IS KYOTO ONZIN?


De planeet wordt warmer, en de mens is hiervoor verantwoordelijk. De dampkring bevat steeds meer door de mens geproduceerd koolzuurgas (CO2), en dat veroorzaakt een broeikas-effect. Die stellingen worden, op gezag van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC, een VN-instantie), algemeen geloofd. In een IPCC-rapport (Third Assessment Report, p.28) wordt beweerd dat tijdens de laatste duizend jaar nog nooit zo’n snelle en langdurige opwarming van de aarde heeft plaatsgevonden.

In antwoord op deze noodkreten kwam in 1997 het Kyoto-protocol tot stand. Dit akkoord vergt met name van de industriële landen drastische inleveringen. De EU zou globaal de uitstoot van broeikasgassen met 8% moeten verlagen ten opzichte van de situatie in 1990. Voor België legde de Raad van Europese Milieuministers in juni 1998 vast, dat tegen 2012 de lozing van broeikasgassen met 7,5% moet verminderen (ten opzichte van de situatie in 1990). De Belgische verplichtingen zijn nog eens geregionaliseerd. Vlaanderen produceert 60% van het Belgische broeikasgasvolume, Wallonië 37% en Brussel 3%. Wallonië zal met zijn terugvallende economie en zijn bossen (die als CO2-opslagplaats negatief meetellen) veel gemakkelijker kunnen voldoen aan de norm dan Vlaanderen. De CO2-emissies zijn in Vlaanderen sinds 1990 niet gedaald, maar waren in 2001 met 13% gestegen. Het halen van de Kyoto-norm kan voor de burgers een serieuze belasting betekenen, en veel geld en welvaart kosten.

Diezelfde burgers hebben zich ondertussen nooit kunnen uitspreken over het geloof dat ze hechten van de IPCC-berichten, over de wenselijkheid of onwenselijkheid van een temperatuursstijging, of over hun bereidheid om het behalen van de Kyoto-normen te financieren. Zij worden onophoudelijk bestookt met alarmerende en (zoals we zullen zien) zeer eenzijdige berichten over de ‘globale opwarming’ van de aarde.

Moeten we het IPCC geloven? Over het algemeen neemt men aan, dat studies onafhankelijk moeten zijn. Wanneer bijvoorbeeld de tabaksindustrie een studie financiert over de schadelijkheid van het roken, zullen de resultaten met achterdocht worden bekeken. En tegenstanders van de IPCC-besluiten krijgen steevast te horen, dat ze de belangen dienen van de USA of van de grootindustrie. Dezelfde achterdocht moet echter ook aan de dag gelegd worden jegens de VN. Ook dit instituut heeft specifieke belangen. Hoe acuter de milieuproblemen zijn op wereldschaal, hoe groter de kans op machtsuitbreiding voor de VN. Wie de VN meer macht toewenst, en meer zeggingschap van deze instelling over staten en naties verlangt, kan zich geen beter propagandamiddel wensen dan zo’n dreigende planetaire catastrofe. We zijn dus best niet te goedgelovig. En inderdaad, de IPCC-besluiten worden door een aantal wetenschappers op ernstige gronden gecontesteerd. Het is van belang om hun argumenten te kennen, want de bevindingen van het IPCC vormen de basis voor de Kyoto-akkoorden, die de politieke soevereiniteit en de economiche welvaart in de ontwikkelde landen ernstig bedreigen.

Wat is het broeikasgas-effect?

Zonlicht warmt de aarde op, en de aarde zendt warmte terug naar de ruimte, onder de vorm van infrarode straling. Koolzuurgas is een broeikasgas: het remt die uitstraling van infrarood licht af. Er blijft dus meer energie in de lagere dampkring hangen, wat zich uitdrukt in een temperatuursstijging. Vergelijk dit met een straat, waarin werken aan de gang zijn zodat het verkeer trager doorstroomt. Door de werken rijden de auto’s trager en zijn er op ieder welbepaald ogenblik meer auto’s in de straat, hoewel het verkeersdebiet hetzelfde blijft. Door de aanwezigheid van een broeikasgas passeert de warmte-energie trager doorheen de lagere dampkring naar de ruimte, zodat er op ieder welbepaald ogenblik meer warmte-energie in de dampkring is, hoewel de hoeveelheid warmte die de aarde per tijdseenheid verlaat dezelfde blijft.

CO2 is slechts een bijkomstig broeikasgas. Niet koolzuurgas, doch waterdamp is verantwoordelijk voor ongeveer 97% van het totale broeikaseffect in onze dampkring. Het effect van waterdamp is buitengewoon moeilijk te modelleren, omdat dit gas ook aanleiding geeft tot wolkenvorming, en wolken al naargelang de omstandigheden een opwarmend of afkoelend effect kunnen hebben. De onzekerheden in de computermodellen betreffende het broeikasgas-effect van waterdamp, en van de interactie terzake tussen waterdamp en koolzuurgas, zijn van de grootte-orde van het totale broeikasgas-effect van CO2.

Koolzuurgas is volstrekt niet giftig. De planten halen het uit de lucht en groeien doorgaans beter, naarmate het CO2-gehalte toeneemt.
Warmt de lagere troposfeer op?

Iedereen is het eens over het feit, dat de CO2-concentratie in de dampkring toeneemt ten gevolge van menselijke activiteit. Iedereen is het eens over het feit, dat volgens alle computermodellen het broeikaseffect de sterkste opwarming in de lagere troposfeer (ruwweg tussen 2 en 8 km hoogte) zou moeten veroorzaken.

De astrofysicus Sallie Baliunas, één van de belangrijkste IPCC-critici, wijst erop dat de lagere dampkring tijdens de laatste decennia niet noemenswaardig is opgewarmd. Wij beschikken over twee soorten waarnemingen. Enerzijds zijn er metingen door satellieten, die sinds 1979 plaatsvinden. Anderzijds beschikken we sinds 1957 over wereldwijde dagelijkse metingen via weerballons. Beide onafhankelijke meetreeksen geven een vrijwel perfecte correlatie voor de periode na 1979, en zij laten slechts een zeer zwakke opwarming zien van ongeveer 0,04°C per decade. De computermodellen voorspellen een stijging van ongeveer 0,25°C per decennium. Bovendien wordt de door satellieten en weerballons gemeten stijging grotendeels veroorzaakt door het inmiddels weer verzwonden effect van de El Niño-piek in 1997-98 (zie fig.1: El Niño is een periodiek optredend fenomeen van omslaande zeestromingen in de Stille Oceaan, dat niets met het broeikasgas-effect te maken heeft).

