Het computernetwerk en de toekomst van de mensheid:Eén collectieve geest of samenhangende geesteswetenschap
In het Duitse maandblad voor antroposofie "die Drei" lazen we in het februarinummer een interessant artikel van Felix Schultz.
Deze jonge antroposoof studeerde germaanse en slavische filologie. Hij hield zich intensief bezig met karma, reïncarnatie en spirituele aspecten van politieke kwesties. Hij ontmoette zowel de Tsjetsjeense president Doedajev als de Georgische president en antroposoof Sviad Gamsachoerdia.
De vele projecten waar hij mee bezig was of die hij wilde beginnen, blijven nu echter onvoltooid liggen: in december 1995 verongelukte hij bij een auto-ongeval, nog geen dertig jaar oud ...
Slechts 20 jaar na de invoering van de Personal Computer (PC) en terwijl er op technologisch gebied een stormachtige innovatie aan de gang is, wordt ons wijsgemaakt dat de mensheid aan de drempel van het derde millennium in een nieuw tijdperk gaat intreden: de computer-revolutie zou immers op het punt staan gans de wereld op zijn kop te zetten. Op 19 september 1994 kon men in de Engelse Financial Times een oproep lezen van de Amerikaanse vice-president Al Gore waarin hij alle naties van de wereld aanspoort om deel te nemen aan het verwezenlijken van een globale computer. Global Information Infrastructure (GII), zo heet het ambitieuze project, een netwerk van netwerken dat via een systeem van honderden satelieten in een baan dicht bij de aarde, wereldwijd democratie en economie moet verbeteren, effectieve milieubeschermingsmaatregelen moet mogelijk maken, de geneeskundige verzorging moet verbeteren, en een verantwoordelijkheidsbewustzijn voor "onze kleine planeet" (aldus Gore) gaat helpen ontwikkelen. Daaraan wordt in de V.S. in het kader van een actieprogramma van het presidentenduo reeds concreet gewerkt: "President Clinton en ik hebben opgeroepen tot concrete regeringsmaatregelen om de GII tegen het einde van deze eeuw uit te breiden tot alle klaslokalen, bibliotheken en ziekenhuizen in de V.S. Scholen en bibliotheken van alle landen kunnen aangesloten worden op Internet, het grootste computernetwerk ter wereld, om een globale digitale bibliotheek te creëren. Daardoor krijgen miljoenen studenten, academici en zakenlui toegang tot de informatie die ze nodig hebben, of het nu in Albanië is of in Ecuador." Het gaat hier duidelijk niet alleen om een cultuurfenomeen, maar ook om een politieke kwestie van eerste rang. Net zoals de maanlanding in de jaren 60, zo belichaamt de GII de "American Dream" voor het media- en informatietijdperk, de 21ste eeuw. Kennis = macht, zo luidt de veelgebruikte vergelijking, en met dit project moet de nieuwe macht, volgens Gore, wereldwijd gedemocratiseerd worden, vanzelfsprekend onder de leiding van de V.S. Een commentaar op deze nieuwe politieke lijn: "Het is een fantastisch gevoel om eindelijk met politici te kunnen handelen die overtuigd zijn van de betekenis van deze technologie. Tenslotte leven we in het informatietijdperk, en ons toekomstbeeld kan niet gerealiseerd worden zonder supersnelle computernetwerken. Als we een computer in iedere woning willen, dan hebben we ook een data-snelweg nodig." Dit zijn woorden van een man die sinds zijn jonge jaren een centrale rol gespeeld heeft bij de innovatie van de computertechniek: een geniale kop die openlijk beleed dat hij op zijn 25ste een miljoen dollar wou hebben. Dat doel heeft hij ook bereikt: op 28 oktober 1995 vierde hij zijn 40ste verjaardag als multimiljardair, de rijkste man van Amerika, de tweede rijkste van de wereld. Hij was één van de stichters, en is vandaag chef van de firma Microsoft, die met 90% marktleider