor architect. Hij behaalde zijn diploma maar bleef toneelspelen. Al na een jaar kreeg hij een vast contract als acteur bij een theatergezelschap. Bij de opvoering van de mysteriedrama's in München speelde hij Dr. Strader en sprak hij de geestesstemmen die uit de coulissen klonken. Rudolf Steiner was onder de indruk van zijn uitzonderlijke stembeheersing.
Max Gümbel-Seiling vertelt over de tijd van de eerste repetities :



Toen ik op een repetitie niet zichtbaar was omdat ik achter een decorstuk stond, klaar om vandaar uit mijn rol als geestesstem te spreken, hoorde ik Rudolf Steiner vragen : “ Maar waar is toch ons geweten ?” Ik riep : “Hier, Herr Doktor !” –
Ik moest namelijk de stem van het geestelijk geweten spreken, zo luid ik kon.



Op het einde van de vierde scène van "Het ontwaken van de ziel" verschijnt de ziel van Theodora. De vrouw die deze rol speelde moest dan zwevend door middel van een theatermechanisme op het podium komen en was daar niet helemaal gerust in.
De man die Strader speelde wilde haar op haar gemak stellen en zei :"Ja, juffrouw Sprengel, een mens heeft het niet gemakkelijk na de dood !"
Hartelijk lachend sloeg Rudolf Steiner hem op de schouder : "Wel, gij zoudt ook nog eens kunnen verschieten hoor !"



Vrouwen met kort haar, dat bestond in die tijd nog niet. Men moest al een zeer moedig mens zijn om zoals Mieta Waller haar mooie lange haren te laten knippen om de rol van Johannes Thomasius te spelen. Mevrouw Poolman deed het ook toen ze de rol van vijfde boer in "De beproeving van de ziel" had aangenomen.
Deze twee vrouwen zaten tijdens een openbare voordracht van Rudolf Steiner naast elkaar op de eerste rij. Na de pauze beantwoordde Rudolf Steiner de vragen die men op de hoek van zijn spreekgestoelte was komen leggen. Eén van de vragen luidde : "Dames uit uw omgeving hebben hun haar kort geknipt. Is dat aan te bevelen voor een occulte scholing ?"
Zakelijk klonk het antwoord : "De betreffende dames hebben zich pas onlangs het haar laten knippen zodat voor het occult onderzoek nog geen resultaat zichtbaar is. (algemene vrolijkheid) Wij wensen het beide dames echter van harte toe." ( bulderend gelach)



Rudolf Steiner legde aan de spelers uit waarom de namen van de verschillende personages gekozen werden. Dat was merkwaardig om te horen natuurlijk want in 1910 was er nog geen sprake van eurythmie noch van spraakvorming.
Nemen we de naam van Strader : die begint met drie medeklinkers na mekaar, die wijzen op een actieve wilsfunctie zoals in 'streven', 'strijd', 'straal'.
Talen met veel medeklinkers zijn typisch voor wilskrachtige volkeren.
De volgende medeklinker D houdt deze wilsontplooiing tegen, werpt als het ware een Dam op, net zoals Dom een hindernis is voor wijsheid.
De R op het einde wijst op de zich herhalende afremming van de activiteit, een tragisch aspect in het karma van Strader.
R is herhaling zoals een rechter altijd moet rechtspreken en een leraar altijd moet (aan)leren.
De klinkers A en E in 'Strader' duiden deze tragiek aan op het zielegebied.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Over vegetarisme

Uit het esoterisch uur in Berlijn op 21 maart 1909 ( in : GA 266a, blz. 470 )

“Na dit laatste esoterische uur zullen er wekenlang geen meer kunnen gehouden worden. Er gaan nu enkele aanwijzingen gegeven worden waarmee u verder kunt in die periode. Alleen wie nog echt dringende vragen heeft, kan die nog na dit uur stellen. Het is goed als de esotericus zich gewoon maakt om zelfstandig te worden. Als hij het antwoord op een vraag niet vindt, dan moet hij met die vraag blijven leven, ze zich altijd weer opnieuw stellen, maar zonder erover te tobben, het antwoord zal wel komen.
Geduld en volharding zijn de hoofdfactoren voor een ernstig strevende esotericus. Reeds in het vorige esoterische uur dat ging over slangenstaf en rozenkruis, zijn aanwijzingen gegeven waarmee men jaren verder kan. Wat vandaag gegeven wordt is slechts op te vatten als notities en opmerkingen.

