Mit der
Welt und ihrem Zeitenwandel verbunden fühlt sich der Mensch.
In seinem eigenen
Wesen empfindet er das Abbild des Welten-Urbildes.
Doch ist das Abbild nicht
sinnbildlich-pedantische Nachahmung des Urbildes.
Was die große Welt im
Zeitenlaufe offenbart, entspricht einem Pendelschlage des Menschenwesens, der
nicht im Elemente der Zeit abläuft.
Es kann vielmehr fühlen der Mensch sein an
die Sinne und ihre Wahrnehmungen hingegebenes Wesen als entsprechend der licht-
und wärme-durchwobenen Sommernatur. ......................
De beweging in de weekspreuken :
Vanaf Pasen gaat de beweging naar BUITEN, vanaf Michaëli gaat de beweging naar BINNEN.
We zien week 1 gespiegeld in week 52, week 2 in week 51 enz.
Met welke week komt bvb. week 38 overeen ? Reken 53 - 38 = 15
LENTE Oster-Stimmung 1.-6. April 1 Wenn aus den Weltenweiten Die Sonne spricht zum Menschensinn Und Freude aus den Seelentiefen Dem Licht sich eint im Schauen, Dann ziehen aus der Selbstheit Hülle Gedanken in die Raumesfernen Und binden dumpf Des Menschen Wesen an des Geistes Sein. | Als uit de wereldverten de zon spreekt tot de mensenzin en vreugde uit de zielediepten zich in het zien met 't licht verbindt, dan dringen uit de omhulling van het zelf gedachten in de verre ruimte en verbinden, onbewust, het wezen van de mens met het geestelijk zijn. |
Zweite April-Woche 7.-13.April 2 Ins Äußre des Sinnesalls Verliert Gedankenmacht ihr Eigensein; Es finden Geisteswelten Den Menschensprossen wieder, Der seinen Keim in ihnen, Doch seine Seelenfrucht In sich muß finden. | Daarbuiten in de zintuigwereld verliest gedachtenmacht 't zelfstandig zijn; nu vinden geesteswerelden de mensenloot weer terug, die wel zijn kiem in hen, doch die zijn zielevrucht in zich moet vinden. |
Dritte und vierte April-Woche 3 14.-24. April Es spricht zum Weltenall, Sich selbst vergessend Und seines Urstands eingedenk, Des Menschen wachsend Ich: In dir, befreiend mich Aus meiner Eigenheiten Fessel, Ergründe ich mein echtes Wesen. | Zo spreekt tot het wereld-Al - zich zelf vergetend, en indachtig 't eigen oer-bestaan - het groeiend mensen-ik : In U, mijzelf bevrijdend uit boeien van mijn eigenheid, doorgrond ik pas mijn ware wezen. |
Vierte April-Woche bis erste Mai-Woche 25. April-4. Mai 4 Ich fühle Wesen meines Wesens: So spricht Empfindung, Die in der sonnerhellten Welt Mit Lichtesfluten sich vereint; Sie will dem Denken Zur Klarheit Wärme schenken Und Mensch und Welt In Einheit fest verbinden. | Ik voel het wezen van mijn wezen : zo spreekt het voelen, dat in de zonverlichte wereld met 't stromend licht tot eenheid smelt; het wil aan 't klare denken nu ook warmte schenken en mens en wereld in eenheid hecht verbinden. |
Erste Mai-Woche 5.-11. Mai 5 Im Lichte, das aus Geistestiefen Im Räume fruchtbar webend Der Götter Schaffen offenbart: In ihm erscheint der Seele Wesen Geweitet zu dem Weltensein Und auferstanden Aus enger Selbstheit Innenmacht. | In 't licht dat uit de geestesdiepten in ruimte vruchtbaar wevend, het scheppen van de goden openbaart : daarin verschijnt het zielewezen uitgebreid tot het wereldzijn en opgestaan uit d' innerlijke macht van het benauwend zelf. |
Zweite Mai-Woche 12.-18.Mai 6 Es ist erstanden aus der Eigenheit Mein Selbst und findet sich Als Weltenoffenbarung In Zeit- und Raumeskräften; Die Welt, sie zeigt mir überall Als göttlich Urbild Des eignen Abbilds Wahrheit. | Verrezen is uit het eigen zijn mijn zelf om zich te vinden als wereldopenbaring in tijd- en ruimtekrachten; de wereld toont mij overal als goddelijk oerbeeld het ware wezen van wat in mij werd afgebeeld. |
