De moeizame verhouding tussen Belgische politici en de media


Verschenen in NRC Handelsblad van 16/17 november 2002.

Caroline de Gruyter


Politiek en pers zijn in België nauw verstrengeld. Premier Verhofstadt belt regelmatig journalisten om ze uitte foeteren of te sturen. Doen ze niet wat hij wil, dan dreigt uitsluiting. 'De druk om inschikkelijk te zijn is onder deze regering enorm', zegt Rik van, Cauwelaert van het Vlaamse opinieweekblad Knack.

Op 5 juli verscheen de laatste column van Derk-Jan Eppink in de Vlaamse krant De Standaard. Die column ging over de leider van de Vlaamse liberale partij (VLD), een vrijmetselaar, die erop uit zou zijn om de macht van de katholieke kerk over het Vlaamse onderwijs en ziekenzorg te breken. De VLD-leider, Karel de Gucht, ontstak in woede toen hij dat las. Hij belde de hoofdredacteur van De Standaard met het verzoek om Eppink een toontje lager te laten zingen, maar dat haalde niets uit. Vervolgens nam de Belgische premier Guy Verhofstadt, ook een VLD'er, contact op met de voorzitter van de Europese Commissie, Romano Prodi. Want Derk Jan Eppink, voormalig redacteur van De Standaard en NRC Handelsblad, werkt tegenwoordig op het kabinet van de Nederlandse eurocommissaris Frits Bolkestein - en is dus in dienst van de Commissie. Verhofstadt klaagde dat de column de relaties tussen België en de Europese Commissie schaadde. Daarop werd Eppink naar eigen zeggen door zijn werkgever-voor het blok gezet: óf schrijven óf voor de Commissie werken. Eppink koos voor het laatste.

Sommige mensen vroegen zich al af hoe het mogelijk was dat iemand die in dienst is van de Europese Commissie, al was het op persoonlijke titel, politieke columns in de krant schreef. Anderen vonden dat Eppink met zijn tirades over de schreef ging. Maar over de gebetenheid waarmee de Belgische politici in deze episode terugsloegen trok menigeen ook zijn wenkbrauwen op. Het was bovendien niet de eerste keer dat de premier probeerde een scribent het zwijgen op te leggen. Want dezelfde Verhofstadt die bij zijn aantreden in 1999 trots de `open-debatcultuur' in België predikte, staat erom bekend dat hij direct de telefoon grijpt als een artikel of tv-programma hem niet bevalt.

" Hij belt me in de badkamer, op de wc en als ik een tongetje sta te bakken", zegt Luc van der Kelen, een van de invloedrijkste commentatoren in België, die met zijn dagelijkse column in de krant Het Laatste Nieuws ongeveer een miljoen lezers bereikt. „Hij probeert me op zaterdagavond om half twaalf nog te vertellen wat ik moet schrijven en wat ik niet moet schrijven." Van der Kelen werd ongeveer een jaar geleden bijna van zijn functie ontheven na hevige pressie van de VLD op de beheersstichting die over de koers van zijn krant waakt. Hij maakte dat openbaar - en de deining die dat veroorzaakte heeft hem gered, zegt hij zelf. Maar de telefonades gaan onverminderd door. Ook Olivier Mouton, een redacteur van de Franstalige krant La Libre Belgique die bezig is met een boek over de premier, zegt: „Verhofstadt is overgevoelig voor de media. Als een van de eerste politici in België begreep hij dat je de pers actief moet gebruiken om je boodschap bij de publieke opinie te krijgen. De media, en het imago dat zij van hem uitdragen, zijn vreselijk belangrijk voor hem. Maar dat maakt hem kwetsbaar voor kritiek. Als het goede nieuws in zijn ogen verkeerd wordt uitgedragen, is de wereld te klein."

Overdreven
Verhofstadt rechtvaardigt zijn telefonade's aan journalisten vaak met de opmerking `Ik mag me toch verdedigen?1' De premier, deze week door deze krant meermalen benaderd voor een gesprek over zijn relaties met de pers, had daar volgens zijn woordvoerder Miguel Chevalier geen tijd voor. „Maar de verhalen dat de premier zo vaak journalisten zou bellen", zegt Chevalier, „zijn overdreven. Trouwens, elke politicus doet dat hier. Ik zie niet in wat er verkeerd aan is, als er iets in de krant staat dat fout is."

