Raar volkje die economenOnderstaand artikel van Jonathan Rowe was het belangrijkste in het winternummer 1996 van "Adbusters", het tijdschrift van de Media Foundation van Kalle Lasn, een organisatie die advertenties en TV-spots maakt voor studenten- milieubewegingen. Van al de gevestigde geloofssystemen die vandaag in Amerika gangbaar zijn is economie zeker wel het merkwaardigste - en de economen zelf zijn nog merkwaardiger. Hoe geleerde en ambitieuze geesten zozeer het contact met de dagelijkse realiteit kunnen verliezen, het zou een studie door onze scherpzinnigste psychologen waard zijn. In dit beroep ziet men als het ware een cultus van mensen met hoge IQ's, en ik ben al lang geïntrigeerd door de wonderlijke ritus en rituelen die hun geloof in stand houden. Toen ik vorige winter hoorde dat de American Economic Association haar jaarlijks congres zou houden hier vlakbij, om de hoek, voelde ik mij een beetje als een antropoloog die een kampplaats van inboorlingen ontdekt in zijn achtertuin. Zou er iemand vragen durven stellen over de basis-uitgangspunten die niet overeenkomen met de gewijde rekenkunde van hypothetische markten en geldelijk gewin ? Zouden ze het hebben over het werkelijke leven van de doorsnee-Amerikaan of alleen maar over abstracties zoals "productiviteit" en "groei" ? Ik kon niet vermoeden dat ze het over mij zouden hebben. Maanden eerder had de Atlantic Monthly een artikel gepubliceerd, geschreven door mijzelf en twee collega's, getiteld: " Als de economie het zo goed doet, waarom doet America het dan zo slecht ?" Het artikel ging dieper in op de paradox die de leidende kringen geplaagd had gedurende de kiescampagnes in 1992. De economie deed het goed, volgens de conventionele berekeningen - het BNP steeg: de mensen zouden gelukkig en tevreden moeten zijn. Maar dat waren ze niet. In feite voelden ze zich heel sjofel. Alan Greenspan, Amerika's econoom-hogepriester, verwoordde de vertwijfeling van die leidende kringen in een speech voor zakenlui in San Francisco. Ondanks de fantastische prestatie van de economie (natuurlijk, zoals economen dat definiëren) zei hij dat er onder het gepeupel een schijnbaar onverklaarbaar diepgeworteld voorgevoel leefde dat de vooruitzichten niet goed waren. Wat in feite "onverklaarbaar" was, zo betoogden wij in het artikel in de Atlantic, is dat Greenspan en andere economen het overduidelijke niet kunnen zien. Hun berekeningen zijn uit de tijd; en juist hun taalgebruik schijnt in hun geesten een barricade op te werpen om niet te (moeten) zien wat er werkelijk in de wereld gebeurt. Het beste bewijs daarvan is de manier waarop ze economisch welzijn meten: het bruto nationaal product of het BNP. Zoals zovelen reeds vóór ons, wezen wij erop dat het BNP een rekensysteem is als een goochelaarshoed dat altijd optelt maar nooit aftrekt. Alles wat maar gebeurt in de economie (tenminste het deel dat men in geld kan uitdrukken )wordt bijeengeteld vanuit het archaïsch idee dat mensen gelukkiger worden en dat hun situatie verbetert telkens er een hoeveelheid geld verandert van bezitter. Ben je verminkt geworden in een kettingbotsing, of heb je een aanslepende, kostelijke echtscheiding achter de rug, of heb je een waterfilter geïnstalleerd omdat de kwaliteit van het drinkwater zo slecht is, wees dan maar fier. Dank zij jou kunnen de economen glimlachen en is het BNP omhooggegaan. Dit soort mensen kent het onderscheid niet tussen ellende en welzijn, alleen het verschil tussen meer en minder. En daarenboven stelden we vast dat economen de informele economie zoals die functioneert in