Dritte Mai-Woche 19.-25.Mai 7 Mein Selbst, es drohet zu entfliehen, Vom Weltenlichte mächtig angezogen. Nun trete du mein Ahnen In deine Rechte kräftig ein, Ersetze mir des Denkens Macht, Das in der Sinne Schein Sich selbst verlieren will. | Mijn zelf dreigt te ontvluchten, door 't wereldlicht sterk aangelokt. Kom nu nabij mijn voelen en laat je rechten krachtig gelden; vervang de macht van het denken dat in de glans der zinnen zich zelf verliezen wil. |
Vierte Mai-Woche 20.-31.Mai 8 Es wächst der Sinne Macht Im Bunde mit der Götter Schaffen, Sie drückt des Denkens Kraft Zur Traumes Dumpfheit mir herab. Wenn göttlich Wesen Sich meiner Seele einen will, Muß menschlich Denken Im Traumessein sich still bescheiden. | Steeds sterker wordt de macht der zinnen, verbonden met het goddelijk scheppen; zij dooft de kracht van 't denken tot het omfloerst en dromerig wordt. Wanneer een goddelijk wezen zich met mijn ziel verenen wil, moet menselijk denken tot een dromend zijn zich stil beperken. |
Erste Juni-Woche 1.-8. Juni 9 Vergessend meine Willenseigenheit, Erfüllet Weltenwärme sommerkündend Mir Geist und Seelenwesen; Im Licht mich zu verlieren Gebietet mir das Geistesschauen, Und kraftvoll kündet Ahnung mir: Verliere dich, um dich zu finden. | Vergetend 't eigene van mijn willen, vervult de wereldwarmte, zomer-verkondend, mijn geest en zielewezen. Mij te verliezen in het licht gebiedt mij nu de geestesschouw, en krachtig zegt mijn voelen : Verlies jezelf om juist jezelf te vinden. |
Zweite Juni-Woche 9.-15. Juni 10 Zu sommerlichen Höhen Erhebt der Sonne leuchtend Wesen sich; Es nimmt mein menschlich Fühlen In seine Raumesweiten mit. Erahnend regt im Innern sich Empfindung, dumpf mir kündend, Erkennen wirst du einst: Dich fühlte jetzt ein Gotteswesen. | In hoge zomerverten verheft zich 't stralend wezen van de zon; het neemt mijn menselijk voelen ver met zich mee in wijde ruimte. Vermoedend komt een dof gevoel in mij tot leven, zeggend, Eens zal het inzicht komen : Een goddelijk wezen heeft je nu gevoeld. |
Dritte Juni-Woche 16.-22.Juni 11 Es ist in dieser Sonnenstunde An dir, die weise Kunde zu erkennen: An Weltenschönheit hingegeben, In dir dich fühlend zu durchleben: Verlieren kann das Menschen-Ich Und finden sich im Welten-Ich. | In deze zomer-zonnegloed is het aan jou het wijze woord te horen : In overgave aan wereldschoonheid, je in jezelf belevend te ervaren : Verliezen kan zich 't mensen-Ik en vinden zich in 't wereld-Ik. |
Johanni-Stimmung 23.-29. Juni 12 Der Welten Schönheitsglanz, Er zwinget mich aus Seelentiefen Des Eigenlebens Götterkräfte Zum Weltenfluge zu entbinden; Mich selber zu verlassen, Vertrauend nur mich suchend In Weltenlicht und Weltenwärme. | De glans van schoonheid over de wereld dwingt mij uit diepten van mijn ziel mijn eigen goddelijke krachten te bevrijden tot wijde vlucht; mijzelve te verlaten om vol vertrouwen mijzelf te zoeken in wereldlicht en wereldwarmte. |
Fünfte Juni-Woche bis erste Juli-Woche 30. Juni-6. Juli 13 Und bin ich in den Sinneshöhen, So flammt in meinen Seelentiefen Aus Geistes Feuerwelten Der Götter Wahrheitswort: In Geistesgründen suche ahnend Dich geistverwandt zu finden. | En ga ik op in wereldglans, dan vlamt in diepten van mijn ziel vanuit het vurig geestesoord het ware woord der goden : In geestes-oergrond zoek - voorvoelend - je verwantschap met de geest. |