is op het gebied van software. Zowel in de computerbranche als in de zakenwereld is hij al lang een mythe geworden - Bill Gates. [ ... ] Twintig jaar geleden ontwikkelde hij het eerste programma dat een computer van schrijftafelformaat kon doen draaien: de PC was geboren. In 1981 gaat dit model voor het eerst als IBM-computer met een Microsoft-programma (MS-DOS) in industriële massaproductie, en in de loop van de jaren 80 bereikt hij daadwerkelijk bijna alle burelen en schrijftafels. Bij het begin van de jaren 90 wordt er een hoger doel geviseerd: de computer moet niet alleen een werkinstrument zijn; via kabel en sateliet, in verbinding met ontelbare andere computers over de ganse wereld, moet de computer uitgebouwd worden tot het allesomvattende medium bij uitstek. Door hem zal men TV ontvangen, video's, platen, kranten aan huis geleverd krijgen (op het beeldscherm welteverstaan), zal men inkopen doen, bank- en postverrichtingen afwerken, telefoneren, werken (het "virtuele bureel"), kortom nagenoeg alle communicatie zal over de computer kunnen gebeuren. Zoals Bill Clinton het uitdrukt, gaat het erom een informatie-revolutie te ontketenen die eens en voor altijd de manier en opvatting van hoe mensen leven, werken, en met elkaar omgaan, zal veranderen. In nauwe samenspraak met Clinton en Gore, met wie hij reeds in 1993 tijdens een gemeenschappelijk avondeten contact had gehad, werkt Bill Gates aan de technische realisering van een wereldwijd netwerk, de ontwikkeling van de multimedia-technologie die daarvoor onontbeerlijk is, en de passende software. Het zal nauwelijks verbazing wekken dat op dit terrein honderden miljoenen dollars alleen al in research wordt geïnvesteerd, en dat dit slechts een fractie is van wat daar kan verdiend worden. Dit alles geschiedt onder het motto dat Bill Gates als volgt verwoordt: "De computer moet alleen dienen om plezier te hebben: voor een leuker leven in een collectieve geest". - Maar niet alleen dat: de techniek zou de toeschouwer bevrijden en hem steunen bij de ontplooiing van zijn persoonlijkheid, zoals Time-Warner chef Gerald Levin in een interview verkondigde: "Onze techniek bevrijdt de toeschouwer: hij controleert zelf wat hij op TV wil zien, en niet meer de zender. [ ... ] De mens bepaalt welke tijdschriften hij leest, welke films die hij in de bioscoop ziet, bepaalt zijn lievelingsprogramma op TV, de muziek die hij hoort. Als ons digitaal netwerk de mensen toelaat om meer informatie en ontspanning gericht te consumeren, dan zullen zij als personen groeien." "Personen" die hun identiteit van consumptie en ontspanning moeten hebben, zullen dankzij de netwerken groeien; maar individualiteiten ? Die zouden moeten een "leuker leven in een collectieve geest" leiden. Bij Gates is er dikwijls sprake van een "streven naar een collectieve geest" en van een blij tegemoetzien van een "collectieve maatschappij". En in feite noemt hij daarmee het algemene streefdoel van de Amerikaanse media- en informatiepolitiek. Zo zond de nieuwszender CNN eind januari 1992 de eerste wereldwijde reclameboodschap uit: een dag lang, op ieder uur bereikte Coca-Cola, het boegbeeld van de Westerse consumptiewereld, in meer dan 100 landen naar zeggen meer dan 3,8 miljard TV-kijkers. Donald R. Keough, de president van het concern, zei daarover, zinspelend op de buitenlandse politiek van de toenmalige president Bush: "Met een nieuwe wereldorde komt ook de gelegenheid om meer mensen te bereiken met één enkele stem." Met het wereldwijd netwerk in het achterhoofd zou men het ook anders kunnen formuleren: hiermee komt de mogelijkheid om miljarden mensen in een eenvormig, collectief bewustzijn samen