Deze uitspraak van Rudolf Steiner is bekend geworden dankzij de bijdrage van Adelheid Petersen "Dornach in den Jahren 1914 / 1915" in het boek "Erinnerungen an Rudolf Steiner". We vertaalden de betreffende passage.
[ ... ] "Rudolf Steiner sprak in die dagen avonden aan een stuk over het innerlijke wezen der kunsten en hun samenhang met de geleding van het menselijke wezen, met de ganse kosmos, met de aarde-evolutie van Saturnus tot Vulcanus: een perspectief "zo groot, zo geweldig, dat wij nauwelijks genoeg kunnen voelen, kunnen beleven om het ons intensiever duidelijk te maken". Maar ook sprak hij woorden op de pijnlijkste toon, met zware verwijten: "Dat zijn werkelijk de bitterste ontgoochelingen als datgene wat men met het geesteswetenschappelijk streven wil bereiken telkens weer afglijdt naar het persoonlijk-menselijk willen en naar persoonlijk-menselijke ambities. Als het persoonlijke een rol begint te spelen in juist die gemeenschap die ons in ons streven naar de geesteswetenschap zou moeten omsluiten." Vermaning en verwijt waren maar al terecht. Om met Nietzsche te spreken: het ging er in de beweging menselijk - al te menselijk aan toe! In de Kerstperiode was Rudolf Steiner getrouwd met Marie von Sivers. Wat voor schokgolven dat teweeg bracht bij de leden (voornamelijk bij de vrouwelijke, maar niet alleen bij die! ), dat was gewoon ontzettend. Van hysterische extase, hysterische vertwijfeling tot en met het vaststellen van "een ingewijde die ontspoort", en daartussen alle varianten. Waar was het vertrouwen tot de grote leraar ? Terzelfdertijd kwamen onregelmatigheden aan het licht bij de bouw van het Goetheanum. Rudolf Steiner riep een vergadering bijeen, een van de pijnllijkste herinneringen van gans mijn leven. Zijn ogen vlamden, zijn stem donderde. Marie Steiner zat zo wit als een vaatdoek, de ganse avond als versteend. Nadat hij scherp alles had terechtgewezen wat door zijn huwelijk was ontketend ("Het is mijn privé-zaak waar niemand zaken mee heeft"), begon hij over de mistoestanden op de werf. "Daarbuiten heeft men het altijd over het blinde geloof van de antroposofen in een autoriteit. In werkelijkheid is het echter zo dat ik maar iets moet zeggen en direct gebeurt het tegendeel". Het was alsof bliksem en donder losgebroken waren. Hij sprak van de vergiftiging van de arbeid, van gewetenloosheid tegenover de geestelijke wereld. Dan viel er een doodse stilte, hij zette zich neer naast Marie Steiner. Iemand, ik herinner mij niet meer wie, stond aarzelend op en zocht stamelend naar woorden ter verontschuldiging, woorden van berouw en zei tenslotte dat Herr Doktor moest weten dat iedereen hem zo geweldig vereerde. Toen schoot Rudolf Steiner recht en riep met een stem die trilde van toorn, ja van vertwijfeling: "Ik wil niet vereerd worden ! Ik wil begrepen worden !" De aarde scheen opengespleten ! Niemand durfde nog opkijken. Niemand sprak een woord. Rudolf Steiner verliet de zaal met Marie Steiner, zonder groet. In alle stilte ging de vergadering uiteen. Het is nodig dat deze zaken overgeleverd worden. Latere generaties moeten weten wat voor een martelaar Rudolf Steiner geweest is. Dat kan het gevoel voor verantwoordelijkheid vergroten en de zelfbezinning klaren. Toen reeds zei Rudolf Steiner dat zijn werk niet van buitenaf bedreigd werd:" De vijanden zitten onder ons, bij de leden zelf." [ ... ]
Anna Samweber ondervond aan den lijve hoe Rudolf Steiner omging met ongepaste verering. In het boekje "Aus meinem Leben" vonden we volgende anekdote:
In het boek "Life - and how to survive it" van Robin Skinner en John Cleese staat een mooie cartoon van Bud Handelsman die illustreert hoe moeilijk het is om 'vereerders' te doen afzien van hun misplaatste verering.
Terug naar de inhoudstafel.
Terug naar de anecdotes.