"Ik wil niet vereerd worden, ik wil begrepen worden !"
Vermaning en verwijt waren maar al terecht. Om met Nietzsche te spreken: het ging er in de beweging menselijk - al te menselijk aan toe! In de Kerstperiode was Rudolf Steiner getrouwd met Marie von Sivers. Wat voor schokgolven dat teweeg bracht bij de leden (voornamelijk bij de vrouwelijke, maar niet alleen bij die! ), dat was gewoon ontzettend. Van hysterische extase, hysterische vertwijfeling tot en met het vaststellen van "een ingewijde die ontspoort", en daartussen alle varianten. Waar was het vertrouwen tot de grote leraar ? Terzelfdertijd kwamen onregelmatigheden aan het licht bij de bouw van het Goetheanum. Rudolf Steiner riep een vergadering bijeen, een van de pijnllijkste herinneringen van gans mijn leven. Zijn ogen vlamden, zijn stem donderde. Marie Steiner zat zo wit als een vaatdoek, de ganse avond als versteend. Nadat hij scherp alles had terechtgewezen wat door zijn huwelijk was ontketend ("Het is mijn privé-zaak waar niemand zaken mee heeft"), begon hij over de mistoestanden op de werf. "Daarbuiten heeft men het altijd over het blinde geloof van de antroposofen in een autoriteit. In werkelijkheid is het echter zo dat ik maar iets moet zeggen en direct gebeurt het tegendeel". Het was alsof bliksem en donder losgebroken waren. Hij sprak van de vergiftiging van de arbeid, van gewetenloosheid tegenover de geestelijke wereld.
Dan viel er een doodse stilte, hij zette zich neer naast Marie Steiner.
De aarde scheen opengespleten ! Niemand durfde nog opkijken. Niemand sprak een woord. Rudolf Steiner verliet de zaal met Marie Steiner, zonder groet. In alle stilte ging de vergadering uiteen.
Anna Samweber ondervond aan den lijve hoe Rudolf Steiner omging met ongepaste verering. In het boekje "Aus meinem Leben" vonden we volgende anekdote:
Zwijgend gingen wij door de donkere gang. Normaal leidde ik hem bij de hand, want hij zag zeer slecht in het donker. Plotseling sprak hij: "Bent u nu boos dat u mij tegen de muur laat lopen ?" En verder vroeg hij of ik niet wist waarom hij zo gehandeld had. Toen ik ontkennend antwoordde, zei hij:"Denk er maar eens over na !" De volgende dag en de dag daarna, toen hij mij zag, was zijn eerste vraag: "Hebt u erover nagedacht ?" Ik werd er nerveus van en toen ik 's nachts dan wakker werd, viel het mij in. Toen de mensen na de voordracht rond Rudolf Steiner stonden en hem belegerden, had ik een goed gevoel gehad bij de gedachte:"Staan jullie maar rond hem, maar ik heb toch zijn mantel enzijn hoed." Toen hij mij de volgende dag voor de vierde keer vroeg of ik erover nagedacht had, zei ik:"Ja, Herr Doktor, ik weet nu waarom." Hij antwoordde:" Ziet u, dat is nu wat niet mag !" Ieder greintje van persoonlijkheidscultus stond hem geweldig tegen, en hij liet niet toe dat dat ten opzichte van zijn persoon gekoesterd werd."
![]()
Terug naar de anecdotes.
|