Karma en temperament

Over temperamenten hebben we het in De Brug al vaker gehad. Niet zonder reden: vele mensen vinden het ontzettend moeilijk om uit te maken welk temperament ze hebben. En dat terwijl een van de eerste stappen op het pad van de zelfkennis precies is om daar inzicht in te krijgen. Zolang dit inzicht er niet is kan er ook niets bewust gecorrigeerd worden aan het temperament. Daarom belichten we vandaag de temperamenten nog maar eens vanuit een andere invalshoek. Uit "Vor dem Tore der Theosophie", een zeer interessant werkje van Rudolf Steiner dat, voorzover we weten nog niet vertaald is.

[ ... ] "Laat ons eens het fysieke lichaam beschouwen voorzover het voor de wet van karma in aanmerking komt. Al wat wij doen gebeurt in de fysieke wereld; wij moeten met een mens op dezelfde plaats zijn -natuurlijk niet letterlijk- om hem vreugde of leed te kunnen berokkenen. Ons handelen hangt af van de bewegingen van ons fysiek lichaam en van alles dat door dit lichaam bepaald wordt. Onze uiterlijke lotgevallen in een volgend leven hangen samen met onze daden in het huidig fysiek leven. Onze uiterlijke lotgevallen zijn a.h.w. de omgeving, de verhoudingen waarin wij geboren worden. Wie slechte daden verricht heeft veroorzaakt zelf een slechte omgeving, en omgekeerd. Dat is de eerste belangrijke karmawet: de daden van een voorgaand leven bepalen het uiterlijke lot. Een tweede basiswet is het volgende. Bekijken we eens de ontwikkeling van een mens. In de loop van zijn leven neemt de mens vele voorstellingen, begrippen, gewaarwordingen en ervaringen op; hij leert buitengewoon veel. Daardoor vinden grote veranderingen plaats in de mens. Bedenkt u maar eens hoe u was toen u nog niets van antroposofie afwist; hoeveel nieuwe voorstellingen hebt u sindsdien niet opgenomen ? Hoe is uw leven niet veranderd! Dit alles heeft uw astraal lichaam veranderd, want het astraal lichaam verandert het snelst omdat het het ijlste en fijnste is. Veel minder verandert de mens wat betreft temperament, karakter en neigingen. Een opvliegend kind bvb. verandert maar heel langzaam. Temperament, karakter en neigingen blijven dikwijls gans het leven hetzelfde. Ervaringen en voorstellingen wisselen snel in het leven, de verandering van temperament, karakter en neigingen echter gaat heel langzaam. Die zijn taai, een beetje veranderen ze wel, maar slechts buitengewoon langzaam. Ze verhouden zich tot hetgeen men leert zoals de kleine wijzer van het uurwerk tot de grote. Dat komt omdat dat alles in het etherlichaam zit, en dat verandert maar traag omdat het uit een materie bestaat die veel minder mogelijkheden tot verandering heeft. Het traagst van al verandert het fysiek lichaam. Dat is iets dat eenmaal aangelegd is, om zo te zeggen, en het ganse leven met deze aanleg doormaakt. We zullen later zien hoe de inwijdeling ook zijn fysiek lichaam kan veranderen en hoe hij op zijn etherlichaam kan werken. Maar eerst moeten we bekijken hoe deze dingen een invloed tot buiten dit leven hebben.

