Het getal 666

1) Het jaar 666

Destijds is in De Brug 11 een artikel verschenen over het getal 666. Daarin werd dit getal verklaard als het tijdstip waarop in de Aarde-evolutie de zesde vormfase, het zesde tijdvak en de zesde cultuurperiode zullen ten einde gelopen zijn. Dat tijdstip zal zich pas in een zeer verre toekomst voordoen. Het is de courante en een juiste verklaring van het getal 666.

Op 16.10.1918 hield Rudolf Steiner een voordracht met als onderwerp "Wie finde ich den Christus ?", waarin hij spreekt over het jaar 666 als "het getal van het Dier dat tevens het getal is van een mens" (Openb. 13:18). Al bestaat er geen verband tussen het getal 666 van de Aarde-evolutie en het getal 666 dat het jaar 666 aanduidt, een toeval is het niet dat in beide gevallen hetzelfde getal bekomen wordt. "Wie verstand heeft, zoeke de zin van het getal van het Dier", spoort de Openbaring ons aan, en met deze zullen wij trachten dit te doen.

Om het jaartal 666 te verklaren moeten wij het tijdperk van de Ik-ontwikkeling van de mens in beschouwing nemen. Wij weten door de geestswetenschap dat de Ik-ontwikkeling in drie stadia verloopt, telkens in opeenvolgende periodes van 2160 jaar, meer bepaald de periode van:

- de gewaarwordingsziel (2907 v.C. - 747 v.C.)
- de verstandsziel (747 v.C. - 1413 n.C.)
- de bewustzijnsziel (1414 n.C. - 3573 n.C.)

Nemen wij het midden van het middelste tijdperk, dus dat van de verstandsziel, dan komen wij op het jaar 333 n.C. Dit jaar 333 vormt de overgang van het atavistisch helderzien naar het zelfstandig denken. Van dan af vervaagden de helderziende beelden in de menselijke ziel, en moest de mens zich -door zijn eigen denken te activeren- zelf ideeën scheppen over de wereld en mensheid. Vanaf het moment dat de mens zelfstandig begon na te denken, waardoor tegelijkertijd de mogelijkheid ontstond dat hij zich kon vergissen, was de tijd gekomen voor de tegenmachten om de mensheid te manipuleren en te misleiden. Deze manipulatie, die begon vanaf het jaar 333 zou 333 jaar duren om te culmineren in het jaar 666. Waarom moest die manipulatie door de tegenmachten nu 333 jaar duren ? Voor een duidelijk begrip hierover dienen wij terug te gaan tot het begin van onze tijdrekening, bij de geboorte van de Christus Jezus.

Toentertijd kon het Mysterie van Golgotha niet begrepen worden door de tijdgenoten van Christus, zelfs niet door de apostelen. Door hun atavistische gemoedstoestand konden zij slechts het belang ervan vermoeden, maar niet helder inzien. Maar ook na de dood ontwikkelt de mensenziel zich verder, het begripsvermogen neemt toe, en zo kwam het dat de tijdgenoten van Christus enkele eeuwen later, zo omstreeks het jaar 333, toen de ontwikkeling van de verstandsziel haar hoogtepunt bereikte, vanuit de geestelijke wereld ten volle het Mysterie van Golgotha konden begrijpen. En vanuit de geestelijke wereld begonnen de apostelen de toen op aarde levende mensen te inspireren over het Mysterie van Golgotha.

Als wij de impuls van het Mysterie van Golgotha niet in aanmerking nemen, dan stond de mens in het jaar 333, aan het begin van zijn individuele ontwikkeling, neutraal tegenover de wereld; hij werd door geen hogere macht gedwongen naar één of andere kant over te hellen, en volgens zijn gezonde mensennatuur zou hij vanuit eigen kracht een normale ontwikkeling tegemoet gaan. Die neutrale positie was voor de tegenmachten een gelegenheid om een poging te ondernemen om de ontwikkeling van de mensheid in andere banen te leiden dan de reguliere ontwikkeling het voorzag. De mens had 333 jaar nodig om het Mysterie van Golgotha te begrijpen, precies zoveel tijd moest er voor de tegenmachten beschikbaar worden gesteld om de mensheid in hun macht te krijgen.

Zo komen wij aan het jaar 666.