te smeden, zodat daarmee de mentale bodem klaargemaakt wordt om een nieuwe wereldorde in het leven te roepen. De toenemende manipuleerbaarheid en ont-individualisering van de enkeling die daarmee gepaard gaat wordt versluierd door het "plezier" dat erbij komt. Anders uitgedrukt: vanuit de V.S. wordt er vandaag met ongelooflijke inzet gewerkt om rond de aardbol en in de aardse atmosfeer een virtuele sfeer te installeren, waarin de mensen met hun bewustzijn zouden moeten onderduiken. Deze kunstmatige wereld die - zoals de computer die hem tot stand brengt- door de kracht van de electriciteit gevoed wordt, verkrijgt zijn fascinatie en glans door de ontelbare mogelijkheden die hij de user biedt en niet in de laatste plaats door de beelden waaruit hij (die kunstmatige wereld) samengesteld is. Daardoor wordt een sfeer van imaginaties geschapen die in het onder-zintuiglijke gelocaliseerd is. Dit heeft zijn uiterlijk tegenbeeld in de meer dan 400 satelieten die vandaag reeds rond de aarde cirkelen. Voor het ogenblik komen daar jaarlijks ongeveer 100 satelieten bij die telefoongesprekken doorgeven, TV-programma's uitzenden, of het aardoppervlak, de weersverschijnselen enz. in 't oog houden. In een baan om de aarde cirkelen daarenboven nog afgedankte satelieten en satelietenschroot afkomstig van de militaire experimenten uit de jaren 80, ontplofte rakettrappen, en technisch afval van de ruimtestations, zodanig dat men kan zeggen: boven de gevoelige buitenste luchtlaag is de aarde omgeven door een sfeer van high-tech deeltjes. Behalve de huidige uitwerkingen van de computertechnologie op de individuele mensenziel, moeten we hier toch nog op een ander aspect wijzen, dat dan wel de toekomstige ontwikkeling van de ganse mensheid betreft. Op verschillende plaatsen spreekt Rudolf Steiner van een gebeurtenis die in een niet al te verre toekomst zal plaatsvinden: in het 7de millennium, over maximaal 5000 jaar ligt het tijdstip "waar de maan zich weer met de aarde zal verenigen". Dit gebeuren heeft diep indringende gevolgen voor de mensheid - zoals ook reeds het uittreden van de maan in een oerver verleden dat had. Tot nu toe gold dat al wat de mens denkt geen rechtstreekse gevolgen voor de zichtbare wereld heeft (gedachten zijn vrij), wat voor automatische, schaduwachtige en dode begrippen het ook mogen zijn, maar dat wordt op slag anders bij het intreden van de maan in de aarde:
"En alle wezens die nu door de mens verkeerd gedacht worden, [...] die worden plotseling werkelijkheid wanneer de maan zich met de aarde verenigt. En uit de aarde zal er een vreselijk geslacht van wezenheden opschieten die qua karakter tussen het minerale en het plantenrijk staan, automaat-achtige wezens, rijkelijk voorzien van verstand. Met deze beweging die over de aarde zal plaatsgrijpen, zal de aarde bedekt worden als met een net, een weefsel van vreselijke spinnen met een reusachtige wijsheid, die echter in hun organisatie niet eens tot het plantenbestaan reiken; vreselijke spinnen die zich met elkaar zullen verstrengelen, die in hun uiterlijke bewegingen alles zullen imiteren wat de mensen ooit uitdachten met het dode intellect. [...] Al wat de mensen gedacht hebben aan irreële gedachten, dat worden wezens. De aarde zal bedekt zijn -zoals ze nu met een luchtlaag bedekt is, zoals ze zich soms ook bedekt met zwermen sprinkhanen- met vreselijke mineraal-plantaardige spinnen, die zeer verstandig zijn, maar die zich vreselijk boosaardig in elkander spinnen. En de mens zal, voorzover hij zijn dode intellectuele begrippen niet levendig heeft gemaakt [...] zijn wezen met deze vreselijke mineraal-plantaardige spinnendieren moeten verenigen. [...]