Maandag zei de premier gekscherend in een toespraak tot Belgische journalisten dat Chevalier hem soms moet tegenhouden om de telefoon te grijpen. „Dat klopt", aldus Chevalier. „`Allez Guy', zeg ik soms. De pers en de politici staan in België dicht op elkaar. De premier heeft een open relatie met journalisten, Iedereen belt elkaar constant. Dat heeft voordelen en nadelen. Ja, het geeft soms frictie."
Dat politici zich actief met de pers bemoeien is in België niets nieuws. Maar de manier waaróp ze dat tegenwoordig doen is dat wel. Vroeger waren de media sterk verzuild. Elke partij had zijn eigen spreekbuis. De Standaard was de toeter van de christen-democraten, De Morgen hoorde de socialisten toe, La Libre was een katholieke krant, enzovoort. Aan Vlaamse kant is die verzuiling de laatste tien jaar sterk verbrokkeld: oude partijen kalfden af, nieuwe partijen kwamen op, nieuwe media deden hun intrede. Daarbij konden gevestigde partijen zich geen verliesgevende kranten of omroepen meer veroorloven, waardoor het economische management in de media zijn intrede deed. Ook de Franstalige pers ontworstelt zich nu langzaam aan de greep van de politiek.

Toen hij nog in de oppositie zat, zag Verhofstadt al in dat hij alle media moest bespelen als hij bij de verkiezingen wilde scoren. Hij vertolkte zijn gepassioneerde visie op `het nieuwe België' in elke talkshow die hem maar hebben wilde, en kondigde in grote kranteninterviews aan dat het onder zijn leiding gedaan zou zijn met de corruptie, de politieke benoemingen en alle andere makkes van het openbare leven waar de Belgen - zeker na de Agusta-, Dutroux- en dioxineschandalen- schoon genoeg van hadden. Hij schreef boeken, discussieerde met het publiek. Toegegeven, Verhofstadt is een opvliegend man. Slungelachtig, studentikoos, gedreven, impulsief, met het hart op de tong maakte hij als vice-premier tussen 1985 en 1988 veel politieke vijanden. „Baby-Thatcher", noemden ze hem, en „da arrogante joenk". De neiging om van zich af te blaffen is altijd het zwakke punt van zijn carrière geweest - ook al zei hij in 1997, na twee jaar retraite en `introspectie' in Toscane, bij zijn politieke rentree dat hij van zijn fouten had geleerd en een kalmer mens was geworden. Maar tot dan toe hadden journalisten minder last van die karaktertrek dan politici.

Openheid
Als premier, zegt een journalist, was Verhofstadt aanvankelijk een verademing. „Zijn voorganger, Jean-Luc Dehaene, veegde zijn gat met ons af. Van hem hoorde je nooit wat. Hij hield vaak kabinetsvergaderingen op een kasteel buiten de stad, met het hek dicht. wij stonden daar buiten uren te blauwbekken in de hoop dat iemand na afloop iets tegen ons zou zeggen. Maar meestal stoven ze in geblindeerde auto's het hek uit, langs ons heen, de straat op. Verhofstadt communiceert. Ook zijn ministers mogen met ons praten zoveel ze willen, wat met zes coalitiepartners (drie Vlaamse en drie Franstalige regeringspartijen, red.) vaak een gekrakeel van jewelste is.

"Alle deuren van de macht staan tegenwoordig wagenwijd open. Zelfs tijdens kabinetsberaad kunnen journalisten ministers op hun GSM bellen-als de ministers al niet zélf bellen. Maar het free for all van deze open-debatcultuur maakt het voor Verhofstadt lastig om enigszins greep te houden op wat er uiteindelijk gepubliceerd en uitgezonden wordt - al helemaal in een land waarin kranten wel eens willen uitpakken met een voorpaginaverhaal dat is gebaseerd op de sensationele uitlatingen van één persoon. Nu de nieuwigheid van de regering-Verhofstadt er na ruim drie jaar af is, begint de pers de premier af te rekenen op zijn verkiezingsbeloftes. Ze ontdekt dat er helemaal geen eind is gekomen aan de politieke benoemingen, laat staan aan vele andere symptomen van de `Belgische ziekte'. De verkiezingen komen er weer aan: in juni 2003, misschien eerder al. In het gewijzigde mediaklimaat van tegenwoordig moet Verhofstadt, die tijdens de vorige verkiezingen net als zijn Britse collega Tony Blair zwaar leunde op een strak geregisseerde imagocampagne van prijzig ingehuurde spin doctors, op een nieuwe manier in actie komen als hij wil dat er van dat imago nog iets overblijft.