ZOMER Erste Juli-Woche 7.-13.Juli 14 An Sinnesoffenbarung hingegeben Verlor ich Eigenwesens Trieb, Gedankentraum, er schien Betäubend mir das Selbst zu rauben, Doch weckend nahet schon Im Sinnenschein mir Weltendenken. | In overgave aan de wereld verloor ik kracht van het eigen zijn; het leek alsof gedachtendromen bedwelmend mij van 't zelf beroofden, doch wekkend nadert reeds het in de zintuig-glans verborgen wereld-denken. |
Zweite Juli-Woche 14.-20.Juli 15 Ich fühle wie verzaubert Im Weltenschein des Geistes Weben. Es hat in Sinnesdumpfheit Gehüllt mein Eigenwesen, Zu schenken mir die Kraft, Die, ohnmächtig sich selbst zu geben, Mein Ich in seinen Schranken ist. | Ik voel hoe in de wereldglans het weven van de geest betoverd ligt. Met vele zintuigsluiers omhulde het mijn innerlijke wezen, om mij de kracht te schenken, die mijn Ik in zijn beperktheid niet bij machte is zich zelf te geven. |
Dritte Juli-Woche 21.-27. Juli 16 Zu bergen Geistgeschenk im Innern, Gebietet strenge mir mein Ahnen, Dass reifend Gottesgaben In Seelengründen fruchtend Der Selbstheit Früchte bringen. | Het geest-geschenk diep in mijn hart te sluiten, ik voel het als een streng gebod. Opdat de goddelijke gave kan rijpen op de bodem van mijn ziel om zo tot vrucht te worden voor het zelf. |
Vierte Juli-Woche 28. Juli-3. August 17 Es spricht das Weltenwort, Das ich durch Sinnestore In Seelengründe durfte führen: Erfülle deine Geistestiefen Mit meinen Weltenweiten, Zu finden einstens mich in dir. | Zo spreekt het wereldwoord, dat ik door zintuigpoorten mocht brengen naar de bodem van mijn ziel: Vervul de diepten van je geest met heel mijn wijde wereld om eens mij in jezelf te vinden. |
Erste August-Woche 4.-10. August 18 Kann ich die Seele weiten, Daß sie sich selbst verbindet Empfangnem Welten-Keimesworte ? Ich ahne, daß ich Kraft muß finden, Die Seele würdig zu gestalten, Zum Geisteskleide sich zu bilden. | Kan wijd mijn ziel nu worden, opdat zij zich verbinden kan met het kiemkrachtig wereld-woord dat ik ontvangen heb ? Ik voorvoel dat ik kracht moet vinden mijn ziel zo waardig om te vormen dat zij kan worden tot een mantel voor de geest; |
Zweite August-Woche 11.-17. August 19 Geheimnisvoll das Neu-Empfang'ne Mit der Erinn'rung zu umschließen, Sei meines Strebens weitrer Sinn: Er soll erstarkend Eigenkräfte In meinem Innern wecken Und werdend mich mir selber geben. | Vol tedere geheimzinnigheid het nieuw-ontvangene in de herinnering te bewaren, dit zij de zin van al mijn verder streven. Hij moet, steeds sterker, eigen krachten in mijn innerlijk wekken en wordend mij mijzelve schenken. |
Dritte August-Woche 18.-24. August 20 So fühl ich erst mein Sein, Das fern vom Welten-Dasein In sich sich selbst erlöschen Und bauend nur auf eignem Grunde In sich sich selbst ertöten müsste. | Zo beleef ik pas mijn zijn, dat ver weg van het wereld-zijn in zich, zich zelf zou doven, en bouwend slechts op eigen grond in zich, zich zelf zou moeten doden. |
Vierte August-Woche 25.-31.August 21 Ich fühle fruchtend fremde Macht Sich stärkend mir mich selbst verleihn, Den Keim empfind ich reifend Und Ahnung lichtvoll weben Im Innern an der Selbstheit Macht. | Ik voel hoe vruchtbaar vreemde macht sterk wordend mij mijzelve schenkt, de kiem beleef ik rijpend en een voorvoelen lichtend weven in mij aan de macht van 't eigen zijn. |