De mens is een buitengewoon gecompliceerd wezen. Als hij begint met vegetarisch te leven, dan moet hij daarbij allerlei bedenken. Met al wat wij verteren, dier, plant, mineraal, nemen wij de geestelijke krachten mee op waardoor deze gevormd zijn. Als wij bvb. een stier (koe, rund ) eten, dan trekken wij daarmee ook de krachten in ons die toentertijd aan deze wezens werkten toen de stier uitgescheiden werd uit de rij van de zich verder ontwikkelende wezens. De dieren zijn voortijdig in de ontwikkeling gestopte wezens en de krachten die aan deze wezens werkten op het ogenblik dat ze uit de ontwikkeling uitvielen, zijn verhard. De dieren zijn op het punt van de toenmalige ontwikkeling blijven staan. En in de tijd dat de stier uit de ontwikkeling uitviel, werkten die krachten dusdanig dat kleine hersenen en een naar voor uitstekende snuit werden gevormd. Wie nu rund als voeding tot zich neemt, neemt ook die krachten mee op die de kleine hersenen en de vooruitstekende snuit vormen. Dat moet men niet opvatten als zou men fysiek op een stier beginnen lijken, dat men ook een snuit enz. zou krijgen, nee, men neemt die krachten in zijn astraal lichaam op en die werken daar verhardend. Na de dood, als het astraal lichaam vrij wordt, neemt het deze vormen aan. Dat kan men waarnemen op het astrale vlak. Dit feit is de grondslag voor het geloof in een zielsverhuizing.

Het geloof dat een mens ook als dier kan terugkeren – totaal onlogisch want hoe kan een mens als dier ( dat leeft volgens zijn instinct ) nog zijn karma verbeteren ? - fdw


Maar deze verharding die door het vleeseten in de mens binnenkomt, heeft de mens van vandaag nodig. Zeer bewust werd de mensheid op een bepaald punt in haar ontwikkeling ertoe gebracht om dieren te eten. Bij de wezens die niet uit de ontwikkeling uitvielen, bij wie de krachten die actief waren op het moment van dit uitscheiden niet verhardden, bleven de vormen weker, plastischer, zodat altijd nog andere krachten vormgevend op hen konden inwerken en zij zich tot hogere trappen zouden kunnen ontwikkelen.
Hadden de mensen geen dieren gegeten, dan zouden ze fysiek week gebleven zijn, groteske vormen zouden ze aangenomen hebben, in plaats van het huidig menselijk aangezicht.

Dat wil zeggen dat de mens al in Atlantis begonnen is met dierlijke voeding want in de na-Atlantische tijd, in het oude Indië, had de mens al het uitzicht dat hij nu heeft. - fdw


Als nu vandaag iemand vegetarisch leeft, dan verliest hij dit verhardende aspect, de innerlijke vastheid, en heeft hij door de erfelijkheid niet een gezond lichaam, is hij niet, zoals wij zeggen, een robuuste persoon, dan kan hij gemakkelijk het innerlijk houvast verliezen en kan zelfs waanzinnig worden.

De esotericus nu, die moet overwinnen dat van buitenaf op zijn vooruitgang invloed wordt uitgeoefend, die zelf zijn ontwikkeling ter hand neemt, die moet de vastheid die door de verhardende krachten in hem wordt verzorgd daardoor bereiken dat hij zich een helder denken eigen maakt.

Door zich altijd weer voor te stellen, zich te verdiepen in wat ons telkens weer verteld werd over de toestanden op de oude Saturnus, op de oude Zon en Maan enz., door in zuiver onpersoonlijke gedachten te leven, daardoor legt hij vaste lijnen in zichzelf aan en vermijdt zo het gevaar van zwenken en fladderen. In ons denken mogen wij ons door niets laten beïnvloeden, niet door vooroordelen van welke aard ook, door gewoontes en relaties die samenhangen met familie, volk, ras, tijd enz. enz. – vrij, helemaal vrij moet ons denken zijn. Alles wat in de antroposofie geleerd wordt is met het gezonde mensenverstand te begrijpen. Als wij weten dat een kopie van het astraal lichaam van Jezus van Nazareth in Franciscus van Assisi werkte, dan begrijpen we diens hele leven en werken.

Zoals het tegenwoordige leven is, kan de esotericus er niet onderuit om zelf ook onrecht te doen. Maar we moeten daarbij altijd in het achterhoofd houden dat de grootse wet van karma altijd en overal voor een vereffening zorgt.
Onze intelligentie moeten wij ontwikkelen. Er zijn mensen die de intelligentie hebben van een 12-jarig, ja zelfs maar een 8-jarig kind. Terwijl hun lichaam verder groeide, bleef hun intelligentie op een bepaald punt staan. Dergelijke mensen kunnen het beroep waarin ze terecht zijn gekomen uitoefenen zonder dat men het gebrek aan intelligentie opmerkt. Er zijn beroepen waar alles van bovenaf voorgeschreven is tot in de kleinste details. Dan moet de betreffende zich alleen maar aan de voorschriften houden. Komt er een eind aan zijn ambt, dan vallen de voorschriften weg en spoedig zakt hij ruggegraatloos ineen.

Een ander gevaar voor de esotericus bestaat erin, wanneer hij ergens speciale ervaringen heeft gehad, zichzelf te gaan beschouwen als zeer toegewijd en onzelfzuchtig. Maar als men goed toekijkt, dan bemerkt men dat er nog altijd een egoïsme leeft, al is het dan in veel subtielere vorm en daarom moeilijker te herkennen. Ook dit subtiele egoïsme moet men overwinnen als men werkelijk de Christus in zich wil laten geboren worden.
Heeft men ergens iets astraals of dergelijks gezien, dan moet men duidelijk weten wat het is en zich niet inbeelden dat het een grote betekenis heeft en bewijst dat men al ik weet niet hoe hoog ontwikkeld is op occult gebied. Volledig klaar en onpersoonlijk moet men alles tegemoet treden, denken, voelen en willen rein maken om de geest door zich te laten werken.”