families en gemeenschappen zelfs helemaal niet zien omdat er geen geldtransacties mee gemoeid zijn. En zo krijgen we McDonald's in plaats van de eigen keuken, inbraakalarmen en politie in plaats van de oplettende gebuur. Hoe meer de informele economie teloor gaat en een "dienstensector" tegen betaling hetzelfde doet, hoe meer het BNP stijgt. Terzelfdertijd valt onze maatschappij uiteen. Wij suggereerden dat de Amerikaanse economie een keerpunt bereikt, als ze het al niet ovrschreden heeft. Meer en meer begint de negatieve kant van het BNP zwaarder te wegen dan de welvaart. De sectoren van de Amerikaanse economie die het vlugst groeien omvatten onder meer misdaad en gevangenissen, gokspelen, ziektes, en amusement. Moet het ons dan verwonderen dat dit soort "groei" de mensen niet het gevoel geeft dat alles altijd maar beter wordt ? En toch hebben de economen geen begrippen om onder ogen te zien -laat staan om te meten- wat voor bijna alle andere mensen zo duidelijk is. Er zijn economen die zich wel realiseren dat het conventioneel geloofssysteem op instorten staat. Verschillende onder hen kochten grote hoeveelheden van het Atlantic-artikel voor hun colleges. Een van hen vertelde ons dat het meer discussie had uitgelokt dan om 't even welk ander boek op de leeslijst. Maar lang niet allemaal waren ze tevreden, vooral de hogere lagen van het beroep, daar waar status en bijval afhangen van de orthodoxe leer die wij nu juist in vraag stelden. Dat was toch mijn indruk toen ik op die bewuste zaterdagmorgen dat AEA-congres ging bijwonen. Het congres had als motto: "Schrijven over economie", er was een panel van journalisten en de economen die ze dikwijls citeerden. Het begin was veelbelovend. Louis Uchitelle van de New York Times zei dat journalisten veeleer zouden moeten schrijven over wat de economie in werkelijkheid voor de mensen betekent in plaats van de visie van economen over te nemen. Daarbij vroeg hij zich af waarom journalisten regelmatig Wall Street analysten citeren zonder het financieel belang te vermelden van de firma's waarvoor die analysten werken. De beursfirma's gaan immers met economisch nieuws om zoals Newt Gingrich* of het Witte Huis omgaan met het politieke nieuws in Washingon. En toch worden ze door de journalisten behandeld met een stil en heilig ontzag. "Goeie vraag", dacht ik. Ik stelde mij zo'n reportage voor over energie in de Washington Post waar ze een van die alomtegenwoordige Wall Street "analysten" zouden ontmaskeren als zijnde "verbonden met een beursfirma die onlangs instond voor de uitgifte van aandelen in die sector". Dat zou hier en daar wel een frank doen vallen; de waarheid mag af en toe trouwens ook eens gezegd worden. Dit onderdeel leek dus interessant te worden, maar niet voor lang. Er spraken nog enkele andere journalisten, bijlange niet zo gevat als Uchitelle, en toen was het de beurt aan Paul Krugman. Krugman doceert economie aan de Universiteit van Stanford en wordt beschouwd als een rijzende ster. Onlangs publiceerde Newsweek een lovend artikel en noemde hem een grote debunker (iemand die heilige huisjes durft omverhalen - fdw) en potentieel Nobelprijswinnaar. Tussen haakjes: de Nobelprijs voor economie is geen echte Nobelprijs; hij werd in 't leven geroepen door de Centrale Bank van Zweden. Krugman staat bekend als weinig verdraagzaam, maar hij heeft en rusteloze geest en hij durft beeldenstormen, en daarom dacht ik dat hij de eerste zou zijn om het orthodoxe geloof te willen in vraag stellen. Maar wat een verrassing: totaal onverwacht begon hij een tirade tegen het artikel in de