In de mate dat het aardoppervlak toch opwarmt, moet dus een andere oorzaak werkzaam zijn. Rechtstreekse opwarming van het aardoppervlak kan optreden door de korte golfstraling van de zon (zoals zichtbaar licht), waarvan de passage doorheen de dampkring niet door broeikasgassen wordt beïnvloed. Indien de zon meer straling uitzendt, zal hierdoor het aardoppervlak verwarmen. Satellieten meten direct de stralingsproductie van de zon sinds het einde van de jaren ‘70. Het blijkt dat tijdens de laatste decennia de hoeveelheid straling toenam met ongeveer 0,05% /decennium. Men beschikt niet over directe metingen voor de periode voor 1978, maar indirecte vaststellingen doen vermoeden dat de zonneactiviteit globaal genomen sinds het einde van de 19de eeuw toeneemt.



http://oldfraser.lexi.net/publications/books/g_warming/solar.html
www.gsfc.nasa.gov/topstory/2003/0313irradiance.htm
Baliunas, S.L., and W.H. Soon (1995). Are variations in the length of the activity cycle related to changes in brightness in solar-type stars? Astrophysical Journal 450: 896-901.
Baliunas, S.L., and W.H. Soon (1995). Are variations in the length of the activity cycle related to changes in brightness in solar-type stars? Astrophysical Journal 450: 896-901




Fig.1: evolutie van de temperatuur in de lagere troposfeer, gemeten door satellieten. Er is geen beduidende nettostijging sinds 1979 (begin van de metingen)
----

Het klimaat in het verleden

Iedereen weet, dat het klimaat in het verleden schommelde, en niet zo’n beetje. Ecologisten spreken nogal graag over het ‘natuurlijk evenwicht’, dat door de mens verstoord wordt. Inzake klimaat schijnt zo’n evenwicht niet te bestaan. De laatste ijstijd liep amper 20.000 jaar geleden naar zijn einde. De aarde was toen gemiddeld pakweg 5°C koeler dan vandaag, Noord-Europa was bedolven onder een kilometers dikke ijslaag en de zeespiegel stond ruim 100 m lager dan heden ten dage.

Maar ook op kortere termijn schommelde het klimaat aanzienlijk. Tussen 800 en 1300, in volle Middeleeuwen dus, was het klimaat warm. De Vikings koloniseerden Groenland, wijngaarden bedekten de heuvels in Zuid-Engeland en olijfbomen groeiden in de buurt van Keulen. Van pakweg 1400 tot 1900 was het dan weer koud. Op schilderijen van allerlei oude meesters kunnen we zien, hoe rivieren dichtvroren en dikke pakken sneeuw ‘s winters onze contreien bedolven. Het was de periode van de ‘kleine ijstijd’.

Een eigenaardigheid van de laatste IPCC-rapporten is, dat deze pre-industriële klimaatschommelingen nauwelijks worden onderkend. Om het uitzonderlijk klimatologisch karakter van het laatste decennium te onderstrepen, wordt een ‘hockey stick’-beeld van de klimaatsevolutie gepresenteerd. Volgens dit beeld zou het klimaat de laatste duizend jaar in essentie stationair zijn gebleven, waarna het op het einde van de twintigste eeuw een steile opwarming vertoont. Zowel de thans bereikte temperatuur, als de plotse wijze waarop deze werd bereikt, zouden uitzonderlijk zijn.

Soon, Baliunas en anderen hebben recent in enkele artikels de studies overlopen betreffende de klimaatschommelingen die tijdens de laatste duizend jaar plaatsvonden. Zij vonden dat er tijdens de laatste duizend jaar periodes waren die zeker warmer waren dan de laatste helft van de 20ste eeuw.

Over de oorzaak van die klimaatschommelingen bestaat geen duidelijkheid, al zijn er wel goede argumenten om te stellen dat de kleine ijstijd samenhing met een verminderde activiteit van de zon. Maar één ding staat vast: door de mens geproduceerde broeikasgassen hadden met deze klimaatschommelingen niets te maken.

De conclusies van Soon en Baliunas werden beantwoord door Mann e.a. De ‘kleine ijstijd’ en de ‘warme Middeleeuwse periode’ zijn volgens deze auteurs ‘Eurocentrische’ begrippen. Op planetaire schaal stelt men ook wel vast, dat de temperatuur wereldwijd iets hoger was tussen 800 en 1300, en iets lager tussen 1300 en 1900, maar deze schommelingen zouden veel kleiner zijn en niet te vergelijken met de bruuske stijging op het einde van de 20ste eeuw. Mann e.a. maakten evenwel, in tegenstelling tot Soon en Baliunas, geen uitputtende studie van de beschikbare onderzoeksresultaten. Er bestaan een hele reeks studies die aantonen dat de Middeleeuwse opwarming wel degelijk een wereldwijd fenomeen was. De studie van Mann e.a. zou volgens recente kritieken ook wemelen van de fouten (zie:Stephen McIntyre and Ross McKitric “Corrections to the Mann et. al. (1998) Proxy Data Base and Northern Hemispheric Average Temperature Series” Energy and Environment 14(6) 751-772 , 2003).