Wij laten Rudolf Steiner zelf aan het woord:

"Volgens de intenties van bepaalde geestelijke machten moest er met de mensheid iets geschieden, en het was geschied, ware het Mysterie van Golgotha niet ingetreden. Men had dan de periode vanaf 333 -het hoogtepunt van de cultuur van de verstandsziel- als een afdalende weg benut om de mensheid in een gans ander vaarwater te brengen dan de intenties waren van die goddelijke wezens die met de mens vanaf de aanvang, vanaf Saturnus, verbonden zijn. Dan zou er iets geschieden wat pas veel later over de mensheid zou moeten komen, er zou namelijk geschieden dat door een soort openbaring de bewustzijnsziel van de mens reeds in het jaar 666 zou ontwikkeld zijn ... Vijandige machten willen namelijk altijd de normale ontwikkeling van de mensheid zoals die door de goede geestelijke wezens voorzien is, vervroegen, terwijl de mensheid daarvoor nog niet rijp is. Wat eerst in het midden van óns tijdperk zou moeten geschieden, in het jaar 2493, dus 1080 jaar na 1413 (begin v.h. tijdperk v.d. bewustzijnsziel) ... dat zou reeds in 666 door ahrimanisch-luciferische krachten in de mens ingeprent zijn geweest.

Die wezens wilden aan de mens vervroegd de bewustzijnsziel geven, maar daardoor zouden zij de mens een natuur ingeplant hebben die het hem onmogelijk gemaakt zou hebben om de weg naar zijn geestzelf, levensgeest en geestmens te vinden. Men zou zijn toekomstweg afgesneden hebben en hem in gans andere ontwikkelingsbanen geleid hebben."

De Akademie van Gondishapur

Deze aanval van de tegenmachten is in 666 daadwerkelijk gebeurd en heeft zich uiterlijk gemanifesteerd in de cultuur van de "Akademie van Gondishapur". Deze akademie werd rond het jaar 350 in Perzië, nabij het huidige Bagdad, gesticht en werd mettertijd een verzamelplaats van hooggeleerde mensen uit de ganse toenmalige beschaafde wereld. Het was een wetenschappelijk centrum waar hoogabstracte intelligentie verenigd werd met het bedrijven van magische instinctieve culten. Deze akademie was ook totaal voorbijgegaan aan het Mysterie van Golgotha. De impuls van de Akademie van Gondishapur heeft zich niet doorgezet. Hij werd afgstompt, niet alleen omdat vooraf het Mysterie van Golgotha had plaatsgevonden, maar ook omdat in de tijd van de cultuur van Gondishapur velen werden geïnspireerd door de gestorven zielen in de geestelijke wereld, door zielen die de betekenis van het Mysterie van Golgotha toen ten volle konden doorschouwen.

Niettemin werd door de impuls van Gondishapur een kwaadaardige nasleep veroorzaakt in de mensheidsevolutie. Ten gevolge van die impuls heeft de ganse mensheid een soort "erfzonde" opgelopen. Rudolf Steiner:

"Hierdoor heeft de gehele mensheid een soort innerlijke knak opgelopen die tot in de lichamelijkheid gaat en waarmee de mens voortaan steeds weer geboren wordt ... Versta mij dus goed: de mensheid, voorzover het de geciviliseerde mensheid betreft, heeft tegenwoordig in het lichaam een stekel ... De mensen hebben die eigenlijk voor het eerst vanaf de 7de eeuw gekregen. Maar deze stekel zal zich steeds meer uitbreiden, zal steeds beduidender worden. Wanneer men tegenwoordig een mens ontmoet, die volledig doordrongen is van deze stekel, van deze ziekte -want het is een stekel in het fysieke lichaam, het ís een werkelijke ziekte- dan wordt hij een atheïst, een godsloochenaar. Aanleg tot dit atheïsme heeft eigenlijk iedereen die tot de moderne beschaving behoort; het gaat er nu om of de mens zich al dan niet aan deze aanleg overgeeft. De mens draagt die ziekte in zich die hem aanspoort het goddelijke te verloochenen, terwijl hij dat goddelijke eigenlijk, vanuit zijn natuur, zou moeten erkennen. Deze natuur is destijds in zekere zin gemineraliseerd, in de ontwikkeling teruggeschroefd, zodat wij allen de godsloocheningsziekte in ons dragen."