Die nieuwe manier, dat is actieve interventie, vooral door telefoontjes. Toen vice-premier Johan Vande Lanotte vorige maand zich ineens liet ontvallen dat hij de uitbreiding van de Europese Unie niet zo'n goed idee vond, liet de premier zijn woordvoerders allerlei redacties bellen met het verzoek er geen aandacht aan te besteden. Er was een bericht over op Belga, het Belgische persbureau dat door de grote uitgevers in het land wordt bestuurd. Maar, zei de woordvoerder, dat bericht moest niemand serieus nemen want de auteur, Paul Goossens, „volgt zijn eigen agenda".

Dit typeert Verhofstadt: als er kritisch over hem wordt bericht, denkt hij vaak dat er iets achter zit, ook bij de buitenlandse pers.

Luc van der Kelen van Het Laatste Nieuws, op wiens redactie ook zo'n telefoontje binnenkwam, vond zo'n aanval op een collega ongepast. Bovendien vond hij de uitspraken van Vande Lanotte groot nieuws. Hij schreef de volgende dag een column over de kwestie, waarin hij ook het telefoontje vermeldde. „Dit is een van de technieken van de misleiding die deze regering veelvuldig toepast", zegt Van der Kelen. „Dat kan toch niet." Maar in andere kranten duurde het dagen voordat er iets over verscheen - kort en bondig, op pagina 7 of nog verderop, zonder ook maar één regel over de mogelijke politieke implicaties van de uitspraak van Vande Lanotte. Anderen meldden het in het geheel niet.

Diezelfde Paul Goossens van Belga herinnert zich 11 september vorig jaar, direct na de aanslagen op het WTC in New York. De Belgische premier en de vijf vice-premiers (vertegenwoordigers van de andere coalitiepartijen) vergaderden over een NAVO-verklaring dat een aanval op één lid een aanval op allen was. Ondanks „een totale black-out, alle telefoons waren dichtgegooid", wist Goossens iemand te vinden die hem vertelde dat er onenigheid over was. Hij schreef daar een bericht over. „Twee minuten later kreeg ik de premier aan de lijn om rechtzetting te eisen en weet ik wat allemaal. Hij was bijzonder boos. Ik heb het niet gedaan. Toen is hij de andere vice-premiers en fractieleiders gaan zeggen dat ze niet met mij mochten praten. Dat is systematisch onder Verhofstadt." De andere media, die alle geabonneerd zijn op Belga, berichtten er niet over.

Fopspenen
De hamvraag is natuurlijk: waarom werkt dit bullyen zo goed? Journalisten mogen dan klagen, maar als zij de premier steeds nul op het rekest zouden geven, dan was hij er allang mee opgehouden. „Daar ligt precies het probleem", zegt Jurgen Verstrepen, die een politiek praatprogramma heeft op Liberty-TV. „Hij gaat door, omdat het effect heeft. En dat reken ik mezelf, ónszelf, aan." Verstrepen geeft ruitèrlijk toe dat hij zijn rug ook niet altijd recht weet te houden. Omdat hij als interviewer nogal ongezouten vragen stelt, wil premier Verhofstadt - in zijn oppositiedagen een enthousiaste gast- allang niet meer met hem praten. Maar Verstrepen schrijft ook politieke commentaren op een nieuws-site op internet. Of liever: schrééf. Want daar is hij sinds kort mee opgehouden. Er is druk op hem uitgeoefend, zegt hij, door kringen rondom de premier. Als Verstrepen met `die kloterij in die columns' door zou gaan, werd hem links en rechts verzekerd, „zou de premier ervoor zorgen dat er geen enkele gezagsdrager meer in mijn tv-programma verschijnt". Hij koos eieren voor zijn geld. „Als er geen hond meer naar mijn programma kijkt, ben ik mijn job kwijt. Ik wil mijn rekeningen aan het eind van de maand kunnen betalen." Het grote probleem, zeggen de meeste journalisten, is dat pers en politici in België zo dicht op elkaar zitten. Het is een klein landje, dat bovendien in tweeën is geknipt door de taalgrens. Nederlandstalige politici kennen alle Nederlandstalige journalisten van haver tot gort. Voor de Franstaligen, die eveneens vooral met elkáár omgaan, geldt hetzelfde. Veel journalisten en politici gaan decennialang mee. Ze kennen elkaars echtgenoten, komen op elkaars bruiloften. Als een politicus een toespraak heeft gehouden, klappen journalisten niet zelden met het publiek mee.