Mann, M.E., e.a., On Past Temperatures and Anomalous Late 20th Century Warmth, Eos, 84, 256-258, 2003 ; ftp://holocene.evsc.virginia.edu/pub/mann/eos03.pdf
W.Soon en S.Baliunas (2003) Proxy climate and environmental changes of the past 1000 years
Climate Research 23, 89-110
Soon, W., et al., 2003. Reconstructing climate and environmental changes of the past 1000 years: a reappraisal. Energy and Environment, 14, 233-296
http://cfa-www.harvard.edu/press/pr0310.html
http://www.scienceinchina.com/ky/0314/ky1446.stm
http://www.cbsnews.com/stories/2002/03/22/tech/printable504436.shtml
http://www.uoguelph.ca/~rmckitri/research/trc.html

De globale temperatuurswijziging in de 20ste eeuw

De temperatuursmetingen aan het oppervlak laten tijdens de twintigste eeuw geenszins een min of meer constante stijging zien. De temperatuur steeg met ongeveer 0,6°C tussen 1890 en 1940. Van 1940 tot ongeveer 1975 daalde de gemiddelde temperatuur lichtjes, met -0,2°C. Van 1975 tot 2000 was er dan weer een opwarming met ongeveer 0,4°C.

Volgens het IPCC vond tijdens de 20ste eeuw een temperatuursstijging plaats van 0,6°C + 0,2°C. De onzekerheidsmarge betreft enkel de onnauwkeurigheid van de meting in de stations, en niet systematische fouten zoals bv het ‘warmteeilandfenomeen’ (meetstations komen steeds vaker in de groeiende agglomeraties te liggen, waar het warmer is dan op het platteland).

De opwarming van het aardoppervlak, zoals gemeten door meteorologische stations, is zeker onmiskenbaar. Het is natuurlijk wel vreemd dat de temperatuursstijging tussen 1940 en 1975 onderbroken werd, terwijl de CO2-productie tijdens die periode onverminderd doorzette en alle computermodellen een navenante stijging van de temperatuur voorspellen voor die periode. Ook de stijging van de temperatuur voor 1940 is onverwacht, omdat het CO2-gehalte in de dampkring dan nog maar weinig was gestegen (80% van de CO2-productie door de mens vond plaats na 1940).


De opwarming bestrijden?


De mate van opwarming is dus erg onzeker: de meetresultaten op het aardoppervlak en in de lagere troposfeer spreken elkaar tegen. Of deze eventuele opwarming ook het gevolg is van menselijke activiteit, is nog minder bewezen: we weten immers, dat voor de industriële revolutie ook klimaatschommelingen optraden. Maar zelf indien we aannemen dat de menselijke activiteit een globale temperatuursstijging veroorzaakt, dan moeten nog altijd twee andere vragen beantwoord worden.

De eerste vraag luidt: is zo’n temperatuursstijging voordelig of nadelig?

Die vraag is niet in abstracto te beantwoorden. Protagonisten van het Kyoto Protocol nemen als vanzelfsprekend aan, dat de temperatuurstoename hoogst ongewenst is, en ten koste van zware economische offers moet bekampt worden. Maar wat denkt Jan Modaal eigenlijk? Een temperatuursstijging van 1°C, die gespreid over meerdere decennia tot stand komt, kan voor de doorsnee burger zowel voordelig als nadelig zijn. In sommige streken zal het klimaat aangenamer worden, zullen de kosten voor verwarming afnemen en zal de landbouw productiever worden. Andere streken zullen bijvoorbeeld te kampen krijgen met droogte. De vraag is des te moeilijker te beantwoorden, daar een globale temperatuursstijging niet overeenkomt met een veralgemeend optreden van lokale temperatuursstijgingen. Het is zeer goed mogelijk dat de gemiddelde temperatuur in bijvoorbeeld Noord-Europa stijgt, en in het Oosten van de USA stationair blijft of daalt. In elk geval kan men de verkieselijkheid van een temperatuurstoename niet wetenschappelijk vaststellen. Het antwoord hangt af van menselijke voorkeuren en reacties (die democratisch moeten vastgesteld en vastgelegd worden). Erg opvallend is, dat kranten bijna altijd de negatieve gevolgen van de temperatuurstoename in de verf zetten: “Droge gebieden zullen lijden onder watergebrek. Skioorden zullen hun sneeuwgrens mogen verhogen. Tropische ziektes zullen van gebied opschuiven, de insecten die ze overdragen zullen beter gedijen. Extreme weersomstandigheden zullen frequenter en feller worden” (De Morgen, 02 08 03, p.12). Dat verwarmingskosten kunnen dalen, of dat de landbouwproductie op wereldschaal kan verhogen, wordt bijna nooit vermeld. Ook bijna nooit vermeld wordt het feit, dat de gemeten opwarming vooral de nachten en de winters betreft (op het noordelijk halfrond meten de weerstations een gemiddelde temperatuursstijging van 0,032°C per decennium in het warme seizoen, en van 0,0710°C per decennium in het koude seizoen; de opwarming overdag bedraagt wereldwijd ongeveer een derde van de opwarming ‘s nachts). Bovendien treedt de gemeten opwarming aan het aardoppervlak niet overal op; de gemiddelden verbergen zeer belangrijke regionale verschillen. Zo werd in de USA gedurende de hele twintigste eeuw geen temperatuursstijging waargenomen. De winterse opwarming van het aardoppervlak betreft bijna uitsluitend de allerkoudste gebieden, namelijk Siberië en het Noordoosten van Canada.

www.cato.org/testimony/ct-pm100699.html


*************** ***************


Fig.2: Drie Kyoto-sceptici: (vlnr) Richard S. Lindzen, hoogleraar meteorologie aan het MIT; Salie Baliunas, astrofysicus aan het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics; en de onbetaalbare John Daly. Lees van hen bijvoorbeeld:
http://ams.allenpress.com/amsonline/?request=get-pdf&file=i1520-0477-082-03-0417.pdf
http://collection.nlc-bnc.ca/100/200/300/fraser/g_warming/solar.html
http://www.john-daly.com/hockey/hockey.htm