Erste September-Woche 1.-7. September 22 Das Licht aus Weltenweiten, Im Innern lebt es kräftig fort: Es wird zum Seelenlichte Und leuchtet in die Geistestiefen, Um Früchte zu entbinden, Die Menschenselbst aus Weltenselbst Im Zeitenlaufe reifen lassen. | Het licht uit wereld-verten, in mij leeft het krachtig voort: het wordt tot zielelicht en zendt zijn glans in diepten van de geest, om vruchten los te maken, die 't mensenzelf uit 't wereldzelf in de loop der tijd tot rijping brengen. |
Zweite September-Woche 8.-14. September 23 Es dämpfet herbstlich sich Der Sinne Reizesstreben; In Lichtesoffenbarung mischen Der Nebel dumpfe Schleier sich. Ich selber schau in Raumesweiten Des Herbstes Winterschlaf. Der Sommer hat an mich Sich selber hingegeben. | Herfstig wordt getemperd nu bekoring van de zinnen; in openbaring van het licht mengen zich dichte nevelsluiers. Ikzelf aanschouw in wijde ruimte de herfst in winterslaap. De zomer heeft zich zelf aan mij gegeven. |
Dritte September-Woche 15 .-21. September 24 Sich selbst erschaffend stets, Wird Seelensein sich selbst gewahr; Der Weltengeist, er strebet fort In Selbsterkenntnis neu belebt Und schafft aus Seelenfinsternis Des Selbstsinns Willensfrucht. | Door zich zelf steeds nieuw te scheppen, wordt zielezijn zichzelf gewaar; de wereldgeest streeft altijd verder in zelfkennis opnieuw gewekt en schept uit 't zieleduister de wilsvrucht van het zelfgevoel. |
Vierte September-Woche 22.-28. September 25 Ich darf nun mir gehören Und leuchtend breiten Innenlicht In Raumes- und in Zeitenfinsternis. Zum Schlafe drängt natürlich Wesen, Der Seele Tiefen sollen wachen Und wachend tragen Sonnengluten In kalte Winterfluten. | Ik mag mijzelf nu toebehoren, mijn innerlijk licht helder verspreiden in duisternis van ruimte en tijd. Natuurlijk wezen dwingt tot slapen, in zielediepten moet men waken en wakend dragen zonnegloed in koude wintervloed. |
Michaeli-Stimmung 29.September-5.Oktober 26 Natur, dein mütterliches Sein, Ich trage es in meinem Willenswesen; Und meines Willens Feuermacht, Sie stählet meines Geistes Triebe, Dass sie gebären Selbstgefühl Zu tragen mich in mir. | Natuur, Uw moederlijk bestaan ik draag het in mijn willend wezen; en vuurmacht van mijn willen kan nu mijn geestkracht stalen, waaruit het zelfgevoel geboren wordt mijzelf in mij te dragen. |
HERFST Erste Oktober-Woche 6.-12. Oktober 27 In meines Wesens Tiefen dringen: Erregt ein ahnungsvolles Sehnen, Daß ich mich selbstbetrachtend finde, Als Sommersonnengabe, die als Keim In Herbstesstimmung wärmend lebt Als meiner Seele Kräftetrieb. | In diepten van mijn wezen binnendringen wekt een verwachtingsvol verlangen, dat ik in mijn zelfbeschouwing mijzelve vind als zomerzongeschenk, dat als een kiem in herfsstemming verwarmend leeft als drijfveer van mijn ziel. |
Zweite Oktober-Woche 13.-19. Oktober 28 Ich kann im Innern neu belebt Erfühlen eignen Wesens Weiten Und krafterfüllt Gedankenstrahlen Aus Seelensonnenmacht Den Lebensrätseln lösend spenden, Erfüllung manchem Wunsche leihen, Dem Hoffnung schon die Schwingen lahmte. |
In 't eigen innerlijk nieuw gewekt kan ik mijn wezens-wijdheid voelen en vol van kracht gedachtenstralen schenken uit zielezonnemacht om levensraadsels te ontwarren, en menige wens vervullen waarvan hoop reeds de vleugels verlamde. |
Dritte Oktober-Woche 20.-26.Oktober 29 Sich selbst des Denkens Leuchten Im Innern kraftvoll zu entfachen, Erlebtes sinnvoll deutend Aus Weltengeistes Kräftequell, Ist mir nun Sommererbe, Ist Herbstesruhe und auch Winterhoffnung. |
Mijn eigen lichtend denken in mijn innerlijk nu krachtig te ontsteken, belevenissen zinvol duidend uit de krachtbron van de wereldgeest, dat is voor mij nu erfgoed van de zomer, rust in de herfst en hoop voor wintertijd. |
