"Ik geloof niet in God"



Als men al eens mensen tegenkomt met wie een gesprek over meer geestelijke zaken mogelijk is dan hoort men regelmatig bovenstaande uitlating. Bij de meeste mensen echter zit de materialistische wereldbeschouwing al zo diep dat een gesprek over God gewoon onmogelijk is. God of geest, dat lijkt hen al zo lang achterhaald. Ze krijgen heel vlug het gevoel of iemand hen er wil van overtuigen dat de aarde plat is. En dat terwijl de wetenschap al zo lang aangetoond heeft dat zowel het een (God) als het ander (de voorstelling dat de aarde plat is) tot het rijk der fabels behoort. Een vroegere, domme mensheid hield zich daar mee bezig, maar gelukkig heeft de beschaving dat stadium achter zich gelaten. "Ik geloof niet in God" wordt er schouderophalend gezegd. Zelfs indien er een God zou zijn, dan nog raakt het mijn kouwe kleren niet, dat wordt er bedoeld.
Rudolf Steiner legt uit wat hier aan de hand is.


[ ... ]
" Als we de mens van vandaag geesteswetenschappelijk beschouwen, dan kunnen we zeggen dat in zijn zieleleven, voorzover het aan de ene kant met het lichamelijke leven en aan de andere kant met het geestelijk leven samenhangt, een drievoudige neiging naar de bovenzintuiglijke wereld bestaat.

Deze drievoudige aantrekkingskracht tot de bovenzintuiglijke wereld moet eigenlijk verloochend worden als men niets wil weten van de bovenzintuiglijke wereld. De mens vertoont een neiging om inzicht te verkrijgen in hetgeen men het goddelijke in 't algemeen zou kunnen noemen. Een tweede neiging heeft hij - we spreken natuurlijk altijd over de mens in zijn huidige ontwikkelingscyclus- om de Christus te leren kennen. En een derde neiging om datgene te leren kennen wat gewoonlijk de geest of ook de Heilige Geest genoemd wordt.

U weet dat er mensen zijn die deze drie neigingen verloochenen. Men heeft het tot in den treure meegemaakt, in de loop van de 19de eeuw, toen de dingen - in de Europese cultuur althans - ten top werden gedreven, dat de mensen ontkend hebben dat er ooit iets goddelijks werkzaam was in de wereld.

Nu kan men geesteswetenschappelijk de vraag stellen - aangezien de geesteswetenschap aan het goddelijke, dat om zo te zeggen in het bovenzintuiglijke woont, niet kan twijfelen:

Wat brengt een mens ertoe om het goddelijke, om datgene wat in de Drievuldigheid God de Vader genoemd wordt, te loochenen ?

De geesteswetenschap stelt vast dat telkens een mens God de Vader verloochent, dus het algemeen goddelijke in de wereld, het goddelijke dat bvb. ook in de israëlitische godsdienst erkend wordt, dat daar sprake is van een reëel, echt fysiek defect, een fysiek ziek-zijn, een fysiek mankement in het menselijk lichaam.
Atheïst zijn betekent voor de geesteswetenschapper: op een of andere manier ziek zijn.
Het is natuurlijk een ziekte die de dokters niet behandelen; ze lijden zeer dikwijls zelf aan deze ziekte; deze ziekte wordt als dusdanig niet als ziekte beschouwd door de huidige geneeskunde. Maar het is een ziekte die de geesteswetenschap in de mens vindt wanneer de mens datgene ontkent wat hij niet door zijn zieleconstitutie, maar door zijn lichaamsconstitutie moet voelen. Loochent hij wat een gezond gevoel hem ingeeft, nl. dat de wereld doorweven is met het goddelijke, dan is hij volgens geesteswetenschappelijke begrippen ziek, lichamelijk ziek.

Dan zijn er ook nog zeer veel mensen die de Christus verloochenen. Het loochenen van de Christus moet de geesteswetenschap beschouwen als iets dat eigenlijk een kwestie van het lot is en dat het menselijk zieleleven betreft. Christus verloochenen moet de geesteswetenschap een ongeluk noemen; God verloochenen een ziekte, Christus verloochenen een ongeluk.
Christus kunnen vinden is op een bepaalde manier een zaak van het lot, is op een bepaalde manier iets dat in het karma van de mens moet liggen. Het is een ongeluk om geen verhouding tot Christus te kunnen hebben.

De geest of de Heilige Geest verloochenen betekent een botheid (eine Stumpfheit) van de eigen geest.

De mens bestaat uit lichaam, ziel en geest. Hij kan in elk van de drie een defect hebben.
Bij atheïsme is er sprake van een werkelijke, fysieke ziekte.
Vindt men in het leven geen aansluiting bij de wereld die ons inzicht geeft omtrent de Christus, dan is dat een ongeluk.
De geest in zijn innerlijk niet te vinden, dat is afgestomptheid (eine Stumpfheit), in zekere zin een idiotisme, hoewel een subtieler en als dusdanig terug niet herkend idiotisme." [ ... ]




Bron : GA 182 "Der Tod als Lebenswandlung", voordracht van 16 oktober 1918 te Zürich


Terug naar inhoudstafel