De tweede vraag luidt: is het Kyoto-akkoord een effectief bestrijdingsmiddel tegen de veronderstelde door de mens veroorzaakte en ongewenste temperatuursstijging?
Sallie Baliunas geeft hierop een radicaal negatief antwoord. De grafiek hieronder geeft de voorspellingen weer die worden geproduceerd respectievelijk met en zonder implementatie van het Kyoto Protocol. Het model voorziet een globale opwarming van 1°C voor de komende 50 jaar. Indien Kyoto wordt uitgevoerd, zal de temperatuursstijging verminderen met een onbeduidende 0,06°C. Zelfs indien de computermodellen betrouwbaar zouden zijn, en de toename van CO
2 in de dampkring effectief tot globale opwarming van de aarde leidt, zal de toepassing van het Kyoto Protocol daaraan niets noemenswaardig veranderen. Dat de eventuele uitvoering van het Kyoto-akkoord geen merkbare invloed zal hebben op de gemiddelde temperatuur tijdens de komende decennia, wordt algemeen onderkend. Het werd bijvoorbeeld recent bevestigd door het Britse semi-officiële ‘Insitute for Public Policy Research’. Het echte doel van het Kyoto-protocol is dus zeker niet het stuiten van een aangekondigde klimaatswijziging.

zie ook: T.M.L.Wigley “The Kyoto Protocol: CO2, CH4 and climate implications”
Geophysical Research Letters 25, p.2285-2288
http://newsvote.bbc.co.uk/mpapps/pagetools/print/news.bbc.co.uk/2/hi/uk_news/politics/3131285.stm




Fig.3: voorspelling van de opwarming van de aarde tijdens de komende 50 jaar, door het model van het Hadley Center (UKMO HADCM3 IS92A). De bovenste lineaire fit geeft de trend zonder toepassing van het Kyoto Protocol, en de onderste fit geeft de trend mét toepassing. Het effect van de toepassing is onbeduidend (0,06°C minder opwarming). Grafiek gepresenteerd door Sallie Baliunas voor de Amerikaanse Senaat.
http://www.techcentralstation.com/1051/envirowrapper.jsp?PID=1051-450&CID=1051-031302C
_____


Manipulatie

De rapporten van het IPCC, en meer bepaald de ‘samenvattingen’ bestemd voor politici, beleidsmakers en journalisten, werden herhaaldelijk gemanipuleerd.

Zo ontstond rond het tweede IPCC-rapport (1995) een hele rel toen Frederick Seitz, voormalig president van de US National Academy of Sciences, op 12 06 96 een opiniestuk schreef in de Wall Street Journal, waarin hij onder de titel “A major deception on global warming” het volgende schreef: “This IPCC report(...) is not what it appears to be - it is not the version that was approved by the contributing scientists listed on the title page. (...) A comparison between the report approved by the contributing scientists and the published version reveals that key changes were made after the scientists had met and accepted what they thought was the final peer-reviewed version (...) Few of these changes were merely cosmetic; nearly all worked to remove hints of the skepticism with which many scientists regard claims that human activities are having a major impact on climate in general and on global warming in particular” (‘Dit IPCC-rapport is niet wat het lijkt. Het is niet de versie die werd goedgekeurd door de bijdragende wetenschappers die vermeld worden op de kaft (...) Een vergelijking tussen het goedgekeurde rapport en de gedrukte versie laat zien dat essentiële wijzigingen werden aangebracht nadat de betrokken wetenschappers waren bijeengekomen en de uiteindelijke versie hadden goedgekeurd (...) Doorgaans ging het niet om kosmetische wijzigingen; bijna alle veranderingen kwamen neer op de eliminatie van verwijzingen naar het scepticisme dat vele onderzoekers koesterden jegens het idee, dat menselijke activiteiten op grote schaal het klimaat beïnvloeden, en met name globale opwarming teweegbrengen’). Twee voorbeelden van geschrapte zinnen: ‘None of the studies cited above has shown clear evidence that we can attribute the observed [climate] changes to the specific cause of increases in greenhouse gases’ en: ‘Any claims of positive detection of significant climate change are likely to remain controversial until uncertainties in the total natural variablity of the climate system are reduced’). De zaak werd besproken in de meeste wetenschappelijke bladen. Nature (vol.381, p.539; 13 06 96 en p.639; 20 06 96) wist te melden dat de wijzigingen aan het wetenschappelijk rapport waren aangebracht door “IPCC officials” om die tekst in overeenstemming te brengen met de voor politici bestemde samenvatting. Een brief vanuit het State Department, gedateerd op 15 11 95, zou die wijzigingen gesteund hebben. Bedoelde ‘samenvatting’ van het eigenlijke IPCC-rapport is zeer eenzijdig, en rept bijvoorbeeld met geen woord over het feit dat de satellietmetingen geen beduidende temperatuursstijging laten zien.

Ook het ‘Third Assessment Report’ van het IPCC (2001) werd ten behoeve van ‘Policymakers’ (politici en journalisten) samengevat in een ‘Summary for Policymakers’. Het is dit laatste document dat dient als uitgangspunt voor krantenberichten en programma’s van politieke partijen. Ook dit samenvattend rapport werd door critici aangevochten. Iedereen kan die kritieken vinden op het internet, en ze vergelijken met de IPCC-teksten zelf.

Een merkwaardig element uit het derde IPCC-rapport is de sterk verhoogde bovengrens van de voorziene temperatuursstijging. In 1995 voorzag het IPCC nog een temperatuursstijging van maximaal 3,5°C tot 2100. In het rapport van 2001 is deze bovengrens opgeschoven tot 5,8°C. Waar komt deze verhoging van 3,5°C tot 5,8°C vandaan? Prof.McKitrick schetste het verloop der gebeurtenissen in de National Post (04 04 02). Extrapolerend vanuit de huidige situatie kan men voorzien dat de wereldbevolking jaarlijks 9 à 12 miljard ton koolzuurgas in de atmosfeer zal lozen rond 2050. De IPCC benoemde echter een groep die allerhande ‘storylines’ (de officiële term) kon ontwerpen, waarop dan klimatologische berekeningen moesten uitgevoerd worden. Of deze ‘storylines’ plausibel waren, werd bewust buiten beschouwing gelaten. In één ‘storyline’ werd gesteld dat de koolzuurgasproductie niet 8 à 10 miljard ton, maar 29 miljard ton zou bedragen in 2050. Dit scenario leverde dan de ‘bovengrens’ op van de ‘voorziene’ temperatuursstijging, namelijk 5,8°C. De pers heeft een voorkeur om precies dit cijfer te vermelden.

Ik geef hier slechts één meer gedetailleerd voorbeeld van al dan niet vermeende manipulatie.

