Rudolf Steiner over de vrouw
Werkende moeders die ervoor kiezen om hun kind(eren) naar de Steinerschool te sturen worden daar dikwijls geplaagd door schuldgevoelens. Op ouderavonden, in voordrachten, uit gesprekken krijgt men heel sterk de indruk dat Rudolf Steiner, in het belang van het kind, alle moeders het liefst aan de haard had gezien. Niets is minder waar.
Het volgende uittreksel komt uit de "Filosofie der vrijheid", meer bepaald uit het 14de hoofdstuk dat handelt over "Individualiteit en Soort". Het is nauwelijks te geloven dat Rudolf Steiner dit standpunt reeds innam in 1894 ...
[ ...]
" Het is onmogelijk een mens geheel en al te begrijpen, wanneer men zijn beoordeling op een soortbegrip baseert. Het hardnekkigste houdt men aan het beoordelen naar de soort vast, wanneer het om het geslacht van de mens gaat.
De man ziet in de vrouw, de vrouw ziet in de man meestal te veel het algemene karakter van het andere geslacht en te weinig het individuele. In de praktijk van het leven is dit minder in het nadeel van de mannen dan van de vrouwen. Daarom is meestal de sociale positie van de vrouw zo minderwaardig, omdat in velerlei opzicht, waarin dit niet zou moeten zijn, deze positie niet afhankelijk is gesteld van de individuele eigenschapen van de vrouw als op zichzelf staande persoonlijkheid, doch van de algemene voorstellingen die men zich van de natuurlijke taak en behoeften van de vrouw maakt. De bezigheid van de man richt zich in het leven naar zijn individuele bekwaamheden en ambities; de bezigheid van de vrouw schijnt uitsluitend afhankelijk te worden gesteld van het feit dat zij nu eenmaal vrouw is.
De vrouw moet dan wel de slavin zijn van de soortgebondenheid, het algemeen-vrouwelijke. Zolang door mannen nog geredetwist wordt over de vraag of de vrouw "door haar natuurlijke aanleg" wel voor het een of ander beroep deugt, kan het vrouwenvraagstuk niet boven het meest elementaire stadium uitkomen. Wat de vrouw in verband met haar eigen vrouwelijke natuur kan willen, moet men aan de vrouw zelf ter beoordeling overlaten. Wanneer het waar is dat vrouwen slechts deugen voor het beroep dat hun thans is toebedeeld, zullen zij het ook moeilijk verder brengen. Zij moeten echter zelf kunnen beslissen, wat met hun natuur in overeenstemming is. Aan hem die beducht is voor een omwenteling van onze sociale toestanden als de vrouw niet langer als lid van de soort doch als individualiteit wordt erkend, moet geantwoord worden dat sociale toestanden waarbij de helft van het mensdom een mensonwaardig bestaan leidt, juist hoognodig aan verandering toe is."
|