Atlantic, tegen het tijdschrift zelf en tegen journalisten in 't algemeen. Het meest merkwaardige was wel de reden waarom Krugman ons beschouwde als "incompetent". Over de uitgangspunten die wij in vraag stelden had hij het niet eens: bvb. dat meer geldtransacties en meer verkoop automatisch betekent dat de mensen daar beter bij varen, ongeacht de kwaliteit van wat verkocht wordt en het effect op het leven van de mensen. Hij probeerde niet uit te leggen waarom economen ervan uitgaan dat bvb. meer autorijden wordt bezien als een economisch pluspunt en meer te voet gaan niet. In plaats daarvan had hij het over de methode die wij gebruikt hadden om tot een soort alternatief voor een BNP te komen, over de manier hoe we de toenemende ongelijkheid in de inkomensverdeling berekend hadden. Mijn God, dacht ik, is dat nu hoe dit beroep functioneert ? Jezelf zodanig vastpinnen op de methode van de ander dat je vergeet om de basisvragen te stellen ? Wij hadden nooit beweerd dat ons alternatief - de Werkelijke Vooruitgangs Indicator- perfect was. Integendeel, we zeiden zelfs dat het maar een eerste poging was om de allergrootste defecten van de BNP-berekening te corrigeren. Waren die defecten dan niet belangrijk genoeg om over te praten ? Economen prediken de Spartaanse kwaliteiten van competitie en open markten tegenover de anderen. Maar in hun eigen beroepsklasse gaat het eraan toe als in een middeleeuwse gilde. Zij bepalen welke artikels in de prestigieuze tijdschriften komen. Zij geven hun oordeel over kandidaat-docenten en -hoogleraars, beslissen dus wie er mag lesgeven. Het is ergerlijk om te moeten luisteren naar deze mensen als ze tekeer gaan tegen protectionisme vanuit hun eigen afgesloten enclaves, hun gesubsidieerde denk-tanks en mandarijnenstoelen. Vergeleken met deze beroepsklasse is de Japanse kleinhandelsmarkt een voorbeeld van vrijhandel. Hetzelfde met verandering. Economen worden lyrisch als ze kunnen uitweiden over een vernieuwende stormwind die zovele nieuwe kansen biedt door het oude op te ruimen. Maar hun eigen conceptueel apparaat zit vaster in de modder dan een staatsboerderij in de voormalige Sovjet-Unie. Er zijn maar weinig onderzoeksgebieden die zichzelf wetenschappelijk noemen die zo weinig aan hun uitgangspunten veranderd hebben. Krugman ging tekeer tegen de media die onze analyse zo kritiekloos overgenomen hadden, in 't bijzonder de New York Times. Onterecht eigenlijk want een beurspagina-columnist had grote bedenkingen in verband met onze WVI en citeerde daarvoor een econoom van Harvard. Het stuk dat Krugman het meest gestoord had was dat van Robert Hersey, een economie-journalist die naar Baltimore was gegaan om te zien hoe de uitgangspunten achter het BNP doorwerken in het leven van de mensen. Hij ontdekte dat mensen belangrijk werk leveren dat in het BNP niet voorkomt omdat het niet betaald is; en anderen die veel minder belangrijk werk doen, maar betaald, en dat wordt wel meegeteld bij de vooruitgang en de groei. Zouden economen dat beter ook niet eens af en toe doen, dacht ik: hun uitgangspunten evalueren door te gaan kijken naar het leven van de gewone mens. In plaats van alleen maar de journalisten te verwijten. Eventjes later sprong Lawrence Summers Krugman bij. Summers is professor in Harvard en heeft ook een functie bij het US Treasury Department; hij vertolkte het standpunt van de conventionele wijsheid op een onthullende manier. De situatie tegenwoordig met economie is een beetje zoals met geneeskunde, zei hij. Er zijn echte dokters en er zijn charlatans, en de media zouden meer hun best moeten