Een belangrijk element in de discussie betreft de rol die wordt gespeeld door de microscopische deeltjes die rondzweven in de dampkring, de zogenaamde ‘aerosols’. Het is duidelijk dat deze aerosols een belangrijke rol kunnen spelen. Zij kunnen bijvoorbeeld zonlicht absorberen of weerkaatsen, en zij kunnen wolkenvorming bevorderen. In het ‘Third Assessment Report’ staat uitdrukkelijk, dat deze aerosols behoren tot de categorie van fenomenen, waarvan men de aard en de evolutie doorheen de tijd moet kunnen karakteriseren om überhaupt klimaatvoorspellingen te kunnen verrichten. Woordelijk:”(...) an increase in some types of aerosols (microscopic airborne particles) tends to cool the surface (...). Characterisation of these climate forcing agents and their changes over time (...) is required to understand past climate changes in the context of natural variations and to project what climate changes could lie ahead. “ (‘Een toename van bepaalde soorten aerosols - microscopische deeltjes die in de lucht rondzweven - leidt tot afkoeling van het aardoppervlak. (...) Dit soort klimaatbeïnvloedende factoren, en de manier waarop ze doorheen de tijd veranderen, moet in kaart worden gebracht (...) indien we willen begrijpen hoe de natuurlijke klimaatswijzigingen in het verleden tot stand kwamen, en indien we willen voorzien hoe het klimaat in de toekomst zal evolueren’; zie: http://www.grida.no/climate/ipcc_tar/wg1/006.htm).

In een bijbehorende figuur in dezelfde tekst wordt verrassend genoeg meegedeeld, dat het effect van aerosols slechts zeer gebrekkig begrepen wordt (‘very low level of scientific understanding’):



Figuur 4, overgenomen uit het Third Assessment Report van het IPCC, waarin het huidig wetenschap-pelijk inzicht in de klimatologische invloed van diverse types aerosols als ‘very low’ wordt omschreven.

http://www.grida.no/climate/ipcc_tar/wg1/figspm-3.htm

-----


Noteer terloops dat ook voor de invloed van de zon volgens het TAR geldt, dat enerzijds die invloed moet begrepen worden om klimatologische voorspellingen te kunnen doen, terwijl het begrip zelf op dit domein als ‘very low’ wordt omschreven (zie figuur hierboven, helemaal rechts).

Men zou dus verwachten dat het IPCC zich, wegens gebrek aan het nodige wetenschappelijke doorzicht, van klimatologische voorspellingen zou onthouden. Maar dat gebeurt dus niet: op basis van enkele tientallen berekende scenario’s wordt voorzegd, dat tussen 1990 en 2100 de temperatuur met 1,4°C à 5,8°C zal toenemen:

The globally averaged surface temperature is projected to increase by 1.4 to 5.8ºC (...) over the period 1990 to 2100 (...) (Footnotes 10,11)” (‘De toename van het globale gemiddelde voor de oppervlaktetemperatuur wordt voor de periode van 1990 tot 210 op 1,4°C tot 5,8°C geschat (...) Zie voetnoten 10 en 11’).

http://www.unep.no/inf/news/news01/shangh2.htm


Natuurlijk rijst de vraag, hoe zo’n voorspelde marge van 1,4°C tot 5,8°C mogelijk is wanneer men niet over de nodige kennis beschikt over de impact van de aerosols op de klimaatevolutie. Het verrassende antwoord wordt geboden in voetnoot 11 die aan hogervermelde passage is toegevoegd:

Footnote (11): This range does not include uncertainties (...), e.g. aerosol forcing uncertainties.” (‘Bij de bepaling van deze marge werd geen rekening gehouden met bepaalde onzekerheden (...) zoals bijvoorbeeld het effect van de aerosols’)

Met andere woorden: de onzekerheden die het gevolg zijn van het chronisch gebrek aan inzicht betreffende de impact van aerosols, werden gewoon weggelaten. Indien men die onzekerheden zou meebeschouwen, zou men zonder twijfel ook op computerscenario’s botsen die een daling van de globale gemiddelde temperatuur voorspellen. Daardoor zou uiteraard de zin van het hele Kyoto-protocol onderuit worden gehaald. De weglating van de onzekerheid verbonden met de aerosols wordt in het volledige rapport discreet in een voetnota vermeld, en is zo goed als onherkenbaar in de enige tekst die écht maatschappelijke impact heeft, namelijk de ‘Summary for Policymakers’. In dit laatste document staat alleen nog de sibellijnse zin: “Further uncertainties arise due to uncertainties in the radiative forcing. The largest forcing uncertainty is that due to the sulfate aerosols.”

http://grida.no/climate/ipcc_tar/vol4/english/027.htm


David Wojick schrijft hierover:

So the UN IPCC has simply ignored the very large aerosol uncertainties. No reason is given, but if these uncertainties were included, some of the scenarios would yield projections of future cooling, not warming. (...) It is hard not to see this as scientific fraud” (‘Het VN IPCC heeft de zeer grote onzekerheid, die samenhangt met de rol van de aerosols, gewoon weggelaten. Redenen worden niet opgegeven. Indien deze onzekerheden zouden meebeschouwd zijn, dan zouden sommige computerprognoses geen opwarming, maar globale afkoeling voorspellen. Wellicht wou het IPCC niet gaarne toegeven, dat er mogelijkerwijs helemaal geen opwarming, of misschien zelfs globale afkoeling komt (...) Het is moeilijk om dit niet als wetenschappelijk bedrog te beschouwen’).

http://www.john-daly.com/guests/un_ipcc.htm


Het is voor iedereen mogelijk om de commentaren van Wojick te toetsen aan de IPCC-teksten zelf. Ikzelf geloof dat het harde oordeel van Wojick, die spreekt over “..deliberate distorision” (‘weldoordachte vertekening’), niet overdreven is.