De voorstellingen, gewaarwordingen enz. van een lang leven, die het astraal lichaam veranderen, zullen pas in een volgend leven een diepgrijpende verandering in het etherlichaam veroorzaken. Als men er dus wil voor zorgen om in een volgend leven met goede neigingen en gewoontes te worden geboren, dan moet men trachten om dit in het huidig leven voorzover mogelijk in het astraal lichaam voor te bereiden. Als iemand dus zijn best doet om vele goede daden te verrichten dan zal hij met neigingen tot goede daden geboren worden. Dat wordt dan een eigenschap van het etherlichaam. Als iemand bvb. met een goed geheugen wil geboren worden, dan moet hij hier zoveel mogelijk herinneringsoefeningen doen, hij moet dikwijls terugblikken op de voorbije jaren van zijn leven en op zijn totale biografie. Daardoor vormt hij in het astraal lichaam iets dat in het volgende leven een eigenschap van het etherlichaam wordt: een goede aanleg voor geheugen. Een mens die in zijn leven door de wereld raast zal in het volgend leven iets meebrengen waardoor hij weinig kan hechten aan de afzonderlijke dingen van de omgeving. Wie daarentegen veel intiem samenleeft met een bepaalde omgeving die zal geboren worden met een bijzondere voorliefde voor al wat zo'n omgeving gevormd heeft.

En zo kan men de verschillende temperamenten vastknopen met bepaalde ervaringen uit een vorig leven, want de temperamenten zijn immers een eigenschap van het etherlichaam. De cholericus heeft een sterke wil, hij is moedig, koen, wil actief zijn en heeft de drang om veel te doen. Uit de wereldgeschiedenis kennen we bvb. Alexander de Grote, Hannibal, Caesar, Napoleon; dat waren cholerici. Deze karaktertrek kunnen we reeds bij het kind herkennen. Een dergelijk kind wil een leidende rol spelen bij zijn kameraadjes. De melancholicus is veel met zichzelf bezig; daardoor neigt hij er gemakkelijk toe om zich af te zonderen. Hij denkt veel na, hoofdzakelijk over hoe de omgeving op hem inwerkt. Hij trekt zich graag terug, is nogal wantrouwig. Ook dit zien we reeds bij het kind: het toont niet graag zijn speelgoed, het heeft schrik dat men hem iets zou afpakken, het liefst zou hij voor alles een sleuteltje hebben. De flegmaticus heeft voor niets speciale interesse, hij verdroomt veel, is passief, lui en zoekt zintuiglijk genot. De sanguïnicus daarentegen geraakt vlug geïnteresseerd in alles en nog wat, maar hij houdt niet vol, de interesse verstuift rap en gezwind, hij wisselt zijn liefhebberijen vlug en veel. Dat zijn de vier grondkaraktertrekken die een mens kan hebben. Gewoonlijk heeft de mens van alle vier een beetje; maar toch is er altijd in meer of mindere mate een grondtoon. Deze vier temperamenten drukken zich uit in het etherlichaam. Er zijn dus vier verschillende hoofdsoorten van etherlichamen. Deze hebben op hun beurt verschillende stromingen en bewegingen die een bepaalde grondkleur in het astraal lichaam oproepen. Dat hangt niet af van het astraal lichaam, het wordt daar alleen maar zichtbaar. Het melancholische temperament wordt karmisch vooral dan aangelegd wanneer een mens in een voorgaand leven gedwongen was in een zeer enge, kleine kring te leven, veel alleen moest zijn, als hij zich altijd uitsluitend met zichzelf moest bezig houden, zodat hij geen interesse voor andere zaken in zich kon wekken. Wie daarentegen veel heeft leren kennen, wie met vele dingen in aanraking is gekomen en die niet alleen maar op afstand bekeken heeft, wie door het vorige leven hard is aangepakt, die wordt een cholericus. Heeft men een aangenaam leven zonder veel strijd en ontbering gehad, of heeft men veel gezien en is het bij dat zien gebleven, dan wordt men flegmaticus of sanguïnicus. Alles wat in dit leven in het astraal lichaam geschiedt, gaat karmisch in het volgende leven op het volgende, dichtere wezensdeel, het etherlichaam, over." [ ... ]

Vooraleer we nu gaan beginnen met ons vorig leven te vervloeken, zouden we toch ook het volgende fragment moeten lezen. De grondtoon van ons leven, onze levensstemming hebben we niet alleen aan ons eigen karma te danken. Er is nog een andere factor die kan meespelen. In "De wetenschap van de geheimen der ziel" spreekt Rudolf Steiner over de tijd die een ziel doorbrengt in de geestelijke wereld -in de regel twee incarnaties op 2100 jaar, één als man en één als vrouw- maar ...