doen om het een van het ander te onderscheiden. De Atlantic in het bijzonder was volgens hem een spreekbuis voor charlatans geworden. Deze uitval was niet alleen gericht naar ons artikel, maar ook naar eerdere artikels door James Fallows. Fallows studeerde economie in Oxford en bracht verschillende jaren door in Zuid-Oost Azië om er de economie te bestuderen. Hij kwam tot de conclusie dat het geen zin heeft om Japan en andere Aziatische naties te veroordelen omdat ze de principes van de vrije handel schenden. De mensen daar erkennen eenvoudigweg noch het geloofssystem dat "vrijhandel" genoemd wordt, noch de dogma's die erachter steken als een moreel of wetenschappelijk principe. Fallows ging nog verder. Wat Amerikanen zo nonchalant economie noemen, merkte hij op, is eigenlijk alleen maar Anglo-Amerikaanse economie. Elders in de wereld bekijken de mensen Adam Smith en zijn intellectuele erfgenamen niet als de bron van alle economische waarheid. Ze zullen eerder vragen "Wat is best voor ons land ?" dan: "Wat heeft een dode Britse econoom ooit eens gezegd ?" Fallows deed met economie hetzelfde wat antropologen en sociologen tientallen jaren eerder met Freudiaanse psychologie gedaan hadden, namelijk aantonen dat het een product is van een bepaalde tijd en een bepaalde cultuur, maar zeker geen universele en onweerlegbare waarheid. De economische high society was er niet met opgezet en Fallows moest een en ander incasseren. Maar terug naar Summers nu. De vergelijking met het medisch beroep vond ik maar een rare keuze. Want juist de conventionele high-tech geneeskunde wordt tegenwoordig ook zwaar bekritiseerd, en ook door dokters zelf. Deze manier van zorgverstrekking wordt stilaan een onoverkomelijke financiële last en het einde is nog niet in zicht. Is dat dan een goed voorbeeld voor de economie? Of is het de sociale status van dokters die de economen zo aanspreekt ? Toen viel mijn frank: de weg naar die medische katastrofe is geplaveid met BNP-cijfers ! Hartoperaties doen het BNP stijgen maar een simpel dieet en een gezonde levenswijze doen dat niet, nee, die maken de operaties overbodig in de meeste gevallen. Prozac-verkoop komt bij het BNP, maar het wegnemen van de oorzaken die ons leven deprimerend maken niet. Nogal wiedes dat economen kiezen voor de klassieke geneeskunde, het is gewoon een spiegelbeeld van hun eigen uitgangspunten. Is het niet opvallend dat veelbelovende vooruitzichten in de geneeskunst juist buiten de klassieke geneeskunde liggen, en -niet toevallig- ook buiten het BNP ? Men vindt altijd meer bewijzen bvb. dat niet-fysieke factoren een grote rol spelen in het welbevinden van de mens, vooral relaties met andere mensen. Ontelbare studies tonen aan dat mensen die om andere mensen geven, die goede huwelijken hebben, die actief zijn in de gemeenschap enz., dat die ook langer leven en minder vlug ziek zijn. Dean Ornish, een prominente hartspecialist in het UZ van Los Angeles legt zijn patiënten uit dat ze moeten leven met een vriendelijk gebaar naar elkaar, m.a.w. om het hart in een betere conditie te krijgen moeten ze ernaar streven om te leven op een goedhartige manier. "Al wat een gevoel van isolatie meebrengt leidt tot chronische stress en dikwijls tot ziektes zoals hartafwijkingen", zo schrijft hij. "Omgekeerd werkt alles genezend wat te maken heeft met echte intimiteit en gevoelens van verbonden zijn: één geheel zijn werkt hélend. Zetten we daar eens het conventioneel economisch model naast: een goed hart en gemeenschapsgevoel, zo cruciaal voor onze gezondheid, spelen nauwelijks een rol in het gewone