Kinderen en prestaties


Onderstaand artikel, van Marion Ellenberger, las ik in 'Erziehungskunst' van mei 1999. Ik vond het goed genoeg om te vertalen. Naarmate echter de vertaling vorderde kreeg ik de indruk dat er toch iets niet klopte met het artikel. Daarom een nabeschouwing achteraf ...


We leven in een prestatiegerichte maatschappij. Vele ouders geloven daarom dat het het beste is wanneer ze ze zo vroeg mogelijk beginnen om hun kinderen een en ander bij te brengen. Maar hoe werkt dat op een peuter of kleuter ?
Een voorbeeld:
Een peuter van een maand of 18 wil op een verhoog van ongeveer een halve meter klimmen, het spant zich in, maar het lukt niet. Moeder moedigt het aan vanaf de tafel waaraan zij zit: "Allee toe, ge kunt het !" Het kind probeert opnieuw, maar kan alleen zijn ene knie op het verhoog krijgen. Het begint klaaglijk te wenen. Moeder roept: "Probeer nog eens, het zal wel gaan !" Het kind probeert nog eens, het gaat niet, het weent al wat harder. Moeder laat niet af: "Allee toe !", het kind begint onbedaarlijk te huilen.
Een ander voorbeeld:
Een kindje, eveneens 18 maand oud, wil gedragen worden om de trap op te gaan. Moeder heeft geen tassen of pakken in haar handen maar zegt: "Houd u vast en gaat alleen !" Het kind weent en klampt zich vast aan de mama. Die houdt het kind op afstand en kijft: "Ge kunt al lang lopen, ge kunt dat zeker alleen al."
Derde voorbeeld:
Een kind kijkt in een prentenboek, samen met mama. Die wijst iedere afbeelding aan en vraagt: "Wat is dit ? ... en dat ? ... Hoe heet dit ? ... Hoe noemen we dat ? ... Dat weet ge toch al, zeg het, dat is een ....."

Wie het nodig vindt om aldus met zijn kind(eren) om te gaan gaat er misschien van uit dat een kind uit zichzelf niets wil leren, niet wil ontwikkelen, niet wil verder geraken. Onbewust leeft bij deze ouders de angst dat het kind achterop zal geraken t.o.v. een of andere "norm" als er onvoldoende druk uitgeoefend wordt en geen prikkels en stimuli aangeboden worden. Dit is een verkeerd uitgangspunt. Dat merken we al wanneer peuters te kennen geven dat ze iets alleen willen doen. Ze zeggen, eisen dikwijls "Ik ga het zelf doen" bij zaken waarvan de ouders denken dat ze het nog niet zullen kunnen. Men merkt ook hoe blij het kind is als het iets gedaan heeft dat het vroeger nog niet kon. En hoe dankbaar het is als ouderen het geduld hebben kunnen opbrengen om het niet in de plaats van het kind te doen. Het kind wil dus kunnen wat de groten ook al kunnen.
Wanneer het kind nu gedrild wordt om te presteren, om allerlei zaken te kunnen, dan wordt het gemakkelijk korzelig. Waarom ? Het kind voelt een pijnlijke kloof tussen de eisen van de ouders enerzijds en zijn eigen innerlijke behoefte anderzijds. Zijn eigen innerlijke leerprocessen worden voortdurend onderbroken als de ouders het altijd dingen aanreiken, zijn concentratievermogen wordt aangetast. De oorspronkelijke innerlijke aandrift om te leren wordt verbogen, geremd of zelfs gebroken. De wil om te leren, de bereidheid om te leren, wat later in het leven prestaties mogelijk maakt, worden aldus verzwakt.