Vierte Oktober-Woche 27. Oktober-2. November 30 Es sprießen mir im Seelensonnenlicht Des Denkens reife Früchte, In Selbstbewußtseins Sicherheit Verwandelt alles Fühlen sich. Empfinden kann ich freudevoll Des Herbstes Geisterwachen: Der Winter wird in mir Den Seelensommer wecken. | In 't zielezonnelicht ontspruiten de rijpe vruchten van mijn denken; in zelfbewuste zekerheid verandert al mijn voelen zich. Beleven kan ik vreugdevol het geestelijk ontwaken in de herfst: De winter zal in mij een zielezomer wekken. |
Erste November-Woche 3.-9.November 31 Das Licht aus Geistestiefen, Nach außen strebt es sonnenhaft. Es wird zur Lebenswillenskraft Und leuchtet in der Sinne Dumpfheit, Um Kräfte zu entbinden, Die Schaffensmächte aus Seelentrieben Im Menschenwerke reifen lassen. | Het licht uit diepten van de geest, naar buiten streeft het zonnemachtig : het wordt tot wilskracht voor het leven en zendt zijn glans in doffe zintuigwereld om krachten los te maken, die scheppingsmacht uit zielekracht in het menselijk werk tot rijping brengen. |
Zweite November-Woche 10.-16.November 32 Ich fühle fruchtend eigne Kraft Sich stärkend mich der Welt verleihn; Mein Eigenwesen fühl ich kraftend Zur Klarheit sich zu wenden Im Lebensschicksalsweben. | Ik voel hoe vruchtbaar d'eigen kracht sterk wordend mij aan de wereld schenkt; mijn eigen wezen wint aan kracht om tot helderheid te komen in het weven van het levenslot. |
Dritte November-Woche 17.-23.November 33 So fühl ich erst die Welt, Die außer meiner Seele Miterleben An sich nur frostig leeres Leben Und ohne Macht sich offenbarend, In Seelen sich von neuem schaffend, In sich den Tod nur finden könnte. | Zo beleef ik pas de wereld, die zonder medeleven van mijn ziel op zich een kil leeg leven voert en zonder macht zich openbarend, in zielen zich steeds weer vernieuwend, in zich de dood slechts vinden zou. |
Vierte November-Woche 24.-30.November 34 Geheimnisvoll das Alt-Bewährte Mit neu erstandnem Eigensein Im Innern sich belebend fühlen: Es soll erweckend Weltenkräfte In meines Lebens Außenwerk ergießen Und werdend mich ins Dasein prägen. | Vol tedere geheimzinnigheid het lang-bewaarde met het herrezen eigen-zijn in mij tot nieuw leven voelen komen : het moet, opwekkend, wereldkrachten uitgieten in 't werk dat ik de wereld geef en wordend mij met 't zijn verweven. |
Erste Dezember-Woche 1.-7.Dezember 35 Kann ich das Sein erkennen, Dass es sich wiederfindet Im Seelenschaffensdrange ? Ich fühle, dass mir Macht verlieh'n, Das eigne Selbst dem Weltenselbst Als Glied bescheiden einzuleben. | Kan ik het zijn zo kennen, dat het zichzelve terugvindt in zielescheppingsdrang ? Ik voel, dat mij de macht geschonken is, om het eigen zelf bij het wereld-zelf als wezensdeel bescheiden in te lijven. |
WINTER Zweite Dezember-Woche 8.-14.Dezember 36 In meines Wesens Tiefen spricht Zur Offenbarung drängend Geheimnisvoll das Weltenwort: Erfülle deiner Arbeit Ziele Mit meinem Geisteslichte, Zu opfern dich durch mich. | In diepten van mijn wezen spreekt, dringend om aan het licht te komen, vol van geheim, het wereldwoord : Vervul het doel van al je arbeid nu met mijn geesteslicht en offer je door mij. |
Dritte Dezember-Woche 15.-21.Dezember 37 Zu tragen Geisteslicht in Weltenwinternacht Erstrebet selig meines Herzens Trieb, Dass leuchtend Seelenkeime In Weltengründen wurzeln, Und Gotteswort im Sinnesdunkel Verklärend alles Sein durchtönt. | Het geesteslicht in wereldwinternacht te dragen, is nu het gelukkig streven van mijn hart, zodat de zielekiemen lichtend in wereldgronden wortel schieten en 't goddelijk woord in 't duistere rijk der zinnen hel-stralend door al het zijnde klinkt. |