Maar door deze ziekte, zegt Steiner, wordt de ziel veel sterker door het lichaam aangetrokken, en daardoor zal de ziel ook willen deelnemen aan de natuur van het lichaam, aan het lot van geboorte, erfelijkheid en dood; en zelfs na de dood zal zij niet meer de neiging hebben om het geestelijke op te nemen en om een volgende incarnatie voor te bereiden. Met hun "duivelse wijsheid" wilden de geleerden van Gondishapur niets anders dan verhinderen dat de mens een hogere ontwikkeling zou doormaken. Zij wilden de ziel "doodverwant" maken. Maar door het Mysterie van Golgotha is de mens bewaard geworden voor de doodverwantschap. Terwijl namelijk de tegenmachten de ziel sterker aan de lichameljkheid wilden binden, heeft Christus de ziel dichter bij de geest gebracht. Zodoende leven er in de ziel twee krachten: een doodskracht en een geestkracht, een levenwekkende kracht. De Christuskracht is een helende kracht (vandaar de naam Heiland) die ons geneest van de ziekte van de godsverloochening.

2) Het jaar 1332

Johannes, de schrijver van de Openbaring, ziet in zijn toekomstvisioen iedere 666 jaar een hernieuwde aanval van de tegenmachten. Rudolf Steiner hierover in GA 346:

"Het getal 666 is daar nu in de tijd waarin het Arabisme in het Christendom dringt om daarin de stempel van het materialisme af te drukken; het is de tweede keer daar, nadat opnieuw 666 jaar verlopen zijn: 1332, in de 14de eeuw. En daar verheft het Dier zich opnieuw uit de stroom van het wereldgebeuren. Wie zo schouwt als Johannes ziet het wereldgebeuren als een voortdurend stromen van periodes van 666. Het Dier verheft zich om het Christendom dat op zoek is naar het menszijn, te bedreigen met dierlijkheid."

Een ander belangrijk gevolg van de Akademie van Gondishapur was inderdaad de doorstoot van de Arabische materialistische cultuur naar Europa, en deze vormde een reële bedreiging voor het Christendom. Om de Arabische invloed achteruit te dringen en om het Heilig Land te heroveren op de Arabieren, werd in Europa opgeroepen tot de kruistochten. En in 1119, ongeveer tegelijkertijd met het begin van de kruistochten, stichtten enkele Franse ridders op de plaats waar het Mysterie van Golgotha zich voltrokken had, de "Orde der Tempelridders". De intentie van de Orde was het verspreiden van een waarachtig Christendom door een diep inzicht te verwerven in he Mysterie van Golgotha. De Tempeliers moesten hiervoor desnoods hun leven offeren, want naast de gebruikelijke monniksgeloften werd hun het volgende opgedragen:

"Aan niets anders mochten ze denken dan aan wat hun harten en zielen volledig kon vervullen met het heilige Mysterie van Golgotha, en aan de gelofte om iedere druppel van hun bloed te offeren voor de herovering van de heilige plaatsen ... Op ieder ogenblik van hun leven moesten zij denken dat het bloed dar door hun aderen stroomt, niet aan henzelf toebehoort, maar aan de grote geestelijke opdracht die zij te vervullen hadden."

Door dit offer dat zij volbrachten voor de wereld en door hun uitzonderlijke zedelijke kracht, weden vele Tempeliers, zij het eerder onbewust dan bewust, ingewijd in de christelijke mysteriën ...

"En de zielen van een aantal Tempeliers werden in hoge mate vervuld met het wezen van het Mysterie van Golgotha, met het gevoel van alles wat samenhangt met de Christusimpuls. Sterk en intensief werd de kracht van deze verbondenheid met Christus. De ware Tempelridder liet Christus in zich voelen, liet Christus in zich denken, liet zich begeesteren door Christus".

Over gans Europa zouden de Tempelridders hun invloedssfeer uitbreiden, maar de tegenmachten hebben dit niet laten gebeuren. Terwijl zij in Gondishapur nog in zekere zin achter de schermen geopereerd hebben, hebben zij in het geval van de Tempelridders openlijk en rechtstreeks toegeslagen. In Filips de Schone, koning van Frankrijk van 1285 tot 1314, hebben de tegenmachten een geschikt werktuig gevonden om de Tempelridders re vernietigen.