Mechanismen van de leugen: Lindzen spreekt

Richard Lindzen is één van toponderzoekers die heeft meegewerkt aan de opstelling van het derde IPCC-rapport. Hij was achtereenvolgens hoogleraar aan de universiteit van Chicago, aan Harvard University en aan het MIT. Lindzen schetst als volgt de sociologische mechanismen die leiden tot de ‘wetenschappelijke eensgezindheid’ rond het IPCC-rapport: “Scientists associate public recognition of the relevance of their subject with support, and relevance has come to be identified with alarming the public. It is only human for scientists to wish for support and recognition, and the broad agreement among scientists that climate change is a serious issue must be viewed from this human perspective. Indeed, public perceptions have significantly influenced the science itself. (...) The preparation of the report, itself, was subject to pressure. There were usually several people working on every few pages. Naturally there were disagreements, but these were usually hammered out in a civilized manner. However, throughout the drafting sessions, IPCC ‘coordinators’ would go around insisting that criticism of models be toned down, and that ‘motherhood’ statements be inserted to the effect that models might still be correct despite the cited faults. Refusals were occasionally met with ad hominem attacks. I personally witnessed coauthors forced to assert their ‘green’ credentials in defense of their statements. (‘Wetenschappers brengen de publieke erkenning van de relevantie hun werkdomein in verband met de onderzoeksfinanciering, en relevantie wordt ongeveer gelijkgesteld met alarmisme. Wetenschappers zijn ook maar mensen, die financiering en erkenning zoeken. Vanuit dat gezichtspunt moet men ook het onder wetenschappers algemeen verbreid standpunt beschouwen, dat klimaatsverandering ernstig moet genomen worden. Eigenlijk werd de wetenschap hier serieus beïnvloed door haar perceptie vanuit het publiek (...) Het IPCC-rapport kwam tot stand onder druk. Ieder paar bladzijden werd weer door een ander handvol mensen geschreven; de meningsverschillen die daarbij vanzelfsprekend opdoken werden doorgaans op beschaafde wijze bijgelegd. Maar tussen die bijeenkomsten pendelden dan ook nog IPCC-’coördinatoren’ heen en weer, die voortdurend benadrukten dat niet teveel kritiek op de computermodellen mocht doorklinken, en dat herhaald moest worden dat ondanks de geopperde kritiek de modellen nog juist konden zijn. Af en toe werden weigeringen op dit vlak met ad hominem aanvallen beantwoord. Ik heb gezien hoe medeauteurs gedwongen werden om een ‘groene’ geloofwaardigheid te benadrukken, gewoon om hun stellingen te kunnen verdedigen’)


None of the above should be surprising. The IPCC was created to support the negotiations concerning CO2 emission reductions. Although the press frequently refers to the hundreds and even thousands of participants as the world’s leading climate scientists, such a claim is misleading on several grounds. First, climate science, itself, has traditionally been a scientific backwater. There is little question that the best science students traditionally went into physics, math and, more recently, computer science. (...)  Even within climate science, most of the top researchers (at least in the US) avoid the IPCC because it is extremely time consuming and non-productive.  Somewhat ashamedly I must admit to being the only active participant in my department. None of this matters a great deal to the IPCC.  As a UN activity, it is far more important to have participants from a hundred countries – many of which have almost no active efforts in climate research.  For most of these participants, involvement with the IPCC gains them prestige beyond what would normally be available, and these, not surprisingly, are likely to be particularly supportive of the IPCC.  Finally, judging from the Citation Index, the leaders of the IPCC process like Sir John Houghton, Dr. Robert Watson, and Prof. Bert Bolin have never been major contributors to basic climate research.  They are, however, enthusiasts for the negotiating process without which there would be no IPCC, which is to say that the IPCC represents an interest in its own right.  Of course, this hardly distinguishes the IPCC from other organizations”.(‘Eigenlijk is dat allemaal niet zo verbazingwekkend. Het IPCC werd opgericht ter omkadering van de onderhandelingen over de afbouw van koolzuurgasproductie. De pers schildert de honderden en duizenden IPCC-particpanten af als de klimatogische wereldtop, maar dat is misleidend. Klimatologie is op zich reeds een meelopertje in het geheel van het wetenschappelijk peleton. De beste studenten wijken doorgaans uit naar natuurkunde, wiskunde en tegenwoordig ook naar informatica (...) En zeker in de USA vermijden de meeste vooraanstaande klimatologen het IPCC, wegens tijdverlies en niet productief. Op mijn departement, zo moet ik tot mijn schande erkennen, was ik de enige actieve IPCC-deelnemer. Niet dat zulks enig belang heeft voor het IPCC. Als VN-afdeling is het voor de IPCC veel belangrijker om deelnemers uit pakweg honderd landen te hebben, waarvan velen op klimatologisch vlak nooit iets presteerden. Voor vele deelnemers is die IPCC-betrokkenheid een bron van anders onbereikbaar prestige, zodat zij doorgaans de IPCC actief zullen steunen. Afgaande op de citation index zijn leiders van het IPCC, zoals Houghton, Watson of Bolin zijn nooit voortrekkers geweest inzake klimatologie. Maar zij steunen het onderhandelingsproces dat de bestaansreden vormt van het IPCC. In die zin heeft het IPCC gewoon eigen belangen, zoals andere organisaties trouwens ook’)

http://www.john-daly.com/TAR2000/lindzen.htm


In de Wall Street Journal (16 06 01) schrijft Lindzen:

The Summary for Policymakers (...) represents a consensus of government representatives (many of whom are also their nations' Kyoto representatives), rather than of scientists. The resulting document has a strong tendency to disguise uncertainty, and conjures up some scary scenarios for which there is no evidence. Science, in the public arena, is commonly used as a source of authority with which to bludgeon political opponents and propagandize uninformed citizens. This is what has been done with the reports of both the IPCC and the NAS. It is a reprehensible practice that corrodes our ability to make rational decisions.” (‘De Samenvatting voor Beleidsmakers’ (...) drukt niet zozeer een wetenschappelijke consensus uit, dan wel een consensus onder regeringsafgevaardigden (in vele gevallen dezelfde mensen die ook hun land bij de Kyoto-onderhandelingen vertegenwoordigen). Het document vertoont een sterke tendens om onzekerheden te verbergen, en het presenteert enkele rampscenario’s waarvoor geen wetenschappelijke verantwoording bestaat. Wetenschap wordt op het publieke forum vaak gebruikt als een wapen van autoriteit om politieke tegenstanders uit te schakelen en het ongeïnformeerd publiek met propaganda te bestoken. Dat is gebeurd met de rapporten van zowel het IPCC als de NAS. Het is een verwerpelijke praktijk die onze mogelijkheid ondermijnt om rationeel te beslissen’).