Weihe-Nacht-Stimmung 22.-28. Dezember 38 Ich fühle wie entzaubert Das Geisteskind im Seelenschoß; Es hat in Herzenshelligkeit Gezeugt das heil'ge Weltenwort Der Hoffnung Himmelsfrucht, Die jubelnd wächst in Weltenfernen Aus meines Wesens Gottesgrund. | Ik voel als uit betovering verlost het geesteskind in mijn zieleschoot; in lichte klaarheid van het hart verwekte het heilig wereldwoord de hemelse vrucht van de hoop, die jubelend groeit naar wereldverten uit de godsgrond van mijn wezen. |
Fünfte Dezember-Woche 29. Dezember-4.Januar 39 An Geistesoffenbarung hingegeben Gewinne ich des Weltenwesens Licht. Gedankenkraft, sie wächst Sich klärend mir mich selbst zu geben, Und weckend löst sich mir Aus Denkermacht das Selbstgefühl. | In overgave aan de openbaring van de geest verwerf ik licht van het wereldwezen. De kracht van het denken groeit in mij om dan steeds klaarder wordend mij mijzelf te schenken, en wekkend maakt zich in mij los, uit macht van 't denken, het zelfgevoel. |
Erste Januar-Woche 5.-11.Januar 40 Und bin ich in den Geistestiefen, Erfüllt in meinen Seelengründen Aus Herzens Liebewelten Der Eigenheiten leerer Wahn Sich mit des Weltenwortes Feuerkraft. | En daal ik af in geestesdiepten, dan vult op de bodem van mijn ziel uit liefdewereld van het hart de lege waan van het eigen zijn zich met de vuurkracht van het wereldwoord. |
Zweite Januar-Woche 12.-18.Januar 41 Der Seele Schaffensmacht, Sie strebet aus dem Herzensgrunde, Im Menschenleben Götterkräfte Zu rechtem Wirken zu entflammen, Sich selber zu gestalten In Menschenliebe und im Menschenwerke. | Van uit het diepste van het hart streeft de scheppingsmacht der ziel om in 't mensenleven goddelijke krachten tot vruchtbare werkzaamheid te doen ontvlammen, en zelf gestalte aan te nemen in mensenliefde en in 't menselijk werk. |
Dritte Januar-Woche 19.-25.Januar 42 Es ist in diesem Winterdunkel Die Offenbarung eigner Kraft Der Seele starker Trieb, In Finsternisse sie zu lenken Und ahnend vorzufühlen, Durch Herzenswärme, Sinnesoffenbarung. | In deze donkere wintertijd is openbaring van de eigen kracht de sterke drijfveer voor de ziel om duisternissen te doordringen en door de hartewarmte, vol verwachting, de zintuigopenbaring te voorvoelen. |
Vierte Januar-Woche 26.Januar-1.Februar 43 In winterlichen Tiefen Erwarmt des Geistes wahres Sein; Es gibt dem Weltenscheine Durch Herzenskräfte Daseinsmächte; Der Weltenkälte trotzt erstarkend Das Seelenfeuer im Menscheninnern. | In diepten van het wintertij neemt 't ware geestelijk zijn in warmte toe; het schenkt aan wereldglans door hartekrachten wezensmachten; het zielevuur in 't mensen-innerlijk trotseert steeds sterker wordend de wereldkoude. |
Erste Februar-Woche 2.-8.Februar 44 Ergreifend neue Sinnesreize Erfüllet Seelenklarheit, Eingedenk vollzogner Geistgeburt, Verwirrend sprossend Weltenwerden Mit meines Denkens Schöpferwillen. | Bij 't opnemen van nieuwe zintuig-indrukken vervult nu zieleklaarheid, indachtig de geboorte van de geest die zich voltrokken heeft, 't verwarrend kiemend leven overal met het scheppend willen van mijn denken. |