Deze Filips de Schone was bezeten door goud, hij moest alle goud en zilver in zijn handen krijgen, in zoverre zelfs dat hij de gouden munten liet vervangen door munten uit waardeloos metaal. Door die maatregel kwam het volk in opstand, en Filips moest zijn heil zoeken bij de Tempeliers en daar zijn goudschat verbergen. Hij was verbaasd hoe vlug de Tempeliers de volksopstand konden bedwingen, en hij stond versteld van hun morele kracht, terwijl hijzelf slechts in goud geïnteresseerd was. Hij zou de kracht van de Tempeliers breken en zich tegelijkertijd hun goudschatten toeëigenen (want ook de Tempelridders waren rijk, alleen gebruikten zij hun rijkdom voor het heil van de mensheid).

Ook Filips de Schone had een inwijding doorgemaakt, maar een duivelse inwijding, geïnspireerd door het goud. "Vanuit diep onderbewuste impulsen vond hij de middelen om, door het doden van mensen, onderbewuste inpulsen in de mensheidsontwikkeling in te voegen", zegt Steiner. Op die manier kreeg hij macht over bepaalde mensen, en die mensen, onder wie hoge gezagsdragers van de katholieke kerk van destijds, werden duivelse bondgenoten van Filips. Vanuit die hoek kwam er een samenzwering tegen de Tempelridders; velen werden gevangen genomen en onder de vreselijkste folteringen moesten zij misdaden bekennen die zij niet gepleegd hadden. Zij werden gedwongen om te bekennen dat zij aanhangers van de duivel waren, in plaats van Christus. Tenslotte werden zij levend verbrand en hun bezittingen in beslag genomen.

Maar de impuls van de Tempelridders kon niet uitgeroeid worden: vanuit de geestelijke wereld inspireerden zij -net zoals de apostelen vóór hen gedaan hadden- vele zielen op aarde tot het begrijpen van de Christusimpuls en het Mysterie van Golgotha.

3) Het jaar 1998

In antroposofische en in esoterische kringen, en uiteraard ook in secten, wordt momenteel veelvukldig gediscussieerd over het getal 666, het getal van het Dier. Dat is ook normaal, omdat nu dit jaar het Dier voor de derde keer terugkomt. Niemand weet hoe het Dier zich deze keer zal manifesteren, ook wij weten het niet. Sommigen beweren dat het Ahriman zelf is die zich lichamelijk zal incarneren, anderen hebben het over een aanval van Sorat, de Zonnedemon.

Rudolf Steiner beweert dat Lucifer en Ahriman, net zoals de Christus Jezus, elk eenmaal op aarde in een menselijk lichaam kunnen verschijnen. Over een mogelijke incarnatie van de Asoera's of van Sorat wordt nergens iets vermeld, en daarom sluiten wij dat hier uit.

Lucifer is op aarde reeds rond het jaar 2900 v.C. in China geïncarneerd; een tweede incarnatie is uitgesloten; de Christus Jezus is, om een evenwicht tussen Lucifer en Ahriman te bewerken, op aarde gekomen in wat wij het jaar 1 noemen. Ahriman zou dus rond 2900 n.C. als een mens van vlees en bloed moeten verschijnen. Nochtans zal Ahriman, indien de toebereidselen voor zijn incarnatie op aarde gunstiger en vlugger verlopen dan verwacht -hetgen zich tegenwoordig inderdaad op elk gebied van de samenleving uitwijst-, dan zal hij vlugger dan voorzien incarneren. "Vooraleer ook nog maar een deel van het derde millenium voorbij zal zijn" en "wat zich nu al voorbereidt en zeer zeker zal plaatsvinden in een niet al te verre toekomst, is een werkelijke incarnatie van Ahriman", beweerde Rudolf Steiner in 1919 ! In elk geval zal de geïncarneerde Ahriman naar voor treden als een eminente persoonlijkheid die op een geraffineerde manier alle volkeren der aarde aan zijn voeten zal laten knielen. Zo iemand is nog niet op de voorgrond getreden, en als Ahriman al geboren is of in de nabije toekomst geboren wordt, zal hij pas binnen drie, vier decennia actief worden. Dat het jaar 1998 (of de periode errond) voorgesteld wordt als het jaar van de doorbraak van de geïncarneerde Ahriman is -hoewel het niet onmogelijk is- een speculatieve veronderstelling, temeer daar Rudolf Steiner in 1924 tijdens een voordrachtenreeks over de Apokalyps die o.m. handelde over de jaren 666 - 1332 - 1998 in verband met deze jaartalllen nooit gesproken heeft over de werking van Ahriman, maar altijd over de werking van Sorat, de Zonnedemon.