[ ...] " Op een andere manier hangt het af van de ontwikkelingstoestanden die de mens in deze tijd doormaakt. Deze toestanden brengen het Ik na een bepaalde tijd tot een geestelijke gesteldheid die geen bevrediging meer vindt in een innerlijk geestbeleven en het Ik ontwikkelt een verlangen naar een bewustzijnsverandering zoals die alleen op de Aarde kan gevonden worden. Uit het samenkomen van deze innerlijke dorst naar belichaming en de mogelijkheid vanuit de kosmos om een gepast lichaam te vinden volgt de intrede van de mens in het aardeleven. Dat gebeurt dan -omdat de twee factoren moeten aanwezig zijn- de ene keer op een moment dat de "dorst" nog niet zijn hoogtepunt heeft bereikt omdat een min of meer gepast lichaam beschikbaar is; de andere keer pas als de "dorst" al over zijn hoogtepunt heen is, omdat op het gepaste moment geen gepast lichaam beschikbaar was. De algemene levensstemming waarin een mens zich bevindt door de gesteldheid van zijn lichamelijk wezen hangt samen met deze verhoudingen."

Keren we nu even terug naar het eerste boek, dan vernemen we iets over
.

Het spannende moment van de incarnatie

[ ... ] Hoe werken nu de krachten om de mens tot een nieuwe incarnatie te brengen ? Ongeveer duizend jaar verlopen tussen dood en nieuwe geboorte, zoals we gezien hebben. Gedurende deze tijd rijpt de ziel uit, om dan de weg naar een nieuwe geboorte in te slaan. Voor de helderziende is het buitengewoon interessant om de astrale wereld te onderzoeken. Hij kan bvb. vliegende astrale kadavers waarnemen die aan het oplossen zijn. Het astrale kadaver van een hoogontwikkelde mens die aan zijn lagere driften gewerkt heeft lost vlug op; maar bij laagstaande mensen gaat dit oplossen traag als ze hun neigingen en begeertes de vrije loop hebben gelaten. Het kan zelfs gebeuren dat het oude astrale lichaam nog niet opgelost is op het moment dat de oorspronkelijke eigenaar naar een nieuwe geboorte toegaat. Dat wordt dan een zwaar noodlot. Het kan ook gebeuren dat een mens door bijzondere omstandigheden snel terugkeert en zijn oude astraallichaam nog ontmoet; dit voelt zich dan sterk aangetrokken tot hem en glipt mee in het nieuwe astraal lichaam. Die mens vormt zich dan wel een nieuw astraal lichaam, maar het oude verbindt er zich mee, hij sleept ze beide met zich mee door het leven. Het oude astraal lichaam treedt dan in boze dromen of in visioenen voor hem als een tweede Ik en begoochelt, kwelt en pijnigt hem. Dat is de onrechtmatige, valse "Wachter op de drempel". Dit oude astrale kadaver treedt gemakkelijk uit de mens uit omdat het niet vast met de andere wezensdelen verbonden is en verschijnt dan als dubbelganger.