Wie journalisten vraagt of ze privé- en GSM-nummers hebben van toppolitici valt van zijn stoel: ze laten zien hoe ze die nummers in hun eigen toestel hebben geprogrammeerd, tot dat van de premier aan toe. Ze gebruiken die nummers ook. „Dag en nacht, als het moet", zegt Jean-Pierre Martin van het televisiekanaal RTL. Zelf belde hij ooit, tijdens het Israëlische beleg van het Palestijnse vluchtelingenkamp bij Jenin, minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel om te klagen dat de Israëlische soldaten hem het kamp niet inlieten. „Michel luisterde aandachtig, en beloofde dat hij dit probleem aan de orde zou stellen op de vergadering met zijn Europese collega's, enkele dagen later."
Onnodig te zeggen dat politici journalisten ook bellen, als ze iets van hén nodig hebben. Met een scoop, een advies, een uitnodiging - het gebeurt voortdurend. Een verslaggever die lang voor Belgische media werkte en nu in Brussel voor een buitenlandse krant schrijft, antwoordt op de vraag of politici hem nu anders bejegenen dan vroeger: „Zeker. Sinds hun electoraat niet of nauwelijks meer leest wat ik schrijf, bellen ze me niet meer."

De verstrengeling gaat nog verder. De vrouw van de belangrijkste justitieadviseur van Verhofstadt (de schaduwminister van justitie, noemt men hem) interviewt de premier voor het tv-programma Villa Politica, of doet voor avondnieuws een `item' over de échte justitie-minister, die het bloed van haar echtgenoot wel kan drinken. Een journalist bij De Standaard die over de hervorming van de ambtenarij schrijft heeft een dochter die op het kabinet werkt van de minister die deze hervorming moet doorvoeren. Een journalist die voor La Libre Belgique werkt, klust freelance bij als woordvoerder voor een van de grootste infrastructurele megaprojecten van de Waalse regering.

En dan zijn er de sucettes, `de fopspenen', zoals de reisjes. Omdat veel Belgische media klein zijn, hebben ze weinig geld om politici achterna te reizen. Gelukkig mogen ze vaak gratis mee in het regeringsvliegtuig, naar Europese toppen, naar de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York, of voor de zoveelste keer naar het Afrikaanse landje Benin, waar minister van Defensie André Flahaut een projectje heeft. Het effect daarvan op de berichtgeving is moeilijk te meten, maar dat is juist het venijnige. Dat veel media eens in de zoveel maanden een reportage over Benin hebben, hoort tot de onschuldigste gevolgen. Maar gevraagd wat veelvuldig meereizen met Louis Michel voor invloed heeft op zijn berichtgeving over de minister, wil een Franstalig verslaggever wel toegeven: „Uuhh, het meeste wat ik over hem weet, gebruik ik niet in mijn stukken. Anders mag ik niet meer mee." Dat laatste is nooit met zoveel woorden gezegd.
Maar het hangt constant in de lucht, als ongeschreven regel.

Achterdochtig
Dat mechanisme moet Guy Verhofstadt ook door het hoofd zijn geschoten toen hij een journalist van het VRT journaal onder uit de zak gaf omdat deze de Duitse bondskanselier Gerhard Schröder, tijdens een gezamenlijke persconferentie met Verhofstadt in Berlijn, een vraag had gesteld die volgens de premier niet goed was voor het imago van België. En een tijdje geleden kreeg een journalist die met de Waalse minister van Economie Serge Kubla was meegevlogen naar Californië te verstaan „dat dit de laatste keer was", omdat hij geen zin had om Kubla's ontmoeting met de zangeres Céline Dion te filmen.

Wij zijn die reisjes aan het minderen", zegt Peter Vandermeersch, hoofdredacteur van De Standaard. Benin, dat hoeft voor hem niet meer. Maar, zegt hij, politici beschouwen dat als een belediging. Zo zei hij eens nee tegen een hoge handelsmissie, geleid door de kroonprins, naar China. „Dat vinden ze lastig. Het maakt ze achterdochtig."