Gedragspatronen en macht uitoefenen

Ouders hebben dikwijls hun eigen voorstellingen van wat het kind zou moeten kunnen, daardoor nemen ze niet meer waar wat er in het kind leeft. Het kind verliest het vertrouwen in zijn ouders omdat die voortdurend iets van hem willen zonder rekening te houden met zijn eigen ervaringen of interesses. Er is alleen maar wil om te leren wanneer het kind geïnteresseerd is en wanneer het iets wil onder de knie krijgen. Kleuters kunnen volledig opgaan in wat hen interesseert. Aangezien zij daar nog niet kunnen over praten, zijn het de ouders die moeten kunnen waarnemen bij het kind waar het mee bezig is. En dan komen de ouders daar aan en laten verstaan wat zij verwachten .. alsof het kind te lui is om zich in te spannen !
Het kind voelt dat zijn ouders bang zijn dat het te weinig zal kunnen. Het voelt dat wat het doet niet voldoende is om aan de verwachtingen van de ouders te voldoen. Aangezien het kind er alleen maar kan van uitgaan dat de ouders het graag zien, dat de ouders het beste voor hemzelf willen, verliest het het vertrouwen in zichzelf. Zijn zelfvertrouwen wordt verzwakt: "Aangezien mijn mama zo vaak iets anders juist en goed vindt dan ik, mag ik niet meer vertrouwen op mijn innerlijke stem. Ik ben minderwaardig, ik voldoe niet, ik kan te weinig - dus ga ik maar doen alsof ik dat allemaal al kan".
Niet alleen dit dilemma leeft in de kinderziel, het kind voelt ook dat het moet wijken t.o.v. die verwachtingen, of het begint zich teweer te stellen en af te schermen. Het wordt gedwongen om een taktiek te ontwikkelen om zichzelf te beschermen. Het leert bvb. om iedere poging te saboteren die gericht is om het te doen presteren. Later doet het hetzelfde op school ! Ofwel kan zijn innerlijke drang dusdanig verlammen dat het later alleen maar iets doet wanneer het ertoe aangepord wordt.
De angst dat kinderen zouden achterop geraken wanneer men ze niet voortdurend achter de veren zit is ongegrond en onterecht. Want kinderen die zich in hun eerste levensjaren aangenomen voelen als kleine mensen met een eigen waarde, en die zich daardoor in hun doen kunnen blijven concentreren op wat zijzelf belangrijk vinden, op hun eigen tempo, die leren daardoor zekerheid ontwikkelen en die leren daardoor ook later al de rest veel beter. Ze hebben dan hun eerste levensfase kunnen doormaken dat ze later geen mateloze angst voor prestatieverwachtingen moeten hebben. Uit de ontwikkelingspsychologie is bekend dat, om een kind harmonisch en optimaal te laten opgroeien, het nodig is dat een vorige fase positief werd afgesloten voordat een volgende succesvol kan aangepakt worden.
Wat leert een kind in zijn eerste jaren ? Natuurlijk leert het om met zijn kleine lichaam om te gaan, het leert de taal, maar vooral leert het hoe mensen met elkaar omgaan, gedragsmechanismen. Wanneer het regelmatig benaderd wordt met leerverwachtingen, dan leert het om zichzelf daartegen te beschermen. Het ontwijkt, verweert zich, sluit zich af, en dat worden blijvende gedragspatronen. Bovendien leert het dat prestatiedruk blijkbaar een teken van liefde is, en ooit gaat het dat gedrag overnemen. Dan verschieten ouders van een vijfjarige hoe ze door hun zoontje behandeld worden: veeleisend, luid, druk uitoefenend. De boemerang keert terug, de oorlog tussen ouders en kind is begonnen.
Dit gedragspatroon raakt men later in 't leven maar moeilijk weer kwijt. Volgens dit patroon worden dan vrienden, geliefden en later ook de eigen kinderen behandeld. Velen ontwikkelen dit patroon van druk-uitoefenen verder en vinden alleen maar zekerheid in het heersen. Zo kunnen dan mensen ontstaan die alleen maar macht over anderen willen uitoefenen - en niet anders kunnen !
Of het kind leert dat liefde onthouden een uitstekend drukkingsmiddel is en dat wordt dan zijn belangrijkste wapen om iets te bekomen - zijn leven lang. Liefde geeft het alleen als beloning. Hoe gaat een toekomstige partner zich daarbij voelen ? Liefde wordt een spel, ze verliest het voedende, verrijkende en levendige.