Behalve deze gestalten ziet de helderziende nog een bijzonder merkwaardig soort vormen; het zijn klokvormige vormen die met een reusachtige snelheid door de astrale ruimte vliegen en flitsen. Dat zijn nog niet belichaamde, maar naar belichaming strevende mensenkiemen. Tijd en plaats zijn tamelijk onbelangrijk voor deze mensenkiemen op weg naar een belichaming, omdat zij zich zo gemakkelijk kunnen bewegen. Zij zijn bont gekleurd en omgeven door een kleurenatmosfeer, aan een zijde zijn ze rood, aan de andere blauw, in het midden fonkelt een lichtend gele straal. Dit zijn dus de mensenkiemen die zopas vanuit het devachaan in de astrale ruimte binnenkomen. Wat is daar gebeurd ? Na de dood heeft de mens zijn hoger astraal lichaam en de vruchten van zijn voorgaande levens als een causaal lichaam mee naar het devachaan genomen, en nu verzamelt hij nieuwe astrale "materie". Het is als een magneet die ijzervijlsel naar zich toe trekt. Afhankelijk van de krachten die hij opgebouwd heeft verzamelt de mens zijn astrale materie rond zich; na een goed voorgaand leven verzamelt hij ander materiaal dan na een slecht. De klokvormige vorm is het vroegere causaal lichaam, de krachten van het vroegere astrale lichaam en het nieuwe astrale lichaam. De kiem mag niet meer het oude astrale lichaam terugvinden, maar moet een nieuw astraal lichaam vormen uit ongedifferentieerde astrale materie. Dit proces hangt dus van de mens zelf af: vorm en kleur van het nieuwe astraal lichaam hangen af van de krachten die in het voorgaand leven verworven werden. Dat is een feit waar men rekening moet mee houden. Waarom flitsen deze mensenkiemen met zo'n razende snelheid voorbij ? Omdat het ouderpaar moet gezocht worden dat naar karakter en familiale verhoudingen bij de mensenkiem past. De snelheid maakt het mogelijk dat het ouderpaar gevonden wordt. De mensenkiem kan op dit moment hier, en het volgende ogenblik reeds in Amerika zijn. Bij hetgeen verder geschiedt is de mens aangewezen op hulp. Hogere wezens, de Lipika's, leiden de mensenkiem naar het overeenkomstige ouderpaar; de Maharaja's* vormen het etherlichaam volgens het astrale origineel en volgens hetgeen de ouders bijdragen aan de uiterlijke fysieke vorm. Bij de eigenlijke bevruchting kan de helderziende in het passionele dat daarbij door de ouders vrijgemaakt wordt eveneens astrale materie ontdekken. Daardoor wordt het begeerteleven van het kind bepaald door de intensiteit van dat passionele . Daarna wordt ethermaterie aangetrokken uit Noord, Zuid, Oost en West, uit de hoogte en uit de diepte. Niet altijd kan een ouderpaar gevonden worden dat precies bij een mensenkiem past; er kan altijd maar het best passende uitgezocht worden. En evenmin kan een fysiek lichaam gebouwd worden dat precies bij zijn etherlichaam past. Volledige harmonie kan er nooit zijn. Vandaar stamt de tweespalt bij de mens tussen zijn ziel en zijn lichaam."

Het kind kiest dus zijn ouders. Een bevestiging van dit feit kunnen we op de meest onverwachte plaatsen vinden. Zo bvb. in een TV-programma (zondag 12 januari op BBC) "Ruby Wax meets Goldie Hawn". Een gesprek op Flair-niveau, ergens in een hotel, met de bekende Amerikaanse actrice Goldie Hawn. De twee vrouwen onderhouden zich over hun belangrijkste problemen terwijl ze zich naar het bubbelbad van het hotel begeven: cellullitis, slanke lijn, relaties, mannen, kinderen. Deze laatste zijn toch zo schattig, en wat voor rare ideeën er in hun hoofdjes omgaan ! Stel je voor, zegt Goldie, mijn zoon van negen zat onlangs bij mij en zei:" Mama, ik ben zo blij dat ik jou uitgekozen heb als mama". O ja ? zegt zij, heb jij mij uitgekozen ? En wie heeft je dan wel verteld dat je mij moest kiezen ? "God", antwoordde de jongen. Dat vonden beide vrouwen zó enig, maar toen stonden ze al aan de rand van het bad, en het gesprek ging terug over hun lichamen die spijtig genoeg altijd maar willen uitzakken naarmate ze ouder worden. Om wanhopig van te worden !



Terug naar de inhoudstafel R - U : Reïncarnatie.

Terug naar de inhoudstafel R - U : Temperament.