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

De man die bomen plantte

Lang geleden in De Brug 33 was een verhaal te lezen van de Franse schrijver Jean Giono (1895 - 1970). Het ging over een eenzaat die een hele streek op zijn eentje herbeboste. Jammer genoeg was dit slechts een roman. Gelukkig zijn er ondertussen ook al mensen die dit werkelijk gedaan hebben. Hieronder een voorbeeld uit Brazilië.


Toen de gevierde Braziliaanse fotograaf Sebastião Salgado het landgoed van zijn familie overnam in de staat Minas Gerais, trof hij in plaats van het tropische paradijs dat hij zich als kind herinnerde, een dorre bende zonder bomen en dieren, aan.
Hij was er kapot van. Het was 1994 en hij was net terug van een traumatische opdracht, waarbij hij de genocide in Rwanda moest documenteren.
"Het land was net zo ziek als ik - alles was vernietigd," zei Salgado tegen The Guardian. “Nog maar zo'n 0.5% van het land was bedekt met bomen."
Salgado’s vrouw, Lélia Deluiz Wanick Salgado, kreeg het idee om het bos opnieuw te planten. Toen ze daarmee begonnen, kwamen de insecten, vogels en vissen langzaam weer terug.

Salgado en zijn familie wierven partners en zamelden geld in en in april 1998, stichtten ze het Instituto Terra. Inmiddels hebben ze meer dan 2 miljoen bomen geplant, waarmee de omgeving compleet getransformeerd is.
"Wellicht hebben we een oplossing. Er is een organisme dat C02 verandert in zuurstof, en dat is de boom. We moeten het bos opnieuw planten. We hebben bossen nodig met inheemse bomen en we moeten zaadjes verzamelen in dezelfde regio waarin je ze plant want anders komen de slangen en termieten niet.
En als je bossen plant die daar niet thuishoren, dan komen er geen dieren op af en blijft het bos stil.

Het Instituto Terra heeft zich toegelegd op het regeneren van de 1.502 hectare tropisch woud op de Bulcão Boerderij in Aimorés, Minas Gerais De boerderij was compleet verwoest toen het in 1998 tot beschermd erfgoed werd benoemd. De voormalige veehouderij was oorspronkelijk 1.704 hectare groot.
De eerste bomen werden opnieuw geplant in december 1999 en sindsdien is het, met de steun van belangrijke medestanders, mogelijk geweest om elk jaar meer dan twee miljoen zaadjes van 290 boomsoorten te planten.
Een lichtend voorbeeld om mensen bewust te maken dat we bossen moeten regenereren en behouden

Vanaf het moment dat ze de Instituto Terra stichtten, zagen Lélia Deluiz Wanick Salgado en Sebastião Salgado het instituut als een voorbeeld om mensen bewust te maken van de noodzaak bossen te behouden en regenereren.

Ze zien onderwijs en onderzoek als sleutelelementen bij deze aanpak en creëerden op 19 februari 2002, het Centrum voor Milieu Onderwijs en Herstel (CERA).

De missie is om bij te dragen aan het proces van herstel van het milieu en de duurzame ontwikkeling van het Atlantische Bos, met speciale nadruk op het Stroomgebied van de rivier Doce.

Via CERA worden nieuwe technologieën gedeeld en wordt er zo aandacht besteed aan bestaande ontwikkelingsmodellen. Het uiteindelijke doel is om nieuwe mensen te werven in de strijd om duurzame ontwikkeling te bewerkstelligen.

Tegen december 2012, waren er meer dan 700 onderwijsprojecten ontwikkeld, waarbij meer dan 65.000 mensen betrokken waren in meer dan 170 gemeenten in de Vallei van de rivier Doce. Een aantal projecten is zelfs tot in Bahia en Rio de Janeiro doorgedrongen.

Fauna keert terug: veel soorten die aan het verdwijnen waren hebben nu een veilige plek gevonden op de Balcão Boerderij. Meer dan 172 vogelsoorten zijn geïdentificeerd, waarvan er zes met uitsterven bedreigd zijn. Er zijn 33 soorten zoogdieren, waarvan er 2 als 'kwetsbaar' geclassificeerd worden. Er zijn ook 15 soorten amfibieën, 15 soorten reptielen en 293 soorten planten.
Er is voor inheemse boomsoorten gekozen, om zo een bos met veel diversiteit en biomassa te creëren.

Met de herbeplanting van de grond wordt de aantasting van de bodem een halt toegeroepen en zorgt ervoor dat de waterbron van de boerderij in zowel kwaliteit als kwantiteit toeneemt.