Voordat we nu verder ingaan op het wezen van de tegenmachten gaan we eens kijken wat Rudolf Steiner in 1918 over de toekomst zei. De lezer kan dan zelf uitmaken in hoeverre die toekomst van toen al heden geworden is !

Een blik in de toekomst

Uit de voordracht "Was tut der Engel in unserem Astralleib?" ( 9.10.18 - GA 182) :

Aan de evolutie van de mensheid wordt door hogere machten (meer bepaald de "Geesten van de Vorm") meegewerkt om een welbepaald doel voor de toekomst te verwezenlijken. Wat die Geesten van de Vorm voor de mensheid later willen bereiken, moeten zij eerst in beelden ontwikkelen, en die beelden worden in het astraal lichaam van de mens ingeprent door diens engel. Deze beelden worden zo gevormd dat daaruit drie welbepaalde soorten impulsen (kunnen) ontstaan voor het toekomstig leven:

- er zal geen mens op aarde kunnen gelukkig zijn wanneer hij naast zich anderen ziet die ongelukkig zijn. Daaruit zal een impuls onstaan van absolute broederlijkheid en eenheid tussen de mensen onderling, met gevolgen op het sociaal en maatschappelijk leven natuurlijk;

- in ieder mens zal het evenbeeld van God erkend worden. Er zal geen religieuze dwang meer zijn, maar elke ontmoeting van mens tot mens zal een religieuze handeling, een sacrament zijn. Religies en kerken als instituties zullen zichzelf moeten opheffen aangezien zij zullen nutteloos geworden zijn;

- de mens zal de geestelijke wereld begrijpen en beleven door zijn geestelijk denken te intensiveren.

Deze drie impulsen duiken aanvankelijk als beelden in het astraal lichaam op, maar kunnen daadwerkelijk gerealiseerd worden. Aangezien wij in het tijdperk van de bewustzijnsziel leven, hebben wij de mogelijkheid om ons bewust te worden van die beelden die onze engel in ons astraal lichaam legt, en dan worden deze beelden openbaringen. Het komt er nu op aan dat de mens deze openbaring wil, het komt op het willen aan; deze bewustwording kan vroeger of later, of in het slechtste geval helemaal niet tot stand komen, omdat velen al slapend door het leven gaan, omdat velen zich niet bekommeren over of zich niet verbinden met wat er in de wereld gebeurt.

En er zijn wezens die erop uit zijn deze bewustwording af te remmen, nl. de luciferische en de ahrimanische wezens. Met de luciferische wezens is het eigenaardig gesteld. Op een bepaald niveau van de wereldontwikkeling zijn zij achtergebleven. Zij zijn blijven staan op het ontwikkelingsniveau van de oude Maan, en met de Aarde willen zij niets te maken hebben. Slechts door een ontwikkeling mee te maken op de Aarde kan een wezen vrij worden, en de luciferische wezens willen, uit een soort afgunst, omdat zijzelf deze vrijheid niet verworven hebben, de mensheid remmen in zijn ontwikkeling tot vrije wil, tot zelfbewustzijn. Daarom prenten ze de mens in dat alles wat met een soort niet-bewuste, dromerige, mystieke wellust te maken heeft, het hoogste is wat hij op geestelijk niveau kan bereiken.

Ook de ahrimanische wezens willen het bewustzijn van de mens verduisteren. Zij streven ernaar het geestelijk bewustzijn te doden. Zij houden de mens voor dat hij als mens alleen maar een hoger ontwikkeld dier is zodat het enkel en alleen van belang is de lichamelijke en materiële behoeftes hier op aarde te bevredigen.