Zweite Februar-Woche 9.-15.Februar 45 Es festigt sich Gedankenmacht Im Bunde mit der Geistgeburt, Sie hellt der Sinne dumpfe Reize Zur vollen Klarheit auf. Wenn Seelenfülle Sich mit dem Weltenwerden einen will, Muss Sinnesoffenbarung Des Denkens Licht empfangen. | Steeds sterker wordt de macht van 't denken, verbonden met de geestgeboorte. Door haar wordt de omfloerste zintuigindruk tot volle klaarheid opgehelderd. Wanneer de zielerijkdom zich wil verenigen met wereld-wording moet zintuigopenbaring van het denken 't licht ontvangen. |
Dritte Februar-Woche 16. -22.Februar 46 Die Welt, sie drohet zu betäuben Der Seele eingebor'ne Kraft; Nun trete du, Erinnerung, Aus Geistestiefen leuchtend auf Und stärke mir das Schauen, Das nur durch Willenskräfte Sich selbst erhalten kann. | De wereld dreigt nu te bedwelmen de in de ziel geboren kracht; kom nu nabij, herinnering, en straal je licht uit diepten van de geest, maak sterk mijn innerlijk schouwen, dat slechts door krachtig willen zich zelf in stand kan houden. |
Vierte Februar-Woche 23.Februar-1.März 47 Es will erstehen aus dem Weltenschoße, Den Sinnenschein erquickend, Werdelust. Sie finde meines Denkens Kraft Gerüstet durch die Gotteskräfte, Die kräftig mir im Innern leben. | Verrijzen wil uit de wereldschoot, het zintuigrijk verkwikkend, wordingsvreugd. Zij vinde nu mijn denkvermogen gesterkt door goddelijke krachten die krachtig in mijn innerlijk leven. |
Erste März-Woche 2.-8.März 48 Im Lichte, das aus Weltenhöhen Der Seele machtvoll fließen will, Erscheine, lösend Seelenrätsel, Des Weltendenkens Sicherheit, Versammelnd seiner Strahlen Macht, Im Menschenherzen Liebe weckend. | In 't licht dat uit wereldhoogten machtig wil stromen tot de ziel verschijne, zieleraadselen ontwarrend, de zekerheid van het werelddenken, verzamelend zijn stralen-macht, in 't mensenhart de liefde wekkend. |
Zweite März-Woche 9.-15.März 49 Ich fühle Kraft des Weltenseins: So spricht Gedankenklarheit, Gedenkend eignen Geistes Wachsen In finstern Weltennächten, Und neigt dem nahen Weltentage Des Innern Hoffnungsstrahlen. | Ik voel de kracht van het wereld-zijn : zo spreekt het heldere denken, indachtig de eigen geestelijke groei in donkere wereldnachten, en wijdt aan de nabije werelddag zijn hoopvervulde zielestraling. |
Dritte März-Woche 16.-20.März 50 Es spricht zum Menschen-Ich, Sich machtvoll offenbarend Und seines Wesens Kräfte lösend, Des Weltendaseins Werdelust: In dich mein Leben tragend Aus seinem Zauberbanne, Erreiche ich mein wahres Ziel. | Zo spreekt tot het mensen-ik, zich machtig openbarend en zijn wezens-eigen kracht bevrijdend, de wordingsvreugd van het wereld-zijn : In U mijn leven dragend vanuit zijn toverban, bereik ik pas mijn ware doel. |
Frühling-Erwartung 21.-25.März 51 Ins Innre des Menschenwesens Ergießt der Sinne Reichtum sich, Es findet sich der Weltengeist Im Spiegelbild des Menschenauges, Das seine Kraft aus ihm Sich neu erschaffen muss. | In 't innerlijk van het mensenwezen stort zich de rijkdom van de zintuigwereld uit, de wereldgeest vindt zichzelve terug in het spiegelbeeld van het menselijk oog, dat nu zijn kracht uit hem opnieuw moet putten. |
Fünfte März-Woche 20.-31.März 52 Wenn aus den Seelentiefen Der Geist sich wendet zu dem Weltensein Und Schönheit quillt aus Raumesweiten, Dann zieht aus Himmelsfernen Des Lebens Kraft in Menschenleiber Und einet, machtvoll wirkend, Des Geistes Wesen mit dem Menschensein. | Als uit de diepten van de ziel de geest zich wendt tot 't wereld-zijn en schoonheid openbloeit uit heel de wijde ruimte, dan dringt uit hemelverten de levenskracht in 't mensenlichaam en verenigt, machtig werkend, het wezen van de geest met het menselijk zijn. |
Naar het thuisblad.