De acht natuurlijke bronnen op de boerderij zijn weer tot leven gewekt en zelfs in tijden van droogte, stromen ze met een snelheid van zo'n 20 liter per minuut.

https://brightvibes.com/1083/en/the-brazilian-photographer-and-the-20-year-reforestation-project-of-over-27-million-trees

http://www.scienceinsanity.com/2019/03/brazilian-couple-created-1502-acre.html?m=1


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

De brand van de Notre Dame

Lieven Debrouwere op 27 april 2019 (https://vijgennapasen.wordpress.com/ )


Op maandagavond, de tweede dag van de Goede Week, brak brand uit in de Parijse Notre Dame. Algauw stond de kathedraal in lichterlaaie en verhief zich een grote rookwolk boven la ville lumière. Ik zal wel niet de enige zijn geweest die meteen dacht aan een aanslag. Het is een publiek geheim dat in Frankrijk geen enkele kerk nog veilig is. Gemiddeld worden er twee per dag gevandaliseerd, in brand gestoken of onteerd. Iedereen weet wie daar verantwoordelijk voor is, maar er wordt zedig over gezwegen. Ook nu weer ontkenden de autoriteiten onmiddellijk dat er kwaad opzet in het spel was, al moest het onderzoek nog beginnen. Er waren restauratiewerkzaamheden aan de gang in de kathedraal en daar moest de oorzaak van de brand gezocht worden. Wat er ook van zij – aanslag of restauratie – de brandende Notre Dame in het centrum van Parijs was een omineus beeld dat onwillekeurig deed denken aan de brandende twin towers in het centrum van New York, bijna 20 jaar geleden.

Bij antroposofen riep het nog een andere herinnering op: de brand van het Goetheanum, bijna 100 jaar geleden. Net als de Notre Dame was de antroposofische tempel niet opgetrokken door een gespecialiseerde bouwfirma maar door vrijwilligers. Talloze mensen hadden hart en ziel in dit gebouw gelegd en de brand was dan ook een enorme klap. De toenmalige antroposofische vereniging overleefde hem niet. Nochtans had ze, terwijl de vernietigende krachten van de eerste wereldoorlog Europa teisterden, een unieke scheppende prestatie geleverd. Helaas ontbrak er iets aan: bewustzijn. Rudolf Steiner wees daarop toen hij zei dat de brand weliswaar van buitenaf was aangestoken, maar dat de werkelijke oorzaak bij de antroposofen zelf lag. Ze waren te veel met zichzelf bezig geweest en daardoor hadden ze het gebouw geestelijk onbeschermd gelaten. De vlammen die het Goetheanum verteerden, waren een uiterlijk beeld van het luciferische vuur dat binnen de vereniging woedde.

Wrijvingen, afgunst, ijdelheid, fanatisme en andere egoïstische driften hadden tot gevolg dat het Goetheanum een geestelijke omhulling ontbeerde. Persoonlijke besognes eisten zoveel aandacht op dat er niks meer overbleef voor de tempel. Het was deze geestelijke verwaarlozing die het Goetheanum fataal werd. Iets dergelijks kan men ook zeggen van de Notre Dame in Parijs, en bij uitbreiding van alle Franse kerken en zelfs van het hele Europese culturele erfgoed. In plaats van zorg te dragen voor het kostbare geschenk dat het aan de mensheid heeft geschonken, laat Europa zich – als het ware in navolging van de antroposofische vereniging – meesleuren in onderlinge ruzies en wederzijdse beschuldigingen. Het Avondland gedraagt zich als een kunstenaar die een meesterwerk heeft geschapen maar zich dat niet realiseert. In plaats van trots te zijn op wat hij tot stand heeft gebracht, schaamt hij zich diep en probeert wanhopig goed te maken wat hij denkt verkeerd te hebben gedaan.

Het was verrassend om te zien hoeveel jonge Fransen diep getroffen waren door de brand van de Notre Dame – alsof de schok in hen een hoger zintuig had wakker gemaakt en ze iets gewaar werden van de geestelijke dimensie van het drama. Minder verrassend waren de cynische reacties op deze bewogenheid. Als mensen na een moslimaanslag kaarsjes branden, bloemen leggen en liedjes zingen, noemen de media dat ‘sereen’. Doen ze hetzelfde als een kathedraal brandt, dan noemen ze het ‘sentimenteel’. Ze steken er de draak mee, vragen zich af of het geld voor de restauratie niet veel beter aan een goed doel kan worden geschonken, of publiceren lijstjes met alle – in hun ogen – belachelijke reacties op de brand. Op Facebook verkondigde een linkse activist zelfs triomfantelijk dat hij al sinds 1789 voorstander is van het platbranden van kerken. Nee, het is al lang geen geheim meer welke diepe haat moderne intellectuelen koesteren voor alles wat christelijk is.

Deze haatdragende intellectuelen zijn per definitie materialistisch. Zonder het met zoveel woorden te zeggen, zijn ze ervan overtuigd dat een mens leeft van brood alleen. De gedachte dat een kunstwerk als de Notre Dame geestelijk voedsel is voor miljoenen, en dat geestelijk voedsel voor de mens even noodzakelijk is als fysiek voedsel, vinden ze bespottelijk. Daarom willen ze die ‘oude troep’ liefst van al vervangen door hedendaagse kunst, waar het dode intellect de plaats van de levende geest heeft ingenomen. De Franse president Macron zag zijn kans dan ook schoon. De Notre Dame, verklaarde hij, zou binnen de vijf jaar worden heropgebouwd, mooier dan ooit. De boodschap was duidelijk: niet alleen zouden de moderne Fransen de klus veel vlugger klaren dan de middeleeuwers, ze zouden het ook veel beter doen. Prompt werd een architectuurwedstrijd uitgeschreven en de eerste kandidaat was Wim Delvoye die zijn genie ten dienste stelde van de wederopbouw. Of hoe een ongeluk nooit alleen komt.