Ziet U, dat is wat volkomen in de realiteit van de aarde- en mensheidsontwikkeling ligt en wat een groot aantal mensen, die de mensheid afhouden van het opnemen van geesteswetenschappelijke inzichten, heel goed weten. Want er zijn er die geheel en al de bewuste bondgenoten zijn van het inspinnen van de aarde-mensheid in de toekomst."
Wat Rudolf Steiner hier uiteenzet vanuit een helderziend schouwen, moet niet in overdrachtelijke zin of als beeld begrepen worden, maar als een reële mogelijkheid in de toekomst van de mensheidsontwikkeling. Hierbij gaat het klaarblijkelijk om een omstulpingsproces: de inhoud van het levenloze denken wordt een wezen en leidt een eigen leven, dat het zintuiglijk bestaan van zijn schepper evenzeer meesleurt, zoals deze laatste voordien met zijn denken ook de bovenzinnelijke wereld meesleurde. Deze ontwikkelingen tekenen zich af en één ding is daarbij in ieder geval van fundamentele betekenis: hoe verder de technische ontwikkeling doorgaat, hoe meer we de onder-natuur met zijn krachten als electriciteit, magnetisme enz. veroveren, des te meer moeten wij ook in de occulte ontwikkeling vorderen, ons altijd meer in de boven-natuur verheffen. Het gaat erom als mens het evenwicht te vinden om overeind te blijven in deze beide sferen. Het Gutenberg-tijdperk (van de boekdrukkunst) vereiste dat wij de abstracte tekens die met inkt op papier zijn geband, door een ontwikkeld denken konden tot leven brengen. De computertechnologie van het informatietijdperk vereist een veel verder reikende versterking van het denken - de beginnende ontwikkeling van het bovenzinnelijk waarnemen, de imaginatie. Hoe dat te bereiken is, daarover spreekt Rudolf Steiner in dezelfde voordracht, waar het gaat over de dringende noodzaak om het dode denken levendig te maken. Dat is nu wel niet alleen de zaak van de individuele mens, "het is een kosmisch gebeuren". Want in het aardezijn komen sinds ong. 1890 (ongeveer 20 jaar dus na het begin van de heerschappij van de aartsengel Michaël) bovenzinnelijke wezens die in nauwe samenhang staan met het levendig maken van het denken. Rudolf Steiner noemt ze "Vulcan-wezens, Vulcan-übermenschen, Venus-übermenschen, Mercurius-übermenschen, Zon-übermenschen* enz. Om hun eigen ontwikkeling te kunnen verderzetten zijn ze verplicht om op aarde te komen en op aarde contact te zoeken met mensen; ze stormen uit de kosmos regelrecht in het aardebestaan. "We hebben in het aardebestaan reeds bovenaardse wezens. En aan dit feit, dat bovenaardse wezens de boodschappen in dit aardse bestaan brengen, aan dit feit is het te danken dat we hoegenaamd een samenhangende geesteswetenschap kunnen hebben. Maar door de band, hoe gedraagt het mensengeslacht zich ? Dit mensengeslacht gedraagt zich op een kosmisch-lompe manier, zou men kunnen zeggen, tegenover deze wezenheden die uit de kosmos op de aarde -voorlopig slechts langzaam, maar in ieder geval- verschijnen. Het bekommert zich niet om hen, het ignoreert hen, dit mensengeslacht. En dat is nu wat de aarde tot altijd maar tragischere en tragischere toestanden zal brengen; want er zullen in de volgende eeuwen altijd meer en meer geestwezens onder ons vertoeven, wier spraak wij zouden moeten verstaan. En wij verstaan ze alleen als we proberen te verstaan wat ze ons geven: de inhoud van de geesteswetenschap. Dat willen ze ons geven, en ze willen dat er in de zin van de geesteswetenschap gehandeld wordt, dat de geesteswetenschap omgezet wordt in het sociale handelen van het aardebestaan." Blijkbaar