Deze beide tegenmachten wiegen de mensheid in slaap. Het gevaar dreigt dat de openbaringen die ons zouden moeten te beurt vallen door het werk van de engelen in ons astraal lichaam, helemaal niet geopenbaard worden. En dat zou de mensheid duur te staan komen. Want de engelen zullen toch hun werk verrichten, en als zij dat niet op de normale manier kunnen omdat de mens zich niet bewust wordt van hun werkzaamheid, dan moeten zij een andere weg zoeken. Dan zullen de engelen hun beelden inprenten in het etherlichaam van de mens, terwijl deze slaapt en met zijn astraal lichaam en Ik buiten zijn fysiek en etherlichaam is. En wanneer de mens dan ontwaakt, dan vindt hij instincten in de plaats van beelden die leiden tot geestelijke openbaringen. "Dit kan zich nog voltrekken vóór het derde millenium een aanvang neemt", zegt Rudolf Steiner. En hij voegt eraan toe welke instincten zich zullen manifesteren:

- instincten zullen ontstaan die samenhangen met het mysterie van geboorte, conceptie, met gans het sexuele leven. Een verderfelijke wellust zal men beleven door zich over te geven aan gruwelijke sexuele driften, en men zal dit prijzen als een hoge vorm van onbevooroordeeldheid en onbevangenheid;

- men zal een instinctieve kennis krijgen van bepaalde geneeskrachten, maar een schadelijke kennis, die naar willekeur kan toegepast worden en die voor egoïstische doeleinden zal aangewend worden om allerlei ziekten te veroorzaken;

- door bepaalde bewegingen uit te voeren, door het veroorzaken van bepaalde trillingen zal men enorme mechanische krachten kunnen voortbrengen die verwoestende natuurkrachten kunnen ontketenen.

En dit alles zal de mens als vooruitgang beschouwen, als een natuurlijke gang van zaken in de mensheidsontwikkeling !

In de Apokalyps, het Boek der Openbaring worden zeven gemeenten ten tonele gevoerd. Elk van deze gemeenten vertegenwoordigt één van de zeven cultuurperioden van de na-Atlantische tijd. De periode waarin wij nu leven, de vijfde, die de cultuurperiode van de bewustzijnsziel is, wordt in de Openbaring voorgesteld als Sardes, de vijfde gemeente. Hieronder volgen de verzen 2 tot 4 uit hoofdstuk 3:

"Word wakende,
en versterk het overige, want het dreigt geheel af te sterven;
want niet bevond ik uw werken
vervuld voor het aangezicht van mijn God.
Wek dus in uw denken op
wat gij ontvangen en gehoord hebt,
draag het in u en verander uw denkwijze.
Indien gij niet waakt,
zal ik komen gelijk een dief
en niet zult gij weten
op welk uur ik over u kom."

Men moet deze tekst letterlijk opvatten, want dat zag Johannes, de schrijver van de Openbaring, in een visioen vooruit voor onze cultuurperiode. "Word wakende" waarschuwt hij, net zoals Rudolf Steiner ervoor waarschuwt dat wij de beelden die ons door onze engel in ons astraal lichaam ingeprent worden, niet mogen verslapen. "Zoniet zal ik komen gelijk een dief", en dat betekent dat ons Ik ons gewoon afgenomen wordt, en wij zullen het niet eens weten wanneer dat gebeurt.

4) Asoera's en Sorat: tegenmachten

De Asoera's (of on-goden) zijn geestelijke wezens die zich van de reguliere ontwikkeling hebben afgescheiden tijdens de Saturnusfase. In rangorde staan zij geestelijk op een veel hoger niveau dan Ahriman (afgevallen tijdens de Zonnefase) en Lucifer (afgevallen tijdens de Maanfase). De Asoera's willen niet alleen niets weten van een geestesontwikkeling bij de mens, zij willen ook de mens niet. Zij willen hem ont-Ik-ken, hem verlagen tot een dier, zelfs minder maken dan een dier. Uit GA 107:

"Het kwaad dat de luciferische geesten de mens tegelijk met de weldaad van de vrijheid hebben gebracht zullen wij in het verloop van de aardetijd volledig vereffenen. Het kwaad dat de ahrimanische geesten gebracht hebben, kan vereffend worden in het verloop van de karmische afwikkeling. Het kwaad echter dat de asoerische machten brengen kan niet zomaar goedgemaakt worden. Hebben de goede geesten aan de mens smart en lijden, ziekte en dood gegeven, zodat hij zich ondanks het kwade opwaarts kan ontwikkelen; hebben de goede geesten de mogelijkheid van het karma gegeven om de dwalingen ten gevolge van ahrimanische machten te vereffenen - tegenover de asoerische geesten zal dat in het verloop van het aardebestaan niet zo gemakkelijk zijn. Want de asoerische geesten zullen bewerken dat wat door hen wordt aangegrepen -en dat is het diepste wezen van de mens, de bewustzijnsziel met het Ik- dat dit Ik zich verenigt met de zinnelijkheid van de aarde. Stuk na stuk zal er uit het Ik gerukt worden, en in dezelfde mate dat de asoerische wezens zich vastzetten in de bewustzijnsziel, in die mate moet de mens stukken van zijn wezen achterlaten op aarde. Wat door de Asoera's afgenomen is zal onherroepelijk verloren zijn. Het is niet zo dat ze de ganse mens zullen innemen, maar zij zullen stukken knippen uit de menselijke geest.