Na de luciferische ramp, de ahrimaanse ramp. Het volstaat niet dat de kathedraal zwaar beschadigd is, ze moet ook nog eens belachelijk worden gemaakt. Dat is de nieuwe trend: historische gebouwen worden niet zomaar gerestaureerd, ze krijgen een hedendaagse make-over. Brak men ze vroeger af om er nieuwe voor in de plaats te zetten, dan combineert men nu beide: het oude gebouw verdwijnt niet, maar wordt innig verstrengeld met een hedendaagse constructie. Het maakt intellectuelen lyrisch: ze noemen het een prachtige symbiose van heden en verleden, een toonbeeld van vreedzame coëxistentie. In werkelijkheid is het natuurlijk het tegenovergestelde, want het Europese verleden is door en door christelijk, terwijl het Europese heden – althans dat van de machthebbers en intelligentsia – door en door antichristelijk is. De verbinding van beide tegenpolen leidt onherroepelijk tot een – letterlijke en figuurlijke – kleinering van het verleden.

Alles van waarde is weerloos. Als Europa de michaëlische krachten niet vindt om haar christelijke beschaving te beschermen, dan zal deze ‘tempel’ in vlammen opgaan of – erger nog – geïncorporeerd worden in een ahrimaanse constructie. Luciferische en ahrimaanse krachten zullen samenwerken om de christelijke beschaving te verminken en te vernederen, en van Europa één groot cultureel Golgotha te maken. Alleen michaëlische bewustzijnskrachten kunnen dat voorkomen, en dat zijn oordeelskrachten, onderscheidingskrachten. Ze zitten reeds vervat in het bijbelse scheppingsverhaal. ‘Op de zesde dag keek God naar zijn schepping en Hij zag dat het goed was‘. Met deze bedrieglijk eenvoudige woorden wordt iets heel essentieels aangeduid: een schepping moet beoordeeld worden, zonder oordeel is ze niet af. Europa heeft de afgelopen 2000 jaar een christelijke beschaving geschapen, maar die beschaving is niet af zolang we niet ‘zien dat het goed is’.

Wat we nodig hebben, zei Rudolf Steiner, is niet Christus maar bewustzijn van Christus. De scheppende heilsdaad is gesteld, Christus heeft zich verbonden met de aarde en daaruit is een christelijke beschaving ontstaan. Maar verre van te zien dat het goed is, kijken we met groeiende afschuw naar ons christelijke verleden. In die afschuw werkt Ahriman en het is op hem dat het michaëlische inzicht moet worden veroverd dat de Europese beschaving een goede schepping is. Uiterlijk gezien wordt dit kunstwerk het meest bedreigd door de islam, die het christendom al eeuwenlang probeert te vernietigen. Dat lijkt nu eindelijk te zullen lukken, maar alleen doordat de luciferische draak van binnenuit ahrimaanse hulp krijgt. Het is inderdaad opvallend hoe de Europese machthebbers en intellectuelen de islam de hand boven het hoofd houden. Rudolf Steiner voorspelde al dat het intellect kwaadaardig zou worden. Het gevaar komt dus van twee kanten: van buitenaf en (vooral) van binnenuit.

Een stuitend voorbeeld is de paus van Rome die de wereld rondreist om overal moslims – letterlijk en figuurlijk – de voeten te kussen. Als geen ander illustreert deze jezuïet in welke mate Europa ontbeert wat in wezen zelfkennis is: bewustzijn van het eigen christelijke wezen. Dat gebrek aan michaëlisch (zelf)bewustzijn zet de poorten open voor de tegenmachten, die zich als bloedzuigers vastzetten op het christelijke erfgoed en er iets weerzinwekkends van maken. Christus wordt als het ware voor de tweede keer aan het kruis geslagen, geen fysiek kruis dit keer, maar een etherisch kruis, een bewustzijnskruis. Het vraagt moed en inzicht om deze nieuwe kruisiging onder ogen te zien en niet mee te juichen met de farizeëers van onze tijd. Deze michaëlische kwaliteiten werden destijds belichaamd door Maria en Johannes. Ze stonden aan de voet van het kruis, als een beeld van de vrouwelijke en mannelijke eigenschappen die moeten samenwerken om op de zesde dag te kunnen zien dat het – ondanks alles – goed is.