Geen perfecte, maar levende voorbeelden

Wat zouden nu "gezonde" doelen kunnen zijn bij de opvoeding van de kleuter ?
Enkele voorbeelden: vriendschap, liefde, menswaardigheid, levensvreugde, het vermogen om vorm te geven aan het leven, humor, inlevingsvermogen, levendige communicatie, innerlijke rust, evenwicht ...
Als hiervoor de basis gelegd wordt in de eerste jaren, dan gaat het kind zijn energie niet steken in ontwijkingsstrategieën. Levensvreugde zal het tot een stralende mens maken, bereid om iets voor anderen te doen.
Hoe kunnen we een kind begeleiden om die idealen te bereiken ? Heel eenvoudig - door te proberen ze vóór te leven. Wanneer men voor het kind in de eerste plaats vriend en helper is en probeert om in kleine dagelijkse details te tonen dat men het kind waargenomen heeft. Instinctief willen kinderen van ons leren hoe men een waarachtige mens wordt. Hun reacties tonen ons wanneer wij dit ideaal te kort doen, tenminste zolang ze niet toegestopt en afgesloten zijn. De tijd met onze kinderen is te kostbaar om hem te verspillen met oorlogje spelen. Laat ons liever dansen en zingen, lachen en wenen, samen met hen. Als wij op een waarachtig menselijke manier met hen omgaan, dan bloeien ze open op een ongelooflijke manier. Dan wordt er ook een basis gelegd van waaruit een wakkere, sterke mens kan groeien, die tevens de kracht heeft om te volbrengen wat hij zich voorgenomen heeft.
Als men nu weet dat kleuters vooral door imitatie leren, dan geeft ons dat een ander standpunt: de opvoeder wordt dan het levend voorbeeld waarmee de kleinen hun mens-zijn leren, en het is doorslaggevend hoe wij mens zijn. Hoe we spreken, handelen, ons bewegen, communiceren, werken, rusten enz. enz.
In het middelpunt staat niet meer het kind, wat het al kan of zou moeten kunnen, maar moeder/vader als mens in al zijn doen en beleven en in zijn/haar verhouding tot het kind. In dit verband ontstaan dan ook nieuwe vragen.
Velen stellen het zich aldus voor: als men een voorbeeld moet zijn, dan zou ik foutloos en perfect moeten zijn - dat is toch niemand ? En men wijst het idee af als zijnde onhaalbaar. Maar het gaat om iets helemaal anders. Een klein kind imiteert niet alleen uiterlijke handelingen, het glipt a.h.w. liefdevol in de handelingen van het geliefde wezen in alsof het zelf deze moeder of vader is (of om 't even wie die dikwijls in zijn nabijheid vertoeft). Het is inderdaad zo dat het deze wezens zeer precies in 't oog houdt, maar niet als een kritische rechter die punten moet geven, wel vanuit een liefhebbende bereidheid om te leren. In zijn observeren leeft de vraag: hoe doe je dit, hoe doe je dat, hoe beweeg je je, hoe hanteer je zaken ? - Ik wil dat ook leren ! Ik wil dat ook kunnen - Hoe ga je om met gevaarlijke dingen (mes, kachel, risico's) ? - Kan ik moed hebben om dat ook te leren ? Ik zou willen zo handig en behoedzaam zijn als jij !
En natuurlijk bekijkt het kind ook de tussenmenselijke relaties: wie groet je en hoe ? Hoe spreek je in welke situaties ? Hoe ga je met moeilijkheden om ?
We moeten niet perfect zijn als voorbeelden, de vraag die in het kind leeft luidt veeleer: hoe speel je het klaar om met de eigen tekortkomingen en zwakheden om te gaan ?
Nu zouden vele ouders onzeker kunnen worden: hoe kan ik mijzelf blijven als mijn kind mijn reacties en daden gaat nadoen, zelfs al wat maanden geleden zich eens heeft voorgedaan ? Sommigen zouden op het idee kunnen komen dat ze een masker moeten opzetten en altijd vriendelijk zouden moeten blijven ook al koken ze innerlijk van woede. Afhankelijk van het eigen temperament en levensfilosofie zou ook dit idee een mogelijkheid kunnen zijn, bvb. als het gedragen is door de wens naar meer zelfbeheersing en respect voor de waarde van andermans wezen. Als het echter maar een vriendelijk masker blijft om daaronder de woede des te matelozer te laten razen, dan zal het kind dat vlug bemerken en onzeker worden door deze situatie: er klopt iets niet - hoe kan het kind dit plaatsen, verwerken, nadoen ? Dit leidt alleen maar tot verwarring.
Weet een klein kind wat we in het schild voeren ? Het is een feit dat de menselijke energie het bewustzijn volgt. Onze gedachtenwereld bepaalt met welke nuance energie in onze handelingen stroomt. Peuters en kleuters nemen dit waar, veel beter dan vele volwassenen. Wanneer dus bepaalde ouders geen komedie willen spelen, dan hebben ze gelijk. Maar moeten we dan onze gevoelens zomaar de vrije teugel laten en bvb. naar hartelust met de deuren slaan, uitzinnig worden of in stilte gaan zitten mokken ?
Hier zijn we dan aangekomen bij de grote uitdaging van opvoeding. Want, dat ik woedend ben betekent nog niet dat ik als een automaat mijn woede laat uitrazen. Zelfbeschouwing is nodig en nadenken: wat bewerkstelligt mijn handelen - ook in het kind.