http://www.eos.ubc.ca/courses/eosc112/2001_notes/lindzen.html


The growth of environmental advocacy since the 1970s has been phenomenal. In Europe the movement centered on the formation of Green parties; in the United States the movement centered on the development of large public interest advocacy groups. Those lobbying groups have budgets of several hundred million dollars and employ about 50,000 people; their support is highly valued by many political figures. As with any large groups, self-perpetuation becomes a crucial concern. ‘Global warming'’ has become one of the major battle cries in their fundraising efforts. At the same time, the media unquestioningly accept the pronouncements of those groups as objective truth. (...) As Aaron Wildavsky, professor of political science at Berkeley, has quipped, "global warming'' is the mother of all environmental scares. Wildavsky's view is worth quoting. "Warming (and warming alone), through its primary antidote of withdrawing carbon from production and consumption, is capable of realizing the environmentalist's dream of an egalitarian society based on rejection of economic growth in favor of a smaller population's eating lower on the food chain, consuming a lot less, and sharing a much lower level of resources much more equally.'' In many ways Wildavsky's observation does not go far enough. The point is that carbon dioxide is vitally central to industry, transportation, modern life, and life in general. It has been joked that carbon dioxide controls would permit us to inhale as much as we wish; only exhaling would be controlled. The remarkable centrality of carbon dioxide means that dealing with the threat of warming fits in with a great variety of preexisting agendas--some legitimate, some less so: energy efficiency, reduced dependence on Middle Eastern oil, dissatisfaction with industrial society (neopastoralism), international competition, governmental desires for enhanced revenues (carbon taxes), and bureaucratic desires for enhanced power.(...)If Wildavsky's scenario is correct, the major losers would be ordinary people. Wealth that could have been used to raise living standards in much of the world would be squandered. Living standards in the developed world would decrease. Regulatory apparatuses would restrict individual freedom on an unprecedented scale. Here too, however, one cannot expect much resistance to proposed actions--at least not initially. Public perceptions, under the influence of extensive, deceptive, and one-sided publicity, can become disconnected from reality. For example, Alabama has had a pronounced cooling trend since 1935. Nevertheless, a poll among professionals in Alabama found that about 95 percent of the participants believed that the climate had been warming over the past fifty years and that the warming was due to the greenhouse effect. Public misperceptions coupled with a sincere desire to "save the planet'' can force political action even when politicians are aware of the reality” (‘Sinds 1970 is het milieu-activisme fenomenaal gegroeid. In Europa leidde dit tot het ontstaan van groene partijen, in de USA tot de vorming van brede milieugroeperingen. Deze lobbies beschikken over een budget van meerdere honderden miljoenen dollar en stellen ongeveer 50.000 mensen tewerk. Hun steun wordt door vele politici belangrijk geacht. Zelfbestendiging is, zoals steeds, ook voor deze groepen een centrale bekommernis. ‘Globale opwarming’ is een centrale strijdkreet geworden bij de fondsenverzameling. Tegelijk nemen de media de woorden van deze organisaties aan voor objectieve waarheid (...) Zoals Aaron Wildavsky (hoogleraar politieke wetenschappen te Berkeley) het stelde, is ‘globale opwarming’ de moeder van alle types milieupaniek. Het is de moeite om Wildavsky te citeren: ‘Enkel de dreiging van globaleopwarming kan de egalitaire droom realiseren, omdat de remedie bestaat uit het terugschroeven van koolstofverbruik en koolzuurgasproductie. Die droom omvat de afwijzing van de economische groei, een kleinere bevolking die minder verbruikt, zich voedt op een lagere positie op de voedselketen, en het verminderde verbruik gelijkmatiger deelt’. In veel opzichten gaat Wildavsky nog niet ver genoeg. De mogelijkheid tot koolzuurgasproductie is vitaal voor industrie, transport, en voor het (moderne) leven in het algemeen. Bij wijze van grap wordt gezegd dat de beperking van CO
2-productie ons vrij laat om in te ademen; enkel uitademing zou worden gecontrolleerd. De centrale rol van koolzuurgas maakt dat de opwarmingsdreiging mooi aansluit bij allerhande reeds bestaande, en al dan niet legitieme agenda’s: streven naar efficiënt energieverbruik, minder olie-afhankelijkheid ten opzichte van het Midden-Oosten, verwerping van de industriële maatschappij (neo-pastoralisme), internationale concurrentie, het verlangen van regeringen om meer belastingen te heffen, machtsverlangen van bureaucraten (...) Indien Wildavsky’s scenario juist is, zal de gewone man de grote verliezer zijn. Rijkdom die de levensstandaard kan verhogen, zal verspild worden. In de ontwikkelde landen zal de levensstandaard dalen. Individuel vrijheden zullen door regelende instellingen op ongeziene schaal worden ingeperkt. In een eerste stadium moet niet veel weerstand worden verwacht. De publieke perceptie kan onder invloed van uitgebreide, misleidende en eenzijdige propaganda volledig van de realiteit worden losgekoppeld. In Alabama bijvoorbeeld is de gemiddelde temperatuur sinds 1935 duidelijk gedaald. Maar uit een peiling bleek dat 95% geloofde dat de temperatuur de laatste 50 jaar was gestegen, en nog wel ten gevolge van het broeikasgas-effect. Zo’n misperceptie door het publiek, gecombineerd met een eerlijk verlangen om ‘de planeet te redden’ kan politici tot bepaalde acties drijven, zelfs indien die politici zelf wel beter weten’; mijn benadrukking).