Deze ‘zesde dag’ beleeft iedere kunstenaar wanneer een kunstwerk zijn voltooiing nadert. De mannelijke oordeelskrachten beginnen de vrouwelijke scheppingskrachten dan te verlammen en de kunstenaar wordt langzaam maar zeker toeschouwer bij zijn eigen werk. Wanneer hij die grens overschrijdt, moet hij het werk neerleggen. Het scheppen is dan afgelopen en het oordelen begint. Die overgang is als een geboorte: de kunstenaar mag er zich niet tegen verzetten, hij moet zijn werk loslaten anders brengt hij het in gevaar. Want als hij verder blijft werken alsof er niets gebeurd is, dan begint hij – zonder het te beseffen – zijn werk te vernietigen. Hij verkeert in de overtuiging dat hij zijn fouten herstelt en zijn werk steeds beter maakt, maar in werkelijkheid doet hij het omgekeerde: hij stapelt de fouten op en maakt zijn werk steeds slechter. Het dringt niet tot hem door dat bij het overschrijden van de grenzen van het kunstwerk de scheppende levenskrachten plaats hebben gemaakt voor vernietigende doodskrachten.

Ik heb dat ooit eens op exemplarische wijze ondervonden tijdens mijn academietijd. Ik had een geslaagde modeltekening gemaakt, maar vond dat met name het hoofd beter kon. Waren portretten niet mijn specialiteit? Welaan dan. En dus veegde ik het hoofd uit en begon opnieuw. Het resultaat was echter niet beter maar slechter dan de eerste keer. Die fout moest uiteraard hersteld worden, maar dat lukte niet, integendeel, het ging van kwaad naar erger. Steeds wanhopiger probeerde ik mijn tekening te redden, maar het eindresultaat was een menselijke figuur met de kop van een monster (want ik had het papier kapot getekend). De leraar had mijn ‘verbeterende slopingswerk’ stilzwijgend gadegeslagen en van iedere fase een karikatuur gemaakt. Het leverde een vermakelijk beeld op van de stapsgewijze metamorfose van mens tot monster, en de hele klas maakte er zich vrolijk over. Sindsdien weet ik hoe cruciaal het is om te weten wanneer je moet stoppen.

Ieder (menselijk) scheppingsproces begint met het ontbranden van een innerlijk vuur: de geest wordt vaardig maar hij doet dat in luciferische gedaante. Die uitslaande brand moet met behulp van het verstand bedwongen worden. Dat leidt tot een gevecht in regel tussen levenskrachten en doodskrachten, tussen scheppingsroes en realiteitszin. Aan het eind dooft het luciferische vuur uit en overwint Ahriman. Dat is het moment waarop de kunstenaar het werk moet neerleggen, ook al beantwoordt het niet aan zijn verwachtingen. Het accepteren van de grenzen van een werk is een oefening in gelatenheid, een erkennen van de onmacht om het oorspronkelijke visioen in een concreet beeld te vatten. Met name in onze tijd is dat een heel, heel moeilijke oefening, want enerzijds worden die ‘geestelijke visioenen’ (de helderziende waarnemingen die ten grondslag liggen aan ieder kunstwerk) steeds grootser, en anderzijds wordt de (door het materialisme veroorzaakte) honger naar de scheppingsroes steeds kwellender.

Het resultaat is een mens die van geen ophouden weet, die de wereld alsmaar beter wil maken en juist daardoor in de greep van Ahriman raakt. Want zijn scheppingsroes verandert ongemerkt in een vernietigingsroes: hij breekt de oude wereld af in de overtuiging mee te werken aan het ontstaan van een Heerlijke Nieuwe Wereld. Die waan klinkt door in de woorden van president Macron die de verwoeste Notre Dame nóg mooier wil maken. We beluisteren hier – niet toevallig uit de mond van een Fransman – de krankzinnige hoogmoed van onze tijd die denkt dat ze de middeleeuwse kathedralen kan en moet verbeteren. Zoveel hoogmoed komt altijd voor een val. De moderne mens kan niet accepteren dat het scheppen voorbij is, dat de Europese beschaving haar grenzen heeft bereikt. Wanhopig houdt hij vast aan de oude scheppingsroes en merkt niet dat ze juist daardoor verandert in een vernietigingsroes. Hij waant zich een spirituele schepper, maar is in werkelijkheid een vernietigende barbaar.

De mensheid gaat vandaag over de drempel. Ze overschrijdt zonder het te weten een grens, want ze heeft nog niet het zintuig ontwikkeld om die grens waar te nemen en te weten wanneer ze moet stoppen. Ze beleeft dat ‘stoppen’ als een sterven, als het pijnlijke uitdoven van het scheppingsvuur, en klampt zich wanhopig vast aan het leven. De menselijke beschaving is oud geworden, ze heeft haar grenzen bereikt en is stervende. Of dat sterven de wetten van het lichaam zal volgen (en leiden tot een algehele ontbinding en vernietiging) dan wel die van de geest (en leiden tot een wederopstanding), hangt af van onze moed om stil te houden en dat sterven onder ogen te zien. Brengen we die – michaëlische – moed niet op om aan de voet van het kruis te staan en klampen we ons in plaats daarvan vast aan de illusie dat de beschaving wel zal blijven bestaan, dan worden we tot de vernietigers van die beschaving, dan doen we in vlammen opgaan waar we zozeer aan gehecht zijn.

Wie inspireert toch deze “kunstenaars” ?


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Paasaanbidders ?