Vandermeersch beaamt volmondig dat journalisten en politici in België gevaarlijk dicht op elkaar zitten. Ook een redacteur van zijn krant schreef onlan een boek met (lees: voor) een politicus een vorm van partnerschap die in België in opmars is. Zo iemand krijgt een schat aan informatie als hij drie weken met een fractievoorzitter of minister in Italië aan een boek werkt. Bij terugkeer op de krant kan hij dat onmogelijk allemaal gebruiken. Hij past dus, in welke gradatie ook, zelfcensuur toe. Ook heeft Vandermeersch in korte tijd drie van zijn redacteuren naar de politiek zien vertrekken - allen naar de VLD. „We zijn soms te veel speler en te weinig toeschouwer.
Maar het evenwicht is moeilijk. Als je nergens meer naar toe gaat, als je niet barbecuet met de Vlaamse regering, niet naar feestjes gaat, word je buitengesloten. Dat is niet goed voor een krant." Het dreigement met de uitsluiting is een constante, zo blijkt.

De druk om inschikkelijk te zijn is onder deze regering enorm", weet Rik van Cauwelaert van het Vlaamse opinieweekblad Knack. Hij publiceerde onlangs een tergend omslagverhaal over Verhofstadts media-adviseur Noël Slangen, en een vernietigend artikel waarin te lezen was dat de hervorming van de ambtenarij die deze regering doorvoert in wezen een verkapte poging is om meer liberalen op hoge posten te benoemen. „Wat Verhofstadt ervan vindt kan mij niet schelen. Hij belt me dus ook nooit." Maar veel andere media durven dit soort onderwerpen niet aan. Wel gaven De Standaard en Le Soir alle ministers in juni een voorlopig rapportcijfer na drie jaar regering. Vijf ministers kregen een dikke onvoldoende. Sindsdien heeft de premier stelselmatig geweigerd om met De Standaard - „die oppositiekrant" - te praten. De minister van justitie draaide na drie maanden bij. Maar als Verhofstadt iets te melden heeft, doet hij dat nog steeds bij de concurrent, zoals De Morgen.
„Dat steekt", zegt Peter Vandermeersch. „Onder vorige regeringen hebben we dat niet meegemaakt." Maar hij geeft toe dat vorige regeringen ook minder hard werden aangepakt. Overigens schreef de premier zélf in 2001 nog in De Standaard, in een stuk getiteld `Het wonder van de verdraagzaamheid':
„Uitsluitend in een verdraagzame wereld kunnen vriend en vijand met open vizier naast en met elkaar leven. Daar hebben ze ook het recht en de plicht elkaar te bestrijden, in het enige politieke systeem dat zijn vijanden bestrijdt zonder ze te willen uitschakelen."

Schipperen
Aan Franstalige kant zijn de persoonlijke relaties zo mogelijk nog hechter dan in Vlaanderen. Ministers praten vrij met journalisten omdat ze ervan uitgaan dat het toch niet in de krant komt. Het meeste dat je van hen hoort, is compleet off the-record. Daar gebeuren zelden 'ongelukken' mee, omdat journalisten er voorzichtig mee omgaan- en niet alleen de journalisten van de RTBF, de Franstalige publieke omroep waar de politieke kleur van de bestuurders nog steeds een afspiegeling is van de laatste verkiezingsuitslagen en waar verslaggevers naar politieke kleur worden aangenomen. Iedereen houdt zich aan die code.

Anders dan hun Vlaamse collega's vragen Franstalige politici zelden aan een journalist of ze een artikel voor publicatie mogen lezen. De Vlamingen willen er vaak nog aan prutsen, en eisen soms op hoge poten dat een citaat, ook al is dat op de band opgenomen, verdwijnt. Waarom ze dat doen, is evident: ze zijn gewend dat je daarover kunt onderhandelen - en zeggen dat ook als een journalist protesteert. Franstalige journalisten doen meer aan zelfcensuur, zeggen ze zelf.

Wij zijn meer geneigd tot het compromis", vertelt David Coppi, politiek redacteur van Le Soir. „We zijn meer arrangisten dan de Vlamingen. Ik denk dat dit cultureel bepaald is."

