Waarom zijn "helderzienden" niet altijd te vertrouwen ?

 

 

 

Vele mensen met persoonlijke problemen durven zich wel eens wenden tot een zgn. helderziende, een medium, paragnost, mensen van wie beweerd wordt dat ze bovennatuurlijke gaven hebben. Zeer vaak komen ze van een kale reis terug. Behalve wat algemeenheden die om 't even wie met een beetje mensenkennis hun had kunnen vertellen, hebben ze niets spectaculairs gehoord. Dat is nog het beste geval: veel erger is het wanneer er een specifieke raad gegeven wordt, of wanneer er zeer concreet over de geestelijke wereld bericht wordt. Want de meeste van die zgn. helderzienden beschikken inderdaad over een bepaalde gave, maar hebben vaak niet de juiste scholing om correct met hun gave om te gaan. En dan sluipen de fouten binnen in het geestelijk onderzoek.

Friedrich Rittelmeyer (1872-1938) nam in 1922 de leiding van de Christengemeenschap op zich. Hij deed jarenlang de oefeningen die vermeld staan in het boek van Rudolf Steiner "Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden" en lette nauwkeurig op veranderingen o.m. in zijn droomleven. Hier zien we hoe gemakkelijk men tot verkeerde gevolgtrekkingen komt.

Het eerste fragment komt uit: "Meine Lebensbegegnung mit Rudolf Steiner". Het tweede, over zijn ervaringen met spiritisme, uit: "Gemeenschap met de gestorvenen".

 

[ ... ] "In die tijd droomde ik eens dat ik aan Rudolf Steiner vroeg welke zijn vroegere incarnaties waren. Hij antwoordde: Pythagoras en Menander. Toen ik ontwaakte stond deze droom nog levendig voor mijn geest. Ik vroeg mij af of dat met de werkelijkheid zou kunnen overeenstemmen. Pythagoras ? Dat had nog kunnen kloppen, hoewel ik tot dan toe tenminste niet bewust daaraan gedacht had. Maar Menander ? Wie zou dat toch kunnen zijn ? Ik zocht het op in de encyclopedie en vond twee Menanders, een blijspeldichter en een redenaar. Maar ze leefden alletwee zo kort voor of na Pythagoras, dat stemde dus niet overeen met de andere inzichten uit de antroposofie. Zou het misschien gaan om koning Milinda die met Boedha dat opmerkelijke gesprek gehad heeft ?

Enkele weken later had ik de gelegenheid om met Dr. Steiner te spreken. Ik vertelde hem over mijn droom. Hij wilde weten wanneer precies ik dat gedroomd had, en ik deed mijn best om het juiste tijdstip aan te geven. "Met mijn incarnaties heeft dat niets te maken", zei hij, "maar die bewuste nacht heb ik mij zeer intensief bezig gehouden met Pythagoras en Menander, niet alleen wetenschappelijk."

"Om welke Menander ging het dan ?" vroeg ik en was benieuwd of Rudolf Steiner ze alletwee zou kennen die ik alleen maar vanuit de encyclopedie kende.

"Het is de taalonderzoeker. Ik was op een taalprobleem gestoten, en vandaar dat ik contact met hem zocht."

Zo een klein voorval geeft te denken. Voor mij was het vooral belangrijk omdat ik duidelijk zag hoe gemakkelijk vergissingen binnensluipen in geestelijke ervaringen. Want blijkbaar was de eigenlijke geestelijke indruk: Steiner, Pythagoras, Menander. Maar vooraleer deze indruk zuiver gevat werd, had ik er al een vraag naar vroegere incarnaties aan vastgeknoopt. Die vraag ontsprong echter uit een nieuwsgierigheid die half onbewust in mij leefde. Pas door deze interesse was ook de indruk sterk genoeg geworden om door het bewustzijn te worden gespiegeld.

Toen ik achteraf terugdacht aan de volledige ervaring dan kon ik duidelijk het verschillend geesteskarakter van de twee sferen onderscheiden, de interessesfeer en de objectieve sfeer, en zo kon ik een eerste maatstaf hanteren om echte geestelijke ervaringen te onderscheiden van valse.

Dergelijke ervaringen maakten mij duidelijk hoe terecht de aanwijzing van Rudolf Steiner was dat niemand tot correcte indrukken van de geestelijke wereld kan komen die "de Wachter op de Drempel" niet gepasseerd is. Alleen dan kan hij de "verkleuringen" bemerken, die uit zijn persoonlijkheid stammen.

In de grond zijn immers de twee "Wachters op de Drempel", die velen zo raar schijnen, niets anders dan de twee christelijke ervaringen boete en geloof, maar dan op een zeer hoog niveau."

[ ... ]

 

 

Friedrich Rittelmeyer stelt vast dat de moderne cultuur ieder weten omtrent een geestelijke wereld verloren heeft, en vraagt zich af op welke manier we terug contact kunnen leggen met die wereld.

 

 

[ ... ] "Eens had de Kerk zelf verklaard: de mens heeft geen geest, alleen een lichaam en een ziel "met enkele geestelijke eigenschappen". Zo besliste het concilie van Constantinopel in het jaar 869. Dit was het duidelijk begin van de weg naar beneden. Tegenwoordig verklaart de wetenschap, de lijn van de Kerk verder vervolgend: er is geen ziel, er is alleen een lichaam "met enige psychische eigenschappen".