gaat het bij deze wezens om helpers van de Michaël-geest. Het zijn op luciferische wijze achtergebleven wezens die zich nu doordrongen hebben met de impuls van de tijdgeest, en die hun luciferische kracht van het enthousiasme, hun "erop losstormen", in dienst van de Christus hebben gesteld. Vanuit de kosmos dragen ze met hun wezen een krachtontplooiing naar de aarde die het mogelijk maakt "dat wij hoegenaamd een samenhangende geesteswetenschap kunnen hebben". Hun wezen bewerkt dus het weven, het levendig in elkaar passen van begrippen en ideeën der antroposofie, dat met een levendig denken gevat kan worden. "Men kan het ook zo schilderen, zoals ik dat vroeger deed, dat wij ons schaduw-intellect met de beelden van de geesteswetenschap moeten levend maken. Zo stelt men het dan abstract voor. Concreet schildert men zoiets als men zegt: geestwezens willen naar beneden naar het aardse bestaan, en ze moeten ontvangen worden. Als deze wezens afdalen en de mensen slechts oppositie tegen deze neerdaling zouden voeren, dan zal er ontreddering na ontreddering zijn, en tenslotte moet het aardse bestaan uitmonden in sociale chaos." De chaos zou een toppunt bereiken in 't geval dat de vreselijke spinnewezens zich in het aardse bestaan zouden materialiseren bij het intreden van de maan in de aarde. Bekeken vanuit dit standpunt kan men de wereldwijde computernetwerken opvatten als een daad van ten top gedreven "kosmisch-lomp" niet-willen-weten, de hevigste oppositie tegen het binnentreden van deze wezens in het aarde-zijn. Van de andere kant kan ook gezegd worden dat men met deze technologie slechts op een gezonde manier zal kunnen werken als men zich met deze wezens heel nauw verbindt. Over deze wezens spreekt Rudolf Steiner terug op een zeer bijzondere manier en op een centrale plaats: in zijn laatste toespraak. De laatste woorden die hij vóór zijn ziekte, op Michaëlsdag 1924 tot de leden van de Antroposofische Vereniging kon richten, zijn precies aan deze wezens gewijd. In een wonderbare imaginatie beschrijft hij hen als het lichtstralenkleed van de zon dat door Michaël gedragen wordt. Zij, "ontsproten uit de zonnemachten", "lichte etherwereldwezens" banen voor Michaël een weg naar het aarde-zijn, doordat zij "het Christuswoord", de antroposofie, tot de mensen brengen: zij bewerkstelligen immers "dat wij überhaupt een samenhangende geesteswetenschap kunnen hebben". Deze figuren, met Michaël verbonden, die "lichte etherwereldwezens" zijn vandaag onder ons - en "ze zouden moeten aangenomen worden ! " Als dit altijd meer zou kunnen gebeuren in het levendig maken van het denken en in het gebruik ervan in het leven tussen de mensen, dan is het niet nodig om de toenemende informatisering angstig tegemoet te zien. Men gaat dat laatste natuurlijk proberen te verhinderen; maar als men zich doordringt met de zekerheid dat men geen geïsoleerd wezen is dat desnoods moet rekenen met een eenzaam leven voor de monitor, maar dat behalve andere mensen er ook nog Michaëls gelederen zijn, die met al hun krachten de ontwikkeling ondersteunen, dan kan men tot een houding komen waarmee men zich als mens in de krachten van de onder-natuur kan overeind houden. In deze zin geven we tot slot de woorden weer waarmee Rudolf Steiner de imaginatie van Michaël en de zijnen mantrisch samenvatte, en waarmee hij ook zijn laatste toespraak afsloot:
Hij, de Christusbode, wijst in u
Zo verschijnt de Christus-verkonder
Gij, leerlingen van de geest-kennis, Terug naar de inhoudstafel .
|