De asoerische machten kondigen zich in ons tijdperk aan door de geest die nu heerst en die wij kunnen noemen de geest van het louter leven in de zinnelijkheid en van het vergeten van alle werkelijke geestelijke wezens en geestelijke werelden. Men kan zeggen: tegenwoordig is het meer theoretisch dat de asoerische machten de mens verleiden. Tegenwoordig spiegelen zij hem veelal voor dat zijn Ik enkel en alleen een product is van de fysieke wereld. Tegenwoordig verleiden zij hem tot een soort theoretisch materialisme. Maar in het verdere verloop van de tijd zullen zij -en dat kondigt zich meer en meer aan door de woeste hartstochten van de zinnelijkheid, die steeds meer en meer op aarde neerdalen- zullen zij de blik van de mens verduisteren voor de geestelijke wezens en machten. De mens zal niets weten, en niets willen weten van een geestelijke wereld. Hij zal steeds meer en meer, niet alleen leren dat de hoogste zedelijke ideeën van de mens slechts hogere organisaties van dierlijke driften zijn, hij zal niet alleen leren dat het menselijk denken slechts een transformatie is van wat ook het dier heeft, hij zal niet alleen leren dat de mens niet slechts met zijn gestalte aan het dier verwant is, maar ook met zijn ganse wezen van het dier afstamt, maar de mens zal deze opvatting ernstig nemen en zo zijn leven inrichten."

Sorat, de Zonnedemon is de werkelijke tegenstander van Christus:

"Dit wezen is afkomstig uit andere wereldperioden, het ontleent zijn streven aan andere wereldperioden, en het zal een diepe bevrediging voelen als het in aanraking komt met wezens zoals die boze wezens zullen zijn die hebben geweigerd innerlijk aan te nemen wat aan goeds uit de aarde kan voortkomen. Dit wezen heeft niets van de aarde kunnen opnemen. Het heeft de ontwikkeling van de aarde gezien, maar daarbij vastgesteld: ik ben niet op zodanige wijze met de ontwikkeling meegegaan dat ik aan het aardse bestaan iets kan hebben. Dit wezen had alleen iets aan de aarde kunnen hebben als het op een gegeven ogenblik de heerschappij had kunnen veroveren, namelijk toen het Christusbeginsel naar de aarde afdaalde. Als dit Christusbeginsel toentertijd in de kiem was gesmoord, als de tegenstander Christus had kunnen overwinnen, dan zou het inderdaad mogelijk zijn geweest dat de aarde in haar totaliteit ten prooi was gevallen aan het Soratbeginsel."

5) Besluit

Het getal 666 is het getal van het Dier, van Sorat, dat staat vast. Sorat heeft nog niet rechtstreeks ingegrepen in de aarde-ontwikkeling anders was de mensheid spiritueel al ten onder gegaan. De Asoera's zijn echter, wat boosaardigheid betreft, het meest verwant met Sorat. Men zou kunnen stellen dat Sorat vooraleer zijn definitieve slag te slaan, op gezette tijden zijn handlangers, de Asoera's, vooruitstuurt om stukken uit het menselijk Ik te vreten.

In het jaar 666 kwamen de Asoera's bij manier van spreken, eens om de hoek kjken en gaven de mens een prik om hem te verzwakken. In 1332 brachten zij een wonde toe, maar de mens heeft het overleefd. Wij mogen niet vergeten dat het tijdperk van de bewustzijnsziel toen nog niet aangebroken was, zodat zij destijds nog niet met volle kracht konden toeslaan.

Nu ligt de zaak anders; dit is hun tijdperk, dat van de bewustzijnsziel. Gaan de Asoera's, nadat zij een prik gegeven hebben en een wonde hebben toegebracht, ons nu trachten te onthoofden ?

Terug naar de inhoudstafel