http://www.cato.org/pubs/regulation/reg15n2g.html



Slotbedenkingen

Het is onduidelijk of en in welke mate het klimaat opwarmt, het is onzeker in welke mate de menselijke productie van koolzuurgas hierin een rol speelt, en het is allesbehalve evident dat een eventuele opwarming überhaupt als nadelig moet gelden.
Daarentegen is het wel zeker dat de beeldvorming en de berichtgeving omtrent dit thema in hoge mate gemanipuleerd wordt, en dat machtige bureaucratieën - gaande van de VN zelf tot allerhande NGO’s en politieke of maatschappelijke drukkingsgroepen - ideologisch en financieel belang hebben bij de verspreiding van de broeikasgas-meme.
We stuiten hier alweer op de asymmetrie die ook op andere domeinen wordt gevonden, tussen enerzijds de grote meerderheid van de modale burgers - die ongeorganiseerd en weinig geïnformeerd zijn - en anderzijds een relatief kleine groep van (op wereldschaal) enkele tienduizenden of honderduizenden functionarissen, activisten en ideologen, voor wie het thema van de globale opwarming op één of andere manier een broodwinning of een machtsbasis betekent. Die laatste groep is goed georganiseerd, heeft in tegenstelling tot de gemiddelde burger vitale belangen bij het thema, en bestaat uit mensen die vaak full time met ideologisch werk doende zijn.
Net zoals de installatie van een onderwijsdeskundige bureaucratie zal leiden tot een problematisering van het bestaande onderwijs (gevolgd door een stroom van steeds nieuwe en steriele onderwijshervormingen), of de inrichting van een anti-racistische bureaucratie zal leiden tot het ambtshalve opkloppen van het probleem van het racisme (gevolgd door een stroom van steeds absurdere anti-racistische maatregelen), zal ook een antibroeikas-bureaucratie als het IPCC haar thema de hoogte inpraten - waarna dan de gekste antikoolzuurgasmaatregelen mogen worden verwacht. Het probleem bestaat niet hierin, dat bepaalde thema’s worden aangekaart. De ontsporing wordt veroorzaakt doordat de organisaties die zich met een bepaald thema inlaten, zich gaan enten op het staatsapparaat, en de staatsmacht gaan misbruiken om de burgers ‘op te voeden’, dissidenten te vervolgen en overheidsgeldstromen richting zichzelf op gang te brengen.

Dit soort debatten behoort niet te worden gevoed, gefinancierd of beheerd door de staat. Onze samenleving heeft behoefte, niet enkel aan een radicaal vrij onderwijs, maar ook aan een radicaal vrij ideeën- en debatleven dat volkomen losgemaakt moet zijn van het staatsapparaat. Individuele burgers dienen (bijvoorbeeld door de invoering van een basisinkomen) te beschikken over een zekere materiële marge om aan dit vrije denk- en ideeënleven deel te nemen. Financiering van alle mogelijke ideële drukkingsgroepen dient door individuen te gebeuren. En belangrijke politieke besluiten, die aansluiten in bij ideeën of voorstellen die in zo’n vrij denk- en ideeënleven veld winnen, moeten na een open maatschappelijk debat door de burgers zelf kunnen genomen worden. Het Kyoto-protocol bijvoorbeeld betekent, indien het daadwerkelijk wordt uitgevoerd, niets minder dan een diepgaande revolutie, die gepaard gaat met een omdenken van de technologie, een belangrijke overdracht van soevereiniteit, en de opstarting van enorme geldstromen van (ondermeer) de West-Europese staten naar bijvoorbeeld Rusland of Congo. Het is een absolute democratische schande dat een akkoord als het Kyoto-protocol volkomen boven de hoofden van de burgers wordt goedgekeurd.

Jos Verhulst








































Op te zoeken referenties

Newsweek april 1975
‘Antartic climate cooling’ Nature 415 jan 31 2002
W.Soon en S.Baliunas (2003) Proxy climate and environmental changes of the past 1000 years Climate Research 23, 89-110
EOS eind juli => artikel tegen Soon & Baliunas.

Soon, W.H., E. Posmentier, and S.L. Baliunas (1996). Inference of solar irradiance variability from terrestrial temperature changes, 1880-1993: an astrophysical application of the sun-climate connection. Astrophysical Journal 472: 891-902.

The Geneva delegates will be unaware also that the underlying scientific report was altered between its acceptance in November 1995 and its printing in May 1996. Regardless of the legalities involved, the meaning of the report was changed; a June 13 editorial in the respected international science journal Nature confirms that the revisions "did result in a subtle shift ... [that] tended to favour arguments that aligned with the report's broad conclusions." (Critics of the IPCC would have used much stronger words.) The editorial further admits that "phrases that might have been (mis)interpreted as undermining these conclusions have disappeared."
Editorial, "Climate debate must not overheat", Nature 381, 539 (13 June 1996).
ook: Vol.382 August 1, 1996 p. 392 -- CORRESPONDENCE
Weiss, Science 272, 1734 (21 June 1996) gives a valuable but incomplete account of the controversy.
The disputed text changes (Physics Today, Aug. 1996) to Chapter 8 of the report of the Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) [1] point to a possible distortion of science for political purposes; zie ookCall for Emission Limits Heats Debate on Global Warming
by S. Fred Singer
as submitted; printed in edited form in Physics Today, August 1997

Eddy, J.A. (1976). The Maunder Minimum. Science 192: 1189-1202

Soon, W.H., E. Posmentier, and S.L. Baliunas (1996). Inference of solar irradiance variability from terrestrial temperature changes, 1880-1993: an astrophysical application of the sun-climate connection. Astrophysical Journal 472: 891-902.
Baliunas, S.L., and W.H. Soon (1995). Are variations in the length of the activity cycle related to changes in brightness in solar-type stars? Astrophysical Journal 450: 896-901.


R.S. Lindzen, M.-D. Chou, and A.Y. Hou (2001) "Does the Earth have an adaptive infrared iris?" Bull. Amer. Met. Soc. 82, 417-432.

G. Roe and R.S. Lindzen (2001) "The mutual interaction between continental-scale ice sheets and atmospheric stationary waves" J. Climate, 14, 1450-1465.

Lindzen, R.S. and C. Giannitsis (2002) "Reconciling observations of global temperature change" Geophys. Res. Ltrs. 29, (26 June) 10.1029/2001GL014074