Eén keer ging het toch mis. De minister van Buitenlandse Zaken vertelde een collega van Coppi op reis in New York wat iedereen al jaren vermoedde maar nooit bevestigd had gekregen: dat er Amerikaanse kernwapens op de legerbasis Kleine Brogel opgeslagen liggen. Le Soir publiceerde dat, weliswaar zonder de naam van de minister te noemen. Louis Michel, een Bourgondiër die in temperament zeker niet onderdoet voor Guy Verhofstadt (hij kan even charmant zijn, maar aarzelt ook niet om zijn eigen diplomaten uit te schelden waar iedereen bij is), was woedend. Hij deed links en rechts zijn beklag, maar niet bij de krant. Nog steeds wordt er op de redactie gesproken over de vraag of dit artikel `kon' of niet.
Velen vinden dat het op het randje was. Michel weet dat, en rekent erop dat het niet meer gebeurt. Zoals hij ook weet dat de meeste van zijn actieve interventies om de Belgische politiek in het gareel te houden de pers niet of maar zeer besmuikt halen. De enige keer dat Michel rechtstreeks een journalist belde om hem uit te schelden, was toen er in Le Soir stond dat hij een kabinetsmedewerkster had laten benoemen bij het Centrum voor Gelijkheid van Kansen, een overheids- instantie tegen racisme en discriminatie. „Het is dat ik in het buitenland zit, anders zou ik u ik weet niet wat doen. Ik heb niks met die benoeming te maken! Hoe denkt u verdomme wel dat die arme mevrouw zich voelt?!"

Achilleshiel
De angst voor uitsluiting is dus de achilleshiel van de Belgische pers. En daar spelen de politici actief op in. Ze kunnen het altijd proberen, want vaak werkt het. Zo bood de premier een paar weken geleden zowel De Standaard als De Morgen een groot stuk aan over de (anti)globalisering. Hij eiste dat ze van tevoren beslisten of ze het wilden plaatsen, anders stuurde hij het ze niet. Volgens Vandermeersch is De Standaard er niet op ingegaan, waarna de premier het stuk alsnog faxte. De redactie las het en besliste vervolgens om het te publiceren. Verhofstadt speelde hier duidelijk in op de angst die bij veel media leeft en die hij maar wat goed kent: `dat de ander het heeft'.

Wie goed oplet, ziet dat een aantal media voor premier Verhofstadt ook zijn afgevallen de laatste tijd. De Franstalige pers staat hij sowieso spaarzaam te woord omdat, zegt Coppi van Le Soir, „zijn electoraat in Vlaanderen woont en niet aan onze kant van de taalgrens." `Kritische' media als de ondernemerskrant Financieel-Economische Tijd, het weekblad Knack, kranten van de VUM-uitgeversgroep zoals De Standaard, en in mindere mate ook de VRT-televisie lijken bij de premier steeds meer uit de gratie te raken. Volgens een voormalig journalist die niet met zijn naam in de krant wil leunt Verhofstadt steeds meer op publicaties van De Persgroep (waaronder De Morgen en Het Laatste Nieuws) en op de VTM, de commerciële televisie. De Persgroep en de VTM worden allebei geleid door Christian van Thillo, een ondernemer die, aldus de voormalige journalist, „zo blauw is als het diepste blauw van de zee."Blauw is liberaal. Dat Van Thillo en Verhofstadt elkaar geregeld spreken, weet iedereen. Journalisten die binnen Van Thillo's concerns werken kunnen kritisch zijn over de regering. Van Thillo intervenieert voor zover bekend meer in het voorpaginabeleid van zijn kranten (die pagina's worden steeds kleuriger en sensationeler, want dat verkoopt beter) dan in de redactionele inhoud. Hij komt soms zelfs voor zijn mensen op bij Verhofstadt en andere politici. Maar toch, de toon is gezet. Want dit zijn precies de journalisten met wie de premier bij tijd en wijle wil lunchen, om `bij pot en pint' de zaken even door te nemen. Dit zijn de mensen die hij vaak belt, als hem iets zint of als hem iets niet zint. Met hen is de relatie waarvoor de Fransen zo'n mooie term hebben, copain-copain, het innigst. Binnen die relatie spelen beide partijen met wikken en wegen hun eigen rol.

Het blijft schipperen. Maar dat is altijd zo geweest. Ofwel what's new? Zucht de voormalige journalist: „De politieke verzuiling binnen de media heeft plaatsgemaakt voor economische verzuiling. Het medialand bestaat uit een paar grote concerns. Maar als de baas van zo'n concern kleur bekent, heb je eigenlijk weer politieke verzuiling."


Naar het thuisblad.