Slaven van onze gevoelens ?

Mijn eigen kleine kinderen waren voor mij de beste leraars wat zelfopvoeding betreft: deden ze "raar" dan vroeg ik mij af: wanneer heb ik de laatste weken ook zo gedaan ? Meestal kwam ik er vlug achter - in ons doen zitten zoveel vaste patronen ingebakken die zich uiten bij iedere gelegenheid waar men snel moet handelen zonder dat men tijd heeft om even te overleggen. En dat is met kinderen nu juist dikwijls het geval.
Nemen we terug eens die woede: vooreerst is het een gevoel dat er is, ik moet het niet ontkennen, het is er. Ik zou kunnen zeggen: "Nu word ik woedend", daarmee kwets ik nog niemand, want ik ben nog altijd niet verplicht tegenover iemand uit te barsten. Nu kan ik proberen om mijn handelen bij te sturen, er is immers speelruimte voor alternatieven. Ik zou bvb. eerst iets kunnen doen dat mij terug kalmeert (dat kan men een kind ook zeggen). Vanaf het ogenblik dat ik terug kan denken (sterke gevoelens blokkeren het denken) of in een nabeschouwing die nuttig is voor toekomstige woede-aanvallen kan ik overleggen hoe ik met een dergelijke situatie kan omgaan op een manier dat het kind er iets kan van leren - of wil ik dat het kind later ook hulpeloos meegesleept wordt door zijn gevoelens ?
Misschien kan ik met kleine beetjes mijn handelen dichter bij een ideale reactie brengen ? Zoals gezegd, het gaat er niet om het gevoel als dusdanig te ontkennen, maar wel een verandering in het uitleven van dit gevoel. Dat kunnen we door onze wil beïnvloeden. De kleinste, praktische maatregelen kunnen hierbij al grote veranderingen teweeg brengen (op lange termijn), en ook hier geldt dat de perfectie niet vanzelf komt.
Zijn wij slaven van onze gevoelens of hebben wij de vrijheid om onze idealen in ons handelen te laten doordringen ? Wie het geprobeerd heeft weet hoe moeilijk het is en hoe oprecht men daarbij kan zijn.
Zelfopvoeding is aldus de moeder van alle opvoeding; ik moet mijzelf niet in acht nemen terwille van mijzelf, maar omdat ik weet: wat ik doe heeft uitwerkingen op het kind (natuurlijk heeft het ook uitwerkingen op mijzelf en langs de kinderen werkt het zelfs direct op mij). Wanneer ik tracht om beter te handelen dan voordien dan is dat geen zelfverloochening maar het begin van een ontwikkelingsweg: hoe meer ik oefen, des te meer ideeën schieten mij te binnen en des te meer voel ik kracht om ermee door te gaan.
Al wat ik doe wordt door gevoelens gekleurd. Mijn kind neemt waar wat mijn handen doen en een opmerkzaam waarnemer leest mijn gevoel uit de manier van mijn bewegingen. Of ik met plezier eten maak of de tafel dek of ik weet niet wat: ik doe het anders dan wanneer ik droevig ben. Nogmaals: we moeten niet huichelen; we kunnen gerust uitspreken dat we droevig zijn, maar ook als men droevig is kan men ideeën hebben, hoe men idealiter zou kunnen vorm geven aan troost bvb. Ja, eigenlijk gaat het om vorm geven, dat wordt levenskunst. Opvoeding kunnen we ook vóórgeleefde of mee-geleefde levenskunst noemen.
Om een kunst te leren zijn er vele kleine oefenmomenten nodig. Het heeft geen zin om klaaglijk te falen doordat men zijn idealen torenhoog opgeschroefd heeft. Het komt erop aan telkens weer de juiste kleine pas voorwaarts te vinden. Wanneer ik van de ene kant mijn ideaal in 't oog houd en van de andere kant wat ik ervan terecht breng, dan kan het besluit om zelfs iets miniem in mijn gedrag te veranderen de trein reeds in gang zetten. Vooral geduld hebben. Geduld met zichzelf. Want ook die vraag leeft in het kleine kind: hoe ga jij met je ongeduldigheid om ? Kan ik dat imiteren ?
Hoewel wij als volwassenen grote idealen kunnen koesteren, toch worden we zowel bij onszelf als bij anderen geconfronteerd met tekortkomingen. We moeten allemaal leren, niemand is perfect. Ons anders voordoen betekent alleen maar verkramptheid en verwarring zonder vooruitgang, de enige mogelijkheid om de kloof tussen ideaal en werkelijkheid te overbruggen ligt in de kleine schreden op een lange weg. De weg is het doel, zou men kunnen zeggen; het zijn de schreden die tellen en niet het vooruitzicht op perfectie.
Het kind vermoedt de idealen achter onze gedragingen, het voelt aan in welke richting wij streven, het heeft de mogelijkheid om ruimte te geven aan zijn eigen ontwikkeling, want de oerdrift van het kind om zich te ontwikkelen wordt gevoed en krijgt vleugels ...