Op 21 april, met Pasen was er een aanslag in Sri Lanka, 320 doden en 500 gewonden, het grootste deel christenen. Allerlei prominenten voelen zich dan geroepen om hun steun en sympathie voor de slachtoffers uit te spreken. Zo ook Hillary Clinton en Barack Obama. Maar wat ze niet wilden uitspreken was het woord ‘christenen’, in plaats daarvan gebruikten ze alle twee “Easter worshippers”, Paasaanbidders of Pasen-aanbidders.

Wat iedereen ook opviel : geen enkele veroordeling of zelfs maar verwijzing naar de daders die moslim waren. Wat een verschil met de aanslag in Christchurch in Nieuw-Zeeland, een maand eerder, toen de dader blank was en de slachtoffers moslim :

“We moeten blijven vechten tegen alle vormen van racisme en islamofobie. Alle leiders moeten de blanken-eerst-terroristen veroordelen. Hun moorddadige haat moet gestopt worden.”



Vele zgn. Conservatieven vroegen zich af of het toeval kon zijn dat twee invloedrijke Democraten weigeren het woord ‘christen’ te gebruiken. Een commentaargever verwees naar de brief van Jacobus in het Nieuwe Testament :

“Gij gelooft dat er een God is ? Daaraan doet gij wèl, maar dat geloven de demonen ook en zij sidderen.” (Jac 2:19)
Daarom zullen ze altijd vermijden om de naam van Christus uit te spreken.

Iemand heeft het eens opgezocht :
hoe dikwijls heeft Hillary Clinton in een tweet al het woord ‘christen’ gebruikt? Nul keer !

“Het is geen complotdenken als men erop wijst dat vooraanstaande Democraten vermijden om het woord ‘christen’ te gebruiken. Het is gewoon een feit.”



Andere commentaargevers stelden zich vragen bij het feit dat overal in het Westen pogingen gedaan worden om al wat christelijk kan genoemd worden uit de samenleving te verwijderen, met behulp van de rechtbanken, zoals bvb. kersstalletjes. Maar ieder jaar staat er op het terrein van het Witte Huis wel een reusachtige menora, een zevenarmige kandelaar ….


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Godsdienstonderwijs


Als antroposoof blijft men hopen dat de mensen ooit zullen willen inzien dat er twee Jezuskinderen waren. En dat ze gaan inzien dat zonder de geesteswetenschap de zogezegde tegenstrijdigheden in de evangelies niet kunnen verklaard worden aan mensen van onze tijd.
Zolang er gelovigen zijn is die hoop gerechtvaardigd. Maar hoeveel gelovigen zijn er nog ?
Toen in januari 2019 onderstaand bericht op de website van Het Laatste Nieuws verscheen, kwamen daar bijna 300 lezersreacties op en veruit het grootste deel was negatief tot haatdragend t.o.v. de godsdienst.


“Leerlingen die het vak rooms-katholieke godsdienst volgen, zullen weer meer theoretische kennis over het christendom moeten hebben. De Vlaamse bisschoppen, verantwoordelijk voor de invulling van het vak, maken een ‘canon’ van 349 katholieke begrippen tot kern van het leerplan.
Het vorige leerplan godsdienst dateert ondertussen al van 1999. Na goed 20 jaar drong een actualisatie zich op omdat het vak niet meer aangepast was aan de huidige context, zo besloten de bisschoppen, die verantwoordelijk zijn voor de invulling ervan.
Opvallend is de nadruk die op de fundamenten van het christendom gelegd wordt. Het leerplan bevat een lijst van 349 ‘ingrediënten’: een soort van canon aan te kennen begrippen en symbolen. Van het sacrament van de eucharistie over de parabel van de verloren zoon tot het boek Job: de paar honderdduizend leerlingen die het vak rooms-katholieke godsdienst volgen, zullen ze moeten kennen.
Die aanpak is nogal een breuk met het recente verleden, dat juist minder de nadruk legde op de bijbelse fundamenten. In lessen godsdienst stond een eigentijdse interpretatie van de katholieke waarden centraal. Maar, zegt bisschop Johan Bonny, “godsdienst mag geen praatuurtje zijn.”
Het is de bedoeling om vanuit de christelijke identiteit het gesprek aan te kunnen gaan met andere religies, aldus Bonny. “Maar daarvoor moet je dus eerst jezelf kennen.”


Een week later in ’t Pallieterke ( 17 Jan. 2019 )


Het wiegje van Jezus

Elders in dit blad kan u onze commentaar lezen op de beslissing van de bisschoppen om opnieuw meer aandacht te besteden in het katholieke onderwijs aan de Bijbelse verhalen en christelijke symbolen.

Sta me toe een anekdote te vertellen. Wat nu volgt is geen satire, geen kolder, maar is echt gebeurd. Enkele maanden geleden had ik een gesprek met de zoon van een goede kennis. De jongeman is zestien jaar oud, zit in het vijfde middelbaar op een Sint-Jozefinstituut ergens te lande. Het is een school met een degelijke reputatie.