economische denken. De basismolecule in dat denken is de "homo economicus", een geïsoleerde kleine eenheid van zelfzucht die ernaar streeft om zoveel mogelijk te krijgen en zo weinig mogelijk terug te geven. Wat men markteconomie noemt is in feite alleen maar de studie van transacties tussen dergelijke hypothetische eenheden d.i. van wat egoïstische vreemden voor geld doen. Het is de studie van het soort gedrag dat ziekmakend werkt - tenminste als mensen zoals Ornish gelijk hebben. Margaret Thatcher drukte de fundamentalistische marktvisie op haar overbekende manier uit: "gemeenschap bestaat niet". Ze bedoelde eigenlijk:" ... zou niet mogen bestaan", want mensen die niét aan elkaar voorbijgaan als vreemden die alleen bekommerd zijn om hun persoonlijk voordeel, zijn een belemmering voor de efficiëntie en economische vooruitgang - volgens de orthodoxe visie. Toen Summers economie vergeleek met geneeskunde maakte hij meer duidelijk dan hij waarschijnlijk zelf wilde. Het conventioneel economisch model maakt van de beschrijving van een hypothetische toestand een voorschrift voor een feitelijke toestand. Het promoot een maatschappij waar mensen precies op die manier omgaan. Het sociale weefsel van de Dorpsstraat moet plaatsmaken voor het geïsoleerd consumeren van het Shopping Center. Het gevoel van verbondenheid tussen locale firma's en plaatselijke gemeenschappen maakt plaats voor de koude berekeningen van van wereldwijde corporaties. De ruimte waar burgers kunnen samenzijn maakt plaats voor de hermetische afgeslotenheid van de televisieruimte. Eenzaamheid wordt epidemisch in een tijd waar meer mogelijkheden zijn voor zogenaamde "communicatie" dan ooit tevoren in de geschiedenis. En eenzaamheid doet de mensen kopen. De meeste mensen gaan niet winkelen omdat ze iets bepaalds nodig hebben; ze gaan "om van hun verveling af te raken, om te ontsnappen aan hun eenzaamheid, om hun depressies te verlichten", volgens een overzicht van de onderzoeken in het Wall Street Journal. Economie is een middel geworden om een hongergevoel te creëren dat nooit kan bevredigd worden en economen zijn de ideologische verdedigers van dit gebeuren.
[ ... ]
Nieuwe problemen zoals die van de welvaart vereisen een nieuwe manier van rekenen en hogere doelstellingen. Misschien moeten economen ook maar eens veranderen, dacht ik, juist zoals iedereen. De noodzaak voor meer goederen wordt minder dringend maar de nood aan (levens)kwaliteit wordt groter: stabiliteit, sociale samenhang. Economen gaan hun obsessie voor geldvermeerdering moeten leren overstijgen, juist zoals de fabriekswerkers waar ze voortdurend tegen preken nieuwe vaardigheden moeten leren.
Edward Luttwak van het Centrum voor Strategische en Internationale Studies, een conservatief denklabo, formuleerde het als volgt in een panel-discussie in Harper's: "Wanneer een natie als de USA zo rijk is volgens BNP en zo arm aan sociale rust, dan heeft het geen zin om via deregulatie en verhoogde efficiëntie meer BNP na te streven ten koste van die rust. Dat is hetzelfde als een man met 24 dassen maar geen schoenen die zich een 25ste das koopt". Ik zat daar tussen het publiek te denken hoe ik een repliek zou kunnen formuleren. Maar het was een grote zaal zonder microfoons, ik liet het dus maar zo. Achteraf benaderde ik Krugman en maakte mijzelf met een zeker genoegen bekend als een van de "kwakzalvers" waarover hij gesproken had. "Wel, euh, sorry", zei hij, "maar 't is waar". Ik trachtte een discussie aan te gaan, maar hij maakte zich uit de voeten. "Sorry, maar ik moet naar een interview", zei hij.
|