Nabeschouwing

Na een eerste lectuur van het artikel had ik de indruk dat de auteur de volgende stelling verdedigt: laat het kind zelf bepalen wanneer het iets wil leren. Laat het ontwikkelen op zijn eigen tempo. Doe je dat niet dan forceer je iets en dat heeft schadelijke gevolgen. De voorbeelden die Mw. Ellenberger anhaalt zijn goed gekozen. Ieder van ons heeft zich wel al eens bezondigd aan een van die aangehaalde praktijken. Reden genoeg dus om het niet eens te zijn met haar standpunt.
In eerste instantie leek het erop dat mijn eigen ervaringen iets anders leerden dan wat in het artikel geponeerd wordt. Bij nader inzien heeft Mw. Ellenberger toch gelijk denk ik. Eigen ervaringen:

1) Op een avond 'betrap' ik er de moeder van mijn kind erop dat zij samen met haar driejarig zoontje een prentenboek bekijkt en hem telkens vraagt wat er afgebeeld staat. De kleine was duidelijk heel fier wanneer hij terug eens het antwoord wist en hij deed goed zijn best om moeilijkere woorden goed uit te spreken (hij heeft het nog altijd moeilijk met de 'r'). Ik had niet de indruk dat het kind tekort gedaan werd, het was blij te kunnen tonen wat het allemaal al wist, maar juist zoals Mw. Ellenberger opmerkt probeerde het toch al om te camoefleren wat het nog niet wist. Persoonlijk zie ik ook niet in wat het pedagogische waard is om een kind te leren afbeeldingen te benoemen die eigenlijk zeer abstract en schematisch zijn, meer pictogrammen (in dat soort boekjes ziet een dolfijn eruit als een blauwe banaan, ieder voorwerp of dier is immers op een andere schaal weergegeven).

2) Toen ik nog werkte als toezichter begeleidde ik samen met enkele vrouwelijke collega's een groep kinderen naar het zwembad. In die groep was er een zes- of zevenjarige tweeling, meisjes. Het ene zwom al, het andere durfde nog niet in het water gaan. Een van de begeleidsters, een potige vrouw, ging dit laatste meisje 'helpen' haar vrees te overwinnen. Het arme kind zat al op de bus te wenen, naarmate we het zwembad naderden al wat harder, tegen dat het aan de rand van het water stond was het aan 't gillen en krijsen. Ikzelf zou een kind dat zo panikeert nooit gedwongen hebben, maar de bewuste opvoedster neemt dat kind behoedzaam op de arm en gaat er langzaam mee in het water. Vijf minuten later speelt het blij en vrolijk met haar zusje en andere kinderen in het water dat tot aan haar middel reikte. Dit voorval deed mij de zachte aanpak wat relativeren, maar het bovenstaande artikel bevestigt terug dat mijn aanvoelen juister was: de kordate aanpak heeft op korte termijn een doel bereikt (watergewenning), maar hoogstwaarschijnlijk had het kind een grotere innerlijke kracht verworven, indien het vanuit een eigen wilsbesluit ertoe gekomen was om in het water te gaan. De volwassenen konden echter geen week, geen maand en zeker geen jaren het geduld opbrengen om haar het initiatief te laten ...

3) Zelf heb ik kinderen al dikwijls aangemoedigd om iets te doen of te ondernemen waarvan ze zelf niet zeker zijn of ze het gaan kunnen. Mijn redenering: als ze het kunnen, dan zijn ze fier en worden ze een stukje zelfverzekerder; kunnen ze het niet, dan weten ze tenminste wat de volwassenen van hen verwachten en heeft men tegelijk een richting aangegeven. Het komt erop aan om de situaties zo uit te kiezen dat het kind vaker ervaart dat het iets wél kan dan omgekeerd. Zoals Marion Ellenberger aangeeft: een paniekreactie is een goede aanwijzing dat het kind er lang nog niet aan toe is, laten we liever eerst wat werken aan ons eigen ongeduld !



Terug naar het thuisblad