“Ha,” zeg ik, “je gaat naar Sint-Jozef. Weet je wel wie die Jozef is?”
De jongeman kijkt me met grote ogen aan en er komt geen antwoord.
“Wat was het beroep van Jozef?”, probeer ik hem te helpen.
Opnieuw geen antwoord. “Wie timmerde het wiegje van Jezus in elkaar?”, vraag ik hem schalks, in de hoop dat er toch ergens een lichtje bij hem zou gaan branden.
“Hoe kan ik dat nu weten wie het wiegje van Jezus in mekaar gezet heeft?!”, is het kordate antwoord van onze scholier, enigszins geërgerd door mijn - in zijn ogen absurde vraag. Ik ben al blij dat hij niet antwoordt dat het wiegje van Jezus van de Ikea komt. Maar goed, tot slot vraag ik hem:
“Wie waren dan de ouders van Jezus?”
En gelukkig, daar wist hij onmiddellijk een antwoord op: “Adam en Eva!”

Tja, heren bisschoppen, er is nog werk aan de winkel. Want dat is de Bijbelse kennis van een 16-jarige scholier van een katholieke school.
“Wat leren jullie dan tijdens de godsdienstles?”, vroeg ik hem ten slotte.
“Dan kijken we naar video’s over racisme, seksisme, homofobie, apartheid,.. En dan wordt daar nadien over gediscussieerd in klasverband samen de godsdienstleraar.”
Dat die lessen en discussies overgoten worden met een éénzijdig sausje rode indoctrinatie, hoef ik onze lezers niet te vertellen.
Och ja, de katholieke kerk… Kent u de webstek: www.kerknet. be?

Kerknet.be is een overkoepelende webstek met uitgebreide informatie over de katholieke kerk. U vindt er documentatie over Kerk & Leven, Tertio, de bisschoppenconferentie, de bisdommen, pastoralia en nog veel meer. Kortom, het is een allesomvattende en informatieve webstek.
Kerknet.be heeft ook een eigen webwinkel, waar uiteraard heel wat boeken kunnen besteld worden; religieuze boeken uiteraard en boeken over de diepere zin van het leven. Ook te koop in de webwinkel van Kerknet.be: het boek “Graailand” van Peter Mertens, uitgegeven bij EPO (Education prolétarienne-Proletariese Opvoeding), de uitgeverij van de marxistische PVDA. Peter Mertens is er de voorzitter van.

Kerknet lijkt wel een uitloper van de godsdienstlessen in het katholiek onderwijs… Misschien moeten de bisschoppen ook daar eens even het puntje op de ‘i’ gaan zetten.


De zwaarste opdracht: leerkrachten overtuigen


Bij heel die operatie om het leerplan bij te stellen, rijst echter een fundamenteel probleem, waarover we al zijdelings spraken: de godsdienstleraars.
We kunnen in die groep minstens twee categorieën onderscheiden.
Ten eerste zijn er de welwillende positief-kritische leerkrachten die wellicht blij zijn dat hun vlag opnieuw wat meer de lading gaat dekken en die bereid zijn zichzelf goed bij te scholen om tegemoet te komen aan de wens van de bisschoppen. En die het beste van zichzelf willen geven. Ten tweede is er de groep wereldverbeteraars, die zo al niet vijandig dan toch negatief en kritisch staat tegenover de Kerk. In tal van gevallen willen die wereldverbeteraars zich er zelfs niet mee vereenzelvigd zien. Vaak stellen velen uit die groep dat ze niet meer gelovig zijn en - in het beste geval - een humanistisch waardenpatroon aanhangen waarin niet langer 'een god' , maar wel de mens centraal staat.
Daardoor wordt de opdracht van de bisschoppen loodzwaar. Er zal naast de aankondiging van een nieuw leerplan op zijn minst ook een signaal uitgestuurd moeten worden dat een godsdienstleraar in het katholiek onderwijs op zijn minst loyaal moet zijn om erin thuis te blijven horen. Anders kan er geen volwaardige en gedegen godsdienstoverdracht gebeuren die leerlingen een meerwaarde biedt. In geen enkele godsdienst wordt getolereerd dat zij die het magisterium (meesterschap) dienen te bewaken en over te brengen het zelf niet dragen.
Het valt te hopen dat Johan Bonny en zijn ploeg hieraan meer dan gewone aandacht schenken. Want daarmee zal alles slagen, of helemaal niet. ..
Een beetje haar op de tanden kweken, en onversaagd doorzetten, zal een minimumvereiste zijn, vrezen we.


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Jezus voor onze tijdgenoten


De maker van onderstaande meme gebruikte twee verschillende gebeurtenissen uit het evangelie volgens Johannes. De verschijning op het meer van Tiberias, na de spijziging van de vijfduizend (Joh.6 ) en de uitspraak uit Joh. 14-6.

Het prentje is humoristisch bedoeld maar de persoon die het samenstelde heeft in ieder geval meer Gewijde Geschiedenis geleerd dan wat de Vlaamse jeugd van vandaag nog meekrijgt.

Het doet ons als antroposofen ook eventjes stilstaan : wij hebben al die diepe inzichten in het wezen van de Christus, maar hoe bereiken we onze medemens met dezelfde overtuigingskracht waarmee het katholicisme eeuwenlang de mensen geestelijk voedsel heeft aangereikt ?
Hoe bouwen wij een nieuwe traditie op ?

- Pardon Jezus, ge staat in de weg

- Excuseer u, Ik bén de weg




*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*




Terug naar het thuisblad