Reeds Nietzsche, in wie het hart van de tijd zich wilde uitspreken, had zichzelf gedwongen om de hoogste openbaringen van zijn geest te beschouwen met een blik zonder ziel: "Het lichaam is vol geestdrift, laat ons de ziel erbuiten houden". "Ziel is alleen maar een woord voor een kleinigheid aan het lichaam".

Is er nergens een waarachtige wetenschap over de wereld, die deze ontzettende verkondiging, waaruit ons de dood van de gehele mensheid als uit een afgrond aangaapt, kan bestrijden ?

Het spiritisme kwam en bood zich aan als antwoord. Slechts met veel tegenzin heb ik mij begeven in deze zwoele, nevelige wereld omdat men mij er als zielezorger bij had geroepen: "Wij zijn wel gedwongen deze verbluffende onthullingen voor de taal van een hogere wereld te houden ! De nood dwingt ons om een deskundig oordeel te vragen !"

Wat wij beleefden was inderdaad schokkend genoeg. Er verschenen geesten alsof ze alleen maar voor de deur hadden gewacht om met ons te spreken. er was geen kloof meer tussen de levenden en de doden. De verwonderlijkste boodschappen drongen binnen door de geopende poort. Onze ziel scheen open en bloot te liggen voor deze bovenaardse wezens. Voorbije, al lang vergeten dingen brachten zij aan het licht. Het toekomstige spraken zij uit. De andere wereld schonken zij. Men kon goed begrijpen dat honderden mensen te midden van de wereld van de Europese wetenschap bij zulke gebeurtenissen opnieuw aandachtig begonnen te luisteren en verbaasd een vermoeden begonnen te krijgen van hogere werelden. Bij de vele séances die ik toen als zielzorger met de meest verschillende 'geestenzieners' moest meemaken, bleek dat bijna de helft van hun verrassende mededelingen aantoonbaar juist was, de andere helft was niet te verifièren en onzeker, slechts weinige waren er helemaal naast. Is voor de hedendaagse mens het spiritisme een weg die toegang geeft tot de hogere wereld ?

Wanneer ik niet reeds toen de geesteswetenschap van Rudolf Steiner had gehad, dan zou ik een slechte raadsman voor de mensen zijn geworden en geen helper voor de beklagenswaardige 'mediums'. Want vooral dezen hebben een beschermende begeleiding nodig - wanneer ze zich die laten welgevallen. En enkelen lieten het zich inderdaad dankbaar welgevallen, en werden verlost uit de duistere, moerassige toestand waarin hun zieleleven bevangen was. Want wat in spiritistische séances plaats grijpt, heeft met de doden zo goed als niets te maken. Wanneer de 'geestenzieners' hun gewone dagelijkse bewustzijn verlaten en zich overgeven aan wat zich in hun ziel golvend heen en weer beweegt, dan treffen zij meestal in de eerste plaats datgene aan wat onbewust in de zielen van de aanwezigen leeft, en halen hieruit als duikers blindelings het een of ander omhoog. Of door telepatische begoocheling zien ze iets wat kort geleden gebeurd is, of binnenkort mogelijk is. Ook naderen allerlei lagere geestelijke wezens, en trekken hun ziel met zich mee. Fragmenten van het subtiele geestelijke schrift, dat van alles wat gebeurt ingegrift blijft in de fijnere substanties van het heelal, drijven bedrieglijk voorbij. Op een dwaalspoor worden zij gebracht door hetgeen hun tegemoet golft van wat door de gestorvenen achtergelaten is in de lagere gewesten van de geestelijke wereld: de hogere omhulsels van de overledenen, die zij moesten verlaten om op te stijgen, die echter als zieleweefsels nog voortleven in de omtrek van de aarde en vol zijn van herinneringen aan het voorbije leven. Maar bijna nooit bereiken zij werkelijk het land waar nú de doden wonen. En nooit zullen zij onderscheiden wat er nu eigenlijk op hun ziel is afgekomen. Omdat de doden de diepste belangstelling van een mens opwekken, daarom denken de mediums bij alles wat hun uit de onzichtbare wereld toestroomt dadelijk aan een overledene. Wanneer ze werkelijk zouden kunnen doordringen in het rijk der doden, dan zouden ze daar met hun al te menselijke vragen en hun plompe aardse interesse de grootste schade aanrichten. En ongetwijfeld richten zij schade aan op aarde. Ook al zijn er enkele mensen langs deze weg doorgedrongen tot de wijsheid van Hamlet* dat er meer dingen tussen hemel en aarde zijn dan onze leraren zeiden en zelf wisten, toch wordt dit weten gekocht voor de prijs van massa's ongezonde sensaties in de mensheid en een grote troep van misleidingen en dwalingen, ten koste van ernstige psychische storingen vooral bij de mediums zelf. Wat zij doen maakt hen onvermijdelijk steeds meer dromerig, zwak van wil, ja lichamelijk en geestelijk ziek. Zij staan in aanzien als orgaan van de geesten, maar worden vervolgens het slachtoffer van menselijke zelfzucht. Men helpe hen, wanneer zij althans geholpen willen worden; laat niemand zich schuldig maken aan zielemoord.

Maar één ding is zeker: men zal van het spiritisme nooit afkomen door de politie of door de gebruikelijke ondeskundige voorlichting van wetenschap of kerk, maar alleen door een heldere geestelijke kennis, die deze gebieden werkelijk belichten kan, zoals de antroposofie in staat is dseze op het juiste ogenblik aan de mensheid te brengen."

[ ... ]

 

 

* Hamlet, eerste bedrijf, vijfde toneel: "There are more things in heaven and earth than are dreamt of in your philosophy ..."

Terug naar de inhoudstafel .